Ds. C.G. Vreugdenhil - Mattheüs 13
Onderwerp
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 118: 7 en 14 | |
Lezen : | Mattheus 13: 1 - 9 | |
Zingen : | Psalm 72: 3, 8 en 14 | |
Zingen : | Psalm 139: 1 en 14 | |
Zingen : | Psalm 126: 3 |
De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 3 en 4, par.9:
3/4-9 Dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, Die door het Evangelie roept, en zelfs ook dien Hij roept onderscheiden gaven mededeelt; maar in degenen, die geroepen worden; van dewelken sommigen, zorgeloos zijnde, het woord des levens niet aannemen; anderen nemen het wel aan, maar niet in het binnenste huns harten, en daarom is het, dat zij, na een kortstondige blijdschap van het tijdgeloof, wederom terugwijken; anderen verstikken het zaad des Woords door de doornen der zorgvuldigheden en wellusten der wereld, en brengen geen vruchten voort; hetwelk onze Zaligmaker leert in de gelijkenis van het zaad (Matth. 13).
Wie is verantwoordelijk is als we niet tot bekering komen?
We letten op twee gedachten:
1. Wie de schuld daarvan niet heeft
2. Wie de schuld daarvan wel heeft
1. Wie de schuld daarvan niet heeft
Gemeente, schitterend is het beeld dat de Heere Jezus gebruikt in de gelijkenis van de zaaier, dat we gelezen hebben. Je ziet de zaaier gaan over de ruige akker. Om zijn middel de zak met zaad, waaruit hij bij elke stap een handvol graan neemt. In een halve cirkel strooit hij het voor zich uit, van rechts naar links. Breed is zijn armslag. Geen plekje van de akker mag overgeslagen worden. Het zaad valt neer op de platgetreden weg en wordt direct achter de zaaier zijn rug weggepikt door de vogels. Ginds steekt de rotsbodem een stukje boven de donkere aarde uit. Het zal daar niet veel opleveren, want het harde gesteente ligt er onmiddellijk onder. Maar de boer zaait door. De hele akker moet bezaaid.
Ook daar waar straks het onkruid welig tiert in het hoekje bij een struik. Het mag niet aan het zaad liggen, noch aan de zaaier als over enkele maanden de korenhalmen niet vol zijn. Wie karig zaait, hoeft niet op een overvloedige oogst te rekenen. Straks wordt het zaad licht ondergeploegd. Dan gaat de boer naar huis. Op hoop van zegen. Het is God Die de wasdom geeft. Al is zijn akker in de oogsttijd niet overal bedekt met goudgele korenhalmen, toch zal het zaad dat in de goede aarde is gevallen opkomen en vrucht geven.
Deze gelijkenis is een mooi beeld van de gestage voortgang van de prediking van het Woord. Die brede armslag waarmee het zaad van het Woord wordt uitgestrooid wijst op de roeping door het Evangelie. De verschillende uitwerking, die het zaad heeft in de akker is een beeld van de verschillende reacties op de roepstem van het Evangelie.
Wij zijn ondanks de zondeval mens gebleven, met verstand, wil, gevoel en verantwoordelijkheid. We zullen onze onwil en ongehoorzaamheid nooit kunnen toeschrijven aan het zaad van het Woord. Het Evangelie is ruim genoeg. Het is geen geheimleer. Ieder kan het verstaan. Ook nu in de kerk.
Wij zijn weer samengekomen rondom het Woord van God. De Bijbel ligt opengeslagen voor ons. Wij mogen horen naar wat God de Heere spreken zal. We mogen luisteren naar Zijn stem, daar gaat het namelijk om. Het gaat erom, hoe wij luisteren. Het gaat er niet in de eerste plaats om, hoe het zaad gestrooid wordt. Of wie het zaad strooit. Maar het gaat erom hoe u luistert.
Wij hebben allemaal oren aan ons hoofd. Het oor is de toegangspoort tot het hart. Wat niet via het oor naar binnen dringt, kan ook niet komen in ons hart. Nu gaat het erom dat wij dat Woord, dat tot ons komt, niet het ene oor in en het andere oor weer uit laten gaan. Het gaat erom dat wij aan dat Woord, de toegang tot ons hart niet ontzeggen. Want dat is de bedoeling van de verkondiging van het heilig Evangelie, dat het indringt in ons hart. Het gaat om de verwerking van het Woord.
