Ds. C.G. Vreugdenhil - Zondag 52

De afsluiting van het ‘Onze Vader’

Wij bidden om kracht tegen de verzoekingen
Wij pleiten op Gods almacht en goedheid
Wij geloven dat God ons zeker verhoort
Deze preek is eerder in boekvorm uitgegeven door de Gereformeerde Gemeente van Rotterdam-Zuidwijk. Te bestellen via: heterensr@wxs.nl www.bethelkerkrotterdam.nl 

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 104: 1
Lezen : Efeze 6: 10 - 20
Zingen : Gebed des Heeren: 1, 7, 8 en 9
Zingen : Psalm 72: 8 en 11
Zingen : Gebed des Heeren:10

Gemeente, Zondag 52 is aan de beurt. Laten we die samen lezen.

 

Vraag 126: Welke is de zesde bede?

‘Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze.’

Dat is: Dewijl wij van onszelf alzo zwak zijn, dat wij niet een ogenblik zouden kunnen bestaan, en daartoe onze doodsvijanden, de duivel, de wereld en ons eigen vlees, niet ophouden ons aan te vechten; zo wil ons toch behouden en sterken door de kracht Uws Heilige Geestes, opdat wij in deze geestelijke strijd niet onderliggen, maar altijd sterke wederstand doen, totdat wij eindelijk ten enenmale de overhand behouden.

Vraag 128: Hoe besluit gij uw gebed?

Antwoord: ‘Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid.’

Dat is: Zulks alles bidden wij van U, daarom, dat Gij, als onze Koning en aller dingen machtig, ons alles goeds te geven, de wil en het vermogen hebt, en dat alles, opdat daardoor niet wij, maar Uw heilige Naam eeuwiglijk geprezen worde.

Vraag 129: Wat beduidt het woordeken: ‘Amen’?

Antwoord: ‘Amen’ wil zeggen: Het zal waar en zeker zijn. Want mijn gebed is veel zekerder van God verhoord, dan ik in mijn hart gevoel dat ik zulks van Hem begeer.

 

De afsluiting van het ‘Onze Vader’

Drie aandachtpunten:

1. Wij bidden om kracht tegen de verzoekingen

2. Wij pleiten op Gods almacht en goedheid

3. Wij geloven dat God ons zeker verhoort

 

1. Wij bidden om kracht tegen de verzoekingen

 

Gemeente, er zijn van die kritieke momenten in het leven van mensen, waarvan u zegt: ‘Nu pas komt er goed uit wat erin zit.’ Hetzij tot uw verrassing, hetzij tot uw teleurstelling of verbijstering.

Hoe reageren wij in moeilijke omstandigheden, in crisissituaties? Vertrouwen we dan op God en geven we alles over in Zijn handen, of blijkt dan dat we ten diepste geen band hebben met de Heere Jezus Christus? Daar gaat het om in deze eerste gedachte.

 

Er is verzoeking en beproeving. U kunt ook zeggen: twee soorten verzoeking. Er is een verzoeking van de duivel. Dat is een verzoeking die alleen maar ons ongeluk op het oog heeft. Daarin probeert de duivel ons van het goede af te brengen en aan te zetten tot het kwade, om te verlokken tot zonde. Hij wil ons ten val brengen.

Jacobus zegt daarvan:

Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht. Want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand. Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt.

 

Er is ook een positieve kant. Er is een verzoeking die heilzaam is en alleen maar ons heil bedoelt.

Het kan moeilijk worden in uw leven. Soms moet u een beslissende keus maken. U staat op een tweesprong. Waardoor laten we ons dan leiden? Door hebzucht en eigenbelang, of door God en Zijn Woord, door de liefde tot God en tot de naaste?

God wil Zijn kinderen in zulke omstandigheden niet ten val brengen, maar Hij wil juist hun geloof versterken en in het vuur van de beproeving louteren. Zo komt er een stempel van echtheid op te staan.

Daarvan zegt Petrus:

Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus.

 

Die eerste verzoeking is ‘verleiding’, een valstrik, een valkuil. De tweede is een proef, een toets van echtheid. De ene is heilzaam; die verrijkt en loutert. De andere is een gemene verleiding die frustreert, onheil sticht, ten val brengt.

Hoe reageren wij als het moeilijk is? En hoe gedragen wij ons in voorspoed?

