Ds. C.G. Vreugdenhil - Romeinen 9

6. Alleenom Gods welbehagen (1,10-11)

Onvoorwaardelijk
Onveranderlijk

Deze prekenserie is eerder uitgegeven door de Gereformeerde Gemeente Rotterdam-Zuidwijk.

 

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Gezang 7: 1 en 2
Lezen : Romeinen 9: 1 - 16
Zingen : Psalm 103: 1, 6 en 11
Zingen : Psalm 111: 5 en 6
Zingen : Psalm 145: 1

De Dordtse Leerregels, Hoofdstuk 1, par.10-11:

 

1-10 De oorzaak van deze genadige Verkiezing is eniglijk het welbehagen Gods, niet daarin bestaande, dat Hij enige hoedanigheden of werken der mensen, uit alle mogelijke voorwaarden, tot een voorwaarde der zaligheid heeft uitgekozen; maar hierin, dat Hij enige bepaalde personen uit, de gemene menigte der zondaren, Zich tot een eigendom heeft aangenomen. Gelijk geschreven is :’Als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, enz., werd tot haar (namelijk Rebekka) gezegd: De meerdere zal den mindere dienen; gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat’ (Rom. 9:11-13); en:’Daar geloofden zovelen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven (Hand. 13:48).’

1-11 En gelijk God Zelf op het hoogste wijs, onveranderlijk, alwetend en almachtig is, alzo kan de Verkiezing, door Hem gedaan, niet ontdaan en wedergedaan, noch veranderd, noch herroepen, noch afgebroken worden, noch de uitverkorenen verworpen, noch hun getal verminderd worden.

 

Alleen om Gods welbehagen

Daarom is Gods verkiezing:

     1. Onvoorwaardelijk

     2. Onveranderlijk

 

1. Onvoorwaardelijk

 

Jongens en meisjes, jullie weten allemaal wat een tweeling is. Twee kinderen, die met elkaar in de buik van moeder gelegen hebben. Jakob en Ezau waren ook een tweeling. Ezau is het eerst geboren en toen Jakob.

 

Er staan mooie verhalen over die twee broers in kinderbijbels. Ezau wordt vaak afgeschilderd als ruwe knaap, grof in de mond, vloekend, kortom als een slechte jongen. Jakob daarentegen wordt dan getekend als een lieve jongen, die graag bij zijn moeder zat te luisteren naar de verhalen over de Heere God. Dan zou je al gauw de gedachte krijgen, dat Jakob daarom door de Heere werd aangenomen, verkoren, en dat Ezau daarom door de Heere werd verworpen. Is dat zo? Nee, want als je eerlijk het bijbelverhaal leest, blijkt het heel anders te liggen. Jakob is helemaal niet zo'n aardige jongen. Hij is heel gemeen, zo troggelt hij op één van Ezau's zwakke momenten hem het eerstgeboor­terecht af. Hij bedriegt later zijn oude vader met vrome smoesjes en misbruikt daarbij zelfs de naam van de Heere. Ook bij oom Laban is het gedrag van Jakob niet altijd even netjes. Hij is een echte bedrieger. Ezau was een heel gewone jongen, zoals er zoveel zijn. Een beetje ruig misschien, maar dat hij veel vloekte staat nergens.

 

Je kunt dus helemaal niet zeggen dat God koos voor Jakob, omdat hij zo'n lieve jongen was en dat God niet koos voor Ezau omdat die zo stout was. Als het gaat over Gods verkiezende liefde kom je in de Bijbel nergens dit moralistische standpunt tegen, waarbij goede mensen beloond en kwaden gestraft worden. De Bijbel heeft een heel ander uitgangspunt, namelijk de verkiezing, Gods vrijwillige liefde tot verlo­ren zondaars. Een liefde, die nergens anders op gebaseerd is dan op ‘Gods vrije soevereine welbehagen’. Een liefde die geen enkele voorwaarde zoekt in mensen of in hun gedrag, maar die bestaat uit louter barmhar­tigheid. Een liefde, niet omdat de ander zo bemin­nenswaardig is, maar ondanks dat de ander totaal niet beminnens-waardig is.

