Ds. C.G. Vreugdenhil - Johannes 5
9. De prediking en de verkiezing (1,14)
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 42: 5 en 7 | |
Lezen : | Johannes 5: 35 - 40 | |
Zingen : | Psalm 113: 1, 2 en 4 | |
Zingen : | Psalm 106: 3 en 26 | |
Zingen : | Pslam 56: 5 |
De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 1, par.14:
1-14 Voorts, gelijk deze leer van de Goddelijke verkiezing, naar Gods wijzen raad, door de Profeten, Christus Zelven en de Apostelen, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gepredikt is, en daarna in de Heilige Schriften voorgesteld en nagelaten, alzo moet zij ook ten huidige dage, te zijner tijd en plaats, in de Kerke Gods (dewelke zij bijzonderlijk is toegeëigend) voorgesteld worden, met den geest des onderscheids en met godvruchtige eerbiedigheid, heiliglijk, zonder nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten, ter ere van Gods heiligen Naam en tot een levendigen troost van Zijn volk (Hand. 20:27; Rom. 12:3; Rom. 11:33, 34; Hebr. 6:17, 18).
De prediking en de verkiezing:
We merken daarvan op dat:
1. De verkiezing is in Oude en Nieuwe Testament gepredikt.
2. Zij moet ook vandaag in prediking aan de orde komen.
3. Zij wordt gerealiseerd door de prediking van de verzoening.
1. De verkiezing is in Oude en Nieuwe Testament gepredikt
Gemeente, een dominee doet het niet zo gauw goed, als je soms het oordeel van de gemeenteleden over de gehouden preek hoort. De één vindt het niet bevindelijk genoeg, de ander ervaart de preek als te dogmatisch, te weinig persoonlijk, te afstandelijk of te beschouwelijk. De één vindt dat de uitverkiezing in de preek niet genoemd moet worden. Wel mag deze in theologische boeken aan de orde komen, maar zeker niet in de kerk op de kansel. Daarvoor is het een veel te moeilijk onderwerp. Het zou alleen maar verwarring stichten. Men vindt dat de dominee op de kansel zich ertoe moet beperken om de nodiging tot het heil te laten uitgaan, dus alleen de roeping. En de ander vindt juist dat de uitverkiezing er altijd bij betrokken moet worden.
Maar het is een misverstand om de uitverkiezing niet te noemen. Als je alleen de nodiging tot het heil predikt, hoe ruim en welmenend ook, werkt dat op den duur verlammend. Want wie gaat nu vanuit zichzelf op die uitnodiging in? Als er geen verkiezende, trekkende liefde van God was, kwam er niemand. Daarom moet er ook over de verkiezing gepreekt worden.
Als je het daarover hebt, hoor je nogal eens de opmerking dat zo’n prediking verlammend kan werken. Dat is inderdaad een gevaar. Als er voortdurend gezegd wordt: ‘God moet het doen’, dan kan dat tot gevolg hebben dat de mensen lijdelijk gaan afwachten. Door een eenzijdige prediking van de verkiezing, kan de uitnodiging tot het heil verstommen en slaat men op den duur het welmenende aanbod van genade in de wind met het argument: ‘God moet het doen’. Men concludeert dan: Wat heeft het voor zin om de beloften van God te prediken, aan mensen, die dood liggen in zonden en misdaden? Een veeboer zei eens: ‘Je gaat een dood kalf toch ook geen emmer melk brengen?’
Toch is dat een ernstige verdraaiïng van de leer van de verkiezing. Daarom krijgen zoveel mensen er, terecht, een afkeer van. Maar als je over de verkiezing preekt, preek je niet alleen maar over een God die het moet doen, maar ook over een God Die het doet en gedaan heeft en doen zal. Van het begin tot het eind. Als wij u de prediking van de verkiezing onthouden, dan zouden we u de laatste en diepste troost onthouden.
