Ds. C.G. Vreugdenhil - Lukas 18

Onderwerp

Lukas 18
17. Een pijnlijke diagnose met een heilzame uitweg (3 en 4,1-6)
Wij zijn door de zondeval totaal verdorven.
Wij kunnen in eigen kracht niet komen tot verzoening met God.
We worden door Woord en Geest in de bediening van de verzoening zaliggemaakt.
Deze prekenserie is eerder uitgegeven door de Gereformeerde Gemeente Rotterdam-Zuidwijk.
 

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 9: 1 en 11
Lezen : Lukas 18: 18 - 30
Zingen : Psalm 19: 1, 4 en 5
Zingen : Psalm 24: 2, 3
Zingen : Psalm 20: 3

De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 3 en 4, par.1-6.

 

3/4-1. De mens is van den beginne naar het beeld Gods geschapen, versierd in zijn verstand met ware en zalige kennis van zijn Schepper en van andere geestelijke dingen; in zijn wil en hart met gerechtigheid; in al zijn genegenheden met zuiverheid; en is overzulks geheel heilig geweest. Maar door het ingeven des duivels, en zijn vrijen wil van God afwijkende, heeft hij zichzelven van deze uitnemende gaven beroofd, en heeft daarentegen in de plaats van die over zich gehaald blindheid, schrikkelijke duisternis, ijdelheid en verkeerdheid des oordeels in zijn verstand; boosheid, wederspannigheid en hardigheid in zijn wil en hart; mitsgaders ook onzuiverheid in al zijn genegenheden.

3/4-2. Zodanig als nu de mens geweest is na den val, zodanige kinderen heeft hij ook voortgebracht, namelijk hij, verdorven zijnde, verdorvene; alzo dat de verdorvenheid, naar Gods rechtvaardig oordeel, van Adam op al zijn nakomelingen (uitgenomen alleen Christus) gekomen is, niet door navolging, gelijk eertijds de Pelagianen gedreven hebben, maar door voortplanting der verdorven natuur.

3/4-3. Overzulks zo worden alle mensen in zonde ontvangen, en als kinderen des toorns geboren, onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, dood in zonden en slaven der zonde. En willen en kunnen tot God niet wederkeren, noch hun verdorven natuur verbeteren, noch zichzelven tot de verbetering daarvan schikken, zonder de genade des wederbarenden Heiligen Geestes.

3/4-4. Wel is waar dat na den val in den mens enig licht der natuur nog overgebleven is, waardoor hij behoudt enige kennis van God, van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tussen hetgeen betamelijk en onbetamelijk is, en ook betoont enige betrachting tot de deugd en tot uiterlijke tucht. Maar zo ver is het vandaar, dat de mens door dit licht der natuur zou kunnen komen tot de zaligmakende kennis Gods, en zich tot Hem bekeren, dat hij ook in natuurlijke en burgerlijke zaken dit licht niet recht gebruikt; ja veel meer het, hoedanig het ook zij, op onderscheiden wijze geheel bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt; en dewijl hij dit doet, zo wordt hem alle verontschuldiging voor God benomen.

3/4-5. Gelijk het met het licht der natuur toegaat, zo gaat het ook in dezen toe met de wet der tien geboden, van God door Mozes den Joden in het bijzonder gegeven. Want nademaal deze de grootheid der zonde wel ontdekt en den mens meer en meer van zijn schuld overtuigt, doch het herstellingsmiddel daartegen niet aanwijst, noch enige krachten toebrengt om uit deze ellendigheid te kunnen geraken, en omdat zij alzo, door het vlees krachteloos geworden zijnde, den overtreder onder den vloek blijven laat, zo kan de mens daardoor de zaligmakende genade niet verkrijgen.

3/4-6. Hetgeen dan noch het licht der natuur noch de wet doen kan, dat doet God door de kracht des Heiligen Geestes, en door het woord of de bediening der verzoening, welke is het Evangelie van den Messias, waardoor het God behaagd heeft de gelovige mensen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, zalig te maken

 

Een pijnlijke diagnose met een heilzame uitweg

 

We letten op drie gedachten:

           

1. Wij zijn door de zondeval totaal verdorven.

2. Wij kunnen in eigen kracht niet komen tot verzoening met God.

3. We worden door Woord en Geest in de bediening van de verzoening zaliggemaakt.

           

  1. Wij zijn door de zondeval totaal verdorven.

 

Gemeente, jongens en meisjes, misschien hebben jullie de Batavia wel eens gezien, in Lelystad-Haven. De Batavia is een indrukwekkend zeeschip uit 17e eeuw, een schip dat de wereldzeeën bevoer. Zo’n schip was het belangrijkste transportmiddel tussen Nederland en Oost-Indië. De Batavia is oorspronkelijk gebouwd in 1628 in opdracht van de VOC. Een sterke bewapende driemaster, die al op zijn eerste reis in 1629 voor de Australische kust op de klippen liep en verging. Mooi dat er een replica is gemaakt, die helemaal precies is nagebouwd. Op de kop zie je de Nederlandse leeuw van goud. Veel mensen komen naar dat schip kijken.

