Ds. C.G. Vreugdenhil - Jesaja 42
Onderwerp
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 115: 1 | |
Lezen : | Jesaja 42: 1 - 8 | |
Zingen : | Psalm 115: 6 en 7 | |
Zingen : | Psalm 72: 6 en 7 | |
Zingen : | Psalm 46: 1 |
De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 1, par.16:
1-16a Die het levend geloof in Christus, of het zeker vertrouwen des harten, den vrede der consciëntie, de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid, den roem in God door Christus, in zich nog niet krachtiglijk gevoelen, en nochtans de middelen gebruiken, door welke God beloofd heeft deze dingen in ons te werken, die moeten niet mismoedig worden, wanneer zij van de Verwerping horen gewagen, noch zichzelven onder de verworpenen rekenen, maar in het waarnemen der middelen vlijtig voortgaan, naar den tijd van overvloediger genade vuriglijk verlangen, en die met eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten.
1-16b Veel minder behoren voor deze leer van de Verwerping verschrikt te worden degenen, die ernstiglijk begeren, zich tot God te bekeren, Hem alleen te behagen, en van het lichaam des doods verlost te worden, en nochtans in de weg der Godzaligheid en des geloofs zo ver niet kunnen komen, als zij wel wilden; aangezien de barmhartige God beloofd heeft, dat “Hij de rokende vlaswiek niet zal uitblussen, en het gekrookte riet niet zal verbreken”.
1-16c Maar deze leer is recht schrikkelijk voor degenen, die, God en Christus, den Zaligmaker, niet achtende, zichzelf aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven, zolang zij zich niet ernst tot God bekeren.
Par.16 van het eerste Hoofdstuk van onze Dordtse Leerregels is
Een pastorale bemoediging voor de kleingelovigen
We horen in deze paragraaf van de Dordtse Leerregels:
1. Een rijke bemoediging
2. Een gegronde vertroosting
3. Een ernstige waarschuwing
1. Een rijke bemoediging
Gemeente, we hebben gelezen in Jes. 42 over de Knecht des Heeren, dat Hij het gekrookte riet niet zal verbreken en de rokende vlaswiek niet zal uitblussen. Die tekst wordt door de Dordtse Leerregels aangehaald in par.16 met betrekking tot de kleingelovigen. Het zijn beelden uit het dagelijks leven. Wat doe je met een rietstengel, die zo'n mooie fiere pluim draagt, maar die geknakt in de modder ligt? Vertrappen of in brand steken. Wat doe je met een vlaspitje in een oliekruik, dat walmt en stinkt? Eruit trekken en weggooien.
‘Maar,’ zegt Jesaja, ‘zo doet de Heere niet.’ Hij verbreekt niet en Hij blust niet uit. Hij kent al onze aanvechtingen en onze strijd. Hij veracht ons er niet om, integendeel, het wekt juist Zijn Priesterlijke ontferming op. Hij is begaan met onze zwakheid en hulpbehoevendheid. Een riet heeft in zichzelf weinig weerstand, laat staan als het geknakt is. Een rokende vlaspit staat op het punt om uit te doven en kan geen licht meer verspreiden. Het is niet moeilijk om in deze beelden een kwijnend mensenleven getekend te zien. De Knecht des Heeren, zegt Jesaja, zal dat niet met hardheid, maar juist met zachte sparende liefde behandelen.
Maar er ligt nog iets belangrijks in dit beeld. In het Oude Oosten is 'het gekrookte riet' een term uit de rechtspraak. Als een beklaagde voor de rechter moest verschijnen, moest hij in de ene hand een rietstengel dragen en in zijn andere hand een brandend olielampje. Als dan het vonnis werd uitgesproken en de beklaagde werd tot de doodstraf veroordeeld, werd de rietstengel gebroken en het lampje uitgedoofd, zodat het nog even rookte en walmde. Een beeld van het gebroken leven. Ook in Bijbel kennen we, als beeld van de dood, de uitdrukking: Je lamp wordt uitgeblust.
