Ds. C.G. Vreugdenhil - Zondag 40

De bescherming van het menselijk leven

De schending van het leven wordt verboden
De wortel van de doodslag wordt blootgelegd
De liefde tot het leven wordt geboden

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 119:1, 83
Lezen : 1 Johannes 3:10-24
Zingen : Psalm 74:16, 18, 19, 21
Zingen : Psalm 51:5, 7
Zingen : Psalm 133:3

Aan de beurt is Zondag 40 van de Heidelbergse Catechismus:

 

Vraag 105: Wat eist God in het zesde gebod?

Antwoord: Dat ik mijn naaste noch met gedachten, noch met woorden of met enig gebaar, veel minder met de daad, door mijzelf of door anderen ontere, hate, kwetse of dode; maar dat ik alle wraakgierigheid aflegge; ook mijzelf niet kwetse of moedwilliglijk in enig gevaar begeve; waarom ook de overheid het zwaard draagt om de doodslag te weren.

Vraag 106: Maar dit gebod schijnt alleen van het doodslaan te spreken?

Antwoord: God, verbiedende de doodslag, leert ons dat Hij de wortel van den doodslag, als nijd, haat, toorn en wraakgierigheid, haat en zulks alles voor een doodslag houdt.

Vraag 107: Maar is het genoeg dat wij onze naaste, zoals tevoren gezegd is, niet doden?

Antwoord: Neen; want God, verbiedende de nijd, haat en toorn, gebiedt dat wij onze naaste liefhebben als onszelf, en jegens hem geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle vriendelijkheid bewijzen, zijn schade, zoveel als ons mogelijk is, afkeren, en ook onze vijanden goeddoen.

 

Het gaat in deze Zondag over:

De bescherming van het menselijk leven

 

We letten op drie aandachtspunten:

1. De schending van het leven wordt verboden

2. De wortel van de doodslag wordt blootgelegd

3. De liefde tot het leven wordt geboden

 

1. De schending van het leven wordt verboden

 

Gemeente, geen gebod is vandaag de dag, in de wereld waarin wij leven, zo actueel als het zesde gebod. Brandend actueel!

Gij zult niet doodslaan.

U hoeft de krant er maar op na te lezen. Moord en doodslag zijn aan de orde van de dag. Wat is dit gebod actueel!

 

We worden door de Catechismus bij de hand genomen om opnieuw te luisteren naar dit gebod. En het gaat dan niet over een ander, maar hoe staan wij er tegenover?

Niets is zo bedreigd vandaag de dag, als het menselijk leven. Niets is zo kostbaar als het leven.

In Zondag 34, toen het ging over de wet en waarom God Zijn wet gegeven heeft, hebben we gezegd: ‘De wet van God, die Tien Woorden, zijn een beschermend hekwerk om ons leven.’ Dat is natuurlijk vooral met het zesde gebod het geval.

 

Het zesde gebod vormt weer de grondslag voor de andere geboden die daarop volgen.

De Tien Geboden staan niet in een willekeurige volgorde, maar er is een hele duidelijke volgorde in de tweede tafel van de wet.

Eerst komt het leven. Dat is de grondslag waarop de andere geboden weer rusten. Want als er geen leven is, dan is er ook geen huwelijk. Dan hoef je ook niet te spreken over het eigendom van mensen, onze eer en onze goede naam.

De wereld van vandaag draait de zaak om, alsof bezittingen en rijkdom belangrijker zijn dan al het andere. Dan worden de rollen omgedraaid. Gods volgorde is anders. Daarin gaat het leven voorop. Dat heeft alles te maken met dat God ons geschapen heeft naar Zijn beeld.

Het zesde gebod is van een ongehoorde actualiteit. Ik hoef maar een paar trefwoorden te geven en u zegt: ‘Ja, dat is waar. In zo’n wereld leven wij.’ Tegelijkertijd wordt dat zesde gebod aangevochten. De vraagstukken van oorlog en vrede zijn al zo oud als de wereld. Dat geldt ook voor de doodstraf en suïcide. Maar vragen betreffende kernbewapening, euthanasie, abortus, genetische manipulatie en het klonen van mensen zijn de problemen van onze tijd. Denk ook aan milieuvervuiling, de hongersnoden in de wereld. Zaken die te maken hebben met de schending van het leven.

 

‘En,’ zegt u, ‘geeft het zesde gebod en de uitleg daarvan in de Catechismus, een antwoord op al die problemen?’

Nee, dat zeg ik niet. De tijd zou ontbreken om dat er alles bij te betrekken. Maar als we op de juiste toonhoogte komen met het zesde gebod en de bedoeling van God met het zesde gebod, dan horen we het kloppend hart achter dit gebod. Dat is het hart van God, Die de Bron is van het leven en Die niet wil dat het leven wordt aangetast. Die een doel heeft met ons leven, namelijk om er te zijn tot eer van Zijn Naam. Die ons kent en zegt: ‘Gij zult niet doden.’

