Ds. C.G. Vreugdenhil - Romeinen 11

Onderwerp

10. God gaat in Zijn eeuwige verkiezing voorbij (1,15)
Dat God voorbijgaat
Wie God voorbijgaat
Hoe God voorbijgaat
De bedoeling van dit alles
Deze prekenserie is eerder uitgegeven door de Gereformeerde Gemeente Rotterdam-Zuidwijk.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 97:1 en 6
Lezen : Romeinen 11: 7 - 26
Zingen : Psalm 130: 1, 2 en 3
Zingen : Psalm 71: 1 en 2
Zingen : Pslam 98: 4

De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 1, par.15:

 

1-15 Deze eeuwige en onverdiende genade van onze Verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift allermeest daarmede aan, dat zij wijders getuigt dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige Verkiezing voorbijgegaan, namelijk die, welke God naar Zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de gemene ellende te laten, in dewelke zij zichzelven door hun eigen schuld hebben gestort, en met het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begiftigen, maar hen, in hun eigen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde, eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijn gerechtigheid, te verdoemen en eeuwiglijk te straffen.

En dit is het besluit der Verwerping, hetwelk God geenszins maakt tot een auteur van de zonde (hetwelk godslasterlijk is te denken), maar Hem stelt tot haar verschrikkelijken, onberispelijken en rechtvaardigen Rechter en Wreker.

 

Het thema van de preek is

 

God gaat in Zijn eeuwige verkiezing voorbij

We ervaren:

  1. Dat God voorbijgaat

     2.   Wie God voorbijgaat

     3.   Hoe God voorbijgaat

     4.   De bedoeling van dit alles

 

1. Dat God voorbijgaat

 

Gemeente, de Dordtse Leerregels hebben nu in veertien paragrafen het geheim behandeld dat God in Zijn ontfermende liefde in Chris­tus mensen heeft uit­ver­ko­ren ten eeuwige leven. We hebben gezien dat deze verkiezing geen muur is maar een poort. Geen blokkade voor de zaligheid, maar juist een toegang tot de zaligheid. Zij predikt ons niet een God, Die het moet doen, maar een God, Die het doet en zal doen. Hij trekt door Zijn liefde. Hoe zouden wij anders door het geloof tot Hem komen? Dat is een veel rijker Evangelie, dan dat alleen maar gezegd zou worden dat wij moeten kiezen.

God verkiest.

 

Maar, dit is nog niet de totale boodschap van de verkiezing. Nu moet dan de consequentie hiervan aan de orde komen, namelijk dat God niet alle mensen heeft uit­ver­ko­ren.

Dat is wat! Er zijn er ook die God voorbij­gaat. Dat is de schaduwzijde van de verkiezing. Dat betekent dat God anderen niet verkoren heeft. Daarover gaat nu par.15. Het is begrijpelijk dat de Dordtse Leerregels niet even uitvoerig over deze scha­duw spreken als over het licht. Slechts in één van de achttien paragrafen gaat het uitdrukkelijk over deze schaduw­zijde. Maar zij komt wel aan de orde.

 

In de voorgaande paragrafen zijn geloof en ongeloof tegenover elkaar gesteld. Opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertieren verkondigers van de zeer blijde boodschap: Christus de Gekrui­sigde. Wie niet in Christus gelooft, die blijft onder Gods toorn. Wie wel in Hem gelooft zal eeuwig leven. Even valt dan in par.15, alleen in deze ene paragraaf, de aandacht op de schaduwzijde van het geloof, namelijk het ongeloof en op de schaduwzijde van de verkiezing, dat is de verwer­ping. Op geen enkele wijze is deze verwerping echter de oorzaak van iemands eeuwige ondergang.

 

In het naschrift van de Dordtse Leerregels zeggen onze vaderen uitdrukkelijk: dat de verwer­ping niet op gelijke wijze de oorzaak is van de ongelovigheid en goddeloos­heid als de verkiezing de fontein is en de oorzaak van het geloof en de goede werken. Verkiezing en verwerping wordt dus niet op gelijke wijze beleden. Verder is waar dat wie zonder het geloof in Christus over deze zaken spreekt, niet weet waarover hij het heeft. Wij belijden ook niet de verkiezing, maar de verkiezende God.