Zo is het ‘gekrookte riet’ in de Bijbel de aanduiding voor het absolute dieptepunt van het schuldige volk onder het oordeel van God. Gekrookte rieten zijn dus mensen, die de doodstraf verdienen. Eigenlijk moet die straf voltrokken worden. Maar nu zegt de profeet: Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken. En de rokende vlaswiek niet uitblussen (Jes. 42: 3). Onverdiend spaart de Heere Zijn volk. Hoe kan dat? Om Jezus' wil! Om Zijn offer en bloedstorting. Zijn leven is geknakt onder Gods toorn en de lamp van Zijn leven is uitgeblust.
Waarom mag ik die woorden van Jesaja toepassen op Christus? Wel, Jesaja bedoelt met die 'Knecht des Heeren’ de Heere Jezus. In Matth. 12:18 worden deze woorden van Jesaja ook betrokken op Christus. Door Hem zal God rechtspreken op aarde. Hij ondergaat de doodstraf in plaats van het schuldige volk. Zie het Lam Gods (Joh. 1: 29). Hij wordt door God verworpen, verlaten aan het kruis: Mijn God, Mijn God (Mark. 15: 34). Spotters zeiden: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij nu Zichzelf verlosse als Hij de Christus is. Ja, inderdaad. Anderen verlost, ja, gekrookte rieten en walmende vlaspitten, die ter dood veroordeeld waren spaart Hij. Hij droeg de straf. Plaatsvervangend werd Hij veroordeeld.
Dat beeld hebben de Dordtse Leerregels overgenomen om de kleinmoedigen, de zwakgelovigen, te vertroosten. Zo worden ook zij weer gewezen op Christus. In de aanhaling van Matth. 12 staat: totdat Hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning. Jezus droeg het oordeel en behaalde de overwinning. Aan het kruis werd Zijn leven uitgeblust, het hoofd buigende, maar niet nadat Hij had uitgeroepen: Het is volbracht. De eindoverwinning komt pas bij Zijn wederkomst. Dan staat er in Matth.12: En in Zijn Naam zullen de heidenen hopen.
Dat gaat ook over u, die zich ernstig tot God wil bekeren en die vurig verlangt naar de zekerheid van het geloof.
Wat denkt u gemeente … waarom brengen de Dordtse Leerregels deze tekst ter sprake als het gaat over de troost van de verkiezing? Omdat zij blijkbaar in het pastoraat veel van die gekrookte rieten en rokende vlaspitten tegenkwamen. Nu spreek ik niet over de laatste groep mensen uit par.16, degenen, die Christus verachten en de wereld volop dienen. Ik denk juist aan de eerste twee groepen mensen uit par.16 namelijk degenen, die het levend geloof in Christus in zich nog niet krachtig gevoelen en toch de middelen gebruiken en degenen, die zich wel tot God willen bekeren, maar die daarin zover niet vorderen als ze zo graag zouden willen.
Laten we het verband van par.16 nog eens even nagaan.
Onze vaderen hebben in par.15 de ernst besproken van het feit dat God niet alle gevallen zondaren verlost uit hun vijandschap. God laat ook zondaren in hun val en in hun eigen vijandschap en ongeloof verharden. Deze ernst hebben zij op een bepaalde wijze ter sprake gebracht, namelijk als onderstreping van het wonder van Gods verkiezende liefde voor degenen die in Christus Jezus zijn. Zo kwam ‘Gods voorbijgaan’ ter sprake. Van daaruit werd tegelijk beleden dat God geen onrecht doet door vijandige zondaren voorbij te gaan of zoals het geformuleerd wordt: in hun val laat.
