Ds. C.G. Vreugdenhil - Johannes 3
Onderwerp
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 119: 29 en 32 | |
Lezen : | Johannes 3: 1 - 11 | |
Zingen : | Psalm 96: 1, 4, 5 en 6 | |
Zingen : | Psalm 18: 15 | |
Zingen : | Psalm 72: 11 |
De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 1, par.13:
1-13 Uit het gevoel en de verzekerdheid van deze Verkiezing, nemen de kinderen Gods dagelijks meerder oorzaak om zichzelven voor God te verootmoedigen, de diepte van Zijn barmhartigheden te aanbidden, zichzelven te reinigen, en Hem, Die hen eerst zo uitnemend heeft liefgehad, wederom vuriglijk te beminnen. Zo ver is het vandaar, dat zij door deze leer van de verkiezing en door de overdenking daarvan, in het onderhouden van Gods geboden vertragen, of vleselijk zorgeloos zouden worden. Hetwelk door Gods rechtvaardig oordeel dengenen pleegt te gebeuren, die, óf zichzelven van de genade der verkiezing lichtvaardiglijk vermetende, óf ijdellijk en dartellijk daarvan klappende, in de wegen der uitverkorenen niet begeren te wandelen.
Het leven in de zekerheid van de verkiezing
1. Een spoorslag tot een heilig leven voor God;
2. Geen reden tot vleselijke gerustheid;
1. Een spoorslag tot een heilig leven voor God
Gemeente, het is inmiddels wel duidelijk dat je zeker kunt zijn van je eeuwige verkiezing tot zaligheid. De vorige keer hebben we gezien dat de boom aan de vruchten wordt gekend. Deze vruchten namelijk ‘het geloof in de Heere Jezus’ en ‘droefheid over de zonde’ en dat ‘diepe respect voor de Heere’ en dat ‘verlangen naar een heilig leven voor God’ kunnen er nooit zijn vanuit jezelf. Dat zijn de vruchten van Gods genade, van Zijn eeuwige verkiezing. Die zekerheid is er niet maar voor een enkeling, maar voor alle gelovigen, al kan de mate verschillen, al zijn er trappen in. Al is het ook waar dat die zekerheid wordt aangevochten en bestreden.
De grote Reformator Luther, die met zo grote nadruk de zekerheid van het geloof heeft geleerd en gepreekt, is zelf daarop levenslang aangevochten. Hij zei altijd weer opnieuw: We zijn bedelaars. Denk ook maar aan de bekende puriteinse baptistenpredikant John Bunyan. De zekerheid van het geloof in de vergeving der zonden is in zijn boek geen absoluut moment. Christen krijgt juist de zwaarste aanvechtingen niet voor maar na het kruis. Zegt de Bijbel het zelf niet dat het geloof gelouterd wordt en dat we onze roeping en verkiezing moeten vastmaken? Hoe? In een vruchtdragend leven.
In dat kader staat die zekerheid van de verkiezing ook hier in par.13. De boom wordt aan de vruchten gekend. Je kunt wel redeneren over de uitverkiezing, maar als de vrucht ontbreekt, kom je er geen stap verder mee. Als de heilzame geboden van God niet op zijn plaats staan in ons leven, kunnen we beter maar onze mond houden over de verkiezing. Jezus zegt: Niet een ieder, die tot Mij zegt: Heere, Heere, zal ingaan in het koninkrijk der hemelen, maar die daar doet de wil van Mijn Vader, die in de hemelen is. Par.13 is heel praktisch. Er wordt niet getheologiseerd over de verkiezing. Nee, we moeten ons heel simpel toetsen aan de levenspraktijk, die bij verkorenen hoort. We moeten wandelen in de wegen van de uitverkorenen.