 

Verder wil ik u ervan bewust maken dat de verwer­ping pas behan­deld wordt in par.15. De Leerregels zijn niet be­gonnen met de verwerping. Dat wilden nu juist de remonstranten. Zij wilden op de synode de verkiezing aanpakken van­uit de verwerping. Zo ge­beurt dat nog steeds. Als mensen het geheim van Gods verkiezende liefde willen tegenstaan, dan komen zij met de ver­werping. Men sug­gereert dan alsof het in de Dordtse Leerregels draait om de verwerping. Het tegen­deel is het geval. De verwer­ping wordt laat, pas in par.15 behandeld.

 

Als het dan over de verwerping gaat, is er nog iets heel be­lang­rijks. Het is ook niet zo dat eerst uitvoerig de ver­kiezing be­han­deld wordt en dat het onderwijs dan eindigt bij de verwer­ping, dat dan eigenlijk de aap uit de mouw komt. Zo in de trant van: eerst wor­den er wel mooie dingen gezegd, maar het venijn zit in de staart. Nee, dan wil ik u er heel nadrukke­lijk op wijzen, dat na par.15, par.16 straks di­rect gaat spreken over hen die mis­moe­dig worden als zij over de verwerping horen spreken.

 

Nu wil ik u er eerst bewust van maken dat de verwerping niet behandeld wordt als het slot en als de eigenlijke kern, maar dat de vaderen heel zorgvul­dig en metho­disch nagedacht hebben over de plaats waar zij de ver­wer­ping ter spra­ke brengen. Zij droegen er daarbij tegelijk zorg voor dat wij in die verwerping niet zouden blijven steken. Par.15 wordt behan­deld tussen de uitgebreide ont­vouwing van het geheim van Gods verkiezende liefde en de pastora­le ver­troos­ting van hen die uit deze ene paragraaf een verkeerde con­clu­sie zouden kunnen trekken. Dan moet u ook eens opletten hoe nauwgezet en voorzichtig de vaderen hun woorden gekozen heb­ben:

Deze eeuwige en onverdiende genade van onze Verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift allermeest daarmede aan, dat zij wijders getuigt dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige Verkiezing voorbijgegaan

Deze inzet is heel aangrijpend en veelzeggend. Par.15 luidt niet: Nu wij de verkiezing behandeld hebben, moeten wij toch ook nodig de verwerping het volle pond geven. Nee, ook in par.15 is Gods ontfermende, barmhartige en genadige ver­kiezing de inzet. Ziet u hoe positief dat is? De schrift prijst ons de verkiezing allermeest aan, door ook te wijzen op de verwerping. De gelovigen belijden hier dat de eeuwige en onverdien­de genade van hun verkiezing onder­streept wordt door het feit dat niet alle mensen zijn ver­ko­ren.

 

Zo wordt dat ook beleefd. Als de Heere met Zijn genade in ons leven is ge­komen en als wij dat alleen aan de Heere leren toe­schrijven, dan kan het zo'n beschamende en veroot­moe­di­gen­de gedachte zijn, als wij in onze kennissen­kring, in onze familie, op ons werk mensen ont­moeten die net zo zijn opgevoed als wij en die van alles zijn losge­sla­gen. Het zijn niet zelden sympathieke en inne­mende men­sen. Op de mo­menten dat dit tot je doordringt vraag je je in ver­wondering af: ‘Hee­re, waarom hebt U mij niet laten lopen? Waarom hebt U mij ge­trok­ken?’ Juist het feit dat niet allen zijn verkoren, onderstreept het genadige van Gods ontfermende liefde.

 

Maar hoe komen de vaderen tot de conclusie dat niet alle mensen uit­verkoren zijn? Zeggen zij hoogmoedig: ‘Wij zijn het wel, die en die zijn het niet?’ Nee, let erop dat zij het feit dat niet allen uit­ver­koren zijn, eerbiedig herleiden tot de Schrift. We lezen im­mers dat

zij, dat is de Schrift, wijders ge­tuigt, dat niet alle mensen zijn verkoren, maar sommigen niet ver­ko­ren, of in Gods eeuwige Ver­kie­zing voorbijge­gaan.