Het mag geen eenzijdige prediking zijn, maar moet evenwichtig zijn. Niet alleen verkiezing, maar ook verantwoordelijkheid. Niet alleen het appel en de nodiging, maar ook God, Die het doet. Niet alleen verkiezing, maar ook het genadeverbond. Niet alleen de verkiezing, maar ook de roeping. Maar intussen dan toch ook de verkiezing. Daarin klopt uiteindelijk het hart van de prediking. Dat mensen kunnen zalig worden omdat God het wil. Dat is de diepe grondtoon, die uiteindelijk alles draagt. Zo is de prediking tot eer van Gods heilige Naam en tot een levende troost van Zijn volk.
De Heere Jezus bewaarde in Zijn prediking heel zuiver het juiste evenwicht. Een bewijs. Als de Joden Hem verlaten op het moment dat Hij zichzelf aanbood als het Levende Brood uit hemel neergedaald, zegt Hij: Al wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen. Daar hebt u de verkiezing. En: wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh. 6: 37). Daar hebt u onze verantwoordelijkheid. Dat is Zijn troost. Er zal vrucht zijn op Zijn prediking. Maar we moeten niet steeds de verkiezing te pas en te onpas op de voorgrond stellen, want dan gaat deze Bijbelse leer fungeren als een soort prikkeldraadversperring rondom de Christus der Schriften. Hij is toch de Hoofdpersoon in de prediking.
In wezen zijn de Dordtse Leerregels in par.13 klaar gekomen met de behandeling van de verkiezing. De paragrafen 1 tot en met 13 hebben het geheim van Gods verkiezende liefde uiteengezet. Par.14 gaat nu zeggen dat dit geheim ook in de prediking ter sprake gebracht moet worden. Zoals God Zelf in Zijn Woord spreekt over dit geheim van Zijn verkiezend welbehagen, zo moet de prediking dat ook doen. Wij moeten niet wijzer zijn dan God.
De profeten, Christus en de apostelen hebben het geheim van de verkiezing gepredikt. Gods verkiezende liefde was dus een onderdeel van Zijn bijzondere openbaring. Maar dat niet alleen, God heeft door Zijn Heilige Geest dit geheim ook in de Bijbel Zelf laten neerschrijven. Dat dit geheim èn in de prediking aan de orde kwam èn in de Schrift verkondigd wordt, betekent dat God dit geheim ook voor ons heel belangrijk vindt. Als wij dit geheim, dat verkondigd is door de profeten, door Christus Zelf en door de apostelen, zouden verzwijgen, dan verdonkeremanen wij Gods eigen openbaring.
Door heel het Oude Testament loopt de lijn van Gods verkiezing. Neem alleen al het geheim dat God Abraham geroepen heeft. Dat was pure verkiezing. Wat zou er gebeurd zijn als God Abraham niet geroepen had? Zou hij dan zelf op zoek zijn gegaan? Zou hij zelf door na te denken tot de kennis van God zijn gekomen? Echt niet! Abraham zou net als zijn voorvaderen in de duisternis van het heidendom zijn omgekomen. God heeft Abraham uitverkoren en geroepen en beloofd: Ik zal u tot een God zijn en uw zaad na u (Gen. 17: 7). Hij werd zo de stamvader van het volk van Israël. God is de God van het Verbond. Abraham, Louter verkiezing.
Neem Izak en Jakob. God openbaart Zich als de God van Izak. Dat is de God Die niet werkt in de weg van het vlees, dus niet via Hagar, maar als de God die de doden roept tot het leven. Uit de verstorven moederschoot van Sara bracht Hij Izak voort. God is ook de God van Jakob, de God van het soevereine verkiezende welbehagen, die Jakob heeft liefgehad en Ezau is voorbijgegaan als het gaat over het ‘stamvader zijn’ van Israël. Trouwens neem het volk Israël zelf. Mozes zegt tegen hen dat God hen heeft verkoren, opdat zij als volk Hem tot een eigendom zouden zijn uit alle volkeren die op de aardbodem zijn.
Waarom?
