Ds. C.G. Vreugdenhil - Genesis 17
Onderwerp
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 72: 1 en 11 | |
Lezen : | Genesis 17: 1 - 8 | |
Zingen : | Psalm 8: 1, 2, 4 en 9 | |
Zingen : | Psalm 115: 6 en 7 | |
Zingen : | Psalm 69: 14 |
De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 1, par.17-18:
1-17 Nademaal wij van den wille Gods uit Zijn Woord moeten oordelen, hetwelk getuigt, dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouders begrepen zijn, zo moeten de Godzalige ouders niet twijfelen aan de Verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt. (Gen. 17:7; Hand. 2:39; 1 Kor. 7:14)
1-18 Tegen degenen die over deze genade der onverdiende verkiezing en gestrengheid der rechtvaardige Verwerping murmureren, stellen wij deze uitspraak van den apostel: “O mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt?” (Rom. 9:20); en deze van onzen Zaligmaker: “Is het mij niet geoorloofd te doen met het mijne, wat ik wil?” (Matth. 20:15) Wij daarentegen, deze verborgenheden met een Godvruchtige eerbiedigheid aanbiddende, roepen uit met den Apostel: “O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods. Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen. Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden? Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen” (Rom. 11:33-36).
De vraag naar het lot van jonggestorven kinderen
We letten op:
1. De aanleiding tot die vraag
2. Het Bijbelse antwoord op die vraag
3. De vertroosting in het antwoord op die vraag
1. De aanleiding tot die vraag
Gemeente, het gaat nu over de vraag naar het lot van jonggestorven kinderen van gelovige ouders. Wat te denken van hun eeuwige bestemming? In de tijd dat de Dordtse Leerregels zijn opgesteld, in het begin van de zeventiende eeuw, was de kindersterfte bijzonder groot. De meeste predikanten op de Dordtse Synode zullen als vader wel aan het graf van één van hun kinderen gestaan hebben, maar ook aan vele grafjes van kinderen uit hun gemeente. Het was geen uitzondering dat ouders drie of vier kinderen naar het graf brachten. Wat mogen wij dan toch dankbaar zijn voor alle goede medische voorzieningen.
U begrijpt dat de predikanten in het pastoraat vaak geconfronteerd werden met de vraag: Waar is mijn kind nu? Mogen we hoop voor ze hebben? Of moet je denken dat het kind voor eeuwig verloren is. Wie hier eenzijdig vanuit de verkiezing gaat redeneren, moet antwoorden: Daar kunnen we geen zinnig woord over zeggen. We kunnen niet in Gods raadsbesluit inzien en we weten het dus niet. Dit antwoord hebben onze Dordtse vaderen niet gegeven. Zij kenden immers niet alleen het leerstuk van de verkiezing, maar ook dat van het verbond. Verkiezing en verbond staan tot elkaar in een bijzondere verhouding, maar ze staan niet met elkaar op gespannen voet. Een vol accent op de verkiezing kan heel goed samengaan met een vol accent op het verbond.
Er was ook nog een andere reden waarom de vaderen van Dordt zich zo uitvoerig over dit onderwerp uitspraken. Er was namelijk een gemene beschuldiging van de kant van de remonstranten. Zij zeiden: Volgens jullie, gereformeerden met je verkiezingsleer, kunnen zulke jonggestorven kinderen niet zalig worden. Die vreselijke leer van jullie brengt bedroefde ouders tot de wanhoop. Maar in het Besluit van de Dordtse Leerregels stellen de Dordtse vaderen zich daartegen te weer. Daar wordt op deze beschuldiging:
dat vele onnozele kinderkens der gelovigen van de borsten der moeders worden afgerukt, en tiranniglijk in het helse vuur geworpen,alzo dat hun noch het bloed van Christus baten kan, noch het gebed der kerken bij hun doop; en wat dergelijke dingen nog veel meer zijn,
juist gezegd:
die de Gereformeerde Kerken niet alleen bekennen, maar ook van ganser harte met verfoeiing verwerpen.
Waar is een mens gevoeliger dan op het punt van zijn kinderen? Als die beschuldiging waar was, moest je toch wel een wreedaard zijn om de gereformeerde verkiezingsleer aan te hangen.
