Ds. C.G. Vreugdenhil - Numeri 21

15. De bediening van de verzoening (2,5-7)

Numeri 21
De belofte van het Evangelie
De oorzaak van het ongeloof
De gave van het geloof
Deze prekenserie is eerder uitgegeven door de Gereformeerde Gemeente Rotterdam-Zuidwijk.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 135: 1
Lezen : Numeri 21: 1 - 9
Zingen : Psalm 95: 1, 4 en 5
Zingen : Psalm 38: 15
Zingen : Psalm 66: 8

De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 2, par.5-7:

 

2-5 Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte aan alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof.

2-6 Doch dat velen, door het Evangelie geroepen zijnde, zich niet bekeren, noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus, aan het kruis geofferd, maar door hun eigen schuld.

2-7 Maar zovelen als waarachtiglijk geloven, en door den dood van Christus van de zonden en het verderf verlost en behouden worden, die genieten deze weldaad alleen uit Gods genade, hun van eeuwigheid in Christus gegeven, welke genade Hij niemand schuldig is.

 

Het gaat hier over

De bediening van de verzoening

 

Bij de overdenking hiervan letten wij op een drietal hoofdgedachten:

 

     1. De belofte van het Evangelie

     2. De oorzaak van het ongeloof

     3. De gave van het geloof

 

1. De belofte van het Evangelie

 

Gemeente, we gaan eerst nog even terug naar het begin van Hoofdstuk 2 van de Dordtse Leerregels. In de eerste twee paragrafen ging het over twee fundamentele waarheden namelijk de voldoening aan Gods gerechtigheid en de betoning van Gods barmhartigheid. We hebben toen gezien wat het inhoudt dat Jezus de schuldovernemende Borg is. In de volgende twee paragrafen wordt beleden dat het offer van Christus een oneindige kracht en waarde heeft en overvloedig en genoeg is tot verzoening van de zonden van de hele wereld. Al waren er 1000 werelden, het offer van Christus is genoeg. Dat heeft ook consequenties voor de prediking en die worden door de vaderen in Dordt dan ook getrok ken. Daarover gaat het nu in par.5, 6 en 7: De bediening der verzoening.

 

In Hoofdstuk 2 van de Dordtse Leerregels gaat het over de verlossing van de Kerk door de dood van Christus. Dat wordt heel duidelijk aan slot van dit Hoofdstuk, in par.9, waar beleden wordt dat er altijd zal zijn een Kerk der gelovigen, gefundeerd in het bloed van Christus. Dat geloof in de ‘Kerk met een hoofdletter’ maakt ons niet lijdelijk; zo op de manier van: de uitverkorenen komen er toch wel; daar zal God wel voor zorgen. Ja … God zorgt daar inderdaad wel voor, maar Hij schakelt ons daarbij in.

 

Als we belijden: Ik geloof een heilige algemene christelijke kerk, onderstreept dat juist onze verantwoordelijkheid om aan ieder, die het maar horen wil, het Evangelie door te geven. Dat geloof in de kerk onderstreept onze verantwoordelijkheid m.b.t. alle vormen van kerkenwerk in en buiten de kerk zoals de prediking, de catechese, evangelisatie en zending. Daarom beginnen de Dordtse Leerregels in Hoofdstuk 2, par.5 niet over de kerk met een hoofdletter. Ze beginnen met de prediking van het Evangelie als de weg waarin deze Kerk wordt vergaderd en gebouwd. Er is een verantwoordelijkheid voor het doorgeven van het Evangelie, lees par.5. En in par.6 spreken onze vaders over de verantwoordelijkheid voor het horen van het Evangelie. Dat de Kerk er komt en dat mensen tot geloof komen, rust volgens par.7 helemaal op de genade van God.

 

We lezen nu eerst par.5 nog een keer:

Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte aan alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof.

 

Er is hier dus sprake van belofte en bevel.