Van dat alles is de gelijkenis, die we gelezen hebben een beeld. Een gelijkenis, die ons spreekt over zaaien, over zaad en over de akker. De akker bent u, jongens, meisjes, ouderen, vaders, moeders, zoals u daar zit in uw bank. Het zaad is het Woord, dat gepredikt wordt, het Evangelie van Gods genade in Christus tot verloren zondaren. De zaaier is de Heere Jezus, Die het zaad, nu na Zijn hemelvaart, laat strooien door Zijn dienaren. Die dienaren zijn niet meer dan een instrument in Zijn hand. Zij zijn niet meer dan de hand, die het zaad uitstrooit.
Maar let goed op. Het gaat hier niet in de eerste plaats om de Zaaier. Het gaat hier ook niet om het zaad zelf. Waar het over gaat is de uitwerking, die het zaad heeft in de akker. De nadruk ligt hier niet op de verkondiging van het Woord, maar op het ontvangen van het Woord. Daar bent u erg bij betrokken. Het gaat over u en de manier waarop u luistert. Wat het Woord doet in uw hart. Het gaat om het horen. In vers 9 lezen we: En Hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen, die hore. God meent het ernstig en waarachtig als Hij ons door het Evangelie roept. Hij betoont ernstig en waarachtig wat Hem aangenaam is, namelijk dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft met ernst aan degenen, die tot Hem komen, de rust der zielen en het eeuwige leven. Daar hebben we eerder op gelet in par.8.
Maar hoe zit het dan? Niet allen die het Evangelie horen worden toch zalig? Nee, maar wij moeten laten staan wat het Woord zegt. Daar zijn wij aan gehouden en daar is God aan gehouden. In par.9 gaan de vaderen verder in op de vraag hoe kerkmensen ondanks deze ernstige roeping door het Evangelie verloren kunnen gaan. Daarover gaat het vandaag. De remonstranten verweten de Dordtse vaderen dat zij vanuit hun vasthouden aan de Bijbelse gegevens over de verkiezing het Evangelie niet konden prediken en dat zij de schuld voor het verloren gaan eigenlijk aan God gaven, want wie niet verkoren was, kon ook niet geloven. Het antwoord van de Dordtse Leerregels op die beschuldiging vinden we in par.9:
Dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, Die door het Evangelie roept, en zelfs ook dien Hij roept onderscheiden gaven mededeelt.
De vaderen noemen nu drie adressen waaraan wij onze beschuldiging niet kunnen richten:
aan het Evangelie niet,
aan Christus niet,
aan God niet.
Als wij geen gehoor geven aan de roeping dan ligt de schuld niet in het Evangelie.
Dat is ruim genoeg. De Heere zegt: O alle gij dorstigen, komt tot de wateren van Mijn genade. (Jes.55:1) Het Evangelie stelt geen voorwaarden. Het Evangelie sluit niemand uit. Wie kan zeggen dat het Evangelie hem of haar geen ruimte biedt? Het Evangelie kan voor ons vlees een dwaasheid of ergernis zijn, maar het Evangelie zoekt niet uw dood, maar uw leven. Ik heb geen lust in uw dood, Hoort en uw ziel zal leven (Jes. 55: 3).
Par.9 zegt vervolgens dat de schuld ook niet in Christus is.
Hoe zouden wij die Borg en Middelaar ooit de schuld kunnen geven? Heeft Hij niet allen tot Zich genodigd? Of zijn Zijn tranen over Jeruzalem niet echt gemeend geweest? Schrijft Johannes niet door de Geest dat Hij gekomen is tot het Zijne, maar de Zijnen Hem niet hebben aangenomen (Joh. 1: 11). Paulus schrijft dat Christus aan hem als de grootste der zondaren genade bewezen heeft, opdat hij een voorbeeld zou zijn voor ons allen. Opdat alle zondaren moed zouden kunnen scheppen uit zijn behoud. Heeft Christus niet gezegd dat Hij gekomen is, niet om rechtvaardigen maar om zondaren te roepen tot bekering (Mark. 2: 17). Sluit Christus dan ook maar één zondaar uit?