De vaderen hebben alleen het getuigenis van de Schrift tot uit­gangspunt. De ervaring laat het ook wel zien. Wij zien om ons heen dat mensen ongelovig zijn en Christus' genade verachten. Al­leen het getuigenis van de Schrift dient als uitgangs­punt. Daar vinden wij duidelijk dat God mensen voorbijgaat en hen laat in hun ellende, waarin ze zichzelf gestort hebben. Denk maar aan Ismaël, aan Ezau, aan Saul en Judas.

Ieder is verantwoordelijk voor zijn eigen verderf.

 

2. Wie God voorbijgaat

 

Bij deze tweede gedachte wil ik nu heel expliciet de vraag aan de or­de stellen: Wie of wat voor mensen God voorbijgaat.

Dat doe ik ook omdat eigenlijk niemand problemen heeft met het feit dat God wel mensen verkoren heeft. Dat vindt de natuurlijke mens ei­genlijk logisch. Daar is God voor en een goede god moet ook zo zijn. Natuurlijk maakt God zalig. Na­tuurlijk zorgt God daarvoor en dat mag Hij nog eeuwig besloten hebben ook. Wat niet kan, is dat God mensen voorbij zou gaan. Dan wordt er vervolgens een ka­rikatuur getekend als zouden mensen, die zo begerig zijn en zo hun best doen om zalig te worden, verworpen worden. Zij worden dan ge­tekend als slachtoffers van de onbuigzame wil van God. Wat zij ook doen, het helpt allemaal niets, want God mag ze niet en God wil ze niet.

 

Gemeente, het moge duidelijk zijn dat dit niet is wat de vaderen in Dordt be­leden hebben. En dan wil ik nog scherper in beeld brengen dat de vaderen de verkiezing en de verwerping niet als twee gelijk­waar­dige grootheden behandelen. Gods verkiezen is heel direct. Hij heeft in Christus een schare verkoren die niemand tellen kan. Maar God heeft niet besloten te verwerpen, zoals Hij besloten heeft om te ver­kiezen. Gods verkiezing brengt tot een staat van geluk waarin een mens zon­der dat besluit nooit zou komen.

 

Maar het is omgekeerd niet zo dat mensen verloren gaan omdat God hen verwerpt. Wij liggen verloren. Onze paragraaf spreekt dan ook niet van verwerpen, maar van niet-verkiezen en van voorbij­gaan.

Als het gaat om de vraag wie God voorbijgaat, dan luidt het ant­woord: Mensen die verloren liggen in de ellende in dewelke zij zich­zelf door hun eigen schuld hebben gestort. Dat moeten wij goed be­sef­fen. Het is niet zo dat God mensen wegwerpt die zo graag tot bekering willen komen. God laat mensen in hun verlorenheid die niet willen. God gaat zondi­ge, vijandige, gevallen mensen voorbij die geen verdriet hebben over hun val en geen heimwee hebben naar de gemeenschap met God.

 

Voor alle duidelijkheid herhaal ik dat degenen die God verko­ren heeft, niet beter zijn. Ook zij waren en zijn gevallen zondaren, vijanden en goddelozen. Degenen die behouden worden waren niet be­ter en degenen die verloren gaan waren niet slechter, tezamen waren zij van God afgeweken en tezamen waren zij dood in de zonden en de mis­daden.

 

Zeggen wij daar nu amen op? Of is het zo dat onze zondige en ver­duisterde hersens weer gaan draaien en dat wij God ter ver­ant­woording willen roepen. Waarom God, heeft U dan niet alle mensen opgeraapt uit de schuldige en moedwillige verlorenheid?

Weet u, dat zou eigenlijk de omgekeerde wereld zijn. Augustinus gaf aan dat hij geen pro­ble­men had met de verwer­ping. Al zou God niet één mens zalig maken, dan zou God geen onrecht doen. Augustinus had dage­lijks verwondering over Gods verkie­zing, want iedere dag kon hij wel honderd redenen in zichzelf vinden waarom God hem voor­bij zou moeten gaan.

 

Wie moeite heeft met de verwerping beseft nog steeds niet hoe erg de zondeval is en hoe erg het leven in vijandschap tegen God is. God werpt ons niet als een meedogenloze dictator in de verloren­heid; wij zijn zelf vrijwillig bij God vandaan gelopen en in de onmeetba­re diepte van het ravijn van de zonde geraakt.