De belofte is: Wie in de gekruisigde Christus gelooft wordt behouden. Het bevel is: Bekeer u en geloof dit Evangelie (Mark. 1:15). Er staat niet: Mensen, u bent allemaal verzoend en verlost, Jezus heeft alles voor u betaald en u bent allemaal met God verzoend. Dat moet u geloven. Dat leert de algemene verzoening. Nee, noodzakelijk om tot het heil in Christus te komen is bekering en geloof. In die weg ontvangt u de verlossing en de Verlosser. Dit ruime Kruisevangelie geldt eenieder, die het hoort. Er wordt niet gediscrimineerd. Er wordt ook niet gelimiteerd, er wordt niet gesproken over een maximum. 

 

Maar u mag dat Evangelie niet voor kennisgeving aannemen. Daarom staat er: met bevel van bekering en geloof. God realiseert zijn verkiezing d.m.v. de prediking, dwars door uw en mijn verantwoordelijkheid heen. Het is een woord van Luther dat God met zijn heilswoord tot allen komt en als zodanig noemt hij Hem: de God, Die predikt. De prediking gaat niet slechts over Hem, maar we horen in de prediking Gods eigen stem. Voortdurend waarschuwt Luther ervoor om niet over de verkiezing te piekeren, maar dat we ons moeten houden aan het geopenbaarde woord van God. De verkiezing is nooit bedoeld om de oproep tot bekering en geloof af te zwakken. De verkiezing staat immers niet boven het Evangelie, zo in de zin van: Denk erom, dit is alleen voor de verkorenen, hoor. Integendeel, de verkiezing is de diepste grond ervan.

 

Zonder die eeuwige liefde van God tot verloren mensen zou het Evangelie krachteloos, of liever, helemaal geen Evangelie zijn. Verkiezing en verwerping komen in de prediking niet aan de orde als een soort mededeling, maar ze voltrekken zich erin en erdoor. Zo ernstig is de prediking van de verzoening. Het vertrekpunt in het welbehagen van God verkleint de reikwijdte van de Evangelie-verkondiging niet, maar benadrukt die juist. De verkiezing blokkeert de lokkracht van het Evangelie niet maar zorgt er juist voor dat de verkondiging van het Evangelie vrucht draagt.

 

Herinnert u zich dat we het al eens eerder gehad hebben over het feit dat God zijn verkiezing realiseert d.m.v. de prediking? En dat de belofte van het Evangelie aan alle mensen gepredikt moet worden? Blader maar eens terug naar Hoofdstuk 1, par.2. En wat de prediking betreft Hoofdstuk 1, par.3a. Over de schuld van het ongeloof en de gave van het geloof gaan par.4 en 5. Vallen de Dordtse Leerregels nu in herhaling? Eigenlijk wel. Waarom herhaalt u soms bepaalde zaken voor uw kinderen? Om het in te scherpen. Wel, zo willen de Dordtse vaderen erin hameren hoe goed God is en hoe wij deel krijgen aan het borgwerk van Christus. De Heere wil ons redden van het verderf. Daartoe zond de Vader niet alleen zijn Zoon in deze wereld maar ook zijn Heilige Geest op Pinksteren. Uitgestort op alle vlees. Door de Geest vindt het Evangelie weerklank in ons hart. Door de Geest gaan we zien, dat Hij om onze overtredingen is verwond en om onze ongerechtigheden verbrijzeld (Jes. 53: 5).

 

Wij mogen preken vanuit dat algenoegzame Offer. Wij moeten de belofte van het Evangelie preken die in dat algenoegzame Offer verankerd ligt. Christus heeft Zijn discipelen het bevel gegeven de wereld in te gaan om het Evangelie te verkondigen. Wat is die belofte van het Evangelie? De inhoud is: Dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3: 16).

Dit is een woord van Christus Zelf. Zo heeft Christus het Evangelie gepreekt aan Nicodemus. Hij heeft tegen Nicodemus gezegd dat in de prediking Chris tus verhoogd moet worden, zoals Mozes in de woestijn de slang verhoogd heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe.