Nee, de schuld is niet in Christus.
De schuld is ook niet in God.
Sommigen willen nog wel geloven dat Christus gewillig is om zondaren te verlossen, maar tegelijk zijn zij er innerlijk van overtuigd dat de verkiezende God het Hem niet toestaat. Daarom even dit apart accent in deze paragraaf:
noch in God, die door het Evangelie roept, en zelfs ook dien Hij roept, onderscheiden gaven mededeelt.
God verhindert door Zijn verkiezing niemand tot de genade de toevlucht te nemen. Integendeel, als er geen verkiezing was, zou er niemand komen. God roept Zelf door middel van Jesaja: Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! want Ik ben God, en niemand meer (Jes. 45: 22).
Trouwens, God betoont Zijn goedheid ook aan alle schepselen. Heeft God niet over de gehele aarde Zijn zorgen uitgestrekt met regen en zegen? God Zelf roept en Hij deelt onder degenen die geroepen worden zelfs allerlei gaven uit. De gave van het Woord, soms zelfs de gave der profetie. Ook Judas ontving gaven. Hij had de gave om het Woord te prediken en wonderen te verrichten. Het gaat hier over hen, die God roept en blijkbaar toch niet komen. Hoevelen hebben niet gebedsverhoring ontvangen? Heeft de Heere Zich daarin niet in ons aller leven geopenbaard dat Hij een horend en verhorend God is? Zou de Heere nu wel willen horen als het om een ingrijpende operatie gaat en niet als het om ons hart en ons eeuwig heil gaat? Nee toch!
Dit is trouwens ook een argument om de charismatische beweging met veel reserve tegemoet te treden. Ze hebben onderscheiden gaven genoeg, maar die zijn niet altijd verbonden met een gelovig antwoord op het Woord van God. Als je van die bijzondere gaven hebt is dat nog helemaal geen bewijs dat je het eigendom van Christus bent. Denk maar aan Hebr. 6: Het is mogelijk eens verlicht geweest te zijn en de hemelse gaven gesmaakt te hebben, en de Heilige Geest deelachtig geweest te zijn, en gesmaakt te hebben het goede woord Gods, en de krachten van de toekomende eeuw’, en toch afvallig te worden.
Nee,
dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan ligt de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, die door het Evangelie roept, en zelfs ook dien Hij roept, onderscheiden gaven mededeelt.
Deze drie zijn niet te beschuldigen. Het verkondigde Evangelie niet, de aangeboden Christus niet en ook de roepende God niet.
Wie is er dan wel verantwoordelijk als we niet tot bekering komen?
We letten daarop in onze tweede gedachte
2. Wie de schuld daarvan wel heeft
Als mensen die het Evangelie gehoord hebben, verloren gaan, wiens schuld is dat dan? De schuld van de kerkmens. Het is uw eigen schuld, als u onbekeerd blijft voortleven en tenslotte verloren gaat. Dan gaan de vaderen zover dat zij zelfs drieërlei reactie op het Woord tekenen.
Laten wij het vervolg maar lezen:
maar in degenen, die geroepen worden; van dewelken sommigen, zorgeloos zijnde, het woord des levens niet aannemen; anderen nemen het wel aan, maar niet in het binnenste huns harten, en daarom is het, dat zij, na een kortstondige blijdschap van het tijdgeloof, wederom terugwijken; anderen verstikken het zaad des Woords door de doornen der zorgvuldigheden en wellusten der wereld, en brengen geen vruchten voort; hetwelk onze Zaligmaker leert in de gelijkenis van het zaad (Matth. 13).
Het is zo duidelijk dat de schuld ligt in degenen, die geroepen worden. Om dat zo scherp mogelijk aan te kunnen geven, tekenen de vaderen niet alleen de brute ongelovige die het Evangelie afwijst en zegt: niets met de kerk en niet met het geloof te maken te willen hebben. Zij sluiten aan bij de gelijkenis van het zaad van de Heere Jezus. Ze sluiten hierbij aan om zo zorgvuldig mogelijk en tegelijk zo gedetailleerd mogelijk te zijn. Tegenover de drie die niet beschuldigd kunnen worden: het verkondigde Evangelie, de aangeboden Christus en de roepende God, tekenen zij drie soorten kerkmensen die wel schuldig gesteld moeten worden.