 

Dat zegt Hij in de eerste plaats tegen Zijn volk Israël, gelegerd aan de voet van de Sinaï. Tot dat heilige, afgezonderde volk zegt Hij: ‘Gij zult niet doodslaan.’ Heel duidelijk zegt God: ‘Gij zult niet moorden; gij zult niet wederrechtelijk het leven van uw naaste benemen.’

Te midden van al de problemen in de wereld waarin wij leven en Israël in de tijd toen zij leefden, heft God Zijn beschermende schild op over ons leven. Maar tegelijkertijd ook Zijn dreigende zwaard: ‘Denk erom, als je wel het leven aantast, dan… ‘

 

Laten we ons oor bij Hem te luisteren leggen, Die dit gebod gegeven heeft.

Hij is de levende God, de Levensbron, de Eeuwig Levende, de Oorsprong en de Onderhouder van het leven. Het leven is een gave van God.

Als de Heere ons kinderen toevertrouwt, is dat een gave van God. Dat we hier met elkaar mogen zijn is een gave van God. Hij staat aan het begin van ons leven en Hij behoudt Zich het recht om dat leven op Zijn tijd ook weer terug te nemen.

Dat is een gevoelig punt, gemeente. God houdt Zich het recht om ons leven ook weer terug te nemen. Dat heeft alles te maken met de zondeval.

 

Als Adam niet gevallen was, dan zou God het leven niet behoeven terug te nemen. We moeten zesde gebod lezen tegen de achtergrond van de zondeval.

Dit gebod veronderstelt wat we lezen in Genesis 3. Onze jongens en meisjes op school weten dat God alles goed geschapen heeft, maar dat Eva geluisterd heeft naar de slang. Dat was de duivel en die zei: ‘Doe het maar, hoor! Neem maar van de boom der kennis des goeds en des kwaads.’ Eva gaf de vrucht aan Adam en hij heeft ook gegeten.

Ze zijn ongehoorzaam geworden aan God. En zo is de zonde in de wereld gekomen. Zo is de dood in de wereld gekomen en zij treft alle mensen. Als dat niet gebeurd was, dan was het gebod ‘Gij zult niet doden’ overbodig geweest. De mensenmoorder van den beginne heeft de mens meegetrokken.

 

In het paradijs vond de eerste doodslag plaats. De opstand tegen God was geestelijke zelfmoord. Dat had consequenties voor Adam en Eva en voor heel hun nageslacht. Buiten God is immers geen echt leven, alleen het verderf. Toen kwam de dood. Wat een ellende! Wat een verdriet! Wat een chaos in deze wereld! Een drievoudige dood, waaraan we allen zijn onderworpen. Zo komt het dat de Bijbel ons zegt dat wij ‘van nature dood liggen in de zonden en in de misdaden en dat wij allerhande ellende zijn onderworpen’. Dat we zonder God zijn en daarom zonder hoop. Dat is eigen schuld; dat is het verdiende loon. De bezoldiging van de zonde is de dood.

 

Maar daar heeft God het niet bij gelaten. Hij heeft niet gezegd: ‘Als je het dan niet wilt, goed, dan niet.’ Nee, eeuwig wonder van genade: Hij gaf Zijn eigen Zoon. In de moederbelofte al en in de volheid des tijds is het vervuld aan het vloekhout van het kruis.

God bleef voor het leven. Daarom gaf Hij Zijn Zoon over tot in de dood. Daarom zocht Hij Adam en Eva op, toen ze voor Hem weggekropen waren in de bosjes in het paradijs. ‘Adam, waar ben je?’ In Christus daalde de Heere God af in de allerdiepste nood van ons menselijk bestaan.

Gemeente, het kloppend hart achter het zesde gebod ‘Gij zult niet doden’ is: ‘Ik heb geen lust in uw dood, maar daarin dat u zich bekeert en leeft.’ De beloofde Christus zou komen en is gekomen. De gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, zal zalig worden.

De redding van diep gevallen en verloren mensen, dat is de achtergrond van het zesde gebod.

 

Gemeente, jongens en meisjes, God staat aan de oorsprong van ons leven. De Bijbel noemt dat zo: Hij borduurde ons leven; Hij weefde ons leven; Hij gaf ons leven in de schoot van onze moeder.

Als een moeder in verwachting raakt, is dat een gave van God. Hij geeft het leven. God geeft in de vrucht een levende ziel. Wanneer dat is, daar wordt verschillend over gedacht. Daar geeft de Bijbel geen antwoord op. Ik denk dat het is bij de conceptie. Anderen denken dat het later is. Maar hoe dan ook, God geeft een ziel met eeuwigheidswaarde.

 

Toen wij huilend ter wereld kwamen, jongens en meisjes, toen waren vader en moeder blij en de familie was blij en opa en oma kwamen feliciteren met de geboorte van de nieuwe bewoner van deze aarde: een jongen, een meisje; een zoon, een dochter.

