Ds. C.G. Vreugdenhil - Johannes 15

Onderwerp

7. De persoonlijke verzekering van de verkiezing (1,12)
Het dragen van de vruchten van de verkiezing
God geeft zekerheid van de verkiezing
De inhoud van de vruchten van de verkiezing
Deze prekenserie is eerder uitgegeven door de Gereformeerde Gemeente Rotterdam-Zuidwijk.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 145: 5
Lezen : Johannes 15: 1 - 17
Zingen : Psalm 30: 1, 2 , 3 en 8
Zingen : Psalm 92: 7 en 8
Zingen : Psalm 52: 6

De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 1, par.12:

 

1-12 Van deze hun eeuwige en onveranderlijke Verkiezing ter zaligheid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onderscheiden trappen en met ongelijke mate, verzekerd; niet, als zij de verborgenheden en diepten Gods curieuselijk doorzoeken, maar als zij de onfeilbare vruchten der Verkiezing in het Woord Gods aangewezen (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.), in zichzelven met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen (2 Kor. 13:5).

 

De persoonlijke verzekering van de verkiezing

 

We letten op:

     1. Het dragen van de vruchten van de verkiezing

     2. God geeft zekerheid van de verkiezing

     3. De inhoud van de vruchten van de verkiezing

 

1. Het dragen van de vruchten van de verkiezing

 

Gemeente, we zijn al een poosje bezig met de Dordtse Leerregels en het moeilijke en tegelijk zo heerlijke geloof dat God Zijn Gemeente van voor de grondlegging van de wereld verkoren heeft. Hebt u ook niet bij het luisteren ernaar, dat hoe langer hoe meer de vraag gaat dringen: ‘Ben ik ook uitverkoren? Hoe kan ik dat weten?’ Het antwoord op die vraag heeft alles te maken met onze heilszekerheid. Je zou het misschien wel op een briefje willen hebben of via een hoorbare stem willen weten. Je zou zo direct willen zien of horen dat je naam voor eeuwig gegrift is in Gods Vaderhanden. Maar zo doet God dat niet. God heeft een andere weg bedacht om ons ervan te verzekeren dat Hij ons van eeuwigheid heeft liefgehad.

 

Die weg is de prediking van Gods genade in Christus. En van daaruit de beleving van die genade. We moeten niet beginnen bij Gods eeuwige Vaderhan­den, maar bij de door­boorde handen van Christus. Want God openbaart Zich in Zijn genade uitsluitend in en door Christus. We moeten ons verdiepen in de liefdesverklaring van Hem tot ‘in zichzelf verloren zondaars’. Jezus zegt: Wie tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen (Joh. 6: 37). En wat Heeft Hij daarvoor gezegd? Dit: Al wat de Vader Mij geeft zal tot Mij komen. Daar hebt u Gods verkiezende liefde.

Hoe blijkt die in je leven? In het komen tot Jezus en het geloven in Hem.

Daarover gaat nu par.12:

De manier waarop God ons wil verzekeren, dat Hij ons van eeuwigheid heeft liefgehad.

Het blijkt dan pas in ons leven, als we geloven in Christus, Hem liefhebben en voor Hem leven.

In par.12 valt het woordje 'vruchten'. De verkiezing moet blijken. De verkiezing heeft een doel. Ja, zegt u, de eeuwige zaligheid, ja, maar dat is het allerlaatste doel. Het eerste doel heeft betrekking op ons leven hier en nu. Lees maar in Efeze 1:4 Opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde. God wil dat Zijn kinderen veel vrucht dragen en Hem daarin verheerlijken. Verkiezende genade doet vruchten groeien. Vruchten. Met opzet is dat woord gekozen. Vrucht is heel iets ander dan tegenprestatie. Dat laatste verwach­ten we vaak als je iemand helpt; zo zit de maatschappij in elkaar. Nee, hier wordt gesproken over vruchten, juist omdat we die niet maken, maar omdat die groeien, als vanzelf. Het kan niet anders.