Dat vermeldt Mozes ook in Deuteronomium 7:7 De Heere heeft geen lust tot u gehad, noch u verkoren, om uw veelheid boven alle andere volken; want gij waart het weinigste van alle volken. De reden lag dus op geen enkele wijze in Israël zelf. Maar waarom heeft de Heere dan dat volk uitverkoren? In het volgende vers geeft Mozes de verklaring daarvan: Maar omdat de Heere ulieden heeft liefgehad, en opdat Hij hield de eed, die Hij uw vaderen gezworen had (Deut. 7: 8).
Daar staat het toch wel heel duidelijk: God heeft Israël liefgehad omdat Hij het liefgehad heeft. En voor die liefde is geen enkele andere verklaring dan Gods eeuwig welbehagen. Het volk zelf was niet beter of begeerlijker dan het volk van de onbesneden Filistijnen. Gemeente, dat geheim komen wij op alle mogelijke wijze tegen zoals de verkiezing van David tot koning, de zevenduizend gelovigen die de Heere in Israël ten tijde van Elia heeft doen overblijven, de verkiezing van Bethlehem Efratha, de verkiezing van de rest van Israël die terugkeerde uit de ballingschap. En ga maar door. Steeds weer getuigen de profeten van het wonder dat de Heere nochtans verkiest.
Lees Psalm 65: Welgelukzalig is hij, die Gij verkiest en doet naderen opdat hij wone in uw voorhoven.
Dit geheim komen wij vervolgens steeds weer tegen in de prediking van Christus Zelf. Hij getuigt van het geven en trekken van de Vader. In Joh. 17 bidt Hij tot Zijn Vader: Ik heb Uw naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt.
De gelijkenis in Matth. 22 beëindigt Christus met de conclusie dat velen geroepen zijn, maar weinigen uitverkoren. Let wel, dat brengt Christus niet in mindering op de roeping. Die is van Gods kant waarachtig en welmenend, maar als de Heere het verder aan de mensen over had gelaten zou er niemand gekomen zijn. Maar omdat God besloten heeft dat er een schare zal zijn die niemand tellen kan en omdat God besloten heeft wie dat zijn, zullen er nochtans komen. Het zijn er weinigen, die in geloof en bekering blijk geven van het opvolgen van de roeping. Dat betekent dat woordje ‘weinigen’ in vergelijking met de ‘velen’ die geroepen zijn.
Dezelfde begrippen komen wij tegen in de prediking van de apostelen.
Denk aan Rom. 8:29 Die Hij tevoren gekend heeft, die heeft Hij ook tevoren geordineerd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn. Denk aan de Efezebrief: Een Gemeente verkoren in Christus van voor grondlegging der wereld (Ef. 1: 4). Om nog één tekst te noemen: Hand.13:48 Er geloofden zovelen als er verordineerd waren tot het eeuwige leven.
De getuigenissen in de Schrift zijn legio en daarom is de conclusie juist dat de profeten, Christus Zelf en de apostelen dit geheim verkondigd en geleerd hebben. Vanuit deze gedachte is ook de conclusie gerechtvaardigd dat ook nu dat geheim verkondigd moet worden tot heil van de gemeente.
Het zal dan echter tegelijk op een bepaalde manier dienen te gebeuren.
De uitverkiezing moet ook vandaag;
2. In prediking aan de orde komen
Alzo moet zij ook ten huidige dage, te zijner tijd en plaats, in de Kerke Gods (dewelke zij bijzonderlijk is toegeëigend) voorgesteld worden, met den geest des onderscheids en met godvruchtige eerbiedigheid, heiliglijk, zonder nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten, ter ere van Gods heiligen Naam en tot een levendigen troost van Zijn volk (Hand. 20:27; Rom. 12:3; Rom. 11:33, 34; Hebr. 6:17, 18).
Als dienaren van het Woord mogen wij niets uit de Bijbel verzwijgen. Wij hebben de volle raad van God te verkondigen. Een halve waarheid is een hele leugen. Dat geldt ook van de inhoud van de Schrift. Paulus getuigt juist dat heel de Schrift door God ingegeven is en dat heel de Schrift nuttig is tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is (2 Tim, 3: 16). Een dwaling begint met verzwijgen, met eenzijdigheden. In de ontvouwing van de leer van de Schriften dient aan alle aspecten recht gedaan te worden en dat geldt ook de prediking.