In par.12 is beleden dat en hoe de gelovigen verzekerd worden van de eeuwige verkiezing van God. Daar wordt gezegd: kijk daarvoor maar eens naar de vruchten der verkiezing. Hier in par.13 is het eigenlijk precies andersom. Daarin wordt er vanuit gegaan dat die zekerheid van de verkiezing er is, en dan wordt gezegd: kijk nu eens welke heerlijke vruchten die zekerheid geeft. In par.13 spoort die zekerheid juist aan tot het dragen van goede vruchten voor God en de naaste. Het is geen rustbed of reden tot vleselijke zorgeloosheid, maar een spoorslag tot een heilig leven voor God.
Misbruik van de verkiezing leidt tot het rechtvaardige oordeel van God, maar het rechte gebruik van de verkiezing leidt tot eeuwige aanbidding en verwondering.
In par.13 gaan de Dordtse Leerregels eigenlijk een verwijt weerleggen dat steeds weer wordt ingebracht tegen deze Bijbelse leer aangaande de uitverkiezing. Men verwijt namelijk dat je dan zorgeloze mensen krijgt die hoogmoedig zich erop beroemen dat zij uitverkorenen zijn en die in die hoogmoed zorgeloos gaan leven, omdat het met hen toch niet mis kan gaan. Dan maakt het niet meer uit hoe je leeft. Je zou zelfs onverschillig kunnen zeggen: Mij kan toch niets meer gebeuren. Waarom zou ik ijverig zijn in de dienst van de Heere? Ik kom toch wel in de hemel. Dat is de achtergrond van par.13.
Als wij par.13 lezen, moet het ons opvallen dat de toonzetting echter positief begint. De vaderen zeggen niet: De remonstranten verwijten ons zus en zo en nu antwoorden wij hen op hun verwijt, dat zij geen gelijk hebben, omdat... enz. Nee, de vaderen hebben heel principieel gekozen voor een positieve behandeling. Daarom hebben zij een speciale indeling gemaakt, waarbij zij bij ieder hoofdstuk eerst positief belijden wat zij uit de Schrift geleerd hebben, om dan in het tweede deel van het hoofdstuk met naam en toenaam de dwalingen te vermelden die zij verwerpen. Zo is het ook met par.13 in het klein. Eerst wat het wel is, en dan wat het niet is.
De achterliggende vraag in eerste deel van par.13 is: Hoe weet ik dat mijn zekerheid met betrekking tot de verkiezing op goede gronden rust?
Gaat het hierbij in de eerste plaats om de weg, waarlangs ik tot die zekerheid gekomen ben? Is er een bepaalde toeleidende weg tot dit heil? Ja, die weg heeft par.12 aangewezen namelijk: het ware geloof in Christus. En de rest: droefheid, eerbied, heiliging. Toch moeten we, zo zegt par.13 nu, de echtheid van die zekerheid niet zoeken in onze bekeringsweg, of die wel lang en diep genoeg geweest is. Daar gaat het niet zozeer om. Het gaat er niet in de eerste plaats om hoe ik aan die heilszekerheid gekomen ben, maar het gaat er veel meer om hoe mijn leven er daarna ging uitzien. Dat is het onderwerp van par.13.
De zekerheid is echt als ze gepaard gaat met een hartelijke begeerte om als een kind van God in de praktijk van elke dag naar Gods geboden te leven. Ik denk aan Psalm 119:57. Eerst zegt de dichter: De Heere is mijn deel. Meteen laat hij erop volgen: Ik heb gezegd dat ik uw geboden zal bewaren. Even verderop zegt hij: Ik ben een metgezel van allen, die U vrezen en van hen, die Uw bevelen onderhouden. De uitverkiezing blijkt dus hieruit dat we in de wegen van de uitverkorenen begeren te wandelen.
Is dat dan een soort verplichting? Zo, voor wat hoort wat. Tegenprestatie? Nee, het een is met het ander veel dieper en veel levensechter verbonden. De zekerheid van de verkiezing, zo zeggen onze Dordtse Leerregels in het begin van par.13 leidt tot vier begerenswaardige zaken:
1 tot ootmoed,
2 tot aanbidding van Gods barmhartigheid,
3 tot het zichzelf reinigen en
4 tot wederliefde.