 

Stel je eens voor dat, door wat voor oorzaak, de Batavia uitbrandt. Als er dan een maand later een bus met Fransen langskomt en een gids zegt: ‘Hier lag vroeger de Batavia’, dan zullen de toeristen bij het zien van de schamele resten van het uitgebrande schip zeggen: ‘Jammer.’ Maar omdat zij niet weten hoe mooi de Batavia was, zal men het verlies ervan niet zo voelen en ook niet kunnen peilen hoe erg het is dat dit mooie schip uitgebrand is.

 

Moet je horen, zo ligt dat nu ook met de schepping en onze zondeval. Het was allemaal zo mooi, zo heerlijk, maar ons leven is afgebrand. Als je niet weet hoe schitterend de Heere heel Zijn schepping en ook de mens gemaakt heeft, kun je ook niet goed inzien hoe erg het is dat al dat mooie is verwoest.

Nu gaat Hoofdstuk 3 en 4 van de Dordtse Leerregels over de bekering, dat God Zijn beeld, dat door de zonde verwoest is, weer door genade in de mens gaat herstellen. Maar om nu enigszins te beseffen hoe bijzonder groot en genadig dit is, beginnen de Dordtse Leerregels om aan ons te vertellen hoe goed de Heere ons geschapen heeft en daarna hoe diep wij in de zonde gevallen zijn en hoe vreselijk ons hele leven daardoor is verwoest. Ze beginnen niet bij het afgebrande schip, maar bij die prachtige driemaster voor hij afbrandde. Dat ‘schip van ons leven’ vertoonde het beeld van zijn Maker: God.

 

Een echte driemaster was ons leven. Daar was de kennis van God en Zijn heerlijke openbaring. Maar ook hadden we de wil om alle gerechtigheid na te jagen. De derde mast op ons levensschip was zuiverheid en heiligheid in het binnenste van ons hart. Lees maar mee: 

De mens is van den beginne naar het beeld Gods geschapen, versierd in zijn verstand met ware en zalige kennis van zijn Schepper en van andere geestelijke dingen; in zijn wil en hart met gerechtigheid; in al zijn genegenheden met zuiverheid; en is overzulks geheel heilig geweest.

Dat moeten we weten om te bedenken wat we zijn kwijt geraakt en dan ook hoe diep we gevallen zijn. Alleen tegen die donkere achtergrond van het paradijsgebeuren kan de verlossing gaan oplichten als een eeuwig wonder van genade. Daarom komt in par.2 de erfzonde aan de orde en par.3 leert dat we vanuit onszelf niet terug kunnen komen in een verzoende betrekking met God. Par.4 laat ons zien dat we via Gods algemene genade niet tot God komen, maar ook niet als een rijke jongeling via de werken der wet, zegt par.5.

 

Wie alleen van licht, leven en genade wil horen zonder daarbij te weten van de duisternis en de dood en de zonde, loopt het gevaar te vervallen tot een oppervlakkig christendom. Zonde, dood en duisternis zijn realiteiten, waar we allemaal mee te maken hebben, waar we allen middenin zitten, of je dat nu wil weten of niet. Van deze werkelijkheid willen de eerste paragrafen van hoofdstuk 3 en 4 ons goed doordringen opdat we het Evangelie van de Messias, dat par.6 belijdt, in grote blijdschap zullen omhelzen. Daar gaat het om, daar lopen die eerste vijf paragrafen op uit. Die donkere achtergrond van par.1 tot 5 is nodig om het licht aan de orde te stellen. Calvijn schrijft zelfs in de Institutie dat we alleen vanuit het Evangelie, vanuit Christus de ernst kunnen peilen van onze diepe val.

 

Waar geen schuld is, is geen vergeving; waar geen duisternis is, heeft het licht geen waarde. Maar alleen als je ziet wat het licht is, kun je pas beseffen hoe erg de duisternis is. Er stralen in die donkere paragrafen al een paar kleine lichtstraaltjes door. In par.2 wordt Christus genoemd, Die geen erfzonde heeft en par.3 spreekt over de Heilige Geest, Die zondaren vernieuwt. Maar het gaat uiteindelijk om het Evangelie van de Messias en de bediening van de verzoening uit par.6.

Vandaar de keus om alle zes paragrafen samen te nemen.