Ook over de verkiezing moet gepredikt worden. Par.14 zegt niet dat de verkiezing gepreekt moet worden. Integendeel, de Leerregels zeggen juist steeds weer nadrukkelijk dat het Evangelie gepreekt moet worden, Christus de Gekruisigde. Maar al zijn de beloften Gods de hoofdinhoud van de prediking, dat betekent niet dat de verkiezing verzwegen mag worden. Par.14 zegt: alzo moet zij ook ten huidigen dage, te zijner tijd en plaats in de Kerk Gods voorgesteld worden. Daarom voegen de vaderen er ook heel nadrukkelijk aan toe hoe er over de verkiezing gepreekt moet worden: met den geest des onderscheids.
Als we van de verkiezing spreken moet dit gebeuren met den geest des onderscheids en met Godvruchtige eerbiedigheid.
Met de geest des onderscheids. Dat deed de Heere Jezus Zelf ook. Lees de Evangeliën maar door en het zal helder worden dat Christus allen die Hem hoorden opriep tot geloof en bekering. Dat Hij Zichzelf aanbood als het levende Water en als het Brood des levens, als mensen de bange vraag stelden: Wat moeten wij doen om zalig te worden?
Dan leert de Schrift ons dat wij dan niet moeten zeggen: Onderzoek eerst maar eens of je uitverkoren bent. Integendeel, bestudeer het antwoord van Petrus op de Pinksterdag maar: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen (Hand. 2: 38). Het antwoord van Paulus aan de stokbewaarder: Gelooft in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden (Hand. 16: 31. Als wij zo met de geest des onderscheids preken worden bange zielen niet verschrikt en worden de gelovigen niet aan het twijfelen gebracht. Integendeel, dan dient de prediking van de verkiezing enkel om de zekerheid van de verlossing nog vaster te maken en om de roem in alle ootmoed en aanbidding alleen aan de Heere te geven.
Als wij dat onderscheid zien, dan zal deze verkondiging ook geschieden met Godvruchtige eerbiedigheid. Dan is er eerbied, diepe eerbied voor die verkiezende God. Die eerbied is warm en vol van Godsvrucht. Er is dan geen koud en dor redeneren. De prediking is dan geen koele en bijna onheilige logica alsof het om een wiskundige formule gaat. Integendeel, het gaat dan om een geheimenis waar wij eerbiedig voor blijven staan en dat wij niet nieuwsgierig proberen te onderzoeken en te ontrafelen. We proberen dan niet nieuwsgierig de wegen van de Allerhoogste te onderzoeken. Anders gaat het wonder eruit. Dan gaat de eerbied eruit.
Nee, de dienaar mag alleen spreken met den geest des onderscheids en met Godvruchtige eerbiedigheid, heiliglijk. Dan vragen wij ons ook heilig af, hoe en wanneer Christus de verkiezing gepreekt heeft. Dat heeft Hij gedaan tot vertroosting van de Zijnen, dat zij niet hoeven te vrezen, omdat het het welbehagen van de Vader is om de Zijnen het Koninkrijk te geven. Christus spreekt tegenover Zijn discipelen over de verkiezing tot verootmoediging als Hij het geheim van hun geloven herleidt, niet tot het feit dat ze beter zouden zijn dan de schare, maar tot de verkiezende liefde van God.
Christus spreekt soms ook van de verkiezing tot waarschuwing, zoals tegen de Joden die zich beroemen tot het uitverkoren volk te behoren, om te waarschuwen dat zij persoonlijk het Koninkrijk moeten binnengaan. Hij laat hen dan zien dat velen uit de heggen en de steggen zullen komen, terwijl vele kinderen van Abraham die wel geroepen zijn, buiten zullen staan. Waarom? Omdat zij niet in Christus geloofden.