We zullen de lijn langs lopen.
In de eerste plaats wordt genoemd;
van dewelken sommigen, zorgeloos zijnde, het woord des levens niet aannemen.
Dit slaat op hen van wie de Heere Jezus in de gelijkenis zegt dat zij als ‘het hard aangestampte pad’ zijn, waar het zaad bovenop blijft liggen om direct weggepikt te worden door de vogels. Vreselijke werkelijkheid. We zien het in iedere gemeente, dat mensen het Woord horen, dat zij ervan kindsbeen bij opgegroeid zijn en dat zij ook nog wel geregeld naar de kerk komen, maar dat zij tegelijk zorgeloos zijn. Zij bekommeren zich niet om de eeuwige dingen. Zij staan nooit stil bij de vraag waar ze in de eeuwigheid zullen zijn. Het Woord dringt nooit naar binnen. Terwijl zij de kerk uitlopen, gaan ze alweer over tot de orde van de dag. Ze beginnen over een vakantie of een verjaardag, over een zieke en vul zelf maar in.
De preek is voorbij en vergeten.
Vreselijke werkelijkheid! De harten zijn als dichtgestampte grond: onontvankelijk voor het Woord. O ja, ze kennen onder de predikanten wel hun favorieten, maar het is niet omdat hun hart geraakt werd. Het zijn slechts uitwendige omstandigheden die hen aanspreken: de kortheid of de actualiteit van de preek, de bewegelijkheid van de prediker of zijn melancholische stem. Zij worden niet getroffen door het Woord dat door hem gebracht werd. Nooit in vuur en vlam gezet. Geen schuldgevoel, dat uitdrijft naar God. Geen hartelijk verlangen om Christus te omhelzen.
Ze gaan nooit stil naar huis. Een preek komt bij hen niet terug. Het zaad ligt op de akker en blijft aan de buitenkant op het pad liggen. Wat daar blijft liggen wordt weggepikt door de vogels van de hemel. Dat kan van alles zijn: de koffievisite uit de kerk of het geroddel over die en die. Het Woord dat nog wel gehoord werd verdwijnt en zonder het Woord gaat u de nieuwe week in. Er is geen droefheid naar God en geen vreugde over het Evangelie. U blijft vreemd aan de werkelijkheid van de schuld en ook aan die van de genade en daarom zorgeloos.
U werd wel aangesproken en het Woord maakte even indruk op uw hart. U dacht toen: ‘Ja, zo kan ik toch niet doorleven. Zo kan het niet langer, er moet iets gebeuren in mijn leven.’ Als een schampschot raakte een ernstige waarschuwing uw hart. U besloot anders te gaan leven en bepaalde zonden te laten en God te zoeken. Maar de vogels pikten het zaad weg. Dat kon omdat het op de harde korst van uw hart was blijven liggen. Het zaad schoot geen wortel, er was maar een vluchtige aanraking. U werd er niet werkzaam mee, u bleef er dezelfde onder. U hebt inmiddels een hele laag eelt op uw ziel gekregen door al dat afwijzen van Christus' liefelijke nodigingen. U gaat jaar in jaar uit op onder de prediking van de lieflijke klanken van het Evangelie, maar u blijft uiteindelijk toch onbewogen onder de lieflijkste beloften en ernstigste dreigingen. Onbewogen onder de prediking van de gekruisigde Zaligmaker in al Zijn gewilligheid en zondaarsliefde, onbewogen onder de prediking van uw schuld en verlorenheid. Alsof er geen eeuwigheid aanstaande is.
Zult u tegen God durven zeggen dat u onbekeerd bent omdat Hij niet besloot om u te redden? Wilt u die schuld neerleggen bij Christus alsof Hij Zich over u niet zou bekommeren? Wilt u een verwijt maken aan het Evangelie? Als er op de fluit gespeeld werd, werd u dan niet opgewekt om te zingen en als er op de alarmbazuin geblazen werd, werd u niet opgewekt om u gereed te maken tot de vlucht. Zorgeloos! Deze zorgeloosheid is de schuld van het onbekeerd zijn.