We moeten ook zeggen dat toen wij geboren werden, waren we al omgeven door de dreiging van de dood. We zijn geboren om te leven en toch moeten we sterven. Zolang we geen nieuw hart van de Heere hebben ontvangen, verkeren we in de geestelijke dood.

David zingt ook over het begin van zijn leven in Psalm 51: ‘Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen.’

 

Gemeente, zo is het echt. En dat geldt ons allemaal. Zijn we daarmee wel eens bij de Heere terechtgekomen? We moeten eenmaal sterven. Is dat nooit tot je doorgedrongen.

Ja, we weten het wel, maar ik bedoel dat je niet door kon leven, dat je dacht:

‘En dan? Ik moet eenmaal sterven. En dan? Ik heb gezondigd en kan voor de Heere God niet bestaan. O Heere, ik heb tegen U misdreven; ik heb Uw wet overtreden. Kan ik nog genade ontvangen? Is er bij U vergeving?’

Wat een wonder dat God zulke mensen niet laat liggen en dat Hij al tot ons gekomen is toen wij het nog niet wisten! In Zijn verbondsliefde en trouw drukte Hij ons aan Zijn hart en schreef Zijn drie-enige Naam op ons leven toen we gedoopt werden in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Toen sprak God:

‘Ik heb geen lust in je dood, maar dat je leeft. Je mag bij Mij horen en bij Mijn dienst. Je mag in Mijn gemeente opgroeien, waar het Woord wordt gestrooid, als een zaad van wedergeboorte.’

Ons natuurlijk leven is genade van God. Het geestelijk leven, als we worden opgewekt uit de geestelijke dood, in de wedergeboorte, is een nog grotere genade van God. Het eeuwige leven dat de Heere daarin schenkt, dat is de allergrootste genade van God.

In ons is de dood. Wat is dat pijnlijk als je dat bij jezelf moet waarnemen! Maar in Christus, als de opgestane Levensvorst, is het eeuwige leven.

 

We hebben gehoord uit de brief van Johannes: Dit is Zijn gebod… Niet alleen: ‘Gij zult niet doden’, maar ook: Dat wij geloven in den Naam van Zijn Zoon Jezus Christus. Dat is de weg tot het geestelijke leven, het eeuwige leven.

Wie zijn eigen doodvonnis ondertekent en door de kracht van Gods genade Zijn oude natuur begint te doden, als vrucht van de ontmoeting met de Heere Jezus Christus, die gaat ook verstaan dat het zesde gebod niet alleen maar betrekking heeft op het ‘letterlijk iemand doodslaan’.

 

De Catechismus geeft op grond van de Bijbel een ruime uitbreiding op die paar woorden van dit gebod. En ook de apostel zegt: ‘Ja, maar als je je broeder haat, dan ben je al een doodslager.’ Zo doet de Catechismus het ook.

Als we het zo bezien, gemeente, dan wordt de netste kerkganger aangesproken. Dan hoef je echt niet iemand gedood te hebben om onder het gebod ‘Gij zult niet doden’ schuldig te zijn. Hoe netjes we ook zijn, dan komt er niemand onschuldig onderuit.

 

Laten we nog eens lezen wat de Catechismus zegt in antwoord 105:

Dat ik mijn naaste noch met gedachten, noch met woorden of enig gebaar, veel minder met de daad, door mijzelf of door anderen ontere, hate, kwetse of dode; maar dat ik alle wraakgierigheid aflegge; ook mijzelf niet kwetse en moedwillig in enig gevaar begeve; waarom ook de overheid het zwaard draagt om de doodslag te weren.

Ziet u hoe nauw het luistert, welke uitbreiding de Catechismus geeft op grond van de Bijbel? Het gaat niet alleen maar om de letter van de wet, niet alleen om het letterlijk iemand doodslaan, maar het gaat ook om de geest van de wet.

 

Er is een ontwikkeling.

Het begint met onteren. Het zet zich voort in haten, het gevolg daarvan is kwetsen en tenslotte kan het eindigen in een bloedbad.

Voelt u dat er zo een climax getekend wordt? Zo kan deze zonde zich openbaren ten opzichte van anderen.

De Catechismus noemt ook vier manieren waarop de zonde tegen het zesde gebod zich in ons hart openbaart:

in gedachten, woorden, gebaren, en dan kan tenslotte de daad het gevolg ervan zijn. Hier is ook sprake van een climax.

Gemeente, u voelt wel dat u toch echt goed moet meeluisteren, want het gaat over u en over mij. De Heere onderwijst ons in deze dienst heel subtiel, in al die kleine dingetjes waar iedereen van zeggen moet: ‘O ja, da’s waar; dat herken ik.’

We zijn schuldig en het oordeel van God rust op ons. De Heere wil dat wij dat erkennen, opdat wij, schuldige mensen, vluchten tot het kruis van de Heere Jezus Christus.