Hoe pastoraal onze vaderen omgingen met de ernst van het voorbijgaan, blijkt nu in par.16. Zij hebben niemand, maar dan ook niemand willen verlammen en neerwerpen in lijdelijkheid. Dat is vaak wel het gevolg, wanneer de verkiezing op een verkeerde manier wordt gepredikt.
Nu hebben de opstellers van de Dordtse Leerregels een diep pastoraal invoelingsvermogen gehad. Ze hebben begrepen dat schuchtere zielen vanwege het feit dat God sommigen in zijn verkiezing voorbijgaat verdrietig en moedeloos zouden kunnen worden. Daarom stelden ze ook par.16 op. Daarin gaan ze direct de gemeente aanspreken om de vragen en de twijfels op te vangen die hieruit kunnen voortkomen.
Zij begrepen direct dat bepaalde mensen zouden vragen: Ben ik dat? Zo ging dat ook in de kring van de discipelen toen de Heere Jezus hen aanzei dat één uit hen Hem verraden zou. Angstig vroegen allen: ‘Ben ik het Heere?’ Dezelfde reactie vermoedden de vaderen onder de ernst van par.15. Dan zijn het soms schuchtere mensen die denken: Ik ben een verworpene, want ik heb het verdiend dat de Heere mij voorbijgaat.
Wel, daar gaat par.16 nu op in. Deze paragraaf spreekt drie groepen van toehoorders direct aan.
We letten eerst op de eerste groep zoals par.16a die noemt:
Die het levend geloof in Christus, of het zeker vertrouwen des harten, den vrede der consciëntie, de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid, den roem in God door Christus, in zich nog niet krachtiglijk gevoelen, en nochtans de middelen gebruiken, door welke God beloofd heeft deze dingen in ons te werken, die moeten niet mismoedig worden, wanneer zij van de verwerping horen gewagen, noch zichzelven onder de verworpenen rekenen, maar in het waarnemen der middelen vlijtig voortgaan, naar den tijd van overvloediger genade vuriglijk verlangen, en die met eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten.
Bij deze eerste groep gaat het om diegenen in ons midden die niet ontkennen kunnen dat zij de Heere zoeken en dat ze de Heere willen dienen. Ze maken gebruik van de middelen. Ze bidden, lezen de Bijbel, gaan naar de kerk, maar ze hebben zich nog nooit echt aangesproken gevoeld en zijn niet veranderd. Ben je bekeerd? Nee. Hoe gemakkelijk kan dan de gedachte niet binnensluipen, dat het toch allemaal niets uithaalt als je de Bijbel leest en bidt. Iemand zei eens tegen me: ‘God zal mij wel niet op het oog hebben.’ Er komt soms een gevoel van fatalisme over hen. Wat haalt het allemaal uit? Hebt u dat gevoel nooit?
U zegt: ‘Ik ga al zo lang naar de kerk en dan zou er toch ook in mijn leven iets veranderd moeten zijn.’
Jongelui, jullie gaan naar de kerk, maar diep in je hart denken jullie misschien wel eens: ‘Ik denk dat ik er maar mee ophoud.’ Dat is echt een list van de duivel. Hij zegt: Laat God en de kerk maar los, want het is toch niet voor jou. Je zult wel niet bij de uitverkorenen horen. Je wordt moedeloos en heel diep in je hart word je boos op God. Je raakt geestelijk in de knoop en eigenlijk ben je een beetje bang voor de verkiezing. Veel vragen komen in je hart. Je vraagt je af: Stemt dit allemaal overeen met het Evangelie van Jezus Christus? Als het aan jou zou liggen was je al lang bekeerd. Tenminste, dat denk je.
Misschien hebt u wel eens vertrouwen in uw hart en vrede in uw geweten gevoeld. U verlangt te leven in kinderlijke gehoorzaamheid, maar tegelijk wordt u vreselijk aangevochten. Waarom? Omdat u al deze aspecten van levend geloof, vertrouwen in je hart, vrede in je geweten en dat roemen in God door Christus in uzelf nog niet krachtig gevoelt. U bent jaloers op hen die verzekerd zijn van hun verkiezing. Die zekerheid mist u. Zo vraagt u uzelf af: ‘Ik zal toch niet behoren tot degenen die voorbijgegaan worden?