Bekeert u en leeft (Ez. 18: 32). Roept God aan en vindt verhoring. U kunt nog een voorbeeld nemen aan de duivelen, die geloven en sidderen. Zij weten dat iedere dag een dag dichter bij de eeuwigheid is. Zij beven voor het komende oordeel.
Luister, er is nog hoop voor u. Christus is gekomen om het verlorene te zoeken. Hij wil nog stenen harten wegnemen en vlezen harten schenken.
Maar zo zijn niet alle kerkgangers. Er zijn er die er meer van meenemen, die worden in de tweede plaats genoemd in par.9:
anderen nemen het wel aan, maar niet in het binnenste huns harten, en daarom is het, dat zij, na enige kortstondige blijdschap van het tijdelijke geloof, wederom terugwijken.
De Heere Jezus vertelt in Zijn gelijkenis ook dat een deel van het zaad op een rotsachtige bodem valt. De hoorders begrepen Hem, omdat in Israël op sommige plaatsen de rotsachtige bodem bedekt werd door een klein laagje grond en eveneens omdat hier en daar onder de aarde grote stenen verborgen waren. Hier verdwijnt het zaad wel in de grond, maar het kan niet ontkiemen in de diepte. Alle energie wordt direct omgezet in bovenwaartse richting. Dat wordt nog eens bespoedigd door het feit, dat het daar door de zon veel warmer is.
De warmte wordt daar vastgehouden. Daarom schiet het zaad snel omhoog, in plaats van goed in de diepte te wortelen. Dit zaad verschijnt als eerste boven de grond. Het is voor de zaaier, voor de prediker, schijnbaar de eerste belofte van de rijke oogst. Dezen reageren het meest enthousiast. Maar dan komt de tijd dat de zon veel heter wordt. Wat gebeurt er dan? Het koren heeft dan geen wortels om van beneden af vocht op te zuigen. Daarom verschrompelen deze halmen als de zonnestralen van de verdrukking zorgen voor een warme en moeilijke tijd.
Wie bedoelt Christus hier mee? Het kan slaan op de mensen in Israël, die aanvankelijk zeer enthousiast op Zijn prediking reageerden en die, nu er problemen komen van de kant van de Farizeeën en deze zich gaan toespitsen, het moeilijk vinden worden en hun enthousiasme voelen verdwijnen. We lezen van deze mensen dat zij het Woord ontvingen met vreugde.
Ja, dat komt ook voor. Het komt zelfs veel voor. Gevoelige harten, licht bewogen naturen, die gauw ergens warm voor lopen. Het zaad van het Woord valt en krijgt wortels en groeit snel op. Onder tranen wordt de Heere Jezus aangenomen als Hij wordt voorgesteld als de Zaligmaker, Die de zware zondelast wilde dragen.
Het Woord wordt terstond met vreugde ontvangen. Geen strijd, geen worsteling met God om behoudenis, geen besef van onze totale verdorvenheid. Geen diepte van aarde. Onder de rulle oppervlakte schuilt de harde rots. Het was maar een strovuur: het laaide even op maar is niet van lange duur. Snel emotioneel aangedaan, maar alles willen missen voor Hem, Die alles verliet, is er niet bij. Als het teveel gaat kosten vallen ze af. Christus krijgt geen gestalte in het leven, omdat ze God niet lief hebben gekregen in al Zijn deugden. Een paar gevoelige aandoeningen maken ons niet tot een christen.
Het oprechte geloof houdt aan God vast, al zou Hij voor eeuwig straffen. Juist daar, in de diepte van onze verlorenheid krijgt het bloed van Christus zo'n onuitwisbare waarde.
Ik kan ze tekenen. Jonge mensen die heel ontroerd belijdenis gedaan hebben voor in de kerk. Ze reageerden enthousiast. Ze zeiden dingen waarvan ik hoopte dat zij die van de Heere geleerd hadden. Ze hadden er zelfs het één en ander voor over. Ze bogen in zekere zin voor het Woord. Ik had hoop dat God met hen bezig was in de meest diepe zin. Maar toen moesten zij een keuze maken op hun werk, een keuze toen zij verliefd werden op een onkerkelijk iemand, die niet mee wilde naar de kerk. Hun wortels misten het contact met het grondwater, met Jezus Christus als het levende Water en in die beproeving verschrompelde het koren.