 

Wat ik ook nog moet uitleggen is waarom we de combinatie hoofdstuk 3 en 4 tegenkomen. We hebben Hoofdstuk 2 gehad. Je zou zeggen, dan komt nu hoofdstuk 3. Is er een reden dat hoofdstuk 3 en 4 samen genomen worden? Inderdaad. De Remonstranten hadden hun leerstellingen in 5 hoofdstukken onder woorden gebracht. Tegen het hoofdstuk 3 scheen niet zoveel in te brengen te zijn. De manier waarop over de wedergeboorte werd gesproken was voor de Dordtse vaderen acceptabel. Maar… in het vierde hoofdstuk werd geleerd dat de Heilige Geest niet onwederstandelijk is. Dat betekent dat het van onze medewerking afhangt of de Geest de wedergeboorte kan doorzetten in je leven of niet. Als je niet meewerkt, gaat het niet door.

Tegen die opvatting hadden de Gereformeerden op grond van de Bijbel natuurlijk bezwaar.

 

Dan zou de genade van God geen volkomen genade meer zijn, maar alleen helpende of medewerkende genade. Het absolute genadekarakter van het heil was hier in het geding. Uit het vierde Hoofdstuk van de remonstranten bleek ook dat zij heel onbijbels dachten over het bederf van ons hart door de zonde en daardoor deden ze afbreuk aan de manier waarop zij in hoofdstuk 3 over de wedergeboorte gesproken hadden. Welnu, dat is de reden waarom onze Dordtse vaderen het derde hoofdstuk van de remonstranten niet op zichzelf wilden beschouwen, maar het vastgekoppeld hebben aan het vierde. Vandaar hoofdstuk 3 en 4.

 

Voordat in het tweede deel van dit hoofdstuk gesproken wordt over de wedergeboorte, wijzen ze eerst op de duisternis van de zondeval waaruit we verlost moeten worden. Voordat er van een therapie, de vernieuwing door wedergeboorte, sprake kan zijn, moet eerst heel pijnlijk de diagnose worden gesteld. We vinden in de eerste tien paragrafen een wonderlijk spel van licht en duisternis, een clair-obscur, zoals in de schilderijen van Rembrandt. De duisternis is niet te onderschatten, maar het licht overwint.

Na die pijnlijke diagnose komen we bij de heilzame uitweg: het Evangelie van de Messias.

Wij moeten, als het om onze verhouding tot God gaat, altijd weer beginnen bij onze goede schepping. Dan wordt het steeds weer duidelijk dat de oorzaak van alle ellende niet in God ligt, maar bij onszelf.

Dat geldt voor het probleem van het heidendom, van allerlei natuurrampen en vreselijke ziekten. Zodra wij deze punten beseffen zullen we niet meer worstelen met de vraag: Hoe kan God al die vreselijke dingen toelaten? Nee, dan zullen we steeds weer verzuchten: Hoe hebben wij toch alles door onze zonde bedorven.

 

Par.1 begint met aan te geven hoe God ons geschapen heeft. God heeft ons goed en naar Zijn beeld geschapen. De mens was het heerlijke werk van Gods wijsheid, van Gods liefde, van Gods almacht. Dat geldt ons lichaam. We zitten in alle opzichten zo wonderlijk in elkaar. Het geldt onze psyche. Het geldt ons verstand. Wij kunnen gegevens vastleggen. Wij kunnen gegevens combineren. Toen God de dieren aan Adam voorbij liet trekken, kende hij die allen naar hun wezen. Toen God Eva schiep en Adam ontwaakte, kende hij zijn vrouw in haar wezen. Hij doorzag, hij verstond, hij bewonderde haar. Maar het grootste was dat Adam en Eva God kenden. Par.1 zegt het zo: versierd in zijn verstand met ware en zalige kennis van zijn Schepper en andere geestelijke dingen. Er was een vertrouwelijk kennen en een vertrouwelijke omgang. Adam en Eva hoorden aan het suizen van de boomtoppen dat God naderde.

Zij kenden God hun Schepper.

 

Ons hart en onze wil waren rechtvaardig. Wij wilden alleen op Gods rechte weg gaan. Onze genegenheden waren zuiver, we hadden geen enkele neiging tot een verkeerde lust, geen enkele neiging tot een verkeerde gedachte en geen enkele neiging tot een verkeerde daad. Ons hart en leven was vol van heiligheid, zuiverheid, vrede en liefde. Zo wilde God de mens en zo waren wij. Wat een geluk, wat een blijheid en opgewektheid was er in ons hart. Zonder onderbreking en volmaakt.

Wie God vreest en soms iets ervaart van die blijdschap onder de liefde van God, die weet wat hier bedoeld wordt.

 

In alles leken we oorspronkelijk op God. Met name in onze geest, verstand, wil en gevoel. Ons verstand leidde tot de rechte kennis van God. Onze wil was geneigd tot het doen van de wil van God, dit is gerechtigheid, en het beeld van God in ons gevoel leidde tot een zuiver, heilig innerlijk leven.

Juist omdat God ons zo goed geschapen heeft, is onze val zo verschrikkelijk en hebben we zo'n grote schuld tegenover God.