Hier moest een antwoord op komen. De vaderen zeggen uitdrukkelijk dat zij dit niet belijden. Door deze karikatuur van de remonstranten werd het volk misleid en de zuivere leer beschimpt. Duidelijk en uitdrukkelijk belijden de opstellers van de Dordtse Leerregels dat het bloed van Christus ook vergoten is voor kleine kinderen en dat de Doop van grote betekenis is, evenals het gebed van de kerk bij hun doop. Neemt u dat mee, ouders. Onderschat de waarde van de Doop niet.
Dat is dus de achtergrond van par.17. De praktijk van de vele kinderen, die jong stierven, en de gemene beschuldiging van de remonstranten.
Zo, gemeente, jongens en meisjes, hebben wij vandaag een heel teer onderwerp te bespreken. Het gaat over kleine kinderen die jong sterven. Over een kindje dat doodgeboren wordt of korte tijd na de bevalling sterft. Over een ventje dat wiegendood blijft als het twee maanden is. Dat is wat! Dat is zo onwerkelijk. Een baby die in een babytruitje in een klein kistje gelegd wordt. Een klein ventje van nog geen twee dat in zijn blauwe coltruitje dood in zijn ledikantje ligt, misschien wel ten gevolge van een ongeluk. Vreselijk! Te midden van dat aangrijpende verdriet worden gelovige ouders ernstig beziggehouden door de vraag waar hun kindje nu is. Is hij behouden? Is zij nu bij de Heere Jezus?
Maar waarom zitten zij met die vraag? Omdat gelovige ouders beseffen dat hun kindje niet in de hemel kan zijn omdat het nog maar een klein, onschuldig kind was en waarbij het verstand natuurlijk nog niet tot ontwikkeling was gekomen. Integendeel, bij de doopvont belijden gelovige ouders dat hun kind in zonden ontvangen en geboren is en daarom aan allerhande ellende, ja aan de verdoemenis zelf onderworpen is.
Dat is ook de belijdenis van de vaderen in Dordt. Dat was het eerste wat zij uitspraken in Hoofdstuk 1, par.1: Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben, en des vloeks en eeuwigen doods zijn schuldig geworden. Alle mensen. Daar vallen wij allemaal onder: de pubers, de mensen in de kracht van hun leven, de grijsaards en een pasgeboren zuigeling. Gelovige ouders kunnen zichzelf dus niet geruststellen met de gedachte: Ons kindje moet in de hemel zijn, want het heeft nog nooit een lelijk woord gezegd. Nee, die lelijke woorden maken ons niet zondig. Het is net andersom: omdat wij zondig zijn in ons hart, daarom gaan wij al heel snel lelijke woorden zeggen. Dat doen alle kinderen. Waarom? Omdat alle kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn.
Op deze belijdenis vormen mijn kinderen geen uitzondering. Die van u ook niet. De inhoud hiervan geldt hen niet pas als zij achttien zijn. Integendeel, zo waren zij vanaf het prilste begin. Dat het waar is, is er bij al onze kinderen uitgekomen. Bij al onze kinderen hebben we met verdriet moeten vaststellen: het zijn ‘kinderen van Adam’, van nature kinderen des toorns, die in het rijk van God niet komen kunnen, tenzij ze van nieuws geboren worden.
Gemeente, als we dat nu echt belijden. Als wij de inhoud van die belijdenis verstaan en beamen, dan beseffen we ook dat ons kind niet naar de hemel kan gaan, omdat het nog een kind is. Als dat zo was, dan zou je bijna wensen dat alle kinderen in hun kindsheid zouden sterven, omdat je dan zeker zou weten dat zij behouden zijn.
Maar zo ligt het niet. Ook kinderen moeten en kunnen alleen zalig worden door en in Jezus Christus.
Maar nu staan wij voor een volgend probleem: Kleine kinderen kunnen toch nog niet geloven? Al leest moeder naast de wieg de kinderbijbel voor, ze zouden het toch niet begrijpen. Er zijn kinderen hebben zelf nog niets kunnen zeggen. Hoe moet dat dan met hen? We zagen al dat wij hier niet met een theoretische vraag bezig zijn. Deze paragraaf spreekt direct Godzalige ouders aan die hun kind naar het graf hebben moeten brengen. Het kindersterftecijfer lag heel erg hoog en dat gaf hele worstelingen.