Dat wil par.10 ons leren: God verkoos mensen en Hij maakte onderscheid waar geen onderscheid was. De Dordtse vaderen tonen dit aan met een citaat uit Rom. 9:11-13:

Gelijk geschreven is: Als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, enz., werd tot haar (namelijk Rebekka) gezegd: De meerdere (oudste) zal den mindere (jongste) dienen; gelijk geschreven is: Jakob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat.

Wat ligt er dichter bij elkaar dan een tweeling in de buik van de moeder? Kijk maar naar Jakob en Ezau. Wat voor onderscheid was er tussen deze twee? Ze waren nog niet eens geboren toen de Heere van Ezau zei dat hij als de meerdere de mindere zou dienen. Ze hadden nog niets goeds of kwaads gedaan. Dat sprak God niet als een constatering omdat Hij wist dat Jakob beter was. Nee … dat besloot God. Zo wordt het ook nu ervaren. Als er in een gezin twee kinderen zijn en de één dwaalt af en de ander mag tot het geloof komen, dan verheft de gelovige zich niet. Integendeel, die kan het maar niet klein krijgen dat God hem of haar niet heeft losgelaten maar voor eeuwig vastgegrepen.

In dit voorbeeld van Jakob en Ezau wordt heel duidelijk dat de keus, die de Heere maakt niet afhankelijk is van ons doen en laten. Gods principe bij zijn kiezen, is niet ons werk, maar Zijn roeping. Daarom spreekt de Heere Zijn plan reeds uit voor de geboorte van Jakob en Ezau, zodat niemand later kan zeggen: het was uit de werken.

 

Toch heeft deze aangehaalde tekst over Jakob en Ezau nog wel wat uitleg nodig. Wie niet begrijpt wat hiermee bedoeld wordt, vat dit gedeelte, denk ik, helemaal verkeerd op. Neem alleen al die woorden: Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat. Dat God Jakob heeft liefgehad kunnen we natuurlijk wel accepteren, maar Ezau gehaat? Haat God dan mensen? Er staat toch in de Bijbel dat Hij de wereld heeft liefgehad? Inderdaad, maar je moet eerst weten dat die Joodse uitdrukking haten betekent. Het betekent: ‘Op de tweede plaats laten staan, passeren; niet actief iemand haten’, zoals dat woord in onze tegenwoordige taal betekent. Dit moeten we als eerste beseffen.

 

Het tweede, waar je ook op moet letten is dat de Bijbel hier niet in de eerste plaats spreekt over de eeuwige verkiezing of verwerping van enkelin­gen, maar het gaat hier over de volken uit Jakob en uit Ezau, dus over Israël en de Edomieten. God verkiest de jongste, Jakob, om de drager van de belofte en de stamvader van het uitverkoren volk Israël te zijn. Jakob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat, betekent dus zodoende: aan Jakob heb ik de voorkeurpositie gegeven en Ezau heb ik gepas­seerd.

 Wordt het nu al wat duidelijker?

 

We moeten nooit Bijbelteksten losmaken uit het verband waarin ze staan. De Dordtse Leerregels halen deze woorden aan uit het bekende hoofdstuk Rom. 9 van Paulus, die op zijn beurt ook weer citeert uit de profeet Maleachi. In het boek Maleachi klinken de woorden ‘Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat’ als troostwoorden aan het adres van het pas opkomende Israël, als nakomelingen van Jakob, na de ballingschap. Het volk dat zo te lijden heeft onder de dreiging van de Edomieten, de nakomelingen van Ezau. De Heere zegt daarmee tot Zijn volk: Laat je niet uit het veld slaan en vertrouw op Mijn belofte, dat Ik u liefheb en het voor u opneem. In deze aanvechting mag Israël troost putten uit Zijn verkiezing als volk uit Abraham, Izak en Jakob.