Alleen zo mag en moet de verkiezing gepredikt worden. Het mag nooit met hardheid geschieden. Dat zullen wij nog horen bij par.16. Maar dit is duidelijk: alle goede gebruik kent zijn misbruik en dat geldt ook van de verkiezing. Dan wordt precies het tegenovergestelde bereikt. Zoekende zielen worden moedeloos gemaakt en onbekeerden zorgeloos en hard. Die prediking is dan net zo gevaarlijk als de zorgeloze prediking van degenen, die helemaal zwijgen over Gods verkiezende liefde.
Kortom, de prediking van de verkiezing moet dienen, zo eindigt onze paragraaf, ter ere van Gods heiligen naam en tot een levendigen troost van zijn volk. Als het met de prediking goed is, dan gaan de harten naar boven om God te aanbidden voor het wonder van Zijn verkiezende en ontfermende liefde en worden de gelovigen levendig vertroost. Dan zegt de auteur van de Hebreeën brief in de tekst die in par.14 aangehaald wordt: dat God de onveranderlijkheid van Zijn raad bewezen heeft, opdat wij een sterke vertroosting zouden hebben. Daarom moet ook over de verkiezing gepreekt worden.
In de vorige paragrafen 3 en 4 is al gesproken over de prediking. In par.3 is behandeld dat de Heere, opdat de mensen tot het geloof worden gebracht, in Zijn goedertierenheid verkondigers van deze zeer blijde boodschap zendt, tot wien Hij wil, en wanneer Hij wil. Door de dienst van deze predikers roept de Heere de mensen tot bekering en het geloof in Christus, de Gekruisigde. Gode zij dank, want als wij het Evangelie niet horen, kunnen wij niet tot het geloof komen. God realiseert Zijn verkiezing door de prediking van de verzoening.
Par.4 heeft gezegd dat er onder de verkondiging van het Evangelie iets gebeurt, er valt een scheiding onder de hoorders. De één komt tot God en de ander verhardt zich. Er zijn er die dit Evangelie niet geloven. Op hen blijft dan de toorn van God. Er zijn er ook die het aannemen en de Zaligmaker Jezus met een waarachtig en levend geloof omhelzen. Zij worden door Hem van de toorn van God en van het verderf verlost en met het eeuwige leven begiftigd. Zij worden met God verzoend.
Paulus schrijft in 1 Kor. 4:3: Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen, die verloren gaan. Die bedekking vindt zijn oorzaak in de innerlijke geslotenheid van het hart. Er komt geen vrucht. Die verharding houdt verband met de god van deze eeuw, die de zinnen verblindt van de ongelovigen. Dat is de reden dat het Evangelie der heerlijkheid van Christus hen niet bestraalt. Hier ligt duidelijk een lijn naar onze verantwoordelijkheid. Tegenover bedekt, door eigen schuld, staat dat het Evangelie geopenbaard wordt.
God realiseert Zijn verkiezing d.m.v. de prediking dwars door onze eigen verantwoordelijkheid heen.
We zingen eerst Psalm 106:3,26
Geef dat mijn oog het goed’ aanschouw’,
’t Welk Gij, uit onbezweken trouw,
Uw uitverkoor’nen toe wilt voegen;
Opdat ik U mijn rotssteen noem’,
En, delend in Uws volks genoegen,
Mij, met Uw erfdeel, blij beroem’.
Geloofd zij Isrels grote God!
Zijn gunst schenk’ ons dit heilgenot;
Zo zullen wij Zijn goedheid danken.
Dat al wat leeft, Hem eeuwig eer’!
Al ’t volk zegg’ “Amen” op mijn klanken!
Juich, aarde, loof den Opperheer!