Hoe moesten zij en hoe moeten wij antwoord krijgen op de vraag naar het lot van jonggestorven kinderen?
We luisteren naar:
2. Het Bijbelse antwoord op die vraag
De vaderen in Dordt beginnen par.17 met:
Nademaal wij van den wil Gods uit zijn Woord moeten oordelen.
Wij kunnen wel onze eigen mening ontwikkelen en uitdragen. Maar wat zegt dat? Wij gaan dan op Gods rechterstoel zitten. Wij kunnen op aarde deze zaak niet beslissen. Al zeggen honderd predikanten dat een geliefde overledene goed heen is, dat verandert aan zijn of haar eeuwige bestemming niets. Mensen kunnen ons niet in de hemel zetten en zij kunnen ons, God zij dank, er ook niet buiten houden. Het is alleen God Die oordeelt en God oordeelt alle mensen. Ook de allerkleinsten. Ik lees in Openbaring 20:12 dat klein en groot voor de troon zullen komen, lees maar: En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend.
Wij moeten dus alleen vanuit het Woord oordelen. Dat is overigens niet eens zo gemakkelijk. Ik kan geen enkele tekst noemen die heel deze zaak beslecht. Wat moeten we dan? Wel, de vaderen wijzen bepaalde punten aan en trekken door die punten een lijn en op grond van die lijn geven zij Godzalige ouders een bemoediging. Par.17 noemt concreet drie teksten.
In de eerste plaats Genesis 17:7 Daar gaat het over het genadeverbond en dat God onze God wil zijn en de God van onze kinderen.
Verder Handdelingen 2:39 Hier spreekt Petrus: U komt de belofte toe...’ De belofte van het Verbond, de belofte van de Heilige Geest.
En 1 Korinthe 7:14 waar staat dat de kinderen van de gelovigen heilig zijn.
Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.
Het is dus duidelijk gemeente, dat we alleen in de Bijbel een goed antwoord kunnen vinden op de vraag naar het heil van onze kleine kinderen.
Sommige mensen zijn heel snel klaar met hun antwoord. Ze zeggen: ‘Heel kleine kinderen hebben nog niets goeds of kwaads gedaan. Ze zijn nog als een onbeschreven blad papier. Alle kleine kinderen gaan zondermeer naar de hemel.’ Een begrijpelijke redenering, maar staat het zo in de Bijbel? Het gaat er toch niet om wat mensen ervan vinden, maar wat de Bijbel ervan zegt. Staat er niet: Wie zal een reine geven uit een onreine? Denk aan Psalm 51: Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen. Niemand komt onschuldig ter wereld. Dat kan dus nooit een grond zijn voor het geloof dat alle jonggestorven kinderen in de hemel zijn.
Anderen zeggen ook ja op de vraag of je er zeker van kunt zijn dat alle vroeg gestorven kinderen zalig zijn. ‘Ja, zeggen ze, maar dan moet je daar een bijzondere openbaring voor krijgen. Hetzij jijzelf, of iemand anders.’ Op zich is het wel zo dat de Heere door Zijn Woord kan laten zien dat iemand ‘goed weg’ is. De ouders kunnen bepaald worden bij een Bijbelgedeelte, of de grootouders. Daar kan een grote troost van uitgaan.
Toen wij onze Carolien verloren en we met die vraag bij de Heere kwamen wees Hij ons op Ps. 8: Uit de mond der kinderen en zuigelingen hebt Gij u lof toebereid. Eén van de grootouders was daar ook bij bepaald, zonder dat we dat van elkaar wisten. Dat was voor ons een grote troost. Toch mag je niet zeggen: Het is alleen maar waar als iemand dat mag geloven. De wens kan toch ook de vader van de gedachte zijn. We behoeven de zekerheid niet af te laten hangen van onze ervaring of gevoelens.
Er is een vastere grond. De Dordtse Leerregels wijzen op het Woord.
Hetwelk getuigt, dat de kinderen der gelovigen heilig zijn, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouderen begrepen zijn.