 

Nogmaals, op de vraag ‘wie God voorbijgaat’, kunnen wij dus alleen maar antwoorden: Geval­len zondaren. Vijanden. Goddelozen. God laat zondaren liggen die niet roepen om opgeraapt te worden. God gaat mensen voorbij die roepen: ‘Ga alstublieft voorbij, want aan de ken­nis van Uw wegen hebben wij geen lust.’ Par.15 spreekt hier zo duidelijk over eigen schuld en zegt: dat God veroordeelt vanwege het ongeloof en ook om alle andere zonden.

 

3. Hoe God voorbijgaat

 

We lezen nog een keer een zin uit par.15:

namelijk die, welke God naar zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveran­derlijk welbehagen besloten heeft in de gemene ellende te laten.

 

Onze belij­denis noemt nu enkele kenmerken van Gods besluit om mensen voorbij te gaan of wel in hun ellende te laten. Als eerste noemt par.15 dat Gods besluit gans vrij is. God is vrij van ons allen. De Heere wordt door niets in ons gedrongen om ons te verlossen. De Heere wordt door geen enkele verplichting gedwongen. God is helemaal vrij. Dat is de soevereiniteit van Gods genade.

 

God zou, en dat is dan het tweede, zelfs rechtvaardig zijn, als Hij het hele menselijke geslacht in de verlorenheid gelaten had. Niemand, die door God in zijn of haar moedwillige en actieve ver­lo­ren­heid gelaten wordt, kan God beschuldi­gen hem of haar tekort te hebben gedaan. Integendeel, we moeten belijden: Heere, U zou geen onrecht doen als U mij voorbijging. Iedere zondaar die God verlost ervaart puur on­verdiende genade. De Heere is in dit alles onberispelijk. Al me­nen velen God van alles en nog wat te kunnen beschuldigen, de Heere is on­berispelijk. Zelfs de duivel kan er geen natte vinger op­leggen.

 

Maar wat houdt het voorbijgaan van God dan in? Dat de Heere, zoals de paragraaf verder zegt, dan niet begiftigt met het zaligma­kend geloof en de genade der bekering. Dit ‘niet begiftigen’ mag niet op één lijn gezet worden met het meedogenloos voorbijgaan van arme, smekende bede­laars. Daar zou nog iets hards in kunnen zitten. God gaat geen sme­kende zondaren voor­bij. Eenieder die God aanroept, die wordt uitgeholpen. Wie zoekt, zal vinden. Wie klopt, zal worden opengedaan. Wie bidt, zal ontvangen (Matth. 7: 8). Nee…, God gaat zon­daren voorbij die actief zijn in de zonde en in de vijand­schap. Dat kan niet genoeg herhaald worden. God gaat voorbij aan mensen die in het paradijs begiftigd werden met de genade van het geloof en met de heiligheid van het leven maar die deze genadegaven veracht hebben en er nooit meer naar verlangen.

Weet u waar dit voorbijgaan op uitloopt? Lees maar mee

maar hen, in hun eigen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde, eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijn gerechtigheid, te verdoemen en eeuwiglijk te straffen.

Het voorbijgaan loopt uit op het eeuwige oordeel, de eeuwige straf. Let wel, dat oordeel en die straf zijn niet het gevolg van het voorbijgaan. Die zijn het gevolg van de zonde­val, van het on­ge­loof, van alle zonden van bedrijf en van nalatigheid. We gaan niet door God verloren, maar wij liggen door onszelf verloren

 

Hier­op volgt dan de conclusie in par.15 slot

En dit is het besluit der Verwerping, hetwelk God geenszins maakt tot een auteur van de zonde (hetwelk godslasterlijk is te denken), maar Hem stelt tot haar verschrikkelijken, onberispelijken en rechtvaardigen Rechter en Wreker.

 

Dit zullen alle oprechte gelovigen nu belijden en in de dag der da­gen ook alle veroordeelden. Niemand zal voor de troon van God het kun­nen uitsnikken: ‘Ik heb zo mijn best gedaan om zalig te worden, maar U wilde mij niet hebben.’ Niemand zal uitroepen dat het ge­meen van God is. Niemand zal zeggen in de zonde voortgegaan te zijn door Gods schuld, omdat God hem of haar voorbijging. Integendeel, God heeft niets, maar dan ook niets met onze zonden te maken. Hij heeft er alleen in genade mee te maken als wij van de kracht van de zon­de verlost en van de schuld van de zonde gereinigd werden.