 

Die geschiedenis van de koperen slang vinden wij in Num. 21, dat we samen gelezen hebben. Laat ik dat eens in alle eenvoud aan jullie vertellen, jongens en meisjes. Dan begrijp je de bedoeling van par.5.

 

Het volk Israël is bijna in het beloofde land. Zij hoeven alleen nog maar de bergen van Edom over te steken en door de passen van Seïr te trekken en dan zijn zij er. Israël vraagt Edom, het nageslacht van Ezau, om over de hoofdweg door het land te mogen trekken en dat met de belofte alle schade te vergoeden. Maar Edom weigert en daarom moet Israël een flinke omweg maken. Het volk is boos en opstandig tegenover God. Die boosheid komt tot een uitbarsting. Ik lees in Numeri 21:5: En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, opdat wij sterven zou den in de woestijn? Want hier is geen brood, ook geen water, en on ze ziel walgt over dit zeer lichte brood. Dat is wat! Eén en al ongeloof en opstandigheid. Israël stapt zo over al Gods goede zorgen gedurende al die veertig jaren heen. Israël maakt zelfs een snerende opmerking over het manna. Je zal toch iedere dag hemelsbrood mogen eten en dan tenslotte als dank roepen: Dat spul zijn wij ondertussen spuugzat! Aangrijpend! Dat is het brandende vergif van het ongeloof. Als vurige slangen staan de Israëlieten tegenover God en tegenover Mozes. De Heere moet hen straffen. Hij zendt hen vurige, d.w.z. vergiftige slangen. Die bijten het volk en er sterven velen van hen.

Daar zit een kind te spelen en het wordt gebeten door zo'n giftige slang; even later ligt het levenloos op de grond. Ginds ligt een dode jongen, even verderop valt een moeder neer. Vreselijk! Ieder die gebeten werd, stierf.

Hierop wierp Mozes zich voor de Heere neer en de Heere hoorde. Hij zei te gen Mozes: Maak u een vurige slang, en stel ze op een stang; en het zal geschieden, dat al wie gebeten is, als hij haar aanziet, zo zal hij leven.

 

Zo is de geschiedenis van de koperen slang. Het gaat nu om het punt waar op Christus die doortrekt. Zoals Mozes de koperen slang hoog moest houden, opdat iedere stervende er een blik op kon werpen en gered zou worden, zo moet in de prediking Christus omhooggehouden worden.

Zie je nu het verband, jongens en meisjes, met par.5:

Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in den gekruisigden Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte aan alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof.

 

De slang moest niet op de grond gelegd worden vlak voor Mozes' voeten, zodat slechts een enkeling de slang kon zien. Nee, omhoog!, in het midden van het volk met het bevel om hiernaar te kijken als het enige middel om aan de dood te ontkomen, maar ook met de belofte: dat al wie gebeten is, als hij haar aanziet, zo zal hij leven.

 

Christus Zelf heeft dit beeld doorgetrokken naar de prediking. Op dezelfde openlijke wijze moet Christus hoog gehouden worden in de algenoegzaamheid van Zijn offer, opdat allen horen, zien en weten zullen dat Christus' offer het enige medicijn is tegen de dodelijke kwaal van de zonde.

 

Is het niet vreemd en ongepast om Christus te vergelijken met een slang? Nee, want die koperen slang had niets giftigs of dodelijks. Zo is dat ook met Christus. Hij heeft wel de gedaante van ons zondige vlees aangenomen, maar Hij was van binnen geheel rein en vrij van de zonde. Hij is gekomen in gelijkheid aan het zondige vlees, zoals de koperen slang geleek op de vurige. Maar Hij heeft wel alle slangenvenijn op Zich laten aanlopen, om die vijandschap te nagelen aan het kruis. Zo is Hij het van God verordineerde Middel tegen het gif van de zonde. Want: Hij die geen zonde gekend heeft, is tot zonde voor ons ge maakt opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem (2 Kor. 5: 21). Hij werd tot een vloek gemaakt.