Daar ligt het vaste fundament: het genadeverbond. God heeft gezegd: Ik wil jouw God zijn. Christus zegt: ‘Ik wil je wassen in Mijn bloed en de Heilige Geest: Ik zal in je wonen. Gods genadeverbond krijgt betekenis en wordt verzegeld in de Heilige Doop. Ouders belijden dan: dat ze in Christus geheiligd zijn. We moeten bij het antwoord op de vraag naar het lot van jonggestorven kinderen niet denken aan schuldloosheid of bijzondere openbaringen met bijbehorende gevoelens en ervaringen, maar aan het vaste verbond der genade van God, Die zegt: Ik zal niet feilen in Mijn trouw noch Mijn verbond ooit schenden (Ps. 89).
Als eerste moet opvallen dat de Heere met Zijn verkiezende liefde door de geslachten trekt. Onze kinderen zijn geen enkelingen, los van het gezin en het voorgeslacht, maar juist daarin begrepen. Het genadeverbond omspant via de gebeden en de opvoeding de gezinnen en de geslachten. Bij Zijn verbondssluiting met Abraham heeft de Heere gezegd: Om u te zijn tot een God en uw zaad na u. Gods verbond met Abraham geldt heel zijn nageslacht en ook de volkeren die in hem gezegend zouden worden. Al het volk uit Abraham gesproten biedt de Heere Zijn genade aan.
Betekent dit dat alle kinderen van Abraham zalig worden? De Schrift laat iets anders zien. Verbond en verkiezing vallen niet samen. De genadige verkiezing loopt door de bedding van het verbond, maar zij valt er niet mee samen. Dat werd al direct duidelijk in het verschil tussen Izaäk en Ismaël, tussen Jakob en Ezau. Dat verschil is er nu nog. Wij behoren allen tot het verbond, maar ook nu komt de vraag op ons af of wij alleen kinderen van Abraham naar het vlees zijn, of dat wij door het geloof kinderen van Abraham zijn.
Als zodanig behoren wij en ook onze kinderen tot het verbond. Onze paragraaf kan dan ook terecht zeggen dat dat de kinderen der gelovigen heilig zijn. Dat kan van onze kinderen gezegd worden in en vanaf de moederschoot. Maar wat betekent dat? Dat moeten wij toch wel weten, want wij hebben bij de doopvont beleden dat onze kinderen in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten van Zijn Gemeente behoren gedoopt te wezen. Betekent dit heilig-zijn dat onze kinderen in Christus al daadwerkelijk heilig zijn? Gaat het om een innerlijke heiligheid, dat zij van hun zonden gewassen zijn? Dan zouden alle kinderen, als ze sterven, zalig worden, ook die kinderen, die God de rug hebben toegekeerd.
Dat klopt niet, want ik lees in 1 Korinthe 10 dat de Heere in het merendeel van het verbondsvolk, ten tijde van de intocht, geen behagen had en dat daarom al de kinderen van het verbond vanwege hun ongeloof in de woestijn buiten het beloofde land gestorven zijn. Er is geen verbondsautomatisme. Dit heilig-zijn betekent dus niet dat zij dat werkelijk, innerlijk zijn. Dat blijkt ook zo duidelijk uit 1 Korinthe 7, waar Paulus leert dat de ongelovige man geheiligd is door de vrouw en de ongelovige vrouw door de man. Dat kan niet betekenen dat de zonden zijn afgewassen en die ongelovige man of vrouw werkelijk heilig is. Dan zou die ongelovige vrouw geen ongelovige vrouw meer zijn.
Wat dan? Heiligen betekent in de Bijbel ‘apart zetten met een bepaald doel’. God heeft onze kinderen apart gezet, ervoor bestemd om Hem te dienen en lief te hebben. Zo zijn alle kinderen van het verbond bij God vandaan apart gezet. God verklaart plechtig dat Hij hen tot een God wil zijn. God heiligt tot het verbondsvolk.
Als nu een heidense vrouw christin was geworden en haar man heiden was gebleven dan kon zij tobben met de vraag of het verbond nu wel haar kinderen gold. Rekende God de lijn van het geslacht nu via haar ongelovige man of via haar? Op die vraag gaf Paulus antwoord in 1 Kor. 7 door te zeggen dat God dan altijd via de gelovige rekent.
Een heidense man is geheiligd in zijn vrouw en omgekeerd.
Het is nu vanuit de Schrift duidelijk dat de Heere met Zijn verkiezende liefde via de bedding van het verbond gaat en dat God uit een gemengd huwelijk kinderen wil rekenen bij de gelovige. Van hieruit trekt par.17 de lijn dat wij mogen geloven dat God kleine kinderen als één met hun gelovige ouders rekent.