 

Hoe bedekt kan het beginnen? Je kunt je een hele nette kerel vinden. Niemand pakt direct een revolver om zijn naaste overhoop te schieten, maar uit het hart van de mens ─ daar begint de doodslag ─ kunnen zulke boze dingen opkomen! En waar het hart vol van is…

De gedachten van de mens, zo noemt de Catechismus dat.

Het begint in je gedachten. Je verwenst iemand of je denkt heel negatief over iemand. Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Dan krijg je woorden. Denk eens aan de farizeeën, met welke scherpe, priemende woorden zij de Heere Jezus als het ware hebben doorstoken. Maar laten we dichter bij huis blijven, want je hoeft geen farizeeër te zijn om aan deze zonde schuldig te staan.

‘Schelden doet geen zeer,’ zeggen sommige mensen. Maar dat is niet waar, want dat doet wél zeer. God ziet het als doodslag. Die scherpe tong van ons kan werken als een dolk. ‘Vol dodelijk venijn,’ zegt Jakobus. Wat kunnen we onze naaste ermee kwetsen!

Weet u, je kunt iemand vermoorden met je woorden.

Je kunt iemand doodzwijgen en doen of hij lucht is. Dan zie je hem niet als je langs loopt.

Je kunt je naaste ook kwetsen met gebaren of een vernietigende blik. De ogen zijn de spiegel van de ziel. Je kunt soms wel eens hebben dat iemand een dodelijke blik uitstraalt. Dan weet je precies hoe het vanbinnen zit.

Of verachtelijk je hoofd omdraaien.

Of op je voorhoofd wijzen, zo van: ‘Je bent hier!’

Of het soort gebaar maken, dat betekent: ‘Val dood!’

Jongens en meisjes, weet je wat de Bijbel zelfs ook bedoelt? Je tong heel verachtelijk naar iemand uitsteken. Dat valt ook hier onder. Heb je dat nog nooit gedaan? Wees eens eerlijk.

Het kan eindigen in de daad, dat iemand gedood wordt. Dat vinden wij dan de ergste zonde. Dan zeggen we: ‘O, o, dat is erg!’ Ja, dan kom je in de gevangenis.

Maar tot welk stadium van haat zijn wij ooit gekomen? In welk stadium van de doodslag, zoals de Catechismus het hier tekent? Niemand is onschuldig. Of kennen we onszelf niet? God wijst naar ons, misschien nu al, na dit eerste korte stukje.

 

De Catechismus gaat verder.

Door mijzelf of door anderen.

Denk aan Saulus van Tarsen, die meedeed aan de steniging van Stefanus en hij had er een welbehagen in.

Denk aan David, die aan Joab opdroeg om Uria in het heetst van de strijd te zetten, zodat hij daar zou omkomen. Dat was moord met voorbedachten rade.

Denk aan Izébel, die Naboth liet stenigen en valse getuigen liet optreden om haar daad te rechtvaardigen.

 

Denk ook aan de vreselijke zonde van abortus. Ook daar wil de Heere in dit gebod natuurlijk Zijn beschermende schild over opheffen. ‘Wie aan het leven komt, komt aan Mij,’ zegt God. Het leven is niet vrij van waarden. Weerloos, ongeboren leven wordt geschonden en uit elkaar gerukt in de moederschoot. Ik denk dat als je dat een keer gezien hebt, de gedachte nooit meer in je opkomt of het wel of niet mag. Vreselijk!

 

Dan komen al die nuances.

Als vruchtwateronderzoek uitwijst dat de vrucht niet levensvatbaar is. Nou, als het niet levensvatbaar is, dan komt het vanzelf af.

Ja maar, als je een radiologisch onderzoek gehad hebt en de dokter zegt: ‘Dat kan echt niet zo. Er komt niets van terecht, dat moet weggehaald worden.’? Gemeente, God kan toch Zijn beschermende hand over dat ongeboren kind uitstrekken. Er zijn mensen van wie de dokter aanraadde om hen als ongeboren kind te aborteren. God heeft hun leven gewild en gespaard, omdat God ze bestemd heeft om Hem te dienen.

O, ga nooit te rade met vlees en bloed, in welke onmogelijke situatie je ook komt en hoe de dokters ook tegen je praten! Wij hebben een God Die almachtig is en Die Zijn beschermende handen over het leven uitstrekt.

Hoeveel onschuldig bloed kleeft er aan de schoongewassen handen van de dokters en aan de samenleving, en aan ons, die dit gedoogt en natuurlijk ook aan de handen van de aanstaande vaders en moeders die daartoe besluiten.

 

Ook mezelf niet kwetse of moedwillig in gevaar begeve.         

Daarover heft God ook Zijn beschermende schild op.

Je kunt allerlei dingen noemen in onze tijd.

Sportverdwazing. Mensen die voor het behalen van een beker of een lauwerkrans hun lichaam slopen en hun leven, tijd en geld opofferen. Je kunt denken aan autocoureurs en boksers.

 

Laten we het maar dichter bij huis zoeken.