 

Wie Christus door een waar geloof is ingeplant, die zal vruchten dragen. Die vruchten liggen nooit in de sfeer van de tegenprestatie. Niet voordat Gods genade ons vindt, maar ook niet daarna. Die vruchten groeien alleen dan in ons leven, als we helemaal doortrokken worden van de vrijwillige liefde van God. Als we - zoals het staat in onze schriftlezing – als een rank in de wijnstok Christus zijn en onze levenssappen uit Hem optrekken. Vandaar dat straks als eerste vrucht wordt genoemd het ware geloof in Christus. Daar gaat het om. De geloofsge­meenschap met Hem. Dat staat boven alles, net zoals in Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus ‘de enige troost’ het opschrift vormt van heel het boekje dat ons onderwijst over ellende, verlossing en dankbaar­heid.

 

We gaan eerst even naar de schriftlezing.

Jezus is de wijnstok en de ranken, die vrucht dragen, zijn de gelovigen, die door het geloof met Jezus verbonden zijn. Geen rank kan vrucht dragen uit zichzelf, zo zij niet in de wijnstok blijft. Maar wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht (Joh. 15: 5). Dat is dus het geheim van het vrucht dragen. Het geloof in de Heere Jezus Christus. Daar komen die andere vruchten die de Dordtse Leerregels noemen in par.12 allemaal uit voort. Lees maar: Hierin is Mijn Vader verheerlijkt dat gij veel vrucht draagt (Joh. 15: 8). Alleen zo zult u Mijn discipel zijn.

 

In Johannes15:16 lezen we: Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren.

De grond van Gods liefde ligt nooit in ons, maar in Hemzelf. Bij dat woordje 'uitverkoren' gaat het in de eerste plaats om het feit dat Jezus Zijn discipelen heeft uitgekozen om vrucht te dragen. Want Joh 15:16 vervolgt: Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; Dit is de verkiezing tot het apostelschap. Christus heeft hen gesteld dit is aangesteld en een aparte plaats gegeven in Zijn kerk. Ze moeten heengaan, het Joodse land in en later de wereld in. Heengaan en vrucht dragen. Maar... achter die verkiezing tot de dienst zit de eeuwige verkiezing tot de zaligheid. Die eeuwige verkiezing blijkt uit ‘het vrucht dragen hier en nu’.

 

Hier gaat het vooral om de vruchten ‘naar buiten toe’. Liefde en goedheid, geduld en matigheid, zelfverloochening en offerbereidheid, heiligmaking en dienstbaarheid. In dat ‘vrucht dragen’ bereiken we anderen en worden mensen gered voor de eeuwigheid. Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, opdat ze uw goede werken mogen zien (Matth. 5: 16). Het gaat bij die vruchten om de oogst uit de volkeren­we­reld, eeuwigheidvrucht. Daarom staat er ook: En dat uw vrucht blijve. Wat zal dat heerlijk zijn, gemeente… als dat in de dag der dagen openbaar mag komen, dat je voor iemand anders het middel bent geweest door je getuigenis en levenswandel. Getuigen van Zijn gewilligheid en grootheid, almacht en heerlijk­heid, wonderlijke voorzienigheid en reddende zondaarsliefde.

 

Het geheim, nogmaals, is: door in de wijnstok te blijven. Zijn nabijheid werpt zoveel vrucht af. Het oog gericht op Jezus, de Hogepriester op Golgotha en in de hemel. Alleen door de sapstroom van de Wijnstok komen de vruchten. Hij doet ze groeien en rijpen. Wij behoeven ze alleen maar te dragen, biddend en pleitend op Jezus Naam. Laat mij zijn een instrument, Heer' in Uw hand. Zo gemeente, groeit de zekerheid van het geloof, de zekerheid van de verkiezing naar de mate van de vruchtbaarheid in een heilig en vruchtdra­gend leven voor God en de naaste. Die vruchten uit Joh.15 zijn er in de eerste plaats voor God en de naaste, dus naar buiten toe. Het licht der wereld zijn en het zout der aarde. Iets van Gods liefde uitstralen in een harde, agressieve en egoïstische omgeving.

 

Maar er zit ook een andere kant aan dat ‘vrucht dragen’. Er is ook een ‘vrucht dragen naar binnen toe’. Daarbij is de spits niet alleen naar buiten toe gericht, maar ook naar binnen met betrekking tot je eigen leven voor God en de zekerheid van het geloof. Par.12 zegt er zelfs van dat je die vruchten in jezelf

met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking kunt waarne­men.