Dat zijn geen verplichtingen achteraf, maar ze vloeien voort uit de zekerheid van de verkiezing. Het zijn vruchten. Zo zegt Heidelbergse Catechismus het ook in Zondag 24: het is eenvoudigweg onmogelijk, dat wie door een waar geloof Christus is ingelijfd, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Dat zou net zo ongerijmd zijn als dat de zon niet zou schijnen en vuur geen warmte zou geven.
We lezen in par.13a
Uit het gevoel en de verzekerdheid van deze verkiezing nemen de kinderen Gods dagelijks meerder oorzaak om zichzelven voor God te verootmoedigen, de diepte van Zijn barmhartigheden te aanbidden, zichzelven te reinigen, en Hem, Die hen eerst zo uitnemend heeft liefgehad, wederom vuriglijk te beminnen.
Wat is het ontdekken en herkennen van die heerlijke vruchten als Gods werk in je eigen hart en leven toch een zegen. Dat geeft op zijn beurt ook weer zekerheid. Zekerheid dat de drie-enige God in je eigen hart en leven reddend is binnen getreden. Zekerheid dat God Zich over mij heeft willen ontfermen in Zijn eeuwige, ontfermende, verkiezende liefde. Naar de mate van deze zekerheid komt er rust en vrede, komt er een genieten van het werk van Gods verlossing.
Zo komt er ook vrijmoedigheid om met helderheid en blijdschap te getuigen van de hoop die in ons is en dat zowel tot eer van Gods Naam, als ook tot zegen van de naaste en eveneens tot vreugde van onszelf. Dat hebben mensen die op hun sterfbed tot ruimte kwamen, soms openlijk beleden. Wat heb ik met al mijn getob en gezucht de Heere toch tekort gedaan! Wat heb ik zelf toch veel onnodig in duisternis verkeerd en wat heb ik toch ook te bedekt gesproken van de ruimte om zalig te worden! U begrijpt wel dat je zoiets beter kunt zeggen als je nog in het volle leven staat.
Uit het gevoel en de verzekerdheid van deze verkiezing, nemen de kinderen Gods dagelijks meerder oorzaak om zichzelf voor God te verootmoedigen.
Het eerste gevolg van zekerheid is dus ootmoed.
Hoe kan het anders? De verkiezing belijden betekent immers: niets uit ons, alles uit Hem. Ik ben door Hem opgeraapt. Deze belijdenis kan toch alleen maar tot ootmoed leiden. Als het werkelijk waar is in ons leven dat de Heere werkt, dan komt er geen hoogmoed. Het is net andersom: voordat God werkt is er hoogmoed. Hoogmoed was onze eerste zonde en hoogmoed blijft de oerzonde. Het is onze hoogmoed die ons onszelf doet handhaven tegenover God.
Je denkt dat je beter bent dan anderen. Je laat je niet gezeggen dat je goddeloos bent. Wat is nu bekering? Dat je gaat zien wie God is en gaat zien wie jezelf bent. Als de Heere in ons leven komt, worden we verlost van al onze verdienstelijkheden, ook al proberen wij die in het begin juist op te sommen. Maar als de Heere Zijn licht in ons hart laat binnenstromen, is het gedaan met de zelfhandhaving. Dan kunnen wij niet meer met de Farizeeër voorin de tempel staan om God te danken: niet te zijn als al die grote zondaren. Integendeel, dan knielen wij met de tollenaar achter in de tempel om de Heere te smeken: Wees mij, de zondaar, genadig (Luk. 8: 13).
Ook al heb je keurig geleefd, je ontdekt hoe zondig je bent. De Heere kan je de plekjes uit je jeugd en van daarna zo voor ogen stellen. Hoe langer hoe meer zie je hoe groot je zonde en ellende is. En dat is niet iets van het begin. Nee, ook als de Heere ons leert dat Hij Christus gezonden heeft tot een Zaligmaker en als Hij ons tot Christus trekt, als wij Hem gaan omhelzen, als Christus' Persoon en werk steeds meer betekenis in ons leven krijgen, als wij gaan ontdekken dat de Heere Zich over ons heeft willen ontfermen, gaat die ontdekking door.