O, zie Hem daar hangen aan het vervloekte kruis.

 

Deze Christus nu, mogen wij verhogen in de prediking. En wij zullen het ervaren wat er staat in vers 9 uit Numeri 21: En Mozes maakte een koperen slang, en stelde ze op een stang; en het geschiedde, als een slang iemand beet, zo zag hij de koperen slang aan, en hij bleef levend.

 

Tegelijk houdt dat dan ook in dat de prediking zeer persoonlijk gericht moet zijn. In het leger van Israël kon niemand genezen worden door een ander buiten de tent te sturen om op de slang te zien. Nee, zij moesten er heel persoonlijk zelf naar kijken. Zo is dat ook met Christus en de zondaar. Het is een zeer persoonlijke zaak. Ik moet zelf op Christus zien. Het gaat om onze persoonlijke verhouding tot Christus als Hij in ons midden wordt opgericht.

Er was voor degenen die gebeten zijn geen enkele beperking. Onze opdracht is onbegrensd in het verhogen van Christus. Hoe fel iemand ook gebeten was, hoe vlak bij de dood ook, één blik was voldoende. Ja, het bloed van Jezus Christus Gods Zoon reinigt van alle zonde (1 Joh. 1:7). Wie - door de nood gedreven - keek, bleef leven. Wie niet keek, stierf. Hij of zij geloofde blijkbaar niet in het door God gegeven middel tot genezing.

 

Gemeente, zie op Jezus! Hij is het door God gegeven middel, de Middelaar. U moet afzien van eigen middelen en werken en opzien tot Hem. Maar houdt ook dit vast: Er is slechts één remedie, namelijk de koperen slang. Er is slechts één koperen slang er zijn er geen twee. Als een Israëliet voor een familielid een andere slang had gemaakt om die mee te nemen de tent in, het zou niet gebaat hebben. Zij mochten wel hun geliefde uit de tent naar buiten dragen, een oude opa, die niet meer lopen kon of een kleine baby.

Het gaat alleen om de Christus der Schriften Die hier in de bediening van het Woord wordt opgericht. We kunnen niet onze eigen godsdienst maken.

Het is Jezus alleen. De Kruiskoning alleen.

 

Die Koning moeten wij als predikers zo hoog verheffen, dat Zijn bloed gaat druppen. Lees par.5b:

welke belofte aan alle volken en mensen, tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof.

Dat is duidelijk gemeente.

Deze Christus heb ik u allen onvoorwaardelijk voor te stellen: Hij kan en wil u genezen. Ik mag geen voorwaarden inbouwen. Ik mag niet zeggen: Ik houd deze Christus alleen voor aan ontdekte zondaren. Ik mag ook niet denken: Ik houd Hem alleen voor aan de uitverkorenen. Ik heb deze Christus zonder onderscheid te verkondigen en voor te stellen aan alle mensen.

Hier zien we de hele wereld in het vizier komen. U mag denken aan het zendingsbevel: Gaat dan henen, predik het Evangelie aan alle creaturen, wie gelooft zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden (Marc. 16: 16). Bij God is geen aanneming des persoons. Met Pinksteren begint het laatste der dagen, en daarvan zegt de Schrift: Al wie de Naam des Heeren, d.w.z. de Naam van de Heere Jezus, zal aanroepen, zal zalig worden (Hand. 2: 21). Alle mensen, zonder onderscheid.

 

Maar dit voorstellen dient wel op een bepaalde manier te gebeuren, namelijk met bevel van bekering en geloof. God eist geloof en bekering. Petrus zegt op Pinksteren: Bekeert u en een ieder van u worde gedoopt in de Naam van Jezus Christus tot vergeving van zonden (Hand. 2: 38). Paulus zegt tot stokbewaarder: Gelooft in Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis (Hand. 11: 14).