Onze vaderen trekken deze lijn op grond van Gods belofte in Genesis 17, dat Hij van alle verbondskinderen de God wil zijn en op grond van 1 Korinthe 7:14, waar blijkt dat de Heere genadig de lijn van het verbond doortrekt via de gelovige.
Als nu God zelfs een ongelovige man aanziet in zijn vrouw om de lijn van het verbond door te trekken, zou de Heere dan, in overeenstemming hiermee, een klein kind, dat nog niet tot zijn of haar verstand gekomen is, niet rekenen bij de gelovige ouders?
Let wel, hierdoor zijn deze gelovige ouders niet de middelaars van hun eigen kind. Ook kleine kinderen kunnen niet zonder wedergeboorte naar de hemel gaan. Maar God kan ook kleine kinderen verenigen met Christus. Dan zijn zij met Christus levend gemaakt. Zij worden dus niet aangezien in de ouders. Nee, de Heere ziet deze kinderen met hun Godzalige ouders aan in de Zaligmaker Jezus Christus. Zo gaat het niet om de ouders, maar om Gods genade, om Gods trouw, om Gods barmhartigheid, om Gods verbond, om Gods verkiezende liefde.
Dat was onze tweede gedachte: het Bijbelse antwoord op de vraag naar het lot van jonggestorven kinderen.
We zingen nu Ps. 115:6 en 7.
Vertrouwt op God, gij allen die Hem vreest;
Hij is altoos hun schild, hun hulp geweest;
De HEER’ was ons gedachtig.
Zijn zegen blijft op Israël verspreid;
Aärons huis is die ook toebereid.
God is getrouw en machtig!
Elk die Hem vreest, hoe klein hij zij of groot,
Wordt van dat heil, die weldaân, deelgenoot;
Hij zal ze groter maken,
En z’ u, zowel als ’t kroost, dat gij bemint,
Dat, nevens u, zich aan Gods wet verbindt,
In dubb’le maat doen smaken.
3. De vertroosting in het antwoord op die vraag
Ik hoop dat nu de lijn van par.17 duidelijk is.
Nu moet u eens zien hoe diep vertroostend de inhoud van het gegeven antwoord is:
Zo moeten de Godzalige ouders niet twijfelen aan de Verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hun kindsheid uit dit leven wegneemt.
Er staat niet alleen dat godzalige ouders zeker kunnen zijn van de verkiezing en zaligheid van hun kinderen, maar het wordt nog veel sterker uitgedrukt: zij moeten daar niet aan twijfelen. Want dan zouden zij tekortdoen aan Gods verbondstrouw. Zo buigen de Leerregels de lijnen van verkiezing en verbond naar elkaar toe. Verkiezing is geen willekeur. Verkiezing hangt ten nauwste samen met het verbond der genade door de geslachten heen.
De vaderen geloven te mogen oordelen dat godzalige ouders niet moeten twijfelen. Hiermee sporen zij hen aan hun kind te leggen in Gods hand. Zij mogen er hoop voor hebben. Zij zeggen: ‘U moet er niet aan twijfelen, u moet de gedachte van verwerping niet toelaten, zodat u erdoor verlamd en beangstigd wordt.’ Zij concluderen met het oordeel van de liefde.
Dat doet weldadig aan. Weldadiger dan het spreken van predikanten die zeggen: ‘Dat moet je loslaten. Laten liggen, want wij kunnen niets weten, tenzij wij een bijzondere openbaring krijgen.’ De vaderen moedigen met het oordeel van de liefde Godzalige ouders aan om hun kindje in vertrouwen aan de Heere over te geven.
De Dordtse Leerregels geven hier dus geen algemene regel voor alle kinderen van het verbond, maar zij geven hier een antwoord aan gelovige, aan godzalige ouders. Waarom? Omdat zij worstelen met de vraag of hun kindje behouden is. Hoe zwaar ook het heimwee is, hoe aangrijpend ook de lege wieg; deze vraag weegt hen het zwaarst. Bovendien mogen wij er zeker van zijn dat gelovige ouders hun kind al bij de Heere Jezus brengen voordat het geboren is. Juist omdat zij beseffen dat dit nieuwe leven uit Hem voortkomt, voelen zij de ernst.