 

Als Paulus deze woorden aanhaalt in Rom. 9:11, waar het gaat over Israël als volk en het voortbestaan van Israël, zijn deze woorden opnieuw bedoeld als een troost voor het uitverkoren volk, dat tijdelijk gevallen is, terwijl de heidenen voor hen in de plaats gekomen zijn om het Evangelie te mogen horen. Paulus troost hen dan als hij zegt: Het voornemen van God, Zijn verkiezing blijft van kracht. Maar als Israël zich op zijn verkiezing verheft boven de heidenen dan zal God precies hetzelfde doen als wat hij gedaan heeft in de geschiedenis van Jakob en Ezau. De meerdere zal dan de mindere dienen. Dat wil zeggen: Israël, dat het eerstgeboorterecht heeft ten opzichte van de andere volken uit de heidenen, zal de mindere worden en achter de heidenen aankomen. Dat is ook gebeurd. Maar toch, lees Romeinen 11 maar: alzo zal geheel Israël zalig worden, want de verkiezende God is getrouw. Zijn roeping is onberouwelijk.

 

Deze uitleg van die woorden ‘Jakob heb ik liefgehad en Ezau heb ik gehaat’ is wel belangrijk, vindt u niet, gemeente? Anders zou je een totaal verkeerd beeld krijgen van God. Hoe je het ook bekijkt, als volk of als enkeling, de verkiezing is altijd een troost. Gods vrijwillige liefde, dus niet gebaseerd op ons doen en laten, is het hart van het christelijk geloof. Wie dat wegsnijdt heeft een God zonder hart.

 

Tegelijkertijd ligt hier ook de spits van de ergernis van het christelijk geloof. Hier blijkt het duidelijkst hoezeer het christelijk geloof in strijd is met ons aangeboren moralistische denken. Dat doet alsof God op grond van ons gedrag Zijn liefde al dan niet geeft. Er is geen enkele reden te noemen in de twee broers zelf waarom Jakob bemind zou worden boven Ezau.

Zo vinden mensen het ook hoogst onredelijk, dat de moordenaar aan het kruis op het laatste moment het Koninkrijk mag binnengaan, terwijl de rijke jongeling, die zijn leven lang alle geboden van de wet gehouden heeft, erbuiten blijft.

 

Wees eerlijk, dat vinden we toch eigenlijk schandalig. Ja, zo diep zit de leer van de verdienstelijkheid op grond van ons gedrag er bij ons in. Totdat... je zelf eens een keer aan het eind van je Latijn gekomen bent en met de tollenaar hebt leren bidden: O God, wees mij de zondaar genadig. Dan blijft alleen nog de reddende genade van Gods verkiezing over. Dan komt er ook verwondering over de genade dat God je aan je haren omhoog wil trekken uit het moeras van de zonde, anders zou je er voor altijd in weg gezonken zijn.

De verkiezing is onvoorwaardelijk, zonder enige willekeur, uit louter welbehagen.

 

Daarover gaat par.10. Daarin vatten de vaderen het antwoord op de vraag waar nu de uiteindelijke oorzaak van de verkiezing ligt, samen. Ligt die in de mens of ligt die in God? De oor­zaak van deze genadige verkiezing is alleen het welbehagen Gods. Het is Gods eigen liefde die God redenen deed nemen uit Zichzelf om niet alle mensen verloren te laten gaan, maar uit hen een schare te behouden die niemand tellen kan. Als wij God de waaromvraag stellen geeft God maar één antwoord: daarom. Omdat Ik daar beha­gen in heb. Omdat dit is tot eer van Mijn Naam.

 

Gods welbehagen is dat Hij rede­nen neemt uit Zichzelf en uit genade, genade bewijst. Daarom staat er in par.10 ook:

De oor­zaak van deze genadige verkiezing is eniglijk het welbehagen Gods, niet daarin bestaan­de, dat Hij e­ni­ge hoedanigheden of werken der mensen, uit alle mogelijke voor­waar­den, tot een voorwaarde der za­lig­heid heeft uitgekozen.