Het uit de vruchten verzekerd worden is een voluit Bijbelse gedachte.

Lees 1 Johannes 3:14: Wij weten, dat wij uit de dood Zijn overgegaan in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben;

Ik noem hier even kort de vruchten, die par.12 ons geeft, straks ga ik er dieper op in.

Als eerste noemt par.12 het ware geloof in Christus. Dat staat voorop. De verbinding door het geloof met de Wijnstok Jezus Christus. Uit Hem vloeit alles voort, ook wat de Dordtse Leerregels hierna noemen: de kinderlijke vrees van God, waardoor je vreselijk veel, ontzaggelijk veel van de Heere houdt. Ook de droefheid over de zonde, niet over de gevolgen van de zonde of vanwege de straf op de zonde, maar om de zonde zelf in zijn Godonterend karakter. Je hebt er God mee bedroefd. Tenslotte noemt par.12 de honger en dorst naar de gerechtig­heid. Zowel om onze schuld te bedekken alsook om in een nieuw godzalig leven te wandelen, de heiligmaking dus. U ziet, hierbij is de spits naar binnen gericht.

Tot zover punt 1: het dragen van de vruchten van de verkiezing.

 

2. God geeft zekerheid van de verkiezing

 

In par.12 spreken de vaderen over het geheim dat de ge­lo­vigen in hun le­ven kennis kunnen krijgen van het feit dat zij verkoren zijn. Lees de eerste zin van par.12 maar:

Van deze hun eeuwige en onveran­der­lij­ke Verkie­zing ter za­lig­heid worden de uitverkorenen te zijner tijd, hoewel bij onderscheidene trappen en met ongelijke mate, verzekerd;

Dat God de Zijnen zekerheid aangaande hun verkiezing geeft, belijden onze vaderen niet zomaar. Nee, de remonstranten leer­den niet alleen dat er verschillende vormen van verkiezing waren, maar eveneens dat nooit iemand zeker kon zijn van zijn of haar eeuwig be­houd. Dat is de consequentie als de verlossing mede verankerd ligt in de volharding van de mens. Er is niets zo verander­lijk als de mens. Dus alles wat van de mens afhangt is uit­ein­delijk veranderlijk. Dat er geen zekerheid moge­lijk is, leert ook de Roomse Kerk en dat was juist wat de Refor­ma­tie zo erg vond: de mensen werden door de Roomse leer uitgeleverd aan de onzekerheid, alsof het geloof dat God werkt geen zekerheid schenkt.

 

Stel voor dat het vijf minuten voor het einde van je leven nog mis kon gaan. Wat zou dat verschrikkelijk angstig zijn. Nee, de ver­kiezing is zeker en onveranderlijk en God maakt de Zijnen te Zijner tijd van deze verkiezing zeker. Omdat het werk van de genade van God uitgaat, is er ze­ker­heid mo­ge­lijk, want het ligt verankerd in die onveranderlijke God. Niet alleen Gods verkiezing is zeker, maar God maakt de Zijnen er ook zeker van. De gelovigen mogen zekerheid ont­vangen.

 

Dit is een heel belangrijk punt, want nu wordt de verkiezing toe­ge­past naar de persoonlijke beleving. Gelukkig, want ik denk dat wij vanaf de eerste preek hebben zit­ten denken: ”Mag ik ook weten of ik uitverkoren ben?” Dat denkt toch iedereen die be­kom­merd is om zijn of haar eigen heil. Hoe weet ik of ik verkoren ben? Hoe gaat dat?

Gemeente, bij deze vraag gaat het over niet minder dan eeuwig leven of eeuwig sterven, over niet minder dan ‘eeuwig behouden’ of ‘eeuwig ver­loren’.