We hebben bijna allemaal een auto. Hebt u nooit gehad dat u een keer inhaalde terwijl het te gewaagd was? Dan begon opeens je hart sneller te kloppen, want het was op het kantje af. Herkent u dat? Ja? Nou, roekeloosheid in het verkeer valt hier ook onder.

Onze slechte eet- en drinkgewoonten ook.

U weet, gemeente, dat roken doodsoorzaak nummer één is en dat een half miljoen mensen per jaar, alleen nog maar in Europa, sterven als gevolg van het roken. Dan moet u toch de conclusie trekken dat dit ook valt onder dit gebod.

Drankmisbruik waardoor ziel en lichaam verwoest worden.

Natuurlijk ook drugsgebruik.

Je kan ook je eigen graf graven met mes en vork, als je veel vet eet en weinig beweegt. Dat veroorzaakt hart- en vaatziekten en kost heel wat jaren van je leven. We moeten niet leven zoals deze wereld, eten, drinken en vrolijk zijn. Een christen behoort soberheid te betrachten.

Gemeente, wie de schoen past trekke hem aan. Ik denk dat er niemand is die hieraan niet schuldig is.

 

Tenslotte, als de lusten van het leven niet meer opwegen tegen de lasten, als in de ouderdom de aftakeling van het leven begint, dan zijn er veel mensen die zeggen: ‘Dokter, geef me maar een spuitje.’ Euthanasie, letterlijk: goede dood. Het wordt heel humaan voorgesteld. Een doodziek mens wordt verlost uit zijn lijden.

Zulk leven is toch zinloos! Wie bepaalt dat? God! Hij bepaalt het uur van onze geboorte en ons stervensuur. Ik ontken niet dat er moeilijke problemen zijn en er is een grijs gebied.

Wij mogen het recht niet in eigen hand nemen, dan misken je het recht van God op je leven. Wie God niet kent als de Levensbron, mist ten diepste zijn levensdoel. De Bijbel leert ons dat God beschikt over leven en dood en dat Hij het uur van ons sterven bepaalt. De mens heeft geen zelfbeschikkingsrecht.

Op den duur wen je eraan. Wat nu nog doden heet, heet misschien straks een medische handeling. Daarom ligt hier een duidelijke roeping voor de politiek, om op te komen voor Gods geboden en de overheid te wijzen op haar taak dat zij het leven moet beschermen.

 

Het gaat niet alleen over het beschermende schild dat de Heere over ons leven opheft in Zijn gebod ‘Gij zult niet doden’, maar God heeft de overheid ook het zwaard gegeven om het leven te beschermen.

De Catechismus zegt:

Waarom ook de overheid het zwaard draagt om de doodslag te weren.

Dat is de bedoeling: weren. Niet om aan te vallen. Als de overheid een misdadiger met het zwaard doodt, dan beschermt zij daarmee het gehele volk. Dat is de uiterste consequentie van het zesde gebod. De overheid mag alleen het zwaard hanteren, zo staat in de Bijbel, in Romeinen 13, en is daartoe geroepen.

De wettige overheid. Die machtsbevoegdheid van de overheid is al heel oud. Die dateert al uit de dagen van Noach. Voor de zondvloed was het een chaos geworden, omdat ieder deed wat goed was in zijn ogen. Dat mocht zich na de zondvloed niet meer herhalen. Er moest een ordelijke samenleving zijn en daarom sloot God met Noach het natuurverbond. Dat natuurverbond hield in dat God ons leven in stand houdt, dat winter en zomer lente en herfst, dat dag en nacht niet ophouden. Dat er zaad zal zijn, dat er brood zal zijn.

Maar ook: Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden, want, staat erachter, God heeft de mens naar Zijn beeld gemaakt. Dat hoort bij het natuurverbond. Daar hebt u de Schriftuurlijke fundering van de doodstraf.

Wee de overheid die het zwaard ongebruikt laat liggen of in machtswellust misbruikt!

Wat gebeurt dat ontzaglijk veel! Daar hoef je de krant maar voor op te slaan. Misbruik van het zwaard, machtswellust. Ook de politie en de rechterlijke macht zijn nodig om de onderdanen te beschermen tegen geweld en terreur en om het ongeboren leven te beschermen en het afgetakelde leven te beschermen.

 

Schild en zwaard, dat beeld laat de Catechismus even los. Er komt een ander beeld in zicht. Dat gaat dieper, het gaat in ons hart. Want misschien zegt u: ‘Die brute doodslag, daar ben ik niet schuldig aan.’

Maar de wortel die in ons aller hart ligt, wordt blootgelegd in vraag 106, als we lezen:

God, verbiedende de doodslag, leert ons dat Hij de wortel van de doodslag, zoals nijd, haat, toorn en wraakgierigheid, haat en zulks alles voor een doodslag houdt.

Wie zijn broeder haat is een doodslager.

De tweede gedachte:

 

2. De wortel van de doodslag wordt blootgelegd

 

Vraag 106:

Maar dit gebod schijnt alleen van het doodslaan te spreken?