U zit hier niet vrijblijvend onder het woord. U moet niet zeggen: ‘Och mocht het nog eens gebeuren.’ Dit bevel van de Heere wordt ons met bewogenheid op het hart gebonden. God vraagt heel speciaal naar u. Par.5 zegt immers: Mensen, tot welke God naar zijn welbehagen zijn Evangelie zendt. Daar hebt u toch weer de prediking en de verkiezing met elkaar verbonden.

Andere volken horen het niet, wij wel.

Waarom horen wij het Evangelie? Opdat we tot het geloof worden gebracht.

 

Het is dus niet vrijblijvend. Het gaat om een bevel. U mag met dat bevel niet doen wat u wil: aannemen of verwerpen. Nee … Christus is Koning. Wie Zijn Evangelie verwerpt, tast daarin Zijn koninklijke majesteit aan. Die zal de straf voor de belediging van Christus door zijn ongeloof niet ontgaan. In Joh.3:36 staat: Die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem.

 

Maar, zegt u, moeten we dat dan zelf opbrengen?

Gemeente, dat is nu juist het spanningsveld in de verkondiging van de belofte van het Evangelie. Het behoort ook tot de inhoud van het Evangelie dat de Heere wil geven wat Hij vraagt. U moet op de knieën terecht komen. Denk maar aan Ps. 81:12: Al wat u ontbreekt, schenk Ik zo gij 't smeekt, mild en overvloedig.

 

Tot zover ons eerste aandachtspunt over de belofte van het Evangelie.

 

We gaan nu letten op onze tweede gedachte:

 

2.  De oorzaak van het ongeloof

 

Velen geven op die grote zaligheid, die verkondigd wordt geen acht en achten het bloed van het verbond onrein. Zelfs onder de meest zuivere prediking komt niet een ieder tot geloof.

 

Vraag het maar aan Jesaja. Die riep uit: Wie heeft onze prediking geloofd  Vraag het aan Jeremia, aan Ezechiël, aan Johannes de Doper.

Wat zeg ik.. ga kijken onder de prediking van de Heere Jezus. Hij is de meest zuivere Verkondiger ge weest van de hemelse boodschap en velen geloofden niet in Hem. De mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht. Jezus verwonderde Zich over het ongeloof van de inwoners van Nazareth. Hoor Hem spreken: Wee u Chorazin, wee u Bethsaida, want zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden zich in zak en as bekeerd hebben. In Mark. 6:6 lezen we: Hij verwonderde Zich over hun ongeloof. In Hebr.3:19 staat: En wij zien dat zij niet hebben kunnen ingaan vanwege hun ongeloof.

 

Wat is daarvan de oorzaak? De schuldvraag moet gesteld worden. Wie heeft de schuld van de onbekeerlijkheid en het ongeloof? Schiet het offer van Christus toch te kort? Nee, lees maar mee in par.6:

Doch dat velen, door het Evangelie geroepen zijnde, zich niet bekeren, noch in Christus geloven, maar in ongeloof vergaan, zulks geschiedt niet door gebrek of ongenoegzaamheid van de offerande van Christus, aan het kruis geofferd, maar door hun eigen schuld.

De oorzaak ligt niet in het of fer van Christus. Dat is voldoende voor heel de wereld en voor alle mensen uit alle tijden. De schuld moet niet bij God, maar bij de mens gezocht worden. Het is eigen ongeloof dat verhindert om in te gaan. Geen zondaar kan zeggen tot dat ongeloof gedwongen te zijn. Integendeel, Christus getuigt: Gij hebt niet gewild dat Ik koning over u zijn zou. Wij worden in ongeloof geboren en volharden erin.