Het gaat in het geestelijk leven niet in de eerste plaats om het gevoel, maar om het geloof. Maar het geloof blijkt wel uit je ervaring. Gevoelen is geen geloof, maar het geloof brengt wel gevoel mee. Gevoel van droefheid naar God, van verlangen, van heimwee naar de vrede met God. Het geloof geeft als vrucht een gevoel van vrede, van vertrouwen, van geborgenheid, van veiligheid en van blijdschap. Daarom verlangen alle oprechte gelovigen naar het ervaren van Gods nabijheid en van de vergeving van de zonde.
Die het levend geloof in Christus in zich nog niet krachtiglijk gevoelen. Ziet u het? Zij hebben het niet over het voelen van ditjes en datjes. Nee, het gaat hen om het ervaren van het levend geloof in Christus. Daar gaat het om. Niet om gevoeligheidjes, maar om dat gevoelen dat vrucht is van het levend geloof in Christus. In het vaste omhelzen van Gods beloften, in het vaste zien op Christus, kan het niet anders of de blijdschap en de vrede van God dalen neer in het hart. Dan verandert de slaafse gehoorzaamheid in de kinderlijke gehoorzaamheid. Dat houdt in het ontspannen wandelen in Gods wegen, het staan in de vrijheid waarmee Christus vrijgemaakt heeft.
In die omstandigheden leeft de roem in God door Christus.
Daar gaat het om. Dan past de opmerking niet dat het alleen gaat om geloof en niet om gevoel. Wie het gevoel voorop laat gaan, die ontspoort. Het is niet zo dat uit een bepaald gevoel een vast geloof voortkomt. Maar wel andersom: uit een vast, uit een levend geloof in Christus komt het heerlijke gevoel van het kindschap voort. Zo gaat het om de heerlijke wetenschap dat ons geloof het ware geloof is, dat blij maakt. Hoe weet je dat? Door het vast en zeker rusten in Christus en Zijn volbrachte werk. Het geloof kan alleen rusten in Gods beloftewoord in Christus, alleen in de zekere wetenschap dat God het mij belooft.
Maar deze zekerheid komt niet zomaar uit de lucht in de schoot vallen. Calvijn die zo vasthield aan het 'door het geloof alleen' en dat het geloof alleen rust in de genadige belofte, diezelfde Calvijn heeft ook geschreven dat niemand tot de volle zekerheid komt dan langs een weg van veel moeite en strijd. Dan kan er na een blij genieten onder de preek en het zien dat God niet liegen kan, al snel weer de aanvechting zijn: Maar is dat ook voor mij? Bedrieg ik mij niet? U zegt misschien: ‘Vroeger kon ik zo opgewekt uit de kerk komen en soms midden onder mijn werk op een stil plekje neerknielen voor God, maar dat is nu over.’
Zo zijn er die net als Petrus antwoorden op de vraag van de Heere Jezus: ‘Hebt gij Mij lief, kun je Mij missen?’: ‘Heere, dat weet U, U weet alle dingen, U weet dat ik U niet missen kan.’ Maar als ik u vraag: ‘Hebt u het ware geloof in Christus? Kent u dat zeker vertrouwen van het hart? Dat vertrouwen op Zijn volbrachte werk, zodat u weten mag dat uw zonden verzoend zijn en dat u vrede in uw consciëntie hebt, vrede met God? Dan wordt u onzeker en zegt: ‘Het is er wel eens, maar het is zo zwak. Het is zo kort en soms ook zo weer weg.’