God, verbiedende de doodslag, leert ons dat Hij de wortel van de doodslag, zoals nijd, haat, toorn en wraakgierigheid, haat en zulks alles voor een doodslag houdt.

 

Dan kijken we in ons hart. Het gaat niet alléén over de daad, maar ook over de gezindheid van ons hart.

Het gebod komt weer zo dichtbij ons, gemeente: Nijd, toorn, haat, wraakgierigheid. Wie dat heeft, is ook een doodslager. Laat de tak van de moord dan niet te zien zijn in ons leven, de wortel wordt blootgelegd!

Zojuist zijn we misschien een toeschouwer geweest, nu zitten we in ieder geval in de beklaagdenbank voor moord en doodslag. Nu wijst de vinger naar ons: ‘Gij zijt die man!’ en ‘Gij zijt die vrouw!’ Of durft iemand beweren nooit last gehad te hebben van nijd, haat, toorn of wraakzucht? U ziet, niemand kan zich meer afzijdig houden. Die wortel van de doodslag zit in het hart van ieder mens. Het is een wonder dat die wortel niet uitschiet in de schandelijke daad.

 

Ook hier vormen deze woorden weer een soort climax.

Eerst nijd.

Dat is de eerste trap van de doodslag. Het kan zijn dat het een ander zo goed gaat, dat je er nijdig van wordt. Afgunstig, jaloers. Jaloezie is doodslag. Je kijkt wat de ander heeft en misschien heb jij wel minder. Zo begint het.

Kaïn keek naar Abel en dat offer werd aangenomen. Daar begon in zijn hart de doodslag. Hij deed het ook.

Jozef en zijn broers. Die broers waren jaloers en werden nijdig en toen kwam het vervolg: Jozef moest dood.

Saul had hetzelfde toen de mensen zeiden: ‘David heeft zijn tienduizenden verslagen en Saul zijn duizenden.’ Hij dacht: ‘Wat? Ik maar duizend en hij tienduizend?’ Hij probeerde vervolgens David aan de wand te spiesen.

 

Dan komt haat. Dat is de tweede trap.

Dan kijk je niet alleen naar de spullen van een ander, maar je kijkt naar die ander zelf. Dat is er altijd mee verbonden. Er kunnen momenten zijn dat je zijn gezicht niet meer kunt verdragen. Dan komt er echte vijandschap en wrok. Misschien klinkt het wel heel diep in je hart: ‘Ik wou dat hij dood was.’ Nou, daar ligt heel duidelijk de wortel van de doodslag. Wie zijn broeder haat is een doodslager.

 

Dat gaat over in de derde trap: toorn.

Het begint te bruisen vanbinnen. Boze driften laaien heftig op. De gezindheid wordt al duidelijker. De wortel komt bloot. Saul grijpt al naar zijn spies.

Toorn! Dat is gevaarlijk, gemeente. Daarom zegt de Bijbel altijd: ‘Je moet de zon niet onder laten gaan over je toorn.’ De Heere Jezus zegt in Mattheüs 5: ‘Wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht.’ Die is een doodslager.

Je hoeft dan niet voor de aardse rechter te komen en in de gevangenis te zitten, maar dan kom je toch voor de hemelse Rechter.

Ontdekkend, vindt u niet?

 

Tenslotte de vierde trap van de doodslag: de wraakgierigheid, wraakzucht.

Gieren betekent begeren. Begeren naar wraak, om je te wreken. Het scheelt niet veel of je zou een dolk trekken. God houdt al die lange tenen en die oude koeien die we uit de sloot halen en die familieruzies en die haat voor doodslag.

‘Ja maar,’ zegt u, ‘als je nu onrechtvaardig bejegend wordt, mag je dan niks terug doen?’ In alle eerlijkheid mag je zeggen hoe de vork in de steel zit. Maar de uitnemende weg is om het recht niet in eigen hand te nemen, maar om het over te geven, zoals de Heere Jezus dat deed, in de handen van Zijn Vader, Die rechtvaardig oordeelt. Hoe is op Hem gescholden, maar Hij schold niet weder! Hoe is Hij gedreigd, maar Hij heeft niets teruggedaan!

 

Hebt u bij uzelf de wortel van de doorslag al ontdekt?

Staat de vinger van Nathan op uw borst? Hebt u de wortel in uw hart ontdekt? ‘Gij zijt die man!’ ‘Gij zijt die vrouw!’

Moet u zeggen: ‘Heere, het is waar. Als U het zo bekijkt, dan ben ik ook schuldig. O God, vergeef mij al mijn zonden.’

Gemeente, ik mag u prediken: ‘Er is er Eén geweest Die de wortel van de doodslag niet in Zijn hart heeft gehad. Nooit voelde Hij nijd, haat, toorn of wraakgierigheid in Zijn hart. Dat is onze Heere Jezus Christus, Die God zond om het leven te beschermen en om ons leven te verlengen.