Als de Bij­bel spreekt over Gods welbehagen dan sluit dat alle verdienste­lijk­heid en ge­schikt­heid van de mens uit.

Denk aan de bekering van Paulus. In Paulus was niets, maar dan ook niets dat God behagen kon. Als God ook maar één enkele voorwaarde gesteld had, dan zou Paulus voor eeuwig verloren zijn gegaan met al zijn godsdiensti­ge ijver. Maar zo lag het niet. God kwam genadig Paulus tegen op de weg naar Damas­cus. God heeft deze grootste van de zondaren gered. Daarom kon en mocht hij zo heerlijk vrij en onvoorwaar­delijk het Evangelie pre­ken. Hij hoeft niet onder de voorwaarde te preken dat er toch wel iets moest zijn in de mens om enige hoop te kunnen hebben op genade. Zelf was hij een vijand toen God naar hem omzag.

 

God neemt de redenen uit Zichzelf. Hij ziet de mens niet aan. Hij over­legt niet met de dominee. Hij neemt redenen uit Zichzelf. Wie hoop wil hebben, wie begrijpen wil waarom God naar hem of haar heeft omgezien, die zal eeuwig in de knoei blijven zit­ten, want het zal nooit te begrijpen zijn. God is niet na te re­ke­nen, omdat God met niets in de mens gerekend heeft. Daarom zal het eeuwig een wonder zijn en een wonder blijven. Vijanden worden met God verzoend. God­delo­zen worden gerechtvaar­digd. Niet goddelozen, die zich ver­be­terd hebben. Nee, niets van de mens doet mee, al­leen de liefde Gods.

 

De remonstrant blijft toch redenen in de mens zoeken. Ook de remonstrant in ons. Ik zal het dicht bij je brengen. Zo, je moet toch eerst boetvaar­dig zijn, door de wet verbrijzeld zijn, in een bepaalde gestal­te zijn voordat je recht hebt op de genade, voordat je het voorwerp kan zijn van genade.

De Gereformeerde gezindte zit vol met dit soort ideeën. Een voorwaardelijk aanbod van genade, voorwaardelijke prediking. Jezus is alleen voor ontdekte zondaren. Alsof je daar zelf voor moet zorgen; dan is de zaligheid nog uit de werken der wet.

We moeten geen geschikthe­den zoeken in onszelf, maar ons werpen op de genade alleen. God onvoorwaardelijk geloven op Zijn Woord.

 

Bent u inmiddels gaan zien, gemeente, waar het in Dordt om ging? Het ging er niet om, door middel van een uitverkie­zing de hemelpoort zo nauw mogelijk te maken. Integen­deel, als de Remonstranten gelijk hadden en gelijk gekregen hadden dan zou de he­mel pas werkelijk leeg zijn en blijven. Als God ook maar één voor­waarde aan onze kant zou stellen, was het eeuwig verloren.

 

Maar in Gods eeuwige onvoorwaardelijke liefde ligt de ruimte van de prediking en de vastheid van de genade. God maakt mensen zalig zonder enige verdienste van hun kant en daarom kan het. Daarom moeten wij naar Christus om op Hem alleen te zien. Niet in ons, zelfs niet Gods eigen werk in ons, is de grond van de genade. Die is alleen in het vol­brachte werk van Chris­tus. De grond van de verkiezing is het eeuwig welbehagen van God. Tot zover onze eerste gedachte: Gods verkiezende liefde is onvoorwaardelijk.