Hoe zit het met de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid en met de roem in God door Christus? Als ik vraag of God goed is, dan antwoordt u van harte bevestigend. Toch durft u niet te roemen in God door Christus. U strijdt om te gehoorzamen aan Gods heilige wil, maar er is zo weinig kinderlijke gehoorzaamheid, die blijde en afhankelijke gehoorzaamheid die voortvloeit uit de wetenschap van de verlossing. Als u bijvoorbeeld Paulus hoort roemen, dan bent u zo jaloers. U weet dat het waar is wat Hij zegt en dat God het waard is, maar u durft het zo niet over te nemen, want dan springt u verder dan uw polsstok lang is.
Toch gebruikt u de middelen, door welke God beloofd heeft, deze dingen in ons te werken. Waarom leest u uw Bijbel? Waarom buigt u de knieën? Waarom gaat u zo trouw naar de kerk? Om de Heere te vinden. Waarom? Omdat de Heere die aangewezen heeft als de middelen van de genade om Hem te vinden. Wat zeggen nu onze vaderen in de Dordtse Leerregels tot zulke mensen? Die moeten niet mismoedig worden, wanneer zij van de verwerping horen gewagen, noch zichzelf onder de verworpenen rekenen.
Daar zit veel in. U moet niet mismoedig worden, neerslachtig, verdrietig, moedeloos. Er staat eigenlijk letterlijk, Laat er geen consternatie ontstaan. Dat wil zeggen: u moet daardoor niet verschrikt of ontsteld worden. Niet in verwarring raken. Door hier verkeerd mee om te gaan zijn veel mensen angstig geworden. Is dat nodig? Nee. Al is het een heel geworstel. Al lijkt het soms voor uw gevoel dat u de eindstreep niet haalt. Niet moedeloos worden! Voor God hoef je niet bang te zijn als je Hem zoekt. Als u diep in uw hart bang bent voor God, hebt u een verkeerd godsbeeld. Straft God de zonde dan niet? Jawel, maar hoog boven alles steekt Zijn liefde en vergevingsgezindheid uit. Dus hoe uw leven ook is, u mag naar de Heere toegaan.
Wat u helemaal niet doen mag is heel pessimistisch de gedachte toelaten: De Heere zal mij wel voorbijgaan, want dat heb ik tenslotte nog verdiend ook. Nee. Wat dan wel? Maar in het waarnemen van de middelen vlijtig voortgaan, naar de tijd van overvloediger genade vurig verlangen en die met eerbiedigheid en ootmoedigheid verwachten. Voortgaan in het gebruik van de middelen. Verwachten. Tot uzelf zeggen: Deze middelen heeft de Heere aangewezen als genademiddelen. De Heere heeft gezegd: Klopt en u zal worden opengedaan (Matth. 7:7). Hoe het gaat en hoe het moet weet ik niet, maar de Heere zál het doen. Hij kan toch van Zijn Woord niet af? Hij kan toch niet liegen? De Heere heeft toch beloofd het gebruik van de genademiddelen te zegenen.
U mag bidden en denken vanuit de beloften. Die beloften mogen het verlangen opwekken. Die beloften mogen de verwachting versterken. Zo de Heere vertoeft, verbeidt Hem. U, die de Heere zoekt, Hij zal Zich door u laten vinden. Uw ziel zal vrolijk leven. Zeg met Jakob tot de Heere: Heere, ik laat U niet gaan, tenzij U mij zegent (Gen. 23: 26). Buig je knieën voor je naar de kerk gaat en zeg: ‘Heere u hebt beloofd dat u geen bidder laat staan. Ik ga naar de kerk en dat is toch de plaats waar U zelf tot mij spreken zal.’ Verwacht Hem. Ootmoedig. Zie uit naar Zijn komst in uw leven. Bent u zo naar de kerk gekomen? Ga er maar vlijtig mee voort. Hij belooft: Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh. 6: 37). De Dordtse Leerregels noemen het: vlijtig voortgaan, vurig verlangen en ootmoedig verwachten.