Hoe kan dat? Hoe is dat mogelijk? Het leek toch echt. Ze namen het Woord toch aan. Inderdaad, het ging dieper dan bij degenen bij wie het Woord helemaal aan de buitenkant bleef liggen. Onze belijdenis zegt het zo: anderen nemen het wel aan, maar niet in het binnenste huns harten. Het was in de emotionele laag. Het was met het gevoel, maar het Woord drong niet door tot in het binnenste van het hart. Daar viel niet die onberouwelijke keus van het geloof. Zij zeiden als een Orpa en niet als een Ruth, dat zij niet terug zouden keren. Op zichzelf geen onderscheid, dat werd ook pas openbaar op de grens van Moab. Orpa keerde terug naar Moab, maar Ruth kon van God niet meer af.
Ruth wist dat zij, wanneer zij de dienst des Heeren zou loslaten voor nieuwe huwelijkskansen, dan voor een kleine tijd misschien aards geluk zou hebben, maar nooit meer echte vrede zou smaken. Ze wist dat ze dan eeuwig ongelukkig zou worden.
Dat is het wat er gebeurt als het Woord wordt ontvangen in het binnenste van het hart. Dan weten wij dat we in onszelf verloren zijn, dan weten wij hier van binnen dat er geen vrede en vreugde buiten God is, dat wij Christus moeten hebben. Dan weten wij van binnen dat Christus een volkomen Zaligmaker is. Dan zijn wij bang voor onszelf en bidden de Heere om ons nooit los te laten en ons over te geven aan onszelf. Dan zijn de emoties ook anders. Ze zijn niet oppervlakkig en tijdelijk, maar ze komen uit de diepte vanuit het geloof.
Nu een vraag. Als degenen die eerst enthousiast waren en later afvallen, verloren gaan, moeten wij God dan beschuldigen dat Hij niet verder doortrok? Nee, dan zijn we zelf te beschuldigen, omdat wij tevreden waren met onze emoties en ons enthousiasme. Ze vonden het goed en fijn van zichzelf dat zij het Woord met een zekere vreugde aannamen. Dat hen verteld werd wat de Heere doet door Zijn Woord en door Zijn Geest, leidde niet tot een aanroepen. Ze werden geen zondaren die de Zone Davids aanriepen, maar ze werden slechts enthousiaste gelovige mensen. Daarom verschrompelde alles toen de zon ging branden.
Dat is het verschil met de oprechten. Bij hen schoot het niet zomaar omhoog. Nee, het bleef bij hen veel langer onder de grond in het proces van versterven en in het proces van wortelen naar beneden. Die gelijk opschoten ontvingen het zaad direct met vreugde. Ze kenden geen twijfel en geen strijd. Ze zijn wel gelovig geworden maar zijn nog nooit onbekeerd geworden, zodat ze de Heere hebben aangelopen als een waterstroom.
Als het zo in uw leven ligt, dan spreek ik u aan niet om u bang en onzeker te maken. Leg dat niet verkeerd uit. Jezus vertelt deze waarschuwing opdat het ons zal aansporen de wortels dieper te slaan en te bidden om Zijn overwinning tot in het binnenste van ons hart. De dwaze maagden hadden geen reserveolie maar daarvan konden zij de Bruidegom toch niet beschuldigen? Nee, als de roeping niet doordringt tot in het binnenste van ons hart, dan is daarvan de schuld niet te zoeken in het Evangelie, want dat zegt toch helder dat wij een nieuw hart moeten hebben en dat God dat wil geven. Dan is de schuld daarvan niet in Christus. Hij heeft toch laten zien bij Nicodemus dat Hij dwars door het hart heen wil breken om ons van binnen aan te grijpen en te verlossen? Dan is daarvan toch niet de schuld in God, omdat Christus ons juist waarschuwt niet te bouwen op zandgrond?
Er wordt nog een derde reactie getekend, maar eerst gaan we zingen Psalm 139:1,14
Niets is, o Oppermajesteit,
Bedekt voor Uw alwetendheid.
Gij kent mij; Gij doorgrondt mijn daân.
Gij weet mijn zitten en mijn staan.
Wat ik beraad, of wil betrachten,
Gij kent van verre mijn gedachten.