 

En nu ten tweede

 

2. De verkiezing is onveranderlijk

 

Als je nog niet weet of je wel een kind van God bent, spreekt het ons best aan als er over de verkiezing gesproken wordt als ‘een heel open gebeu­ren’. Zo in de trant van: als God ziet dat je je best doet, dan zet Hij je er wel bij. Dat klinkt heel ruim en open, maar weten wij wel wat de con­sequentie is? Dat er inderdaad van alles en nog wat kan verande­ren, zowel naar de ene als naar de andere kant. Er kunnen er bijko­men, er kunnen er afvallen. Dat leerden de remonstranten ook heel openlijk: alles was nog mogelijk. De verkiezing tot zaligheid was volgens hen niet onveranderlijk. Al was je verkoren, je kon altijd nog verloren gaan.

 

Daar gingen de vaderen in Dordt fel tegenin. Waarom? Omdat de Bijbel dat anders leert. De Heere Jezus heeft verklaard dat de uitverkore­nen niet verleid kunnen worden. Hij heeft ons verzekerd dat Hij als de goede Herder geen van Zijn schapen verliest. Daarom is het voor Paulus een onverbreekbare ketting dat degenen die door God verordi­neerd zijn, ook werkelijk geroepen worden, en dat God degenen die geroepen zijn ook gerechtvaardigd en verheer­lijkt heeft. Dat is een onverbreekba­re eenheid.

 

Het spreken van de dwaalleraars lijkt de dreiging weg te nemen die de natuurlijke mens voelt als hij over de verkiezing redeneert. Maar er komen veel ernstiger dreigingen voor terug. Welke? Wel … allereerst dat God een verander­lij­ke God wordt. Als God in zijn besluit niet onver­ander­lijk is, dan is Hij Zelf ook niet onveranderlijk. In de tweede plaats kunnen Gods kinderen niet meer zeker zijn van de zaligheid, want het kan nog verkeren. De zekerheid van de zaligheid wordt juist onderuit ge­haald.

Nu begrijpen wij waar het om begonnen is in par.11.

 

Deze paragraaf zegt heel eenvoudig: de ver­kie­zing moet onveranderlijk zijn, omdat God Zelf onveranderlijk is. Het gaat allereerst om de vraag: Hoe is God? Wat openbaart God van Zichzelf, van Zijn wezen? Als dat duidelijk is, zegt dat ook iets over Zijn handelen. Daarom vinden wij in deze paragraaf eerst enkele aanduidingen van God: God zelf is op het hoogste wijs, onveranderlijk, alwetend en al­mach­tig.

Laten wij deze vier geheimen eens nalopen.

 

God is zelf op het hoogste wijs.

Wij moeten niet on­ze logica tot uitgangspunt nemen. Uitspraken kunnen voor ons menselijk ver­stand wel logisch zijn en schijnbaar kloppen als 1 + 1 = 2, maar het is menselij­ke wijsheid. Voor alles moeten wij bedenken dat God zelf op het hoogste wijs is. De Heere overziet alle dingen en alle mo­ge­lijkheden. De Heere weet de beste middelen te kiezen. Hij kent het heerlijkste doel. Zo is God en dat komt tot uitdrukking in Zijn wer­ken. Ga maar in de schepping kijken. Wat een wijsheid! Welk onderdeel uit de schepping ook bestu­deerd wordt, het leidt tot de uitroep: Wat een wijsheid!

Dat geldt ook van de verlossing. Wat een wijs plan van de Heere om de mens te verlossen met behoud van Zijn rechtvaardigheid en met betoning van Zijn barmhartig­heid.

Geen theoloog had ooit kunnen bedenken dat de eeuwige Zoon van God de Tweede Adam wordt om in Adams plaats de dood te sterven en om zo Adam en zijn nageslacht van de dood te verlossen. Paulus roept dan in verwondering uit: O, diepte des rijk­doms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoeke­lijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeur­lijk Zijn wegen (Rom. 11:33).

 

Die wijsheid schittert ook in de verkiezing en dan staat Gods wijs­heid tegenover de dwaasheid van de wereld. Zo leert Paulus ons dat in 1 Kor. 1: God heeft het dwaze uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou.