Op grond waarvan mogen wij met en voor ons kind tot de Heere gaan? Op grond van het wonder dat er eens een Reine is voortgekomen uit een onreine. De engel Gabriël mocht immers tegen Maria zeggen: Dat Heilige dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. De Heere Jezus is ook een ongeboren baby geweest. Zijn heilige weg als Verlosser is begonnen, waar ons ‘verloren begin’ lag. Hij was in de schoot van Maria zonder zonde. Daarom kan Hij met Zijn onschuld en volkomen heiligheid, de zonde waarin een baby ontvangen en geboren wordt, voor Gods aangezicht bedekken.
Dat dit al mogelijk is vanaf het prilste begin, leren wij uit het opspringen van Johannes in de schoot van Elisabeth om zijn Zaligmaker te begroeten. Zo mogen ouders met het nieuwe leven vluchten tot Christus, Die eens zei: Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert hen niet. Het Griekse woord spreekt daar over kleine hummels die nog niet tot hun verstand gekomen zijn.
Zulke wil Jezus ontvangen en zegenen.
Hoe zit het dan met de kinderen van ongelovige ouders? Zijn die verloren? Dat zegt de Bijbel niet en de Dordtse Leerregels zeggen dat ook niet. Zij geven er geen antwoord op. Waarom niet? Omdat er geen vraag gesteld wordt door een worstelend en biddend hart. Het is heel erg om wel netjes kerkelijk te zijn maar niet bekommerd over het eeuwig heil van onze kinderen. Dan kunnen wij als vader en moeder alles voor onze kinderen doen, maar eenmaal zal het ons vragen: Waarom bracht u mij niet bij de Heere Jezus? David mocht van zijn moeder iets anders weten, lees Psalm 22:11 maar: Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af, van de buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.
Gemeente…, wat spoort dat ons ernstig en dringend aan om, zodra wij weten in verwachting te zijn, ons kind op de Heere te werpen. Als wij als jonge ouders God niet vrezen en niet godzalig leven, als wij niet voor en met onze kinderen de troon der genade zoeken, dan kunnen wij de schuld van hun ondergang zijn. De Dordtse Synode sprak over de kinderen van ongelovige ouders, die in hun jeugd sterven het volgende uit:
Aangaande de kinderen der ongelovigen, die buiten de Gemeente van God zijn, dezelve achten wij dat men behoort aan Gods oordeel over te laten, want degenen, die buiten zijn, zal God oordelen (1 Kor.5:13).
De Bijbel geeft dus geen algemene regel over kinderen van ongelovige ouders. Er staat nergens dat zij allemaal verloren zijn. De Bijbel leert, dat ook een kindje van goddeloze ouders behouden kan zijn. Denk maar aan Abia het zoontje van de goddeloze koning Jerobeam. Van dit ventje mocht de profeet Ahia tegen zijn moeder zeggen, dat de Heere wat goeds in hem gevonden had. Dat heeft God bekend gemaakt en zo zal straks de dag van de eeuwigheid nog meer wonderen openbaren vanwege Christus' onschuld en plaatsbekleding.
Gemeente, laten wij toch met onze kinderen tot de Heere Jezus gaan en hen niet verhinderen, hen werpen vanaf de moederschoot op de God van het verbond.
Jonge vrienden, wat is het een voorrecht om Godvrezende ouders te hebben, maar hun bekering is geen garantie voor de onze. We mogen niet denken: Het komt met mij ook wel in orde. Nee, je hebt persoonlijk het Woord van God te horen, te beamen en te geloven. Dat de Heere je bekeren wil, staat op je gedoopte voorhoofd. Zoekt de HEERE terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is.
Hij wil jouw God zijn. Wend je tot Hem, word behouden (Jes. 45: 22).
Gemeente, eigenlijk zou ik nu kunnen stoppen. Maar nu het onderwerp aan de orde is, wil ik nog een paar vragen stellen. Hoe zit het nu met kinderen van zes of tien jaar die sterven? Wel, onze kleintjes van zes jaar weten dat zij echt de Heere moeten liefhebben. Hen kunnen wij niet meer scharen onder de onwetenden. Jongens en meisjes, jullie moeten persoonlijk tot geloof in de Heere Jezus komen. Jongelui, wat een voorrecht, als je ouders je lieten dopen en je vertelden wat dat betekent.