 

Dan vervolgt par.1: Maar door het ingeven des duivels. De duivel is gekomen met zijn leugenachtige voorstelling. De duivel heeft godslasterlijke gedachten ingegeven. Maar wij kunnen de schuld niet op de duivel schuiven, als zouden wij gevallen zijn, omdat hij ons onverwachts liet struikelen. Nee, van ons geldt: door zijn vrijen wil van God afwijkende. Eva had nee kunnen zeggen. Eva had de duivel moeten doorsturen naar haar man om niet los van hem een beslissing te nemen. Zij liet zich inpalmen. Zij vond het uitdagend om erop in te gaan. Zij nam en at. Dit deed zij uit vrije wil, vrijwillig.

Onze zondeval was een vrijwillig afwijken van de God des levens en zo van het leven zelf.

 

Wat was het gevolg? Er kwam geestelijke blindheid en duisternis, verkeerdheid en boosheid, weerspannigheid en hardheid en onzuiverheid in al onze genegenheden. In één woord: Dat heerlijke beeld van God zijn we kwijtgeraakt, dat heerlijke beeld van God is verwoest. De afstraling van Gods heerlijkheid is verduisterd, de zonde is ertussen gekomen, en we zijn nauwelijks meer herkenbaar als het beeld van God. Afgebrand Batavia. Nee, je kunt je niet meer voorstellen hoe het geweest is. Niet alleen beroofde Adam zichzelf, maar ook zijn nageslacht.

Eigen schuld, we hebben ons van die uitnemende gaven beroofd.

 

Gemeente, als het over onze kinderen gaat, zie je dat het ‘koekje is van eigen deeg’. Wat kun je schrikken en bedroefd zijn over datgene wat er al in je kinderen zit en wat er al uitkomt. Zij zijn net zo verdorven als wij. Een vloek en vies woord pikken ze zo op, een psalmregel leren kan veel meer moeite kosten. Hoe komt dat? Dat is de verdorvenheid van Adam die bij al zijn nakomelingen wordt teruggevonden, en nu zijn wij bij de kern van par. 2:

niet door navolging, gelijk eertijds de Pelagianen gedreven hebben, maar door voortplanting der verdorven natuur.

Daar hebt u de erfzonde, de erfsmet.

 

De remonstranten geloofden dat ieder mens geboren wordt zoals God Adam schiep. Dus niet met een zondige aard. Dat hebben ze van de Ierse monnik Pelagius tegen wie Augustinus de strijd aanbond. Pelagius leerde dat kinderen gaan zondigen niet vanwege de erfzonde maar alleen door een verkeerd voorbeeld van de ouders of van anderen in hun omgeving.

Ja, veel ouders denken zo. Als hun kind iets verkeerds doet dan is het direct: ‘Ja, dat heeft hij van die en die geleerd.’ Dat kan, maar hoe komt het dat onze kinderen zo gemakkelijk die dingen overnemen? Omdat het erín zit. De zonde spreekt aan, omdat zij erdoor aangegrepen zijn, vanaf de moederschoot.

Jongens en meisjes, we hebben zo'n slecht en zondig hart.

Maar bij de Heere is vergeving.

 

Daarom moeten wij geen verwachting hebben van onze kinderen. Doe het niet, want het wordt een grote teleurstelling. We kunnen vanuit Christus wel verwachting hebben voor onze kinderen, maar dan komt het van de andere kant.

Als we dat beleven dan zullen wij, net als die ouders tijdens Jezus’ omwandeling op aarde, met onze kinderen naar de Heere Jezus gaan, opdat Hij hen zal aanraken en zegenen.

 

Tot zover onze eerste gedachte: totaal verdorven.

 

2. Wij kunnen in eigen kracht niet komen tot verzoening met God.

 

We zagen het: Goed geschapen, diep gevallen en totaal verdorven. Nu komt par.3:

Overzulks zo worden alle mensen in zonde ontvangen, en als kinderen des toorns geboren, onbekwaam tot enig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, dood in zonden en slaven der zonde.

We zijn onbekwaam om tot God terug te keren, tenzij de Heilige Geest eraan te pas komt. Wij kunnen niet uit de voeten met een leer waarin een optimistische kijk op de mens gegeven wordt. Op grond van Bijbel zegt par.3 dat we onbekwaam zijn tot enig zaligmakend goed, geneigd tot alle kwaad.

Let op het evenwicht. Onze paragraaf zegt niet dat wij in onze menselijke verhoudingen onbekwaam zijn tot enig goed. Onder Gods algemene genade zijn er heel veel goede dingen. Het is een groot verschil hoe een man met zijn vrouw en met zijn kinderen omgaat. Op die verantwoordelijkheid kunnen wij ook aangesproken worden.

Onze belijdenis zegt dat wij onbekwaam zijn tot enig zaligmakend goed. Tegenover God kunnen wij niets klaarmaken omdat ons hart geneigd is tot kwaad. We kunnen van onszelf niet komen tot de verzoening met God.