 

Er is geen enkel gebrek in het volbrachte werk van Christus. Zijn offer is een overvloedige fontein, die niet leeg te putten is, zelfs al zouden alle mensen daar gebruik van maken. Het is niet zoals met een reddingsboot waarin niet alle drenkelingen geborgen kunnen worden, zodat iemand zich tevergeefs aan die boot zou vastklampen. Nee.., de schuld ligt bij ons! Jezus sprak in Joh 5 tot de Joden: Gij wilt tot Mij niet komen opdat gij het leven moogt hebben.

Gelooft u dat Gemeente? Onwil en ongeloof is diepe schuld voor God. De grootste zonde is: het verwerpen van Christus' algenoegzame offer aan het kruis.

 

Gemeente, geloof het toch!

Er is zo'n machtige aanbieding van Gods heil in de verkondiging van het Evangelie. Het dwarrelt als een zachte sneeuw uit de hemel op ons neer. Maar helaas. Hoe vaak bevriest het ogenblikkelijk op de koude rots van ons hart. Het zaad is goed, maar het ketst af.

Hoe ernstig worden we gewaarschuwd om niet door te gaan op de weg van de zonde.

Wat een roepstemmen klinken in ons leven, maar we laten de zonde niet los. Hoe vriendelijk worden we genodigd om tot Christus te komen. Er is plaats genoeg in zijn wijd uitgebreide zaligmakersarmen. Hoeveel tranen van Christus worden er iedere preek over ons uitgestort. Maar we worden er niet door ontroerd. Of het raakt je even, maar je hart breekt er niet onder. Het ebt allemaal weer weg. Het bruisende leven neemt je weer helemaal in beslag.

 

Ongeloof is eigen schuld, is de grootste zonde. In de z.g. ‘oordelen' van de afgevaardigden van de Dordtse synode staat te lezen: Een ieder, wie hij ook zij, is gehouden te geloven dat de verdienste van Christus van zo oneindige waarde is, dat het hem ook profijtelijk kan zijn en zo hij het Evangelie gelooft en tot boetvaardigheid komt, tot in der eeuwigheid profijtelijk zal zijn. Dat betekent natuurlijk niet, gemeente…, dat de Heere in zijn Woord onboetvaardige zondaars gebiedt om te geloven dat hun zonden om Christus' wil vergeven zijn. Nee.., zolang wij in onze onboetvaardigheid volharden, rust de toorn van God op ons.

Gelooft u dat? Huiveringwekkend, gemeente.., om de weg geweten en niet bewandeld te hebben. Leef zo toch niet door als u nog onbekeerd bent. Als het zo nog in uw leven ligt, weet dan dat Christus de dag van uw dood niet begeert, maar dat Hij wil dat u zich bekeert en leeft. Bid de Heere om de kracht van dat ongeloof te breken en smeek Hem het ware geloof te schenken, op dat wij het Woord van God gaan beamen en gelo ven. Opdat wij zullen weten dat wij buiten Christus verloren liggen en verloren gaan, maar ook dat wij genezen kunnen en zul len worden, zodra wij één enkele blik werpen op Christus.

O, gelooft dit heil- en troostrijk woord. Verhard u niet, maar laat u leiden!

De Heere wil alles meebrengen. Hij wil ons hart besnijden, ons een vlezen hart schenken, ons het ware geloof schenken waardoor wij deze weldaden met een gelovig hart aannemen.

 

Misschien bent u wel eens bijna bewogen een christen te worden, ik bedoel, om u restloos over te geven aan Christus, ongereserveerd en totaal. Maar u wilde toch niet loslaten wat u daarbij hinderde zoals een bepaalde zondige gewoonte. Blijkbaar voelde u de nood van uw leven niet diep genoeg. Het water was nog niet tot aan de lippen gekomen.

Als dat wel gebeurt, als u werkelijk gelooft dat u ligt onder Gods toorn, dan wordt het omkomen of gered worden. In die nood wordt het geloof geboren. Je werpt een geloofsblik op de koperen slang en wordt gered. Zeg je dan: Dat heb ik toch maar mooi aan mezelf te danken. Nee…, gemeente, en dat is de keerzijde, we gaan verloren om eigen schuld, maar worden behouden uit enkel genade.