Zag u nooit heerlijkheid in de dwaasheid van het kruis? De Kruiskoning, die daar hangen wil voor u, grote zondaar, om te sterven voor uw zonde? Ging uw hart nooit branden van liefde en verlangen als deze kruiskoning u tegemoetkwamin de prediking en u mocht zien dat God die weg had uitgedacht tot zaligheid?

 

In de tweede plaats zeggen de vaderen dat God zelf onverander­lijk is.

God is Die Hij was. Zo schrijft Jakobus dat er bij de Vader der lichten geen verandering is of schaduw van omkering. Wat een troost! Een troost, ook bij het afwijken van Gods kinderen van de Heere. De Heere zegt dan tegen Isra­ël: Ik de HEERE word niet veranderd, daarom zijt gij o kinderen van Jakob, niet verteerd (Mal. 3: 6). Mensen zijn zo veranderlijk. Wie weet uit zijn of haar leven niet, dat mensen die je eerst graag mochten, zich van je afkeren? Dat doet in de vriendenkring pijn. Dat kan, bij reorganisatie op je werk, je ontslag betekenen. God verandert niet. God is onverander­lijk in Zijn trouw en eeuwige liefde.

 

Verder noemt par.11 dat God zelf alwetend is.

God weet al­le dingen. Dat betekent dat God alles van ons weet. De Heere weet aan wie Hij Zijn genade aanbiedt. Als de Heere ons hart en leven binnendringt met Zijn Woord en Geest, weet Hij vol­komen met wie Hij te doen heeft. De Heere weet ook alles van ons verle­den, ons heden en de toekomst. De Heere weet alles in één ge­dachte.

Als laatste wezenskenmerk van God noemt par.11 dat God zelf almachtig is.

Zo heeft God Zich gemanifesteerd in de schep­ping. Zo heeft God Zich ook geopenbaard aan Abraham: Ik ben God de Almach­ti­ge (Gen. 17: 1). Voor God is geen ding onmogelijk. Wat Hij wil, doet Hij ge­schie­den. Niets kan Gods hoog besluit ooit keren. God brengt uit de geestelijke dood tot het leven wie Hij wil. Geen duivel of mens die dat verhin­de­ren kan. God doet wat Hij wil. Dat moet echter met gelovige oren beluisterd worden. Het mag niet uitgelegd worden, alsof God een dic­tator is die maar doet wat Hij wil. Nee, door en in het geloof we­ten wij dat God het goede, het heilige, het heerlijke, het volmaakte wil.

 

Deze vier aspecten van Gods Zelfopenbaring brengt deze paragraaf naar voren. Zo is God. Dit heeft God van Zichzelf geopenbaard.

God zelf is op het hoogste wijs, onveranderlijk, alwetend en al­mach­tig.

 

Dit zijn van God bepaalt het doen, het handelen van God. Dat lezen we in vervolg van par.11.

Maar voor we daarop letten zingen we Psalm 111: 5 en 6.

 

 

’t Is trouw, al wat Hij ooit beval;

Het staat op recht en waarheid pal,

Als op onwrikb’re steunpilaren;

Hij is het Die verlossing zond

Aan al Zijn volk; Hij zal ’t verbond

Met hen in eeuwigheid bewaren.

 

 Zijn Naam is heilig en geducht;

De vijand beeft op Zijn gerucht;

Maar ’s HEEREN vrees zal altoos wezen

’t Begin der wijsheid; wien Gods hand

Die doet betrachten, heeft verstand;

Zijn Naam blijft eeuwiglijk geprezen.

 

Hoe duidelijk blijkt uit de woordkeuze waar het de vaderen om begonnen is in par.11. Zij willen niet zeggen dat wie niet uitverko­ren is toch niet gered kan worden. De spits is niet negatief maar juist positief, luister maar: noch de uitverkorenen verworpen, noch hun getal ver­minderd worden. Hier hebben wij het hart van hun bedoeling. Zij willen de zekerheid voor Gods kinderen vaststellen. Het is niet waar wat de remonstranten leren. Ware gelovigen kunnen niet meer afvallen.