Daarom bidden wij: ‘Onze Vader Die in de hemelen zijt, leid ons niet in verzoeking.’

‘Geef, Heere God, door Uw Heilige Geest in mijn hart, dat ik onder alle omstandigheden handel tot de eer van Uw grote Naam. Bewaar mij van de boze. Als ik in moeilijke omstandigheden kom, in verleidelijke omstandigheden, mag ik dan door Uw genade naar Uw wet handelen, Heere? Satan wil mij ten gronde richten, maar U wilt toch juist door al de verdrukkingen heen mijn leven en mijn geloof louteren, zodat ik getrouw en standvastig zal zijn?’

 

Denk echter niet dat beproeving alleen van God komt en verzoeking alleen van de satan, want beide woorden worden door elkaar gebruikt. Beide woorden komt u tegen in dezelfde tekst. Jacobus zegt het zo: Zalig is de man die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen,

 

God wil dat we in de beproeving op Hem betrouwen en satan wil, in precies dezelfde omstandigheden, ons tot zonde verleiden.

Denk aan het proefgebod in het paradijs. God wilde het goede uit Adams hart halen. Van al de bomen van de hof mocht hij eten, alleen van die ene niet. Waarom niet? Wel, God wilde weten of de mens Hem vrijwillig, uit liefde zou dienen. Niet als een robot die niet anders kan. Dat hij God gehoorzaam zou zijn. Maar de duivel gebruikt precies diezelfde omstandigheden om Adam en Eva tot zonde te verleiden. En dat lukt.

 

Gemeente, het hangt van onze reactie op de omstandigheden af, of het een verzoeking wordt waardoor we ten val komen of een beproeving waarin ons geloof wordt gelouterd.

Dagelijks staan wij op een tweesprong. Het is goed om dat te beseffen. Naar wie luisteren we dan?

Ziet u hoever onze verantwoordelijkheid strekt?

 

Elke dag worden wij getoetst, verzocht, beproefd. De Heere toetst onze verbondenheid aan Hem. Telkens weer. Hij kan daar eenvoudige middelen voor gebruiken.

U hoeft maar een collega te hebben met een hoekig, akelig, negatief karakter. Hoe wordt u dan beproefd? Betaalt u terug met gelijke munt of met geduld? En plaatst u vurige kolen op zijn hoofd?

Of een vriendin belt aan en komt gezellig even op de koffie met een roddelverhaal. Gaat u daarop in en doet u er nog een schepje bovenop: ‘O ja zeg, het is toch wat.’? Of kapt u het af?

Gemeente, hoe u reageert op een toets, heeft alles te maken met de praktijk van de godzaligheid, met de dagelijkse heiliging van uw leven. Leven we uit Christus? Leeft Jezus in ons hart? Want aan de vruchten kent men de boom.

 

De Heere kan ook zwaardere middelen gebruiken. Zoals, wanneer een dokter zware medicijnen moet geven, die bitter zijn als gal en die u uitermate tegenstaan. Maar u moet ze gebruiken.

Zo kan de Heere ook wel eens een bitter medicijn toedienen en een diepe weg gaan met Zijn kinderen. Die Hij liefheeft, kastijdt Hij. Niet om ze te plagen, maar om ze te beproeven, om hun geloof te versterken en te louteren.

Wat denkt u van Abraham, die zijn kind moest offeren? Onvoorstelbaar zijn geloof als hij de Moria beklimt met Izak naast hem. Izak vraagt hem: ‘Zie, het vuur en het hout, maar waar is het lam tot het brandoffer?’ Abraham mag zoveel geloof oefenen, dat hij zegt: ‘God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon.’ Hij heeft de proef doorstaan, door Gods genade, en zijn geloof is gesterkt.

 

Wat denkt u van Job? Alles kwijt! Dat is wat geweest voor Job, zo’n proeve van echtheid af te moeten leggen. ‘Is het om niet, dat Job God vreest?’, zei de satan. God zei: ‘Zie, al wat hij heeft zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit.’ En Job doorstond de beproeving.

Wij zijn geen Job en ook geen Abraham. Maar toch, niet zelden werpt God Zijn kinderen in de smeltkroes, zoals het goud en het zilver in de smeltkroes, in het vuur wordt gelouterd. Niet zelden komen christenen op de zeef. Juist die Hij liefheeft, die toetst Hij. In het gezinsleven, in het huwelijksleven, in het bedrijfsleven, in het persoonlijke leven, in fysieke zin en in psychische zin.