 

Dat gaan we zien in onze derde gedachte, maar zingen eerst Psalm 38: 15.

 

Want, o trouw en eeuwig Wezen,

In mijn vrezen

Staat mijn hoop op U alleen;

Gij, mijn God, zult in ellenden

Bijstand zenden,

En verhoren mijn gebeên.

 

3. De gave van het geloof

 

We lezen in par.7:

Maar zovelen als waarachtiglijk geloven, en door den dood van Christus van de zonden en het verderf verlost en behouden worden, die genieten deze weldaad alleen uit Gods genade, hun van eeuwigheid in Christus gegeven, welke genade Hij niemand schuldig is.

 

Par.6 zegt: We gaan verloren om eigen schuld. Par. 7: We worden behouden uit enkel genade. Die aangrijpende werkelijkheid wordt ons getekend door de Heere Jezus, als Hij zegt hoe twee mensen op dezelfde akker werken en dat straks de ene aangenomen en de andere verlaten zal worden. Twee collega's op het werk die met elkaar het kerkelijk nieuws en de pre ken bespraken en de één naar de hemel en de ander eeuwig verloren. Wat zeg ik, de Heere Jezus tekent het nog aangrijpender: twee op één bed. De één aangenomen en de ander verlaten. Dat is wat! Twee mensen al jaar en dag naast elkaar in de kerk, dezelfde preken gehoord, dezelfde psalmen gezongen, en de één gered en de ander door ongeloof verloren.

 

Het geloof is een gave van God.

Wilt u bewijsteksten?

Ef. 2:8: Uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave.

Fil.1:29: Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden.

1 Kor.4:7: Wat hebt gij dat gij niet hebt ontvangen?

Als dus iemand van zijn zonde en verderf verlost en behouden wordt is dat alleen uit Gods genade. Ik zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên door u door U alleen om 't eeuwig welbehagen.

 

Uit par.6 van de ‘Verwerping der Dwalingen’ kunnen we opmaken dat de Remonstranten bij het aannemen van Christus een grote plaats inruimden voor de vrije wil van de mens. Ze maken verschil tussen verwerving en toepassing. Verwerving van de zaligheid is helemaal het werk van Christus, maar de remonstranten leerden dat de toe-eigening staat op onze naam. Daar moet je zelf voor zorgen. Alleen de ervaring al bewijst het tegendeel. Hoe ruim het Evangelie ook gepreekt worden, je ziet altijd weer dat het afstuit op onverschilligheid en ongeïnteresseerdheid.

 

Als u het echt wel eens hebt geprobeerd om u te bekeren en Christus te omhelzen door het geloof, hebt u wel gemerkt dat daar echt een Godswonder voor nodig is. Gij hebt mij overmocht. Je kon niet anders meer. Nee.., als Christus alleen maar de zaligheid verworven had en de toepassing aan ons had overgelaten, zou de hemel leeg blijven. Het hele werk van de zaligheid staat op Zijn naam. Niet alleen de mogelijkheid om zalig te worden, zoals de Remonstranten leren, maar ook het deel krijgen aan de zaligheid rust in Christus' verzoeningswerk. Voor die toepassing heeft Hij de Heilige Geest als Gave verworven.

Alles genade.

 

Als eerste vermeldt par.7 in een tussenzin dat degenen die waar achtig geloven

door den dood van Christus van de zonden en het verderf verlost en behouden worden.

Christus' dood is niet tevergeefs geweest en degenen die waarachtig geloven, ervaren dat. Zij worden gered van de dood en genezen, zoals degenen die in de woestijn zagen op de koperen slang. Ze worden verlost en behouden èn van de zonden èn van het verderf. Zij zullen in de eeuwige dood niet onder gaan. In dit leven worden zij verlost van de kracht van de zonde en aan het einde van hun leven van de smet van de zonde. Zonder zonden zullen zij in heerlijkheid opgenomen worden. Christus' dood is hun leven en eeuwig behoud.