3. Zij wordt gerealiseerd door de prediking van de verzoening
Gemeente, we hebben ook 2 Korinthe 5:11-21 gelezen. Via de prediking werkt God het geloof in de harten van mensen. Prediking is heilsbemiddeling bij uitstek. Paulus zegt in Rom. 10: Het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods. Dat is een heerlijke werkelijkheid en tegelijk ook een heel ernstige aangelegenheid. Ernstiger kan het eigenlijk niet. Onder de prediking vallen eeuwigheidsbeslissingen. Het gaat over ons eeuwig 'wel of wee'. Er loopt een rechtstreekse lijn van de preekstoel naar de rechterstoel van Christus.
U zit hier niet vrijblijvend.
In 2 Korinthe 5 stelt Paulus de lezers van zijn brief voor het aangezicht van God. Hij schrijft in vers 10, Wij moeten allen geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus. Dat geeft aan de prediking juist zoveel klem. Het gaat niet om een lezing of een mooi verhaal, maar u als gemeente wordt gesteld in de tegenwoordigheid van God. Daarom is het zo'n ernstig gebeuren. Straks staan we allen voor de rechterstoel van Christus en daar zullen we geoordeeld worden op wat we gedaan hebben, ook met de prediking van de verzoening.
Wat hebben we met het Woord gedaan?
Dat geldt natuurlijk ook de prediker zelf. Ook hij moet rekenschap geven van de dienst aan Hem, Die als rechter Zijn dienaren oordelen zal. Zij mogen immers niets van het Woord afdoen of erbij doen, ze mogen geen eigen voordeel zoeken of eigen eer najagen. Het moet hen uitsluitend te doen zijn om de eer van God en het heil van zondaren. Voor de rechterstoel van Christus gelden geen uitvluchten. Niet voor de hoorder, maar ook niet voor de prediker. Geen wonder dat Paulus, vanuit de ernst, dat we allen geopenbaard moeten worden voor de rechterstoel van Christus (2 Kor. 5:10) nog twee andere drijfveren noemt om te komen tot de verzoening met God Hij noemt de schrik des Heeren en de liefde van Christus.
In vers 11 schrijft hij: Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof. Voor de verhoogde Christus, voor Wiens rechterstoel wij allen moeten verschijnen, kan geen zondaar bestaan. God is immers heilig en wij zo diep zondig en schuldig. De apostel zegt echter niet: Laat de schrik des Heeren u bewegen tot het geloof, maar Wij dan, wetende de schrik des Heeren... Hij weet echter nog meer. Hij weet ook van de liefde van Christus. In vers 14 schrijft hij: Want de liefde van Christus dringt ons. Daarom houdt Paulus het vol in Korinthe, ondanks alle tegenstand. Hij bedoelt hier niet zijn liefde tot Christus, maar de zelfovergevende liefde, die Christus betoonde in Zijn sterven voor zondaren.
Door die liefde gedreven beweegt Paulus mensen tot het geloof en roept hij ze op tot bekering.
Dat noemt de apostel de bediening der verzoening. Dat is de prediking. Paulus schrijft in vers 18 en 19 dat God hem de bediening der verzoening gegeven heeft en dat God het woord der verzoening in hem gelegd heeft. De apostelen en alle predikers zijn dienstknechten van de verzoening. God gebruikt hun dienst om de verzoening uit te werken in ons hart. Vandaar die ernst van de prediking. Het is de taak van de prediker om het Woord van God aan uw hart te leggen. Dat is een hele worsteling, waar veel gebed bij nodig is, zowel wat betreft de voorbereiding van de preek als de noodzakelijke zalving van de Geest tijdens het preken.
Bidt u daar ook voor?
Die prediking zal niet vleiend zijn voor de hoorders. U zult het soms uitschreeuwen van pijn in uw hart, als gewezen wordt op uw schuld en Gods toorn. Maar anderzijds zult u ook opspringen van vreugde als Christus in beeld komt in Zijn gewilligheid om zalig te maken en in Zijn grote zondaarsliefde. Zo mag via de verkondiging een ontmoeting plaats vinden. Dan gebeurt er echt iets. Dan wordt het verkondigde heil ´persoonlijk doorleefde werkelijkheid´. Dan gaat het niet meer over onze schuld, maar we worden zelf schuldenaar voor Gods aangezicht.