We zingen eerst Psalm 72:6 en 7
Ja, elk der vorsten zal zich buigen,
En vallen voor Hem neer;
Al ’t heidendom Zijn lof getuigen,
Dienstvaardig tot Zijn eer.
’t Behoeftig volk, in hunne noden,
In hun ellend’ en pijn,
Gans hulpeloos tot Hem gevloden,
Zal Hij ten Redder zijn.
Nooddruftigen zal Hij verschonen;
Aan armen, uit genâ,
Zijn hulpe ter verlossing tonen;
Hij slaat hun zielen gâ,
Als hen geweld en list bestrijden,
Al gaat het nog zo hoog;
Hun bloed, hun tranen, en hun lijden,
Zijn dierbaar in Zijn oog.
2. Een gegronde vertroosting
We lezen in het tweede deel van deze paragraaf:
Veel minder behoren voor deze leer van de Verwerping verschrikt te worden degenen, die ernstiglijk begeren, zich tot God te bekeren, Hem alleen te behagen, en van het lichaam des doods verlost te worden, en nochtans in de weg der Godzaligheid en des geloofs zo ver niet kunnen komen, als zij wel wilden; aangezien de barmhartige God beloofd heeft, dat “Hij de rokende vlaswiek niet zal uitblussen, en het gekrookte riet niet zal verbreken.
Bij deze woorden moet u denken aan die mensen, die mogen weten van Gods genade-werk in hun leven. Met alle ernst begeren zij te leven tot eer van Gods Naam. Ze zoeken hun vlees te kruisigen en alleen de Heere te behagen. Zij verlangen helemaal op God te vertrouwen en helemaal verlost te worden van het lichaam dezes doods. Maar o, wat is voor hun waarneming de praktijk van hun leven nog anders: zij kunnen nochtans in de weg der Godzaligheid en des geloofs zo ver nog niet komen als zij wel wilden.
Gaat het hier over u?
U hebt betere tijden gekend en dichter bij God geleefd dan op dit moment. Maar u hebt zoveel te kampen met het ongeloof en een bepaalde boezemzonde, die telkens weer de kop op steekt. O, dat lichaam des doods. Dat betekent niet dat ons lichaam er niet mag zijn of zo, maar Paulus bedoelt in Rom.7:24 daarmee de dodelijke macht van de zonde, die ook door middel van ons lichamelijk bestaan ons teistert en tegenstaat om de wil van God te doen. Het gaat hier over de boze zondemacht, waar alleen Christus van verlost.
Soms gaat het voor uw beleving meer achteruit dan vooruit. U denkt: Zou ik me dan toch vergist hebben? Mezelf bedrogen? Schijnbekering? U raakt steeds dieper in de put. Zal de Heere straks tegen me zeggen: Ik heb u nooit gekend, ga weg van Mij, die de ongerechtigheid werkt (Matth. 7: 23). In plaats dat je jezelf Gods beloften te binnen brengt, trek je al de oordeelsteksten naar je toe.
Je wordt moedeloos. Je ervaart het als een vechten tegen de bierkaai. Dan word je besprongen door de gedachte: Als het echt met je was, dan zou je geloof groter zijn en zou je ook van de kracht van de zonde niet zo'n last meer hebben. Er zijn wel dingen in je leven gebeurd die met bekering te maken schijnen te hebben, maar je hebt slechts voor een tijd de gedaante van een kind van God gehad. God zet er straks een punt achter bij je en zal je eeuwig voorbijgaan.