 

Wie het Woord van God hoort en de roepstem van Christus in het Evangelie en daar niet naar luistert en gewoon doorgaat met zondigen, wie Christus verwerpt, die krijgt te maken met God als haar ver­schrik­ke­lij­ken, onberispe­lijken en rechtvaardigen Rechter en Wreker. In de dag der dagen zullen de boeken geopend worden. De Nederlandse Ge­loofs­belijdenis zegt dat die boeken onze gewetens zijn. Dan zal alles weer haar­scherp voor de geest staan. Hoe gaat dat? Denk je dat dat niet kan?

Ik geef je een voorbeeld. Stel dat je jaren ge­le­den bij iemand iets gestolen hebt en dat je het daarna doorver­kocht hebt. Het is mo­ge­lijk dat je er nooit meer aan denkt. Allang vergeten! Maar wat gebeurt er nu als morgen de eigenaar bij je op de stoep staat met een politieagent? Dan hoeft niemand je geheugen op te frissen. Haar­scherp weet je dan weer alle details en hoe het gegaan is.

 

Zo zal het zijn in de dag der da­gen. Wij zullen dan allen weten hoe erg onze zonde was, hoe erg tegenover die heilige en rechtvaardige God Die met de zonde niet te maken kan hebben, hoe erg tegen­over de naaste die benadeeld werd. De zonde van vuile taal, van vieze gebaren. De zonde van roddel en laster, van egoïsme, van hoogmoed. Dan zal eenieder die de verge­ving niet zocht in het offer van Christus God ontmoeten als haar ver­schrik­ke­lij­ken, onberispelijken en rechtvaardi­gen Rechter en Wre­ker. Dan zal blijken dat God van geen enkele zonde de schuld kan krijgen. God haat de zonde. Als je dan verloren gaat, ga je verloren om eigen schuld, om je ongeloof en zonde.

 

Tot zover het onderwijs over Gods voorbijgaan in zijn eeuwige verkie­zing. Dat Hij voorbijgaat. Wie? Hoe?

Volgende keer zullen wij zien hoe de Leerregels met de inhoud van deze paragraaf de gemeente verder heel pastoraal aanspreken. Dan zal duidelijk worden dat wij niet bang behoeven te zijn voor de verwer­ping. Integendeel, we worden juist aangespoord om vlijtig voort te gaan in de weg der middelen. Wij mogen reage­ren als de Kananese vrouw, toen Christus haar verkondigde dat Hij als het Brood des Hemels bestemd was voor de kinderen van het uitverkoren volk. Zij zei daar amen op en zei een hond te zijn, maar maakte vervolgens het beeld produc­tief omdat hondjes wel stukjes mogen opeten die van de tafel vallen. Jezus zegt tegen haar: O vrouw, groot is uw geloof.

 

We zingen Psalm 71:1,2

 

’k Betrouw op U; hoor mijn gebeden;

Dat mij geen schaamt’, o HEER’,

In eeuwigheid verneêr’;

Red mij door Uw gerechtigheden;

Bevrijd mij; neig Uw oren;

Verlos mij; wil mij horen.

 

Wees mij een rots, om in te wonen;

Een schuilplaats, waar mijn hart

Steeds toevlucht vindt in smart;

Uw hoog bevel zal blijkbaar tonen,

Dat Gij, o groot’ Ontfermer,

Mijn burg zijt en Beschermer.

 

4. De bedoeling van dit alles

 

U begrijpt toch wel gemeente, dat het de bedoeling van God niet kan zijn om ons met deze belijdenis angstig te maken. Nee! Maar wat is dan wel de bedoeling? Waarom wordt in de Bijbel als onlosmakelijke scha­duwzijde van het licht, de duisternis van de verwerping aan de orde gesteld? Waarom spreekt de belijdenis dat na? Ik wil hier drie redenen noe­men

Als eerste: om ons ootmoed te leren.

Ten tweede: om ons te waarschu­wen.

En vervolgens: om ons te vertroosten.

 

In eerste plaats wil God ons op deze manier ootmoed leren.

De Bijbel wil ons echt geen angst aanpraten. Wel wil zij ons de heilige vreze Gods leren. De schaduwzijde van de verkiezing, het voorbijgaan, bepaalt ons bij het feit dat het eigenlijk onvoorstelbaar is en helemaal niet vanzelfsprekend, als wij mogen weten dat we uitverkoren zijn. God had ons kunnen laten liggen in het verderf, waarin we onszelf gestort hebben.