Ja, naarmate wij meer en meer de genade gaan leren kennen, wordt het een steeds groter wonder dat Gods genade genade is. Naar mate God groter wordt in ons leven, worden wij kleiner. Johannus de Doper zegt: Hij moet wassen en ik minder worden (Joh. 3: 30). In het licht van Gods genade zie je hoe langer hoe scherper dat je niet deugt en dat zelfs aan je beste werken gebreken kleven. Dat gaat door tot de laatste snik. Paulus schrijft in verwondering aan Timotheüs dat Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken en hij voegt eraan toe: Van welke ik de voornaamste ben (1 Tim. 1:15). Hij schrijft niet dat hij dat was, maar dat hij dat is. Waarom? Omdat alles wat vernieuwd en geheiligd wordt, van Christus is, terwijl Paulus over alles wat van hemzelf is, alleen maar uit kan roepen: Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods (Rom. 7:24). Toen Paulus na drie jaar afscheid nam van gemeente van Efeze zei hij in zijn afscheidspreek: Want ik heb ulieden uit vele verdrukking en benauwdheid des harten, met vele tranen geschreven, niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij de liefde zoudt verstaan, die ik overvloediglijk tot u heb (2 Kor.2: 4).
Op zoveel plaatsen vermaant de Bijbel ons tot ootmoed. We moeten wandelen met alle ootmoedigheid en liefde (Ef.4:2) en door ootmoedigheid zal de een de ander uitnemender achten dan zichzelf (Fil.2:3). Herkent u het? Petrus vermaant de ouderlingen als volgt: Zijt met ootmoedigheid bekleed, want God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade (1 Petr.5:5). Hoe meer genade, des te ootmoediger zullen we wandelen met onze God (Micha 6:8). Naarmate wij meer gaan verstaan dat het geen verdienste maar enkel welbehagen van God is, in die mate worden wij steeds ootmoediger.
De tweede vrucht is aanbidding.
Uit het gevoel en de verzekerdheid van deze verkiezing, nemen de kinderen Gods dagelijks meerder oorzaak om ... de diepte van Zijn barmhartigheden te aanbidden.
Aanbidding! Hoe kan het anders. Tot Hem uit Wie alles is, moet alles weerkeren. Hoe zou die heerlijke zekerheid van de verkiezing kunnen leiden tot slordigheid in gebed of tot minder gebed. Nee, alleen tot meer gebed! Ja, tot de schoonste en diepste gestalte van het gebed namelijk de aanbidding!
Het wordt een steeds groter wonder dat de Heere het op ons voorzien had. De reden van onze verlossing ligt niet in onszelf en dat krijgen wij steeds scherper voor ogen. Zo worden wij meer en meer geleid tot het aanbidden van Gods barmhartigheden. Daarom, als iemand redeneert vanuit de verkiezing en hoogmoedig op andere kerken en personen neerziet, dan is dat geen teken van genade. In een dergelijke redenering is het wonder verdwenen en dat klopt niet. Integendeel, wie echt het geheim van Gods verkiezende liefde beleeft, die verwondert zich. Die aanbidt Gods barmhartigheden.
Aanbidden is een werk dat hier begint in de ontmoeting met Jezus en dat doorgaat tot in eeuwigheid. Aanbidden is voor de Heere neervallen zoals Kananese vrouw:
zij kwam en aanbad Hem (Matth. 15: 25). Hem erkennen als Koning, zoals die van zijn melaatsheid gereinigde Samaritaan. Hem hulde brengen zoals de wijzen uit het Oosten.
Zo werd Jezus na Zijn opstanding aanbeden door de vrouwen.