Doorgrond m’, en ken mijn hart, o Heer’!
Is ’tgeen ik denk niet tot Uw eer?
Beproef m’, en zie of mijn gemoed
Iets kwaads, iets onbehoorlijks voedt;
En doe mij toch met vaste schreden
Den weg ter zaligheid betreden.
Onze leerregels noemen in aansluiting op de gelijkenis van de Heere Jezus nog een derde groep. Lees maar mee:
anderen verstikken het zaad des Woords door de doornen der zorgvuldigheden en wellusten der wereld, en brengen geen vruchten voort.
Dit ziet op het zaad waarvan de Heere Jezus zegt dat het tussen de doornen valt. Dit zaad komt tot ontwikkeling tot koren. De grond is niet vast getrapt. De grond is niet oppervlakkig, maar toch zal de aar niet tot rijping komen. Er gebeurt namelijk nog iets. Wat dan? Het zaad van het Woord is niet het enige zaad. In de aarde bevindt zich ook zaad van doornen, door de wind naar die plaats gebracht of vanuit het ondergeploegde naar boven komend. Zo groeien er doornen en distels op samen met het koren. Ze onttrekken aan de grond de voedingsstoffen die het koren nodig heeft.
Hoe diep kan het Woord een mensenhart raken. Dagenlang denk je erover na. Het wordt gebedsstof. Er is een zeker heimwee naar God. Jaloersheid op het geluk van Gods kinderen. Maar het onkruid wast mee op. De zorgen van het leven vullen je hoofd en je hart en nemen al je tijd in beslag. Je denkt dat je alles zelf moet opknappen. Het geestelijk leven wordt erdoor verstikt zoals de tarwe door het onkruid.
Het oude komt weer boven. Zondige neigingen die aanvankelijk werden bestreden, komen weer op en worden nu met rust gelaten. Deze zondige neigingen worden machtiger en machtiger. Ze nemen je meer en meer in beslag. Zo ontstaat er een dubbelleven op de akker van het hart. Totdat het goede verstikt wordt.
Wat wij ons hierbij voor moeten stellen? Christus waarschuwt in Mattheüs 13 in het bijzonder tegen twee gevaren.
Allereerst tegen de zorgvuldigheid van deze wereld. Dat zijn de zorgen en de bezorgdheid voor dit leven, die ons mee kunnen voeren. Zij nemen meer en meer ons denken in beslag. Het bezig zijn met de dingen van Jezus' Koninkrijk neemt niet meer de eerste plaats in. Het andere overheerst en verstikt het werk waar God mee begonnen was.
Als tweede gevaar noemt Christus de verleiding van de rijkdom. Geldzucht, jacht naar welvaart. Het vorige was de negatieve zorg tegen tegenslag, de tweede is de hang naar voorspoed. Het zuchten naar geld en ook de verkeerde dingen om dat te bereiken. Het maar bezig zijn met onze naam en eer, met onze carrière en ons vermogen. Het gaat goed in het zakenleven, lange werkdagen.
Je stikt er op den duur in. Tijd voor stille tijd is er niet meer.
Als geld en goed ons het meeste bezighouden dan staat het boven de vreze des Heeren. Als zodanig groeit de aar, maar de hang naar wereldse dingen, verhindert de vrucht. De doornen der zorgvuldigheden en wellusten der wereld verstikken het zaad des Woords en brengen zo geen vruchten voort. De doornen en distels verhinderen de heiliging en de vernieuwing van het leven en het einde is een lege aar. Dat betekent: geen echte gemeenschap met Christus en dus geen vrucht uit Hem.
Ziet u hoe nauw het allemaal luistert?
Gemeente, als wij dan verloren gaan, wiens schuld is dat? Heeft het Evangelie niet opgeroepen èn tot geloof èn tot bekering? Heeft God in het Evangelie Christus niet aangeboden èn tot rechtvaardiging èn tot heiliging? We hebben iets geproefd van de vreugde van het Woord, maar daar zijn wij in blijven steken. Wij hebben het oude onkruid weer op laten komen en zo heeft het oude leven de genadige werkingen van de Geest gedood.