 

Maar dat is niet de hoofdzin. Die luidt:

Maar zo velen als waarachtig lijk geloven, die genieten deze weldaad alleen uit Gods genade, hun van eeuwigheid in Christus gegeven, welke genade Hij niemand schuldig is.

Par.7 staat tegenover par.6. Degenen die niet geloven gaan door eigen ongeloof verloren. Precies, zo zeggen de Remonstranten, en daarom moeten wij geloven en door ons geloven grijpen wij zelf het leven. Zoals het ongeloof de schuld van de mens is, zo is het geloof ook zijn of haar eigen daad. Dat is toch logisch? Wel, daar gaat par.7 tegenin en de vaderen belijden dat degenen die geloven deze weldaad alleen ontvangen uit genade.

 

Wie echt gelooft, zal dat niet toeschrijven aan zichzelf. Integendeel, die wordt klein onder het wonder dat de Heere deze genade geschonken heeft. Hun geloof komt niet voort uit hun eigen vrije wil, maar alleen uit Gods genade. Zij zullen belijden: de Heere is mij te sterk geworden. De Heere heeft mijn hart verbroken. De Heere heeft mij getrokken. Immers luister maar: Al wat Mij de Vader geeft zal tot Mij komen en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Dat zegt onze Bijbel. Het Woord gaat ons dan verder onderwijzen. Het feit dat u geroepen bent, dat het Woord Gods in uw hart is binnengedrongen en doorgedrongen, dat komt voort uit Gods eeuwige liefde. Het was geen impulsieve daad van God. Nee.., Gods genade is u van eeuwigheid in Christus gegeven. Hier hebt u weer het zicht op de verkiezing vanuit de geloofskennis van de gekruisigde Zaligmaker.

En dat mogen wij vertellen aan allen in ons midden die waarachtig geloven.

 

God deed u zien op de verhoogde Christus, omdat Hij die genade al van eeuwigheid in Christus voor u bestemd had. En waarom? Daar is in ons geen enkele reden voor. Integendeel, van de ze genade kunnen wij alleen maar belijden: welke genade Hij niemand schuldig is. God had alle mensen voorbij kunnen gaan. In geen enkel mens was iets dat de Heere verplichtte om hem of haar genadig te zijn. God heeft het uit genade gedaan in Christus Jezus. Ik heb niets verdiend. Christus heeft het verdiend. Christus heeft alles verdiend tot en met het geloven toe. God was het ons niets schuldig. Dat is het geheim.

Niet redeneren over verdiensten.

Niets toe schrijven aan de mens, maar enkel roemen in genade.

 

Tenslotte gemeente, als u nog niet bent gered, u bent ongelovig, dan ligt u onder de toorn van God. Gebeten door de slang en vergiftigd. Ten dode opgeschreven. U zult moeten sterven aan die slangenbeet uit paradijs. Al uw zonden en uw hemelhoge schuld liggen tussen u en God.

Ik bid u van Christus' wege, alsof God door ons bad: neem de toevlucht tot de belofte van het Evangelie, tot de gekruisigde Christus. Zie, zie op de koperen slang en u bent genezen, gered, voor eeuwig.

 

Ouden van dagen: zie!

Jongelui: zie!

Want het zal geschieden dat al wie gebeten is, als hij de koperen slang aanziet, zo zal hij leven.

Eeuwig leven!

Amen.

 

Slotzang: Psalm 66:8

 

Komt, luistert toe, gij Godgezinden,

Gij die den Heer’ van harte vreest,

Hoort wat mij God deed ondervinden;

Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest.

’k Sloeg, heilbegerig, ’t oog naar boven;

Ik riep den Heer’ ootmoedig aan;