De daad van aanbidding heeft een grote diepte. Het gaat daarin om het plaatsmaken voor God. De ruimte, die je hart dan aan God geeft, zal steeds groter, wijder en dieper worden. Daarmee gaat onze waardigheid niet teloor, integendeel, zij wordt er meer door. Zo worden we, zegt Paulus, de engelen gelijk.
Aanbidding geeft de mens juist een priesterlijke en koninklijke waardigheid.
Als het waar is, gemeente, dat in de Gereformeerde gezindte de leer van de verkiezing het best bewaard is gebleven, moet daar ook het meest van de echte aanbidding gevonden worden. Ongetwijfeld is die er onder ons. Maar gaat u eens na in uw geboortegemeente, in uw eigen leven, onder ons hier in onze eigen gemeente, is daar veel aanbidding en lofprijzing? Het is best ontdekkend dat er in onze kring meer berekening en berusting en logische redenering is dan aanbidding. De oorzaak zit niet in de leer van de verkiezing, want die leidt, zo zegt par.13, juist tot aanbidding. Het is heel ontdekkend dat we de reden eerder moeten zoeken in gebrek aan geloofszekerheid.
Onze paragraaf noemt als derde vrucht de heiligmaking, jezelf reinigen van de zonde.
Uit het gevoel en de verzekerdheid van deze verkiezing, nemen de kinderen Gods dagelijks meerder oorzaak om zichzelf te reinigen.
Als je Gods onverdiende barmhartigheid beleeft, zing je: Wat zal ik met Gods gunsten overlaan, die trouwe Heer' voor Zijn genâ vergelden? Dan besef je dat je duur gekocht bent en daarom kun je niet voortleven zoals vroeger. Johannes schrijft in 1 Johannes 3:3 Een ieder die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf. Paulus zegt in 2 Korinthe 7:1 Geliefden, laat ons onszelf reinigen van alle besmetting van het vlees en van de geest, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods. De gezaligden in de hemel hebben hun klederen gewassen en wit gemaakt in het bloed van het Lam (Openb.7:14).
De zekerheid van onze verkiezing is ook zekerheid met betrekking tot onze eeuwige bestemming. Die eeuwige bestemming is dat je een reine bruid mag zijn voor het Lam, een Gemeente zonder vlek of rimpel. Vandaar het jezelf reinigen van de besmetting van de zonde. Als je ziet op die heerlijke toekomst, hoe zou je je dan nog rond kunnen wentelen in allerlei vuiligheid. Dat zou toch een verloochening van je eeuwige bestemming zijn. Hoe kan die zekerheid ooit leiden tot gemakzucht t.a.v. onze levensheiliging. Onmogelijk! Wie de Naam van Christus noemt, sta af van ongerechtigheid (2 Tim 2: 19).
Par.13 noemt van de bekering de twee zijden. Bekering is enerzijds afwenden en anderzijds toewenden. Bekering is enerzijds afkering van de zonde en anderzijds toewending tot de Heere. Vandaar dat er eerst gesproken wordt van zichzelf reinigen en vervolgens staat er en Hem, die hen eerst zo uitnemend heeft liefgehad, wederom vuriglijk te beminnen.
De vierde vrucht is wederliefde tot God.
Daar hebben wij het geheim van de Heilige Geest, Die enerzijds als een vuur de zonde uitbrandt en Die anderzijds als een vuur ‘het vuur van Gods liefde’ in onze harten ontsteekt. Vurige wederliefde. De apostel Johannes schrijft dan ook: Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad (1 Joh. 4: 19).
De zekerheid met betrekking tot Gods eeuwige liefde, brengt tot wederliefde. Hoor maar: Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon gegeven heeft tot verzoening van onze zonden (1 Joh. 4: 10). Zekerheid van de verkiezing kan dus nooit leiden tot vermindering van de liefde. Ze kan alleen maar leiden tot steeds vuriger liefde.