Christus hing tussen de moordenaars, boetend voor moordenaars. Terwijl de soldaten Hem bespotten en beschimpten en de schare het hoofd schudde en Hem bespotte, priemden de farizeeën Hem op allerlei manier. Wat is Hij gepijnigd in Zijn lichaam en Zijn ziel! Wat een smaadwoorden en wat een hoon, wat een laster, vijandschap, toorn en haat!

Weet u wat daar nog bij kwam? Dat is het allerergste voor de Heere Jezus geweest. Een liefhebbend Vader Die op Zijn eigen Zoon toornt, omdat Hij de zonden der wereld droeg.

Plaatsbekledend heeft Hij alles verdragen.

 

Wat heeft Hij het leven en de Zijnen liefgehad!

Alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde.

O, zie Hem hangen aan het kruis, gemeente! Hij bad voor schuldige moordenaars. Hij heeft geworsteld om hun leven. Hij heeft het eeuwige leven aangebracht. Hij heeft Zijn ziel uitgestort tot in de dood.

O, zie op Hem, al gij overtreders van het zesde gebod! Bij Hem is vergeving! Bij Hem is bedekking tegen alle onrecht dat u gedaan hebt.

Al kleeft er nog zoveel onschuldig bloed aan uw handen, al liet u abortus plegen of al hebt u er misschien aan meegewerkt om een vader of een moeder op de één of andere manier via euthanasie uit dit leven weg te halen, er is vergeving bij de Heere Jezus Christus.

Wie u ook bent, in deze dienst strekt Hij Zijn doorboorde middelaarsarmen tot u uit en Hij zegt: ‘U, die zich schuldig weet aan Mijn geboden, kom! Al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw.’ Hij vergeeft menigvuldig.

 

Als u zo met de schuld van uw leven mag komen aan de voet van het kruis, weet u wat er dan gebeurt? Dan gaat u, vanuit die hartvernieuwende genade van God, het leven liefhebben en het leven van uw naaste liefhebben, en dan gaat dat als vanzelf.

Vanuit die liefde tot Christus komt er, wat de Catechismus noemt: geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en vriendelijkheid. Dat zijn de vruchten die voortkomen uit die andere wortel.

 

We zingen eerst uit Psalm 51, de verzen 5 en 7:

 

Verberg Uw oog van mijn bedreven kwaad,

Waardoor mijn ziel gevoelt de diepste wonden;

Delg, delg toch uit mijn schuld en al mijn zonden,

En spreek mij vrij van mijne gruweldaad.

Herschep mijn hart, en reinig Gij, o Heer’,

Die vuile bron van al mijn wanbedrijven;

Vernieuw in mij een vasten geest, en leer

Mij aan Uw dienst oprecht verbonden blijven.

 

Dan zal ik elk die ’t heilspoor bijster is,

Vrijmoedig al Uw rechte wegen leren;

De zondaar zal zich dan tot U bekeren,

En scheppen moed uit mijn behoudenis.

O God, Gij God mijns heils, vergeef mijn schuld,

Mijn bloedschuld toch, hoe billijk ook te doemen;

Dan zal mijn mond, met zangstof weer vervuld,

Uw heilig recht, gepaard met goedheid, roemen.

 

3. De liefde tot het leven wordt geboden

 

Vraag 107:

Maar is het genoeg dat wij onze naaste, zoals tevoren gezegd, niet doden?

Neen; want God, verbiedende de nijd, haat, toorn, gebiedt dat wij onze naaste liefhebben als onszelf, en jegens hem geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle vriendelijkheid bewijzen, zijn schade zoveel als mogelijk is, afkeren, en ook onze vijanden goeddoen.

 

Daar hebt u de positieve kant van het zesde gebod. De vruchten van de Geest: liefde, geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid, de schade van je naaste keren, vriendelijkheid.

Gemeente, het zwaarste van de wet is de liefde. Zij is de vervulling van de wet.

Dan gaan we de trekken krijgen van de grote Meester, de Heere Jezus Christus, en Zijn beeld vertonen en op Hem lijken.

 

Naastenliefde, daar begint de Catechismus mee.

Die begint binnenshuis. Vaak is naastenliefde op korte afstand nog moeilijker, want je komt elkaar iedere dag tegen.

Natuurlijk, ook de liefde op grote afstand. Dan moet u aan de Derde Wereld denken, die crepeert van honger en onrecht.

U moet ook denken aan verdrukte broeders en zusters in China, in Iran of Irak, in Egypte en in Saoedi-Arabië, die hun leven geven voor de Naam van de Heere Jezus.

 

De naaste liefhebben kan alleen als de liefde van God is uitgestort in je hart. Dan krijg je geduld en begrip voor je naaste, voor zijn situatie. Hoeveel geduld moet God niet met ons hebben, iedere dag! Als je dat ziet, ben je niet zo gauw boos. Dan kun je de minste zijn. Dan komt er vrede met de naaste.