 

God verzekert de Zijnen van hun eeuwige en onveranderlijke verkie­zing. Hoe doet Hij dat? In ieder geval niet door middel van een briefje uit de he­mel. Nee, steeds weer gaat het in de Leerregels om het Woord en om het onder­wijs van het Woord. Dat breng ik met opzet naar voren, omdat het niet denkbeeldig is dat sommigen terugdenken aan hun overleden moe­der of vader van wie zij altijd geloofd hebben dat zij de Heere hartelijk liefhadden, maar van wie zij tegelijk hebben meegemaakt dat zij tot hun sterven zo onzeker bleven. Ik vraag u: Uit welk geestelijk kli­maat kwamen zij voort? Onder welke prediking leefden zij?

 

Om de zijnen tot de zekerheid te brengen maakt de Heere gebruik van het middel van de prediking. Het is daarom niet om het even hoe er gepreekt wordt. Ik denk aan die prediking waarin het meer gaat over wat het niet is dan over wat het wel is. Aan die prediking die meer de zekerheid ver­kon­digt ‘dat een mens zich bedriegen kan’ en zo be­drie­­ge­­lijker is dan de onbedrieglijke zekerheid van Gods beloften. In zulk een predi­king worden de be­lof­ten van het Evangelie achterwege ge­hou­den.

Wat worden dan de hoor­ders op zichzelf terugge­wor­pen, verlamd en in twijfel gevangen-gehouden! Zekerheid is in die omgeving eerder ver­dacht dan een vrucht van het ge­loof. Wat worden ‘kleinen in de ge­na­de’ op deze wijze klein gehouden. Terwijl juist de pre­diking de voe­dingsbodem is van het geloof. Spurgeon schrijft niet voor niets dat een gemeente nooit boven het gees­telijk niveau van de dienaar van het Woord uitkomt. Als hij op­per­vlakkig is, dan blijft de ge­meen­te oppervlakkig, is hij een twij­fel­prediker dan blijft de ge­meen­te in twijfel gevangen en dan schijnt de zekerheid van de ver­kie­zing een uitzonderlijke luxe te zijn die slechts een enkel kind van God ten deel valt.

Maar hebben de vaderen dat be­doeld? Nee, er staat niet dat slechts enkelen die verzekering ontvangen, maar het geldt alle gelovigen.

De Leerregels vertellen in een tussenzin heel kort hoe het in ieder geval niet gaat.

Niet, als zij de ver­bor­gen­heden en diepten Gods nieuws­gierig doorzoeken.

U komt niet tot de zekerheid door in uw stoel te gaan mediteren over Gods handelen in de eeuwigheid. Als we daar over denken dan kunnen zelfs de meest oprechten zich niet voorstel­len dat God aan hen gedacht heeft. Zo dus niet. Niet denken over de uit­ver­kiezing los van alles. Dan komen wij eerder in de banden en de be­nauwdheid dan in de vrijheid. Calvijn zegt: Wij moeten uit het Evangelie de zekerheid van onze verkiezing halen, want als wij tot Gods eeuwige verkiezing trachten door te dringen, zal die diepe afgrond ons verzwelgen.

Hoe dan wel? Lees het tweede deel van par.12 maar:

Maar als zij de onfeilbare vruchten der verkiezing, in het Woord Gods aangewezen (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.), in zichzelven met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen.

Hier moeten wij heel nauwkeurig luisteren. Theologen die niets van het bevindelijke geloofsleven moeten hebben, verwijten hier de vaderen dat zij nu toch de mens op zichzelf terugwer­pen en hem in zijn eigen hart la­ten zoeken. Zij spreken hier over een ongezonde piëtistische introverte zelfbespiegeling. Maar dat is een verkeerde voorstelling. Wat zegt deze paragraaf? De hoofdzin is: maar als zij de onbedriegelijke vruchten der ver­kiezing in het Woord van God aan­ge­we­zen, in zichzelf met een gees­te­lij­ke blijdschap en hei­lige vermaking waarnemen .

Dit is heel zuiver. De Bijbel wijst dat zelf aan zegt par.12. Waar? Op vele plaatsen. Hier wordt één tekst genoemd. 2 Korinthe 13:5: Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. Of kent gij uzelf niet, dat Jezus Christus in u is? Daar hebt u het weer: Jezus Christus. Waar geloof in Christus, de Wijnstok. Let wel,de vaderen zeggen hier niet dat de verkie­zing gepreekt moet worden met daarbij een lijst van kenmerken en dat de hoorders dan moeten kijken hoeveel punten zij al hebben, om dan van vreugde op te springen als zij eindelijk bij een voldoende zit­ten.