 

Maar, nu heeft Hij dit – O, wonder van barmhartigheid! - niet gedaan. Zo laat deze schaduwzijde van het voorbijgaan de lichtzijde van de verkiezing des te scherper uitkomen. Waarom? Opdat elke geestelij­ke hoogmoed ons vreemd zal zijn en we zullen wandelen in heilige vreze Gods. Dus: om ons ootmoed te leren. We mogen hier denken aan de woorden van Paulus uit onze schriftle­zing uit Rom. 11:20, als het gaat over de tijdelijke verwerping van Israël. Dan zegt Paulus tegen de Gemeente uit heidenen: Wees niet hooggevoelende maar vrees.

 

Er zijn een flink aantal takken van de olijfboom Israël afgebroken. Een groot deel van Israël is voor een tijd verworpen. In plaats daarvan zijn christenen uit de heidenen ingeënt. Maar deze christenen uit de heidenen mogen zich nu niet verheffen en zeggen: ‘Wij hebben dan toch maar Jezus aangenomen en de Joden zijn nu door eigen schuld verworpen.’ In geen geval. Hun verwerping moet ons als in een spiegel laten zien, dat wij evenzeer waardig zijn om door God voorbijgegaan te worden en dat we uit pure verkiezende genade, tegen nature, zijn ingeënt.

 

Als we terugzien op de eeuwen van vervreemding en vijand­schap tussen het volk Israël en de gemeente uit heidenen, moeten we toch wel zeggen dat het feit dat de gemeente zich deze woorden van Paulus niet heeft aangetrokken een enorme schade teweeggebracht heeft voor Israël. Van meet af aan heeft de gemeente zich verheven boven Israël. Niet doen zegt Paulus: Wees niet hooggevoelende maar vrees, wees niet hoogmoedig maar ootmoedig. Waar komen wij eigenlijk vandaan? Uit het pure heidendom naar onze afkomst. Het is verkiezende genade van God dat u hier onder het Woord zit en onder het aanbod van Gods genade, dat u zalig kunt worden in en door Christus.

 

Bovendien, als Israël verworpen is, kunnen wij ook verworpen worden. Zien we dat vandaag niet in de afbraak van de christelijke kerk in Euro­pa? Daarin zien we toch het gericht van God dat zich voltrekt. Zou dat niet te maken hebben met die zes miljoen Joden, die in tweede wereldoorlog naar de slachtbank geleid werden, terwijl een groot deel van de christenheid lijdelijk toekeek? Weet u waarom de verwerping ons ook in de Bijbel ook wordt voorgehouden? Als een spiegel om onze eigen verwerpelijkheid daarin te zien opdat we ons voor God verootmoedi­gen. Nogmaals Zijt niet hooggevoe­lende, maar vrees.

 

Als je het zo bekijkt is zelfs die prediking nog een soort Evangelie­pre­diking. We worden erdoor op onze rechte plaats voor God gewe­zen. Ze bedoelt ons ervoor te bewaren, dat ook wij afgehouwen zouden worden, net als Israël.

 

Daarmee zijn we dan tegelijk bij het tweede doel gekomen, waarom in de Bijbel de verwerping aan de orde gesteld wordt namelijk tot onze waarschuwing.

Lees Vers 21 van ons hoofdstuk: want is het dat God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, zie toe, dat Hij ook mogelijk u niet spare.

Al de geschiedenissen over mensen, die door God verworpen worden, staan niet in de Bijbel om ons angstig te maken, maar juist om ons te waarschuwen. Laat het bij u zover niet komen. Een bekend voorbeeld uit het Oude Testament is de geschiedenis van Saul. Het begint zo mooi in zijn leven. Maar langzamer­hand zie je de afglijding zich voltrekken. Dan komt aan het eind de verwerping, zodat het voor Saul onmogelijk is om nog contact met God te krijgen. Dan wendt hij zich in radeloosheid tot een waarzegster.

Daarin ligt voor ons de waarschuwing opgesloten: mensen, laat het bij u zover toch niet komen. Val de Heere nu te voet! De Heere Jezus is zo'n gewillige Zaligmaker.