 

Wat is het belangrijk dat dit juist vanuit Gods wezen, Zijn onverander­lijk­heid, naar voren ge­bracht wordt, want degenen die God vrezen worden er juist door de satan zo op aangevallen dat het met hen nog wel eens mis zal gaan. U houdt het niet vol. U zakt nog wel een keer in en dan zal God u ver­laten. Voor die influisteringen zijn wij heel gevoelig, omdat wij het zalig worden zoveel bekijken vanuit onze eigen on­waardigheid en vanuit onze eigen trouweloosheid. Maar wat is nu ‘de zaligheid zoeken buiten onszelf’? Dat wij al deze dingen meer en meer gaan bekijken en beleven vanuit God. De zalig­heid ligt vast omdat God onveranderlijk is. Wij moeten onze besluiten vanuit de praktijk nog wel eens bijstellen, maar zo ligt het bij de Heere niet. De verkiezing is on­ver­anderlijk, omdat God onveranderlijk is.

Wat een troost!

 

Ja, zegt u, maar ik ben nog niet gered. Is dat voor mij dan juist niet een benauwende gedachte? Luister, niet alleen de verkiezing is onverander­lijk, maar Gods be­loften zijn ook onveranderlijk. Zelfs als Israël Christus als de Messias heeft verworpen, schrijft Paulus aan de Romeinen: Vergeet niet dat de genadegiften en de roeping van God onberouwelijk zijn (Rom. 11: 29). Zelfs na het verwerpen van Christus zegt God niet: Israël, al die be­loften waarmee Ik tot u gekomen ben, die gelden niet meer. Inte­gen­deel, ze zijn onberouwelijk.

Daarom is er nog hoop voor u, die tot op heden Christus verwierp en tegen Gods liefde zondig­de. Bekeer u, vlucht tot Hem, Die gezegd heeft: Wie tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen (Joh. 6: 37).

 

Al hebt u dat duizendmaal verbeurd en verzondigd, de Heere is on­ver­anderlijk. Ja, als de Heere veranderd was, dan zouden wij al lang verteerd zijn. De Heere komt met dezelfde nodiging en met dezelfde aan­bieding: Ik wil uw God zijn. De Heere is onverander­lijk en daarom mag de belofte van het Evangelie als een vast en zeker getuige­nis verkondigd wor­den:

Wie in de Gekruiste Christus gelooft, zal niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben.

Zie Jezus toch staan op het loofhuttenfeest:

Zo iemand dorst, hij kome tot Mij en drinke. Wie in Mij gelooft, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien (Joh. 7: 37 en 38).

Mag ik u eens vragen. Gelooft u in de Heere Jezus? Hebt u Hem lief? Hoor dan:

Ber­gen mogen wijken, heuvelen mogen wanke­len, maar Gods goeder­tierenheid zal van ons niet wijken en het verbond van Zijn vrede zal niet wankelen (Jes. 54: 10).

Wat de Heere begon, dat laat Hij niet los. De Heere blijft eeuwig Dezelfde. Zijn liefde is een eeu­wi­ge liefde.

 

Of wil iemand tegenwerpen: Ja, maar u moest eens weten hoe ik mezelf tegengevallen ben. Of misschien moet iemand er aan toe­voegen: ‘Hoe ik gevallen ben. Als u dat wist... Wel, daarom noemt par.11 ook Gods alwetendheid. Hij wist van uw vallen en van uw tegenvallen. Hij wist dat al voordat Hij het oog op u liet vallen. Hij weet wat van Zijn maaksel is te wachten. In die alwetendheid verkoos God u. Laat dat nu maar eens tot u doordringen. De Heere verkoos u niet omdat Hij verwachtingen van u had. Nee.. de Heere wist alles van u en nochtans nam Hij redenen uit Zichzelf om u voor eeuwig in Zijn hart te sluiten.