 

Nee, de Leerregels gaan ervan uit dat de beloften van het Evan­gelie aan allen aangebo­den moeten worden met bevel van geloof en be­ke­ring. Het Evangelie moet verkondigd worden. Het Woord moet uitge­legd worden. Dan gebeurt er wat, namelijk: er worden vruchten ge­werkt. Ja, let erop dat onze paragraaf spreekt over vruchten. Er staat niet dat als je maar bepaalde bevindingen hebt en bij je­zelf vindt. Nee, het gaat niet om de mens. Het gaat om wat God doet door Zijn Woord en Geest. En nu zegt par.12: als u deze vruchten van geloof in Christus namelijk godsvre­ze, droefheid over de zonde en verlangen naar een heilig leven bij uzelf waar­neemt dan mag u daaruit weten dat dit de on­feil­bare, onbedriegelijke vruchten der ver­kiezing zijn.

 

Let erop hoe zuiver de vaderen spreken over de onfeil­bare vruch­ten der verkie­zing in het Woord van God aan­ge­we­zen. Dat is iets an­ders dan allerlei kenmerken uit het leven van Gods kinderen, die op zichzelf wel een trek van waarheid kunnen bevatten, maar die niet tot vrucht verheven mogen worden. Zo zijn er die zeggen: O, Gods kind heeft zo'n last van twijfel. U hebt last van twijfel? Wel, dat zou wel eens een teken van het echte kunnen zijn. Nee, al Gods kinderen hebben last van twijfel, maar de twijfel is geen vrucht van de verkiezing, maar vrucht van de zondeval.

Er is veel kenmerkenprediking die eerder afvoert van de zekerheid dan brengt naar de zekerheid. Het gaat er niet om dat de gelovigen opgebouwd worden vanuit hun bevinding en de grond van hun zaligheid gaan zoeken in hun ervaringen. Dat heeft juist altijd de heilszekerheid gebarricadeerd. De grond van de zekerheid van het heil ligt uitsluitend in het beloftewoord en in de Christus der Schriften.

 

Deze zekerheid wordt ons deel in de weg van de kenmerken, die par.12 noemt, zodat je in een levende beoefening van de verborgen omgang met God mag komen tot de zekerheid van Gods eeuwige liefde en verkiezen­de genade. Wat ons hier dus wordt voorgehouden is gezond geestelijk voedsel. In de weg van de geloofstoeëigening van de Christus der Schriften en in de weg van de dagelijkse bekering wordt de zekerheid van het heil en van de verkie­zing gevoed en onderhouden.

 

Tot zover onze tweede gedachte: God geeft zekerheid van de verkiezing.

 

We zingen eerst Psalm 92:7,8

 

’t Rechtvaardig volk zal bloeien,

Gelijk op Libanon,

Bij ’t koest’ren van de zon,

De palm en ceder groeien.

Zij die in ’t huis des HEEREN,

In ’t voorhof zijn geplant,

Zien door des Hoogsten hand

Hun wasdom steeds vermeren.

 

In hunne grijze dagen

Blijft hunne vreugd gewis;

Zij zullen, groen en fris,

Gewenste vruchten dragen;

Om, met verheugde monden,

Te roemen ’t recht mijns Gods.

In Hem, mijn vaste rots,

Is ’t onrecht nooit gevonden.

 

3. De inhoud van de vruchten van de verkiezing

 

 Dat wordt duidelijk als wij nu gaan ­zien, welke vruchten par.12 noemt

 (als daar zijn: het waar geloof in Christus, kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.).

Hier worden vruchten genoemd die alleen maar vruchten van de Geest kunnen zijn. Let dan op wat als eerste genoemd wordt: het waar geloof in Christus.

 

Als de zaligheid nu alleen is in die ene Naam gegeven onder de hemel waar­door wij moeten zalig worden (Hand. 4: 12), dan kunnen wij toch niet ‘kenmerken preken’ buiten die Christus. Er moeten ook geen kenmerken gepreekt wor­den; Christus moet gepreekt worden en het preken van Christus brengt vruchten voort die in het Woord worden aangewezen. Het be­langrijkste is het geloof in Christus. Daar cirkelt het om. Chris­tus zegt toch dat wie in Hem gelooft, behouden is en dat wie niet in Hem gelooft, verloren gaat.