De belijdenis zegt eveneens niet dat wij altijd kwaad doen, maar wij zijn ertoe geneigd. De auto staat op een helling op de handrem, maar als die er afvliegt, dan is het schrikbarend waar wij terecht kunnen komen.

Maar bij God is er nog redding. Par. 3 eindigt met te wijzen op de genade van de wederbarende Heilige Geest.

 

Als de Geest komt maakt Hij het anders. De slavernij van de zonde wordt gebroken. De ogen gaan open. De wil wordt vernieuwd. Dan willen wij tot God terugkeren. Dat is de spits. Dat is werkelijke verlossing. De remonstrantse leer bedriegt want daar moet je het zelf doen en daar moet je het zelf vasthouden. Om wanhopig van te worden! De Bijbelse leer is het meest eerlijk en het meest bevrijdend. God wil ‘slaven van de zonde’ verlossen. Christus wil vijanden verzoenen en doden levend maken. Het is de Geest die wederbaart tot een levende hoop. Hij geeft een nieuw hart en dan wordt alles anders.

Als dat gebeurt, als God ons heeft levend gemaakt met Christus wordt de zonde tot smart. Dan wil je met de ‘jongste zoon’ tot de vader wederkeren en hem dienen. Het is een wonder, dat dit de keus van je hart werd. Dat is niet uit ons, maar de vrucht van het wederbarende werk van de Geest. Daarom ligt het ook vast, want ik weet er niet van dat de Heere ooit liet varen het werk Zijner handen.

 

We komen nu bij par.4.

Wel is waar dat na den val in den mens enig licht der natuur nog overgebleven is, waardoor hij behoudt enige kennis van God, van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tussen hetgeen betamelijk en onbetamelijk is, en ook betoont enige betrachting tot de deugd en tot uiterlijke tucht.

In de par.1-3 hebben de vaderen in echo op de Schrift beleden dat wij mensen geheel verdorven zijn en vanuit onszelf niet met God in het reine kunnen komen. We hebben het beeld van God verloren. Maar de Heere heeft Zijn beeld niet totaal laten vernietigen. Het geestelijke licht dat bestaat in het directe contact met God, zijn wij kwijt. Maar daarmee is niet alles gezegd. God heeft een natuurlijk licht laten blijven. Zo worden de overblijfselen aangeduid. Waar bestaan die in? Als eerste noemt par.4: Waardoor hij behoudt enige kennis van God. Wat een wonder. God heeft in alle mensen een besef overgelaten dat er een God móet zijn.

Daarom vinden wij over de hele wereld het wonderlijke verschijnsel van de godsdienst. Karikatuur van de ware dienst van God. God heeft ons ook onze verstandelijke vermogens als denkende wezen niet ontnomen. Dat had gekund. Ook van de natuurlijke dingen heeft de mens kennis behouden. God heeft ons zelfs kennis gelaten van het onderscheid tussen hetgeen betamelijk en onbetamelijk is. Goed en kwaad.

 

In het paradijs stond Gods heilige wil in ons hart geschreven. Gelukkig heeft de Heere dat niet geheel laten verdwijnen. De gevallen mens heeft toch enige notie van het verschil tussen goed en kwaad. Zo zegt Paulus dat ook in de Romeinenbrief: Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, deze, de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet; als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun geweten medegetuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende, of ook ontschuldigende). (Rom. 2:14,15).  Stelen is stelen. Doden is doden. Hoe kan dat? Paulus zegt dat zij daarmee laten zien dat het werk van de wet in hun hart geschreven staat en dat hun geweten mede getuigt.

 

We stoten nu door naar de kernvraag: Kan een mens op deze wijze zijn verlossing verdienen? De remonstranten en anderen zeggen: ‘Ja.’ Heidenen die zich zedelijk keurig gedragen kunnen langs die weg de verlossing bereiken. De Bijbel zegt: nee. Ons natuurlijke verstand brengt ons niet tot Christus en niet tot het kruis en dus niet tot de zaligmakende kennis van God. Het kruis is juist voor de logisch denkende Griek een dwaasheid.

 

Het is duidelijk gemeente, de verlossing van de gevallen mens is onbestaanbaar vanuit de natuurlijke mens. Maar - en nu komen we bij par.5 - die is ook onbereikbaar vanuit de godsdienstige mens. Wie zijn godsdienst en de wet gebruiken wil als een ladder om naar de hemel te klimmen, loopt hiermee vast, net als Paulus in zijn eertijds.

 

Verdienen we de zaligheid door de werken of worden we zalig uit enkel genade?