Wie zal de schuld hiervan aan God geven? Ligt het aan het zaad? Is het de schuld van de zaaier? Nee, Christus zegt: Gijlieden hebt niet gewild (Matth. 23: 37).
Het is een ernstig woord. Het waarschuwt ons om ons uit te drijven naar de troon der genade om daar de waarachtige werking en doorwerking van Woord en Geest te zoeken. Als wij die moeten missen, dan ligt de schuld daarvan niet bij God.
Tegelijk leert het ons -zoals de volgende paragraaf zal laten zien - dat het zo'n ongelofelijk wonder van Gods genade is, als wij geheel en al zijn ingewonnen en overwonnen door het Woord. Uitgedreven tot Christus en Hem aangenomen door het geloof als onze Zaligmaker, Die ons van alle zonden verlost. Daarvoor zij Hem alleen alle eer. Alle roem is uitgesloten. Het zaad geeft toch vrucht. God geeft wasdom. Vanuit Christus is er geloof, hoop en liefde, vrede, blijdschap en lankmoedigheid, offerbereidheid en zelfverloochening. De reuk van Christus.
Ziet, een zaaier ging uit om te zaaien.
Een deel viel langs de weg: onverschillig, de vogels eten het op.
Een deel op het steenachtige: snel geraakt worden, maar het gaat over.
Een deel tussen de dorens: tweeslachtig gebleven, verstikt.
Is er dan helemaal geen vrucht? Jawel: Want gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt, en derwaarts niet wederkeert; maar doorvochtigt de aarde, en maakt, dat zij voortbrenge en uitspruite, en zaad geve den zaaier, en brood den eter; Alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig tot Mij wederkeren; maar het zal doen, hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zende (Jes. 55: 9 en 10). Dat zegt de Heere Jezus aan het eind van de gelijkenis.
Een ander deel viel in de goede aarde en het gaf vrucht. Het kwam op en wies en het ene droeg dertig- en het andere zestig- en het andere honderdvoud.
De zwaarst geladen aar buigt zich het diepst. Maar dat doe je dan graag, dat geeft zelfs echte blijdschap. Wat blijdschap smaakt mijn ziel, wanneer ik voor U kniel, in 't huis, dat Gij U hebt gesticht.
Dat is nu echt het leven met God.
Dan moet de oude mens gekruisigd worden en we moeten in een nieuw Godzalig leven wandelen. Alleen wie in Hem blijft, in Hem leeft, die draagt veel vrucht.
Dan heb je echte blijdschap.
Dat is een gewortelde blijdschap.
Dat is niet voor een tijd.
Dat houdt nooit meer op.
Dat wordt steeds intenser, steeds heviger.
Dat eindigt in de eeuwige blijdschap.
Gemeente, het is nu nog zaaitijd. Straks komt de oogst. Waar is de vrucht? Bent u langs de weg bezaaid? Viel het bij u op de steenrots, of tussen de doornen? Zoek de Heere en leef (Amos 5: 4). God roept u ernstig en waarachtig tot de zaligheid.
U die God vreest, waar is de vrucht? Belijd het maar, als de akker goede aarde was, dat het alleen genade is van Hem, Die door Zijn Geest uw akker bewerken wilde, en het zaad deed wortelen en vruchten dragen. Maar denk er toch om dat het er nauw op aankomt, dat wij onze Koning niet in het gezicht slaan door onze zonden of een slordig leven.
Draag veel vrucht! U kunt geen vrucht dragen, zonder met Jezus te zijn, zonder de gemeenschapsoefening met Christus te hebben in uw leven. Laat dat toch voorop staan. Laat al het andere daarvoor toch wijken. Een dag zonder Jezus is een dag zonder vrucht. Een dag met Jezus is een dag met vrucht. Hij zegt Zelf:
Hierin wordt Mijn Vader verheerlijkt, dat ge veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn (Joh. 15: 8).
Amen.
Slotzang: Psalm 126:3
Die hier bedrukt met tranen zaait,
Zal juichen als hij vruchten maait;
Die ’t zaad draagt, dat men zaaien zal,
Gaat wenend voort, en zaait het al;
Maar hij zal, zonder ramp te schromen,
Eerlang met blijdschap wederkomen,
En met gejuich, ter goeder uur,
Zijn schoven dragen in de schuur.