 

Veelkleurig zijn de beproevingen die God Zijn kinderen stuurt. Voelt u, hoe nodig dit gebed is: ‘Vader in de hemel, leid mij niet in verzoeking?’

‘O God, geef dat ik door Uw genade mag handelen tot uw eer en tot heil van onze naaste? Wilt u de omstandigheden zo leiden dat ze mijn draagkracht niet te boven gaan? U kent mijn zwakheid, Heere. Wat heb ik U nodig!

Als ik het moeilijk heb, o God, wil dan de duivel verhinderen dat hij zijn slag slaat in mijn leven?

Geef dat ik de proef goed mag doorstaan en dat ik aan U vast mag houden. Houd mij vast, Heere, want anders komt het niet goed.

Geef kracht, Vader, om te strijden tegen de zonde.

En geef dat ik in alle omstandigheden, die uiteindelijk alle onder Uw voorzienig bestel tot mij komen, niet door de boze tot zonde word verleid, maar dat ze dienen mogen om mijn geloof te beproeven.’

Belijd uw eigen zwakheid en doe een beroep op de kracht van Gods genade.

De blik omhoog: ‘Heere, houd mij vast!’

 

Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.

De boze; wie is dat, jongens en meisjes? Dat weten jullie natuurlijk. Dat is de duivel met al zijn handlangers. Dat is de boze, de grote verleider. Als God ons niet bewaart, gemeente, jongens en meisjes, jongelui, dan worden we onherroepelijk meegezogen in de zuigkracht van de zonde. De Bijbel zegt: ‘De duivel gaat om als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden.’

Zijn naam is Legio en hij heeft veel anderen in zijn dienst: de tijdgeest, verleidende geesten, demonen. We hebben het gelezen in Efeze 6: ‘De geestelijke boosheden in de lucht.’ Wat een overmacht!

 

Bovendien, gemeente, heeft de duivel een bondgenoot in de oude mens, onze zondige aard, waarmee we levenslang te strijden hebben.

Drie vijanden noemt de Catechismus: de duivel, de wereld en ons eigen zondige vlees.

Ziet u de tegenstelling hier? Enerzijds die sterke vijand, de boze, Legio. En anderzijds het zwakke vlees. Ik kan niet staande blijven. De boze weet onze zwakke plekken haarfijn te vinden. Als God er niet boven stond, dan was het voor u en voor mij een verloren zaak. Maar gelukkig kan de duivel niet doen wat hij wil. Daar bidden we ook om: ‘Verlos ons van de boze.’

De duivel moet uiteindelijk nog meewerken aan de wil van God. Luther heeft gezegd: ‘De duivel is knecht van God.’ En dat is waar.

 

Drie doodsvijanden worden genoemd. Dat wil niet zeggen dat het dode vijanden zijn, maar dat die vijanden het op onze dood, onze ondergang hebben gemunt.

 

Doodsvijand nummer één is de boze. Dat is de duivel.

Soms komt hij tot ons als een engel des lichts. Hij heeft zesduizend jaar ervaring als verleider van mensen. Hij laat u twijfelen aan God en Zijn Woord. Hij weet waarin wij zwak zijn.

Laat ik u eens drie gebieden noemen waarin we heel erg zwak zijn. Dat is op het gebied van geld, op het gebied van de seksualiteit en wat te maken heeft met onze menselijke hoogmoed, eigen eer, eigen ik. Nou, dat weet de duivel ook! Hij zoekt onze zwakke plekken op. Die gebruikt hij om ons te verleiden tot zonden en zo te gronde te richten.

 

De tweede doodsvijand die het op onze ondergang heeft gemunt, is de wereld.

De wereld, die in het boze ligt en die de Kerk van Christus haat, wordt hier bedoeld.

Gemeente, jongelui, de wereld heeft veel te bieden. Veel wat ons hart in beslag kan nemen. We zijn er vaak dag en nacht mee bezig.

We vergeten God zo vaak en daarom zegt Paulus tegen de christenen in Rome:

En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is.

 

De derde doodsvijand is ons eigen vlees, ons zondige hart.