 

Gemeente, zeg nu zelf, is deze God, die Zijn Gemeente van eeuwigheid verkoos, Die Zijn Zoon gaf om haar te verlossen en Die ons opzoekt in de prediking van Christus de Gekruisigde, opdat we tot het geloof worden gebracht, en Die er Zelf voor zorgt in Zijn onveranderlijke liefde, dat niet één van Zijn kinderen verloren gaat, is deze God niet aanbiddelijk?

U die Hem liefhebt, zou u nog iets willen inbrengen tegen deze alwijze, barmhartige en rechtvaardi­ge God? Zou hier nog iemand kritiek willen leveren op deze verkiezende God, Die volmaakt goed is en genadig? Hij doet niemand onrecht aan. We liggen allemaal verloren in Adam. Hij gaf Zijn Zoon tot onze verlossing. Hij roept en nodigt ons tot Zijn heil.

Wat een God!

 

De zaligheid ligt zo vast in Zijn onveranderlijke trouw aan Zijn eeuwig besluit. Niet één van Zijn uitverkorenen kan nog verloren gaan. Hun getal kan niet verminderd worden. Als wij het op de wijze van de Remonstranten zouden moeten vasthouden en waar maken dan kwam er geen één Thuis. Dan was David verloren gegaan. Dan was Elia verloren gegaan. Dan was Petrus verloren gegaan. Dan was Timotheüs onderuitgegaan. Dan waren zij allemaal uit Gods boek geschrapt. Dan kwam er geen één in de hemel. Maar zo is het niet. Nee, Jezus heeft gezegd: Niemand zal ze uit Mijn hand rukken (Joh. 10: 28).

Daarom komen zij er allemaal.

 

Als u Hem gevonden hebt, mag u zien hoe God voor de grondleg­ging van deze wereld er vermaak in had, er zich in verlustig­de, ja… er een eeuwige vreugde in had, toen Hij Zijn plan maakte om uit het gevallen menselijk geslacht een Gemeente te vormen, die Hem zou dienen en verheerlijken en daar haar zaligheid in zou vinden.

God had er in Zichzelf een welbehagen in toen Hij besloot om een Gemeen­te te verkiezen, die er voor Hem zou zijn en volmaakt gelukkig zou zijn in de verheerlijking van Zijn Naam.

Als dan dat godde­lijke plan in de tijd gerealiseerd wordt, als God Zijn profeten stuurt en Zijn Zoon laat geboren worden, het kruis op Golgotha verrijst en de Gemeente door de Heilige Geest wordt toegebracht en als u daarbij mag horen, dan krijgt u er ook vreugde in.

O God, wat bent u groot! Dat u naar mij omzag!

 

Wie door Jezus’ bloed is verlost, wordt door par.10 meegenomen naar de hoogste piek in het bergland van Gods welbehagen en hoort daar uit de mond van een liefhebbend Vader, door het Woord:

Mijn kind, wees toch niet bezorgd en geef je maar helemaal in vertrouwen aan Mij over, want Ik heb je liefgehad met een eeuwige, onvoorwaardelijke en onveranderlijke liefde.

 

En daar zegt u in antwoord op zoveel liefdesopenbaring van God in Christus:

Ja Vader, ik zal nooit meer verkeerd over u denken, U alleen bent goed en ten hoogste wijs, onverander­lijk en almachtig, genadig en rechtvaardig, groot van goedertieren­heid.

U zij de glorie, de aanbidding en de heerlijkheid, tot in alle eeuwig­heid.

Amen.

 

Slotzang: Psalm 145:1

 

O God, mijn God, Gij aller vorsten Heer’,

Ik zing, verheugd, Uw groten Naam ter eer.

Ik zal den roem van Uwe majesteit

Verhogen tot in d’ eind’looz’ eeuwigheid.

’k Zal dag aan dag U eer en dank bewijzen.

De HEER’ is groot; al ’t schepsel moet Hem prijzen;

Zijn grootheid streeft het kloekst begrip te boven;

Laat elk geslacht Zijn werk en almacht loven.