 

Denk maar eens aan de geschiedenis van de bloed­vloei­ende vrouw. Christus riep haar naar voren. Eindelijk kwam zij en viel voor Hem neer en zij vertelde Hem alles. Ze vertelde haar nood en haar dood. Hoe zij na al haar ervaringen geen hoop en geen moed meer had en van geen enkel mens, van geen enkele dokter meer ver­wach­ting had. Maar ook dat toen zij van Jezus hoorde er iets wonder­lijks gebeurde. Ze begreep het zelf niet, maar in haar hart kwam er ver­wach­ting. Ze kreeg vast te geloven: Als ik Hem aanraak ben ik genezen. In haar ‘gaan tot Jezus’ ontdekken we het meest wezenlijke wat het geloof doet. Het geloof wordt in de nood geboren, het is een vluchten tot Christus als de Enige, Die redden kan. Ze gelooft ook dat Jezus haar redden wil.

Gelooft u dat ook? Daarom mag je komen zoals je bent.

Wat zei de Heere Jezus toen tegen haar? Mens, laat het nog maar eens overwinte­ren? Nee, maar: Uw geloof heeft u behouden (Matth. 9: 22).

Tegen de Kananese vrouw zei de Heere Jezus: O vrouw, groot is uw geloof (Matth. 15: 28). Tegen de hoofdman in Kapernaüm zei Hij dat Hij zo'n groot geloof in Israël niet gevonden had (Matth. 8: 10). Als het geloof zich open­baart in het uitgaan naar Hem dan legt Christus daar getuigenis van af als zijnde vrucht van het werk van Gods genade.

Je hoeft dus niet eerst te geloven dat je een waar geloof hebt, om daarna tot Christus te gaan. Het is omgekeerd. In de geloofs­overgave aan Christus, mag je als vrucht ondervinden, dat dit een geloof is, dat niet beschaamt.

 

Calvijn heeft over dat eerste kenmerk, het geloof in Christus, gezegd: Christus is de spie­gel waarin wij onze verkiezing horen te aanschouwen, en waarin wij haar ook zonder bedrog mogen zien. Dus Christus is de spiegel van onze ver­kiezing. Zonder kennis van Chris­tus is er nooit zekerheid over onze ver­kiezing.

Wij staan voor de muur en achter de muur ligt het boek des levens, waarin de namen van de uitverkorenen staan. Wij kunnen echter niet door of over die muur heen kijken. Maar nu houdt iemand een spiegel boven de muur. Dan zien we daar onze naam staan. Wat een verwondering geeft dat. Christus is de spiegel. Wie Christus kent, mag daar­uit zeker weten, dat hij verkoren is. Wie met een waar geloof op Christus bouwt is uitverkoren, want alleen die zijn aan Christus gegeven.

 

Opmerkelijk dat er eerst gesproken wordt over een waar geloof in Christus. Wij zouden geneigd zijn om te beginnen met die ‘droefheid over de zonde’. Onze belijdenis doet het echter goed, want alle droef­heid over de zonde is nog geen teken van genade. Ieder mens kan wel eens hevig bedroefd en ontroerd worden door het knagen van een beschuldigend geweten of door het zien van Gods strenge rechtvaardig­heid of de vrees voor de eeuwige rampzaligheid. Denk maar aan Kaïn, Ezau en Achab. Daarom staat er ook een droefheid die naar God is.

 

Ziet u waar het om gaat? Het geloof in Christus is de onfeilbare vrucht van de ver­kiezing. Dat verklaart tege­lijk, dat de vaderen heel evenwichtig zeggen dat de gelovigen op Gods tijd verzekerd worden, hoewel bij onder­schei­de­ne trap­­pen en met ongelijke mate. Dat gaat bij geen twee mensen in dezelfde mate. Het gaat via onderscheiden trappen. Er is groot geloof en er is klein geloof. Er zijn zuigelingen, er zijn verder gevorderden en er zijn vaders in de genade. Denk maar aan dat woord van Petrus: Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik U niet missen kan, dat ik U liefheb (Joh. 21: 17). Leeft dat niet in u hart? Zo ja, zegt Spurgeon, dan mag u daaruit weten dat God u van eeuwig­heid heeft liefgehad.