Herkent u de genoemde vruchten gemeente? Ootmoed, aanbidding, heiliging en wederliefde. Als u mag zeggen: Ja, in meerdere of mindere mate wel. O zeker, het zou er nog veel meer moeten zijn. Zie toch op Jezus! Ook hierin is Hij Borg. Wat een ootmoed zien we bij Hem. Hij liet Zich slaan, veroordelen en verwerpen. Hij deed niets terug. Hij sprak: Leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart (Matth. 11: 29). Zijn leven is vol aanbidding. Telkens voegt Hij Zich naar de wil van Zijn Vader. Wat de heiliging betreft, Hij leefde volkomen heilig. Hij is het onberispelijke Lam. En wat Zijn liefde betreft kijk: alzo Hij de Zijnen heeft liefgehad, zo heeft Hij ze liefgehad tot het einde (Joh. 13:1). als u iets van deze vruchten kent, leef dan ook niet beneden uw stand. Blijf dan niet twijfelen, maar geef God de eer en getuig vrijmoedig van de hoop die in u is.
Nadat dit leven van heerlijke vruchten, van aanbiddende ootmoed en reinigende liefde op zo'n positieve wijze beleden is, volgt hier als vanzelf dat het onjuist is om te verwijten dat de verkiezing zorgeloze en goddeloze mensen maakt. Dat wordt nog wel eens verweten. Ook de remonstranten brachten dat verwijt tegen de klassieke verkiezingsleer in. Ze zeiden: De belijdenis van de uitverkiezing is een rustbed voor luie mensen. Mensen, die zeggen: ‘God moet het doen en daarom hoef ik zelf niets meer te doen. God heeft mij uitverkoren dus nu ben ik klaar. Nu maakt het niet uit hoe ik leef, ik kom er toch wel’.
Voelt u hoe onmogelijk dit is? We letten daarop in onze tweede gedachte, maar we zingen eerst Psalm 18 de voorzang en vers 15.
Nu zal mijn ziel, nu zullen al mijn zinnen,
O God, mijn sterkt’, U hartelijk beminnen.
Mijn steenrots, burg en Helper is de HEER’,
Mijn God, mijn rots, mijn zaligheid, mijn eer.
Daarom, o HEER’, zal ik U eer bewijzen;
Bij ’t heidendom Uw Naam eerbiedig prijzen
Met psalmgezang, waar ’t hart door wordt geraakt.
Hij heeft het heil Zijns konings groot gemaakt;
Hij wil Zijn gunst aan Zijn gezalfde schenken;
Aan David en zijn nakroost eeuwig denken.
We hebben gezien dat de zekerheid van de verkiezing een spoorslag is tot een heilig leven voor God.
We letten nu op onze tweede gedachte:
2. Geen reden tot vleselijke gerustheid
Par.13b:
Zo ver is het vandaar, dat zij door deze leer van de verkiezing en door de overdenking daarvan, in het onderhouden van Gods geboden vertragen, of vleselijk zorgeloos zouden worden.
Zo verdraaien nu de ongodvrezende en ongelovige mensen de verkiezing. Ze maken er een rustbed van in plaats van een krachtige vertroosting voor Gods kinderen. Maar een ieder die iets heeft begrepen van het eerste deel van par.13 moet concluderen dat de leer van goddelijke verkiezing niet leidt tot vleselijke zorgeloosheid.
Waar de beleving van de verkiezing zich uit in verootmoediging, in aanbidding, in heiliging en in ontsteking van de liefde, daar is het onmogelijk om de belijdenis van de verkiezing te verbinden met vertraging in het onderhouden van Gods geboden en met vleselijke zorgeloosheid. Dat is gewoon pertinent onmogelijk. Je gaat juist verlangen om te mogen leven naar Gods geboden. Zoals het ‘verliefd worden op een meisje’ het leven van een jongen helemaal verandert, zo verandert de liefde tot God je hele leven. Dan zeg je met Paulus: Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde? Dat zij verre. Wij die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij in dezelve leven (Rom. 6:22).