Denk aan de rijke jongeling die probeert zo netjes mogelijk te leven en zich volledig in te zetten om de zaligheid te beërven. Wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? De Heere Jezus antwoordt: Onderhoudt de geboden. Dat is de weg naar het leven. Wel, zegt die jonge man: Dan heb ik er nu recht op, want al die geboden heb ik onderhouden van mijn jeugd af aan. Dan valt hij toch door de mand als het aankomt op zijn aardse goederen, waar zijn hart op stond. Verkoop alles wat je hebt en geef het aan de armen. Kom herwaarts en volg Mij. Dan gaat hij bedroefd heen. Eén ding ontbreekt hem om te laten zien dat hij echt het eeuwige leven boven alles stelde. Wat hem ontbreekt is het wezen van de wet: God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf. Zijn geld was hem meer waard dan Jezus.

 

Wat zit het ons in het bloed om de zaligheid te verdienen! Ook de discipelen staan verbijsterd: Wie kan dan zalig worden? En dan zegt Jezus: Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk (Mark. 10: 17-27). Dat is het onderwerp waar we mee bezig zijn. Door het licht van de natuur, door het doen van de werken der wet kunnen we niet zalig worden.

Maar zo zegt par.6: Dat doet God. Bij God zijn alle dingen mogelijk.

 

Het zit zo diep en zo geraffineerd in ons bloed om het zelf te doen: zelfverlossing.

 

Dan zijn er mensen die zeggen dat ‘het zomaar niet gaat’, maar zij voelen zich qua godsdienst veel beter dan anderen, want zij vertonen bepaalde uiterlijke kenmerken. Hier schuilt een groot gevaar in onze kring. Ik ben echt niet tegen de levensstijl in onze refo‑cultuur, ik ben daar natuurlijk voor, maar ik zie grote gevaren in de manier hoe we daarmee omgaan. Op dat gevaar wil ik u wijzen.

 

Maar we gaan eerst zingen Psalm 24: 2 en 3.

 

Wie klimt den berg des HEEREN op?

Wie zal dien Godgewijden top,

Voor ’t oog van Sions God, betreden?

De man die, rein van hart en hand,

Zich niet aan ijdelheid verpandt,

En geen bedrog pleegt in zijn eden.

 

Die zal, door ’s HEEREN gunst geleid,

En zegen en gerechtigheid

Van God, den God zijns heils, ontvangen.

Dit ’s Jakob, dit is ’t vroom geslacht,

Dat naar God vraagt, Zijn wet betracht,

En zoekt Zijn aanschijn met verlangen.

 

Ik zal u eens iets vertellen wat onder ons minder bekend is. Wist u dat de remonstranten in het doen van wat God in Zijn wet bevolen heeft een middel zagen ‘ter opwekking van de wedergeboorte’? Daarom legden ze de nadruk op uitwendige gehoorzaamheid. De Reformatie zag dat als een verloochening van de doodsstaat van de mens.

 

Wat gebeurt nu in onze kring? Er wordt een bepaalde cultuur met bijbehorende gedragscodes uitgebouwd, die een beetje lijkt op een remonstrantse loot aan de Reformatorische stam. Er worden voorwaarden geschapen en maatregelen getroffen waaraan je moet voldoen als een soort voorbereiding voor de wedergeboorte en het geloof. Hier is het gevaar groot van een verkapte werkvorm om zo dicht mogelijk en zo goed mogelijk de genade van God tegemoet te leven. Daarbij kun je opmerkingen horen als: God wil het zegenen, als we uiterlijk zoveel mogelijk naar Zijn geboden leven en Zijn wetten onderhouden.

‘Ja, zegt u, maar in het houden van Zijn geboden is toch grote loon?’ Jazeker, maar niet met een onbekeerd hart. God is geen afgod, die we tevreden moeten stellen en te vriend moeten houden met onze goede werken. Buiten Christus is God een verterend vuur bij Wie niemand wonen kan (Hebr. 12: 29).

Je kunt het zo samenvatten: Wetsbetrachting zonder een wedergeboren hart vol liefde tot God is wetticisme. Door te voldoen aan deze voorwaarden en maatregelen komen we echter geen stap dichter bij God. De enige oplossing is de verlossing in Christus, een nieuw hart. We kunnen de wereldgelijkvormigheid nooit verjagen door een vrome gestalte van het vlees en het houden van de wet zonder wedergeboorte, ook al geven we grif toe dat het allemaal niet genoeg is. Door de werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden voor God. Ouders praten soms urenlang met hun kinderen over allerlei uiterlijke zaken. Best, maar hoeveel uren praat u met uw kinderen over de liefde tot God? Hoeveel uren bidden we voor en met onze kinderen?

 

In par.5 lezen we:

Gelijk het met het licht der natuur toegaat, zo gaat het ook in dezen toe met de wet der tien geboden, van God door Mozes den Joden in het bijzonder gegeven. Want nademaal deze de grootheid der zonde wel ontdekt en den mens meer en meer van zijn schuld overtuigt, doch het herstellingsmiddel daartegen niet aanwijst, noch enige krachten toebrengt om uit deze ellendigheid te kunnen geraken, en omdat zij alzo, door het vlees krachteloos geworden zijnde, den overtreder onder den vloek blijven laat, zo kan de mens daardoor de zaligmakende genade niet verkrijgen.