Het gaat niet meer over Christus, maar Hij staat Zelf voor ons in de kracht van Zijn Geest en de gestalte van het Woord. Hij deelt de zaligheid uit, die Hij verworven heeft. Hij draagt Zijn volbrachte heilswerk binnen in de harten van mensen, die van zichzelf moeten zeggen dat ze onmachtig zijn om die genade aan te nemen. Geen nood, als Jezus komt, brengt Hij alles mee, ook het geloof dat nodig is om deel te krijgen aan Zijn heil. De prediking draagt vrucht. Waarom? Vanwege de verkiezing, anders geloofde er niemand. God werkt Zijn verkiezing uit door de prediking. Dat Woord is geladen met Zijn opstandingskracht.
In 2 Korinthe 5:20 schrijft Paulus: Zo zijn wij dan gezanten van Christus' wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus' wege: laat u met God verzoenen.
Is dat diezelfde Paulus, die in Rom. 8 schrijft dat God tevoren mensen verordineerd heeft tot de zaligheid? En in Efeze 1: Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor grondlegging van de wereld? Ja, dezelfde. En dat heeft hij van Zijn grote Meester, die tegen Joden zei: Al wat de Vader mij geeft zal tot Mij kome. En ook: Gij wilt tot Mij niet komen opdat gij het leven moogt hebben.
De verkiezende God Zelf is er in de prediking van de verzoening en Hij buigt Zich in Christus in ontferming neer over arme zondaren. Waar de Geest van Christus mensen aanraakt en ze in hun leegheid en verlorenheid vol maakt van Zijn rijkdom, gaan ze uitroepen: Heere, Gij hebt mij overmocht, Gij zijt mij te sterk geworden (Jer. 20: 7). Welzalig dien Gij hebt verkoren.
Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave.
Zo gebeurt er iets tijdens de preek. Niet slechts de dienaar, maar Christus Zelf spreekt tot ons. Paulus schrijft in Romeinen 10:14 En hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt.
Eigenlijk staat er in het Grieks niet 'van Welken' maar Dewelke of Dien zij niet gehoord hebben. Christus Zelf spreekt ons aan in de prediking. Zo worden mensen geraakt en vernieuwd door de kracht van Woord en Geest.
Dat kan geen dienaar zelf maken; u als de hoorders ook niet. Al zal de vraag van de dienaar voortdurend zijn: Hoe breng ik dit woord zo dicht mogelijk tot het hart van mijn gemeenteleden? Maar daar is geen methode voor. Je kunt niet zeggen: als ik het nu zus doe of zo, dan is het een goede preek. Nee.
De enige oplossing is: de werkelijke levende tegenwoordigheid van God in Christus, Die door de adem van Zijn Geest het bloed van Zijn Zoon doet druppen op verslagen harten tot vergeving der zonden.
Als dat gebeurt, draagt de preek echt vrucht. Dan staat u oog in oog met Christus, de Spiegel van onze verkiezing. Als die gekruiste en opgestane Koning zo voor je staat en je persoonlijk ontmoet in het kleed van Zijn beloften, moet je jezelf gewonnen geven. Hij overwint alle weerstanden en je mag van harte met de dichter getuigen: Ik roem in God, ik prijs 't onfeilbaar Woord, Ik heb het zelf uit Zijne mond gehoord. Dan mag je door de doorboorde handen van Christus opblikken tot het eeuwige liefdehart van de Vader, Die door Zijn Geest getuigt in je hart: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde (Jer. 31: 3) en daarom zijt gij, o kinderen van Jakob, niet verteerd (Mal. 3: 6).
Amen.
Slotzang: Psalm 56:5
Ik roem in God; ik prijs ’t onfeilbaar woord;
Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord;
’k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord;
Wat sterv’ling zou mij schenden?
Ik heb beloofd, wanneer G’ in mijn ellenden
Mij bijstand boodt, en ’t onheil af zoudt wenden,
Tot U, o God, mijn lofzang op te zenden,
Door ijver aangespoord.