Tegelijk spoort het degenen die Christus niet missen kunnen, maar die niet durven zeggen Zijn eigendom te zijn, aan om op te wassen in de genade en in de kennis van Jezus Christus. Een gering geloof in Jezus Christus geeft een geringe vrucht en daarom een geringe zeker­heid. Daarom moeten wij onze tijd ook niet verdoen met worstelen met de verkiezing, maar de tijd besteden om Christus te zoeken en te vinden, opdat Christus in de prediking steeds meer voor ons gaat betekenen. Dan moet Christus ook gepredikt worden als een volkomen ver­zoe­ning van al onze zonden.

 

Dat is het geheim. Gemeente, als dat geloof in Christus er nu mag zijn, dan zullen wij dat

in onszelf met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen.

Wat geeft dat een vreugde als je ontdekken mag dat de Heere dat in je hart gewerkt heeft. Let je op je ongeloof en alle andere dingen, och, dan is er droefheid en zelfbeschuldiging. Maar als je onder de prediking er­vaart Christus lief te hebben en de zaligheid in Hem te zien, dan gaat je hart branden en word je blij. Ja, dan is er een waarnemen ‘met hei­lige vermaking’, dat de Heere nu iets gewerkt heeft, wat in mij niet gevonden werd. Zo verzekert de Heilige Geest. Dat kunnen wij voor elkaar niet doen. Dat doet God zelf.

 

Zo worden er in par.12 nog enkele vruchten genoemd:

Kinderlijke vreze Gods, droefheid die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz.

Let op, deze vruchten worden genoemd na het geloof in Christus. Wordt deze volgorde omgedraaid dan krijgen wij een ‘kenmerken prediking’ die be­kommerden buiten Christus over de bol aait en alleen maar in chro­nische onzekerheid brengt. Eerst het geloof in Christus en dan kin­der­lijke vreze Gods. Dat doet Gods genade. Dan verandert de slaafse vrees, het bang zijn als een slaaf voor een harde meester, in een kinderlijke vrees. Dat is het diepe respect van een kind voor een goede vader. Dat kind dat verwachting heeft van, dat gehoorzaamt aan en dat zich beschermd weet bij de vader. Zo is de kinderlijke vrees een kin­derlijk ontzag voor Gods majesteit en een kinderlijk leven uit de vraag: Wat wilt Gij dat ik doen zal?

 

Deze vrees is dan ook geen vrees voor straf. Nee, het is niet ‘een God vrezen om niet naar de hel te hoeven’. Nee, dan wil je Hem die­nen omdat Hij het zo waard is.

 

Daarom volgt: droefheid die naar God is over de zonde. Dit is geen droef­heid over de straf maar droefheid over de zonde, geen droefheid die rondcirkelt in onszelf maar die roept tot God om met Hem in een verzoende relatie te leven. Deze droefheid is vrucht van de liefde en de liefde is vrucht van de verkiezing. Zo doet de zonde steeds weer ver­driet.

Zelfs deze droefheid wordt met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waargeno­men. Dat klinkt paradoxaal, maar als je gelooft, dan weet je dat er zoetheid is ‘in het bedroefd zijn over de zon­de’. Dat weet je vooral als je een tijd ongevoelig bent. Als je hart dan weer verbroken wordt, is er toch vreugde in die droef­heid. Ja, die droefheid drijft naar God uit. Die droefheid drijft naar Christus uit. Zo wordt deze droefheid meegeno­men in het ge­heel.

 

Dat geldt ook van de laatste vrucht die genoemd wordt: honger en dorst naar de gerechtigheid. Heel wonderlijk, door het ge­loof in Christus is er ook een verlangen om niet alleen recht­vaardig te zijn ín Christus maar ook om rechtvaardig te mogen wande­len dóór Chris­tus. Er komt een verlangen en jagen naar een heilig leven in de omgang met God en in de omgang met de naaste. Dan mag toch zelfs het kleine beginsel van deze nieuwe gehoor­zaam­heid met verwondering waargeno­men worden en ervaren worden. Heere, dit is geen vrucht van eigen bodem. Dit is Uw werk. Vrucht van Uw werk. Vrucht van de genadige verkiezing die verwonde­ring werkt over Gods werk.