Je moet weleens zwijgen, als anderen je onrecht aandoen. Kijk dan maar naar de Heere Jezus, Die gezwegen heeft onder alle beschuldigingen. Door zo’n houding kun je heel wat twist en toorn voorkómen. Dat kost wel heel veel energie. Het is daarvoor wel nodig dat je dan heel dicht bij de Heere leeft.

 

Deze vruchten, gemeente, u merkt wel, die komen voort uit een andere wortel dan de natuurlijke wortel van ons hart. Dat komt echt van God vandaan. Dat komt door Zijn genade. Dat komt voort uit een nieuw hart. De liefde tot God en de Heere Jezus is vrucht van het werk van de Heilige Geest in het hart van een zondaar.

Wie door die liefde overmand wordt, wordt een barmhartige Samaritaan in zijn omgeving.

 

Barmhartigheid, staat er ook. Dat is medelijden met de ellende van anderen. Ook als iemand door eigen schuld in de zonde gevallen is.

Dan zeg je niet alleen maar ‘nee’, maar je zegt ook ‘ja’. ‘Nee’ tegen abortus, maar ‘ja’ tegen iemand die ongewenst zwanger is en die misschien van plan is om de vrucht weg te laten halen. Je kunt, als je er de mogelijkheden voor hebt, misschien je huis, maar in ieder geval je hart voor haar openstellen en met haar spreken en bidden:

‘Meisje, luister nou. Wat je gedaan hebt is niet goed, maar als je de vrucht laat wegnemen, is dat moord. Dat mag niet. Daar kan je levenslang wel onvrede door hebben.’

 

Niet alleen het één: ‘Nee, tegen!’, maar ook barmhartigheid bewijzen, medelijden hebben met iemand die een zelfmoordpoging heeft gedaan en gelukkig toch nog in leven is gebleven. Dan toon je begrip voor de pijn, moeite en de vreselijke depressies die daarachter zitten, de eenzaamheid en de strijd, waar niemand van afweet. Je omringt hem of haar met liefde en warmte, begrip en meeleven.

 

Je steunt ook hulporganisaties die anderen helpen, zoals bijvoorbeeld De Hoop en Ontmoeting.

Je zegt ‘nee’ tegen vrijwillige euthanasie, maar als je de kans en de gelegenheid hebt, zeker als je in een ziekenhuis of bij bejaarden werkt, zeg je ‘ja’, in de zin dat je probeert een gesprek aan te gaan met de lijdende patiënt en te wijzen op de genade van de Heere Jezus Christus en het eeuwige leven dat iedereen krijgt die in Hem gelooft.

 

Alle vriendelijkheid ga je bewijzen, zegt de Catechismus.

Nou, dat is heel wat anders dan kribbig en snibbig door het leven gaan. De Bijbel zegt: Overwin het kwade door het goede. Dat kan alleen maar door dicht bij de Heere Jezus te leven en als je dan mag zeggen: ‘Hij leeft in mijn hart.’ Dan zien anderen Christus in ons. Dan stralen we de liefde van Christus uit. Dan heb je geen vijanden meer.

 

Als u die wel hebt? Dan zit het vanbinnen niet goed en is bekering nodig.

U moet twee dingen doen:

In de eerste plaats buigen voor God en zeggen: ‘Heere, ik sta schuldig aan het zesde gebod.’

En in de tweede plaats vluchten naar de Vrijstad, die Christus heet. Uw zonden belijden en laten. Vergeving vragen en verzoening zoeken.

Alleen aan de voet van het kruis wordt onze vijandschap gebroken en daar leren we ons dieper kennen dan ooit tevoren.

 

U, die de schuld tegen het zesde gebod voelt branden in uw hart, ik nodig u uit om in gedachten mee te komen naar Golgotha, naar de Gekruisigde. Daar hangt Hij, de Man van smarten, aan het kruis. De vloek van God over de overtreding op het zesde gebod, en op alle geboden, is op Hem gericht. De straf die ons de vrede aanbrengt is heen gewenteld naar Zijn borghart.

Zie Jezus! Daar stroomt het bloed van het Lam langs de kruispaal omlaag. Hij, Die nooit mensenbloed vergoten heeft, gaf Zijn eigen dierbaar hartenbloed. Hij bad voor de mannen die de spijkers door Zijn handen sloegen: ‘Vader, vergeef het hun.’

Dat is wat! Bidden voor je beulen. En de moordenaar naast Hem, die Hem ook gelasterd heeft, scheldt Hij zijn doodslag kwijt en Hij bevrijdt hem van het doodsoordeel. ‘Heden zult gij met Mij, o moordenaar, in het paradijs zijn.’

 

Gemeente, dan kunnen wij en onze kinderen nog zalig worden.

Geef uw bezoedelde hart en uw geschonden leven over in de handen van deze gewillige Zaligmaker.

Wie in Hem gelooft zal leven, eeuwig leven.

 

Amen.