Maar wat zeggen de vaderen nu tot troost tegen zulke mensen? Dat zij voor deze leer der verwerping veel minder behoren verschrikt te worden. U bent inderdaad niet daar gekomen, waar u zo graag zou willen zijn. Uw vertrouwen is niet ongestoord. Uw geloof is niet ongeschokt. Uw heiliging is niet volkomen. Maar let dan eens op het Woord. Hoort u Paulus niet uitroepen: Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods (Rom. 7: 24). Ja, zegt u, maar Paulus zei daarna: Ik dank God door Jezus Christus. Dat is waar, en dat is het verschil tussen Paulus en u. Tussen een christen, die verzekerd mag zijn van zijn aandeel in Christus en een tobber zoals u. In de wereld van vandaag moet je sterk zijn en jezelf weten te handhaven. Met tobbers weet men geen raad. God wil echter met tobbers te maken hebben. Hij richt ze op, leidt ze voort en zorgt dat ze thuiskomen.
Er is een gegronde vertroosting, want heeft de Heere niet beloofd dat Hij zal zien in genade op de arme en verslagene van Geest? Heeft Hij niet beloofd nabij te zijn die Hem zoekt? Par.16 noemt hier ook als belofte dat de barmhartige God beloofd heeft:
Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen (Jes. 32: 3). Wat deze tekst eigenlijk betekent, hebben wij in het begin gezien; dit maakt deze tekst zo ruim voor armen en ellendigen die op de Naam des Heeren hopen.
In die belofte ligt een gegronde vertroosting. U kijkt naar uw tekort. Het is waar dat de Heere, als Rechter, alle reden zou hebben ons te veroordelen. Maar dat doet de Heere niet. Hij handelt als een Vader. Het gekrookte riet verbreekt Hij niet. Het oordeel dat we verdiend hebben is neergekomen op de Heere Jezus. Zijn levenslamp werd uitgeblust. Er is grond voor de vertroosting van par.16. Hij laat niet varen het werk van Zijn handen. De Heere maakt alles af. Daarom mogen wij zingen met Psalm 138: De Heer' is zo getrouw als sterk, Hij zal Zijn werk, voor Mij voleinden.
Dat houdt ons tegelijk klein en afhankelijk, want het staat voor David in Psalm 138 enerzijds vast en anderzijds bidt hij daarna: Verlaat niet wat Uw hand begon, o Levensbron, wil bijstand zenden. Daarom staat er dat dezulken voor deze leer der verwerping veel minder behoren verschrikt te worden. Zo worden we ervan verzekerd dat wij ons niet mogen laten verschrikken door de leer der verwerping. U moet niet letten op hetgeen beangstigen kan, maar op hetgeen de Heere belooft.
3. Een ernstige waarschuwing
In het laatste deel van deze paragraaf lezen we:
Maar deze leer is recht schrikkelijk voor degenen, die, God en Christus, den Zaligmaker, niet achtende, zichzelf aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven, zolang zij zich niet met ernst tot God bekeren.
De verwerping voltrekt zich in de weg van het verachten van Gods wet, het verwerpen van Gods beloften en het voorbij leven aan de Zaligmaker Jezus Christus.
Deze woorden uit het slot van par.16 zijn heel apart: zo lang zij zich niet met ernst tot God bekeren. De deur blijft dus wel open staan. Het doel van onze vaderen is om mensen die geen ernst maken met hun zaligheid te laten schrikken en ernstig aan te sporen Stad Verderf te ontvluchten. Zij zeggen niet tegen degenen die vragen: ‘Zou het voor mij ook nog kunnen? U moet maar afwachten want wij weten niet of u wel uitverkoren bent.’ Nee, zij willen de gerusten laten schrikken en dat is heilzaam.
Maar aan wie moeten wij hierbij denken? Aan de mensen die buiten de kerk in de wereld leven? Ja! Maar niet aan hen alleen. Het gaat om allen, dus ook kerkmensen, die God en Christus de Zaligmaker niet achten. Als uw hart niet dorst naar de God des levens, als u Christus de Zaligmaker niet zoekt, dan vertoont u de kenmerken van degenen die verloren gaan. Wat kenmerkend voor zulke mensen is? Dat zij zichzelf aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel hebben overgegeven. Waar ligt uw hart? Waar leeft u voor? Hebben de zorgvuldigheden van het leven u geheel in beslag genomen?