Dus als het werkelijk om de verkiezing gaat, zoals de Heere die door Zijn Woord en Geest doet beleven, dan is het onmogelijk dat deze goddeloosheid en zorgeloosheid zou uitwerken. Zou iemand dat durven zeggen van het leven van Paulus? Zou iemand dat durven beweren van Augustinus die zo dicht leefde bij het geheim van Gods verkiezende liefde? Zou iemand dat durven zeggen van Johannes Calvijn, van Luther, van de Dordtse vaderen? Dat kan alleen een dwaas die zonder kennis is.
Maar gebeurt het toch wel in de praktijk dat mensen op rekening van de verkiezing een heel gerust leven gaan leiden? Jawel, dat maakte ik in mijn jeugd ook mee. Toen een degelijke vader en moeder tegen hun kinderen vertelden dat zij te geloven hadden gekregen dat al hun kinderen uitverkoren waren. Verschillenden van hen gingen op rekening van de verkiezing nog geruster dan ooit het café in. Dat gebeurt. Dat weten onze vaderen ook, maar dan gaat het niet om de Bijbelse leer van de verkiezing en niet om de ware beleving ervan. Dan gaat het om imitatie van de duivel, die zo de mensen verleidt.
De Bijbel waarschuwt tegen die vleselijke gerustheid en zorgeloosheid op vele plaatsen. Hoor, Amos 6:1 Wee de zorgelozen (de gerusten) te Sion en de zekeren op de berg van Samaria. En Jes. 32:11 Beeft zorgelozen, siddert gij gerusten. Die zorgeloosheid kan als een oordeel van God komen over hen, die lichtvaardig zonder ernst over de uitverkiezing praten en zichzelf rekenen tot de uitverkorenen, terwijl heel hun leven laat zien, dat ze niet in gehoorzaamheid aan de Heere willen leven. Ze wandelen niet op de wegen van de uitverkorenen. Dat wil zeggen: het leven naar Gods woord en wil is hen vreemd en vijandig. Dat is valse gerustheid. Maar wie niet wandelt in de wegen van Gods kinderen, die heeft ook niet het recht om zich onder hen te rekenen.
Daarom zeggen de vaderen aan het slot van par.13
Dit pleegt naar Gods rechtvaardig oordeel hun te gebeuren, die of zichzelf lichtvaardig laten voorstaan op de genade van de verkiezing, of zorgeloos en brutaalweg ermee pronken, maar die in de wegen van de uitverkorenen niet willen wandelen.
Zo dwaas kunnen alleen schijngelovigen redeneren. Wie doen dat in dit geval? Allereerst degenen die zichzelf lichtvaardig er op laten voorstaan, dat zij de genade van de verkiezing deelachtig zijn. Die mensen, die op lichte gronden er maar van uitgaan dat zij uitverkoren zijn. Zij bedriegen zich. Dat gebeurt onder de prediking in sommigen kringen waar de leer doorwerkt van Karl Barth, die in Christus alle mensen voor verworpenen en tegelijk voor verkorenen hield. Maar het gebeurt ook daar waar de verkiezing en het verbond zo'n beetje samenvallen. Het gebeurt overal waar niet meer gepreekt en niet meer beleefd wordt, dat de Heere ons bekeren moet en moet levend maken.
De Dordtse Leerregels signaleren hier het gevaar van zelfverzekerdheid, gearriveerdheid en hoogmoed. Die mensen kom je tegen. Ze zeggen dat ze bekeerd zijn en ze weten daar soms een heel verhaal bij te vertellen. Toen en toen is er iets gebeurd en daarom zijn ze een kind van God, maar intussen leven ze op een manier, die veel vraagtekens oproept. Met veel mensen leven ze in ruzie en soms ook nog in eigen familie, ze leven niet echt mee in de gemeente en ze verheffen zich boven anderen, die naar hun zeggen nog onbekeerd zijn. Vaak kan er van alles mee door, zijn ze slordig in de kerkgang, komen ze in gezelschappen waar met God en Zijn Woord wordt gespot en op feestjes en gelegenheden, waar een christen zich eigenlijk niet thuis kan voelen.