Wie de hemel wil verdienen zal deze wet volmaakt moeten onderhouden. In het paradijs kon dat. De wet laat zien hoe wij waren en hoe wij leefden. Maar nu? Die wet die ons levensbeginsel was, is nu tégen ons.

Ik las ergens het volgende voorbeeld. Als een schip goed is dan is het water een zegen. Het water draagt het schip zodat het kan varen. Het water is een weg voor het schip. Maar als dat schip lek is, dan wordt datzelfde water de grootste vijand. Het wordt de plaats waar het schip vergaat. Dat gebeurde met de Batavia voor de Australische kust.

 

Zo is het nu ook met de wet. In het paradijs stond de wet van God ons niet alleen op het lijf maar ook in het hart geschreven. Van binnen waren wij het hartelijk met de wet eens. We konden zo leven en wij wilden zo leven. Nu wij gevallen zijn wordt die wet voor ons, wat water is voor een lek schip. Het is nu net andersom met de wet. De wet moet ons veroordelen en zo herinnert de wet ons eraan dat wij gevallen zijn en aan Gods roeping niet meer beantwoorden. De wet stelt ons alleen maar schuldig en wijst ons het oordeel aan: Vervloekt is eenieder, die niet blijft in hetgeen geschreven staat in het boek van de wet om dat te doen (Gal. 3: 10).

De wet wijst geen enkele oplossing aan. Daar komen wij allen achter als onze ogen door God geopend zijn. Als de natuurlijke mens het zelf met de wet moet doen, dan is het voor eeuwig met ons gebeurd. De wet is krachteloos geworden om iets goeds voor de mens te doen. Het water van de zee kan voor een lek schip geen goed meer doen, maar het alleen laten vergaan. Zo kan de wet maar één ding namelijk de gevallen mens onder de vloek laten.

 

Het is duidelijk. Een heiden of een humanist kan de zaligheid niet verwerven met zijn natuurlijk licht en een Jood of een christen kan de zaligmakende genade niet verkrijgen door de wet. Het is geen prettige boodschap maar het is de Bijbelse boodschap. Is dat wat de profeten en Christus en de apostelen geleerd hebben, of niet? Zijn wij daar in ons leven achter gekomen? Hebben wij heel persoonlijk ontdekt dat wij langs die weg nooit de zaligmakende genade kunnen verkrijgen? Dan zijn wij blij dat de remonstrantse leer niet waar is, want dan konden alleen de allerbesten een kans maken.

Maar Gode zij dank, de verlossing van de gevallen mens is mogelijk bij God!

 

3. We worden door Woord en Geest in de bediening van de verzoening zalig gemaakt.

 

De belijdenis van Dordt heeft de zaken in de juiste volgorde gezet. De par.1-5 vormen niet een ellendepreek om mensen in de put te praten, zij vormen een Bijbelse diagnose die iedere christen moet kennen en beseffen. Langs de weg van natuur en wet wordt niemand behouden, maar daarom heeft God een andere weg uitgedacht. Wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God.

Lees par.6:

Hetgeen dan noch het licht der natuur noch de wet doen kan, dat doet God door de kracht des Heiligen Geestes, en door het woord of de bediening der verzoening, welke is het Evangelie van den Messias, waardoor het God behaagd heeft de gelovige mensen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament, zalig te maken.

Zo radicaal als de vaderen een alternatieve route afwijzen, zo resoluut wijzen zij de ware weg aan: Niet de mens moet het doen, God móet het doen en God wíl het doen. Daarom moeten wij zondaren opwekken tot die God de toevlucht te nemen, om ons te bekeren en ons te redden.

 

Alleen God wil en kan zondaren verlossen door de kracht des Heiligen Geestes, en door het Woord of de bediening der verzoening. De Geest doet het, de Geest werkt het geloof. Hoe? Uit het gehoor. Dus door het Woord. Geest en Woord. De Geest werkt door de verkondiging van het Woord. Dat is de bediening van de verzoening. De prediking moet bediening der verzoening zijn, verkondiging van het verzoeningswerk van Jezus Christus. Onder zulke prediking neemt de Geest het uit Christus om het ons te verkondigen. Zo doet God door het Evangelie wat wij door het licht van de natuur en door de wet niet doen kunnen. Door het Evangelie van den Messias, waardoor het God behaagd heeft de gelovige mensen, zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament, zalig te maken.

 

Het Evangelie van de Messias is het Evangelie van Christus. Christus betekent: Gezalfde, gezalfd tot Profeet om ons in de weg der zaligheid te onderwijzen, tot Priester om de zaligheid voor ons te verdienen, en tot Koning om in onze harten te wonen en ons leven te heiligen, daar Hij ons met Zijn Woord en Geest regeert. Als deze Zaligmaker verkondigd wordt, hoog verheven, gaat Zijn bloed druppen op verslagen harten tot vergeving van zonden. Zoenbloed. Dan krijgt de verzoening gestalte onder de prediking.