Leeft u voor uw zaak? Is uw carrière het één en al? Gaat u op in auto's? In kleding? In beleggingen? In de studie van uw kinderen? Zijn die dingen voor u essentiëler en reëler dan God en Christus de Zaligmaker? Dat getuigt van een onbekeerd en een onverzoend leven. Het is kenmerkend voor Stad Verderf die straks voor eeuwig zal vergaan. Zonder Borg en Middelaar zult u straks voor de troon staan. Mensen die God zoeken en roepen om de Zaligmaker, behoeven zich niet te laten verschrikken. Wie opgaat in de dingen van deze wereld, die moet schrikken, vreselijk schrikken. U lijkt op een verworpene. U leeft als degenen die verloren gaan, onbekommerd het eeuwig verderf tegemoet.
Maar we leven toch hier en nu in deze wereld? Zeker, ook als je God liefhebt, leef je in deze wereld en moet je zorgen. Je houdt van je kinderen en kleinkinderen. Je dankt God voor alle goede dingen in dit leven. Je geniet er ook van. Je bent dankbaar als je werk hebt en als het goed gaat op het werk. Maar je hebt jezelf niet aan de zorgvuldigheden der wereld en aan de wellusten des vleses geheel overgegeven. Dan is het niet zo dat je God en Christus de Zaligmaker niet acht.
Integendeel, als het met je kinderen maatschappelijk goed gaat, maar diezelfde kinderen God en Christus de Zaligmaker niet achten, dan is er een voortdurend verdriet en een voortdurende worsteling. Degenen die verloren gaan achten God en Zijn Zaligmaker niet voor het hoogste. Zij laten de genadetijd ongebruikt voorbijgaan. Zij laten God en Zijn Zaligmaker voorbijgaan in plaats van met Bartimeüs te roepen: Gij Zone Davids ontferm U mijner (Mark. 10: 47).
Gemeente, jongelui, als het zo in je leven is: Schrik met een heilige schrik. Hoelang zul je nog leven, jonge vriend? Al heb je veel bereikt. Al gaat het alles voor de wind. Als je einde er is, dan ben je verloren. Eeuwig verloren, omdat je God en de Zaligmaker niet geacht hebt. Ik hoop dat je het hier benauwd, heel benauwd van krijgt. Zo benauwd dat je het morgenochtend na je nachtrust niet kwijt bent. Dat het je achtervolgt, totdat je gaat roepen. Totdat je met Christen op weg gaat weg uit stad Verderf, op weg naar de enge poort. Dat is het doel.
Deze woorden zijn dus niet zomaar bangmakerij. Nee, zij corresponderen met de ernstige werkelijkheid.
Zij willen tegelijk functioneren als een ernstige waarschuwing:
Ontvlied het toekomende verderf. Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen (Matth. 3: 2).
Dan mag ik u verkondigen dat het heden de welaangename tijd is, de dag der zaligheid
Zoekt de Heere terwijl Hij te vinden is en roept Hem aan terwijl Hij nabij is (Matth. 3: 2).
Laat God en Christus de Zaligmaker niet voorbijgaan.
Bekeert u! Eenieder die op weg gaat naar de enge poort zal daarboven geschreven vinden: Klopt en u zal worden opengedaan (Matth. 7: 7).
En het zal zijn, dat een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden.
Amen.
Slotzang: Psalm 46:1
God is een Toevlucht voor de Zijnen;
Hun sterkt’, als zij door droefheid kwijnen;
Zij werden steeds Zijn hulp gewaar
In zielsbenauwdheid, in gevaar;
Dies zal geen vrees ons doen bezwijken,
Schoon d’ aard’ uit hare plaats mocht wijken;
Schoon ’t hoogst gebergt’ uit zijne stee
Verzet wierd in het hart der zee.