 

Ik ga eindigen. God werpt ons niet op onszelf terug. Nee, we worden door de verkiezen­de God geroepen op Zijn weg. Geroepen om ons te bekeren en zonder uitstel alle liefdeloosheid en verdeeldheid, haat en egoïsme los te laten en naar Christus te vluchten, om met Zijn gerechtigheid bekleed te worden en vruchten te dragen tot eer van God. Zo werkt God Zijn verkiezend welbeha­gen in ons uit. We steunen niet op onze werken, maar ze zijn er wel. God neemt Zijn bruid aan zo slecht als ze is in zichzelf. Hij zegt: Zo, zoals je bent, ben je Mijn kind.

Wat is dat bevrij­dend. Je hoeft niet eerst een zekere mate van heiligheid bereikt te hebben.

 

Overigens komt dat wel als de Heere verder in ons werkt. Dan worden we herschapen naar het beeld van Christus, Zijn bruid. In zichzelf zwart, doch liefelijk door genade. God ziet Zijn kinderen aan in Christus. Dat geeft verootmoe­diging en verwondering. Geestelijke blijdschap en heilig vermaak.

Dat verdiept de lofzang van de bruid:

Ik ben zeer vrolijk in de Heere, mijn ziel verheugt zich in Mijn God; want Hij heeft mij bekleed met klederen des heils, de mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan. Gelijk een bruidegom zich versiert met priesterlijk sieraad, en als een bruid zich versiert met haar gereedschap (Jes. 61: 10).

 

Wat heerlijk toch als je mag geloven dat Christus je Bruidegom is. Dat is nu het ware geloof in Christus. Voeg daar nu nog eens bij die kinderlijke vreze Gods. Ook die echte, hartelijke droefheid over de zonde omdat God erdoor bedroefd wordt. En die honger en dorst naar de gerechtig­heid, die onze schuld bedekt, maar ook in een nieuw godzalig leven doet wandelen vanuit een teer gewe­ten. Dat zijn de bewijzen van de verkie­zing.

Alleen, u moet daar niet bij blijven staan. Ik las ergens: Een bruid moet niet meer aandacht hebben voor haar bruidsjapon dan voor de bruidegom. Het gaat om Christus!

De vruchten zijn niet de grond van de verkiezing, maar God gebruikt ze wel om Zijn volk bij onderscheiden trappen van hun verkie­zing te verzekeren.

En... die bruidsjapon wordt wel gezien in de praktijk van de gemeenschap der heiligen in een leven vol liefde en ootmoed. Dan zeg je: Waar heb ik het aan verdiend? Zo leer je Gods liefde aanbid­den. Dat geeft zekerheid en vastheid aan onze gang door dit leven.

 

Velen blijven zo bekommerd, zo onzeker, vaak tot op hun sterfbed toe, omdat ze te veel aandacht hebben voor hun bevindingen en te weinig voor Christus als de Bruidegom. Ze leven er zo karig van. Maar dat is niet nodig. Christus is de spiegel van onze verkiezing. Wie in Hem gelooft mag weten: God heeft mij liefgehad met eeuwige liefde.

 

Maar vergeet niet:

alleen langs de doorboorde handen van Christus, die Hij tot ons uitstrekt in de welmenende roeping van het Evangelie, komen we tot de gegraveerde handen van de Vader, die ons door Zijn Geest bekend maakt:

Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde (Jer. 31: 3) en daarom zijt gij o kinderen van Jakob niet verteerd (Mal. 3: 6).

Amen.

 

Slotzang: Psalm 52:6

 

Maar ik zal als d’ olijfboom groeien,

In ’t huis des groten Gods.

Ik zal in eer en godsvrucht bloeien;

God is mijn steun en rots.

Op Zijne gunst, mij toegezeid,

Vertrouw ’k in eeuwigheid.