 

Gemeente, hier vallen eeuwigheidsbeslissingen. U zit hier niet vrijblijvend. Uw schuld wordt u vergeven of gehouden. U wordt van de vloek van de wet bevrijd of u blijft eronder. De Heere oordeelt ons naar wat we met prediking hebben gedaan. Of we onze eigen vroomheid hebben opgegeven als weg tot zaligheid en beleden hebben wie we zijn: verloren zondaar. Maar wel één, die het van genade moet hebben, die het van Christus moet hebben, de Messias.

Gaat uw hart niet open als u over Hem hoort?

 

Paulus werd door de liefde van Christus gedreven als hij sprak: Wij dan wetende de schrik des Heeren bewegen de mensen tot het geloof (2 Kor. 5: 11). Dat is volgens 2 Kor.5 de bediening van de verzoening. Gemeente, God gebruikt onze dienst om de verzoening uit te werken in uw hart. Hij wil u ontmoeten in verkondiging van wet en Evangelie, om u midden in uw schuld te zetten, net als Paulus op weg naar Damascus. O, God, ik heb gezondigd. Al je vroomheid gaat eraan en je wordt een goddeloze.

Maar door datzelfde woord worden schuldigen vrijgesproken en goddelozen gerechtvaardigd.

 

Hoe kan dat? Omdat Christus de Messias is, omdat de Heere Jezus Christus de verzoening heeft aangebracht aan het vloekhout van het kruis. We zeggen het Paulus na: Zo zijn wij dan gezanten van Christus' wege, wij bidden u, alsof God door ons bad, laat u met God verzoenen (2 Kor. 5: 20). Wie nu door het geloof op Hem ziet, die is vrij, zalig, met God verzoend. Dat doet de Heilige Geest ons ervaren door het Woord. Dat Evangelie is een kracht van God tot zaligheid voor eenieder die gelooft. Dan schenkt de Heere de toepassing van het Woord door Zijn Geest.

 

Gemeente, wat een ruimte wordt hier ontsloten, nadat alle sluipwegen zijn afgesneden. Door eigen inspanning kunnen we de zaligheid nooit verwerven. Maar in de verkondiging van het Evangelie wordt ze ons in de schoot geworpen. Wie in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven. Wie eenmaal het Evangelie van de Messias heeft aangenomen, ziet hoe hopeloos de boodschap is van Remonstranten, pelagianen, humanisten en het Jodendom. Je moet het zelf doen, jezelf omhoog werken. Als het mislukt, moet je het nog maar eens opnieuw proberen, omdat je het vast wel kunt.

 

Wat een troosteloos Evangelie. Par.6 zegt zo bevrijdend: dat doet God. De Messias Jezus kijkt ons aan in Zijn Evangelie en zegt: Ik heb al lang gezien dat jij het niet kunt. Daarom deed ik het in jouw plaats. Machteloze zondaren hebben een almachtige zaligmaker. Met de volkomen doodsstaat van de mens correspondeert een volkomen verlossing, die is aangebracht door Jezus Christus. Hoe Hij aan deze verlossing hier en nu al gestalte geeft in ons leven, daarover gaat het in de volgende paragrafen van Hoofdstuk 3 en 4.

 

Ik eindig met de vraag: Hoe staat u/jij tegenover dit Evangelie van de Messias? De gekruisigde Koning, Die ook is opgestaan en Die u persoonlijk ontmoeten wil in de bediening van de verzoening, in het kleed van Zijn beloften. Hebt u uzelf al gewonnen gegeven? Hij is zo machtig. Wie tot Hem vlucht, werpt Hij niet uit. Hij wil alle weerstand overwinnen en uw ogen openen voor de heerlijkheid, die in Hem te vinden is. Dan ziet u Jezus en in Hem alles. Dan mag u door middel van de doorboorde handen van Christus opblikken tot het eeuwige liefdehart van de Vader en zeggen: Ja, wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad (1 Joh. 4: 19).

 

U zegt:

 ‘Is dat mogelijk voor mij?’ Ja, dat is mogelijk voor u.

Jezus sprak tegen de discipelen na de ontmoeting met de rijke jongeling: Wat onmogelijk is bij de mensen, dat is mogelijk bij God. Want bij God zijn alle dingen mogelijk (Matth. 19: 26).

Amen.

 

Slotzang: Psalm 20:3

 

Dan zal ’t gejuich ten hemel dringen;

Dan zullen wij Gods eer,

Bij opgestoken vaandels, zingen;

Uw wens vervull’ de HEER’!

’k Weet nu, dat Gods gezalfden koning

Geen heilgoed zal ontbreken;

Want God zal, uit Zijn hemelwoning,

Hem sterken op zijn smeken.