Par.13 waarschuwt tegen zo'n gearriveerde houding van ‘christen zijn’, waar ‘van het christen zijn’ zo weinig blijkt. Dat is een bedrieglijke vorm van zekerheid. De verkiezing fungeert dan als een rustbed, waarop men zich behaaglijk neervlijt. Maar het is een valse rust. Jezus waarschuwt zulke mensen en zegt dat ze in het jongste gericht van Hem te horen zullen krijgen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt (Matth. 7: 23). Alleen wie de wil doet van Zijn Vader die in de hemelen is, die zal ingaan in Zijn Koninkrijk (Matth. 7:21).
Dwaas is het om
ijdellijk en dartellijk van de uitverkiezing te klappen (lichtvaardig erover te spreken) en in de wegen der uitverkorenen niet te willen wandelen.
Dan wordt er gekletst naar de ene of naar de andere kant. De één zegt: ‘Het is helemaal niet zo erg, als ik in de zonde val, want ik ben toch voor eeuwig uitverkoren, en een ander zegt: als ik niet uitverkoren ben kom ik er toch niet, laat ik dan maar van het leven genieten, want dan heb ik nog wat.’ Wat een dwaasheid! Dat is niet wat de Heere leert. Dat is wat de duivel leert. Wie in de wegen van de gelovigen niet begeert te leven, die moet zich ervan verzekerd houden, dat hij geen gelovige is, want waar de Heere werkt, daar komt als vanzelf, door de Geest, verlangen naar het leven met de Heere.
Wat is zo gevaarlijk? Wat is het ernstige van dit denken en redeneren? Ik lees nog een keer het begin van de laatste zin: Hetwelk door Gods rechtvaardig oordeel degenen pleegt te gebeuren. De Heere kan naar Zijn rechtvaardig oordeel over ons de zorgeloosheid laten dalen als een rechtvaardig oordeel. Dat is heel ernstig. Ernstig als wij in valse gerustheid voortleven op weg naar de eeuwigheid. Dan is er geen overtuiging van zonde en roepen om genade, geen vluchten tot Jezus en overgave aan Hem. Of anderzijds een valse lijdelijkheid op rekening van het misbruik van de Bijbelse verkiezingsleer. Men is ‘eerlijk onbekeerd’. Eerlijk verworpen en je kunt er niets aan doen. Onder de meest ernstige waarschuwingen slaap je als de hond van de smid bij het aambeeld, die pas weer wakker wordt als de baas ophoudt.
We gaan eindigen. Weet u ervan, dat u eens een vreemdeling was voor God en uw hart? Dat u zich niet zo zondig voelde? Maar weet u er ook van dat de prediking die valse gerustheid vaneenscheurde en dat u zo werd uitgedreven naar Christus? Dat moeten wij allen persoonlijk leren kennen en in dat gaan tot Christus, in dat omhelzen van Christus openbaart zich dan de Verkiezing, Hij is de spiegel. We zagen in par.13 dat die zekerheid van de verkiezing heerlijke vruchten draagt: ootmoed en aanbidding, heiliging en liefde tot God.
Je krijgt de Heere onbeschrijfelijk lief. Hij wordt alles voor je.
Wie het niet kent - bent u dat, of jij? - die neme de toevlucht tot de troon van de genade: Heere, bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn. Weet u wat daarachter staat in Jeremia? Daar hebt u de rijkdom van de verkiezing weer, de rijkdom van het verbond. Heere bekeer me, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de Heere onze God (Jer. 3:22).
Amen.
Slotzang: Psalm 72:11
Zijn Naam moet eeuwig’ eer ontvangen;
Men loov’ Hem vroeg en spa;
De wereld hoor’, en volg’ mijn zangen
Met “Amen, amen” na.