Gods verkiezing voltrekt zich bij uitstek in de lijn van het verbond. Als de gedachte bij je opkomt: Het is toch niet voor mij. Denk dan eens aan je doop. Toen heeft God gezegd: ‘Je bent van Mij en bestemd voor Mijn dienst.’
Belangrijk is echter ook dat wij ouders dat beseffen. Mijn kind kan niet zalig worden, omdat het wel eens mooie dingen heeft gezegd. Later zie je soms dat ze nergens meer aan doen. Als kinderen opgroeien zie je soms dat zij door ongeloof en ongehoorzaamheid het verbond verbreken en Gods beloften verachten. Dan worden kinderen van het verbond buitengeworpen.
Je zou ook kunnen denken aan baby's die stierven voor de bekering van hun ouders. Hoe zit dat dan? Wel, ze worden niet zalig op grond van het geloof van hun ouders. Er is een betere grond namelijk Gods genadeverbond: Ik ben uw God en de God van uw zaad. Als een kind ongedoopt sterft? Het maakt voor God niet uit of we gedoopt zijn of niet. Gods beloften gelden niet alleen na de doop, ze zijn er al voor de geboorte en voor de doop. Juist omdat onze kinderen ‘kinderen van het verbond’ zijn, mogen ze gedoopt worden.
Tenslotte nog één vraag: Hoe zullen nu die kinderen straks op de nieuwe aarde er uitzien? Met eerbied gezegd: Liggen zij daar ook als baby's in de box die zich nog niet bewust zijn van hun omgeving? Dat kan ik niet geloven. In de eeuwige zaligheid zullen de zaligen kennen gelijk zij gekend zijn. Hier op aarde zouden nog jaren nodig geweest zijn om die hersentjes te vullen met kennis en wijsheid. Maar zou de Heere zulke kinderen niet als in een ogenblik tot volle kennis kunnen laten komen?
Geloven wij dat ook niet van verstandelijk gehandicapte mensen die zalig worden en van demente bejaarden, die in Christus gestorven zijn?
Dit mogen we toevertrouwen aan de Heere Die allen volmaken zal. God is zo groot, groter dan ons verstand en de omstandigheden.
Op aarde is er bij het sterven een groot verdriet, maar in de hemel juicht een schare van kinderen voor Gods troon. Zijn verkiezende liefde gold en geldt niet alleen volwassenen, maar ook baby's. Moeder mocht haar kindje niet houden, maar God wilde het hebben omwille van het kindeke Jezus. Vader moest zijn kleine wegdragen, maar de hemelse Vader liet het door de engelen naar boven dragen. Dat zal eeuwig vreugde geven.
Is er nu nog iemand die het aandurft om tegen dit alles te murmureren? Wat zegt par.18? Wie zijt gij, o mens, die tegen God antwoordt?
We hebben het gehoord: verkiezing heeft alles te maken met kleine kinderen, die nog niets kunnen, niets presteren, niets beredeneren. Kleine kinderen kunnen zelf niets. Ze kunnen alleen maar bemind worden. Dat is nu precies het geheim van de verkiezing. Het geheim van bemind te worden. Leven uit het wonder van de verkiezing is belijden dat er niets van mijn kunnen bij is. Hoor maar: Indien gij niet wordt als een kind, gij zult het wonder van de verkiezing niet verstaan. Maar wie het wel verstaat gaat ervan zingen. Dan mopper je niet, als je niet alles begrijpt. Je hebt geen tegenwerpingen meer. We zullen Gods verkiezing nooit onder de knie krijgen. Als het goed is, brengt het ons wel op de knieën.
Er blijft alleen nog aanbidding over, zoals bij Paulus in Rom. 11:33-36:
O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen.
Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?
Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden?
Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid.
Amen.
Slotzang: Psalm 69:14
Gij hemel, aard’ en zee, vermeldt Gods lof;
Laat al wat leeft Zijn trouw en goedheid prijzen;
Want God zal aan Zijn Sion hulp bewijzen,
En Juda’s steên herbouwen uit het stof.
Daar zal Zijn volk weer wonen naar Zijn raad;
God eeuwig hun Zijn volle gunst betonen;
Daar zullen zij, Gods knechten met hun zaad,
Zij die Zijn Naam beminnen, erf’lijk wonen.