 

Denk toch niet lichtvaardig gemeente, jongelui, over zo'n geleidelijk proces van afglijding.

Bent u daarmee bezig? Door ontrouw te zijn in uw kerkgang? Door het toelaten van allerlei zonden? Door mee te doen met de wereld, jongelui? Steeds minder lees je in je Bijbel. Soms vergeet je zelfs te bidden. Zie je niet welke richting dat opgaat? Zo'n ongehoorzame levenshouding roept om het oordeel van de verharding en dat loopt uit op de eeuwige straf. Dat zegt par.15. Daarom brengt de Bijbel de verwerping ter sprake als een waarschuwing, zodat je nog ter rechter tijd terugkeert op je zondige schreden. Dat God ons dit bekend maakt is Evangelie, het is Zijn diepe liefde, die niet wil dat we voor eeuwig omkomen.

Wees gewaarschuwd!

 

Tot zover heeft u mij waarschijnlijk wel kunnen volgen Het eerste doel is ootmoed, het tweede een waarschuwing.

Ik hoop echter dat u ook het derde doel kunt meemaken tot vertroosting.

Daar wijst par.15 al in het begin op. We lezen daar: zo zul je de verkiezende God prijzen en danken voor zijn genade en liefde. Zo word je nog meer tot aanbid­ding gebracht, als blijkt dat niet alle mensen verkoren zijn. Des te meer zie je het voorrecht als je de Heere mag liefhebben.

 

Stel je voor dat God het kwaad en de kwaden niet zou wegdoen, zoals het slot van par.15 zegt, hoe zou er dan ooit een nieuwe aarde zijn, waarop gerechtigheid woont?

Psalm 98 prijst God daarvoor. Hoor: Laat al de stromen vrolijk zingen, de handen klappen naar omhoog. Waarom? Hierom: Hij komt, Hij komt om de aarde te richten, de wereld in gerechtigheid. Zo gezien is de verwerping voor Gods Gemeente evenzeer een troost als de verkie­zing. Het betekent immers ten diepste dat God alle vijandschap tegen Zijn wet, waardoor alles in de schepping stuk gemaakt wordt, zal wegdoen. Daarom wordt in Psalm 98 ook heel de schepping opgeroepen om van dit gericht te zingen. Luister maar: ‘t Gebergte vol van vreugde springen en hupp'len voor des Heeren oog.

 

Gemeente, wij leven in een barre wereld, waar het kwaad zich opstapelt en de kwaden doen alsof zij zullen heersen tot in eeuwigheid. Maar dat zal niet gebeuren. De leer van de verwerping van eeuwigheid, het voorbij­gaan van God, het laten van mensen in hun goddeloosheid en het rechtvaardige oordeel, waarover par.15 spreekt, betekent dat de goddeloosheid en de goddelozen, al van voor de schepping en de zondeval, achterhaald zijn. Dat is het in en in trieste van de zonde. En dat is tot troost van de gelovigen. De schepping, die nu nog in barensnood is, zal bevrijd worden van de dienst­baarheid aan de verderfenis en alle vijanden van God en zijn Woord zullen voorgoed worden weggedaan. Zij zullen geen kind van God meer kwaad kunnen doen.

Is dat vertroostend of niet?

 

Gemeente, jongelui, kent u, kennen jullie die troost? Heb je God lief? Heb je de Heere Jezus lief? Dat is het duidelijkste bewijs dat God je van eeuwigheid heeft liefgehad, want wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Hoe is het mogelijk, dat zelfs de Bijbelse leer van Gods voorbijgaan van mensen, zulke positieve dingen bedoelt uit te werken. Zijn dat niet ootmoed, een waarschuwing en een onuitsprekelij­ke troost?

 

Zo eindigt Paulus in dat schitterende hoofdstuk, Rom.11, met de verheerlijking van God: Uit Hem, en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijk­heid in der eeuwigheid. Amen (Rom. 11: 36).

Amen.

 

Slotzang: Psalm 98:4

 

Laat al de stromen vrolijk zingen,

De handen klappen naar omhoog;

’t Gebergte, vol van vreugde, springen,

En hupp’len voor des HEEREN oog;

Hij komt, Hij komt om d’ aard’ te richten,

De wereld in gerechtigheid;

Al ’t volk, daar ’t wreed geweld moet zwichten,

Wordt in rechtmatigheid geleid.