Weet je hoe ze dat noemen, jongens en meisjes? Dat noemen ze de vijand binnen de poort. Die andere twee vijanden zijn nog buiten de poort, maar in jullie hart zit die derde vijand, je zondige vlees. Hij doet de poort open voor de vijanden die van buiten naar binnen willen komen. Ons zondige vlees, daarvan zegt de Bijbel dat dat gekruisigd moet worden.

Wat geven we er vaak veel ruimte aan! Wat zijn we soms zwak! Wee ons, als we een ogenblik verslappen in waakzaamheid! Dan worden we verrast of overrompeld door de zonde.

Het is een levenslange strijd, gemeente. U kunt nooit zeggen: ‘Nu ben ik er bovenuit.’ Wat kunt u er moe van worden!

De grootste aanvechting is wel als die vijanden ons niet tegenkomen als vijanden, maar als vrienden. Hoe geraffineerd kan dat gebeuren! Dan kunt u opeens in de zonde vallen. Het is een geestelijke strijd. Daarom zegt de Bijbel: ‘Wederstaat de duivel, en hij zal van u vlieden.’

 

De Catechismus zegt:

Wil ons toch behouden en sterken door de kracht Uws Heiligen Geestes.

Wie moet het anders doen? Voelt u hoe noodzakelijk het is om de geestelijke wapenrusting te hanteren, om daarmee te strijden in de kracht van de Geest tegen de listige omleidingen van de duivel?

Want dat is hij! Listig. De wereld is er vol van verleiding. Ik noem maar drie dingen.

U moet met de trein mee en u moet vijf minuten wachten op een station en daar is een kiosk met die vieze pornoblaadjes. Voor sommigen is dat echt een verzoeking. Kijkt u ernaar of zegt u met Jozef: ‘Hoe zou ik dan dit een zo groot kwaad doen en zondigen tegen God?

De verzoekingen op financieel gebied. U moet maar krap zitten en een verleidelijk aanbod krijgen om in één keer een heleboel geld te verdienen. U moet er wel een leugen voor doen, misschien zelfs klanten afzetten.

Wat is het een verleiding om voor uw eigen eer te gaan! Menselijke hoogmoed. De zaken steeds zo draaien dat u uiteindelijk in het middelpunt komt, dat u glorieert.

Er is ook veel nederige hoogmoed.

 

Ziet u wel, gemeente, dat we dagelijks moeten kiezen tussen goed en kwaad?

Niet alleen in crisissituaties, maar ook in dingen die op zich goed zijn. Hoe gaan we daarmee om? Hoe gaan we met de gewone dingen in ons dagelijkse leven om?

Zeg nooit: ‘Dat zal mij niet overkomen’, als u een ander ziet vallen in de zonde. David had ook nooit gedacht dat hij nog eens zou vallen in de zonde van overspel en moord.

 

Moet iemand zeggen: ‘Ik ben al zo vaak gevallen’ en maakt satan u wijs dat het niet meer goed kan komen? Ik roep u toe: ‘Zie op Jezus, de Zaligmaker, de Christus!’ Hij heeft zoveel verdiend en Hij is zo gewillig om u zalig te maken. Hij zegt: ‘Kom maar, buig je hoofd maar, belijd je zonden maar. Kom maar, want Ik vergeef.’

Nee, wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden.

Hij is in al die verleidingen geweest, maar Hij bleef staande. Daarin is Hij niet alleen een goed voorbeeld geweest, maar Hij is de Zaligmaker.

Zie dan op Hem, Die de overwinning heeft behaald op alle machten en krachten en op de satan! Hij is in de plaats van zondaren gestorven en gaf Zijn leven voor Zijn schapen.

 

Daarom zegt de Catechismus:

totdat wij eindelijk ten enenmale de overhand behouden.

Eindelijk, aan het eind van de baan, als de zonde in ons sterft en de wereld voor ons vergaat en de boze ons niet meer vatten kan.

 

De tweede gedachte:

 

2. Wij pleiten op Gods almacht en goedheid

 

Hoe besluit gij uw gebed?

Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid.

Dat is: Zulks alles bidden wij van U, daarom, dat Gij, als onze Koning en aller dingen machtig, ons alles goeds te geven de wil en het vermogen hebt, en dat alles opdat daardoor niet wij, maar Uw heilige Naam eeuwiglijk geprezen worde.

 

We pleiten op Gods almacht en goedheid.

God heeft het laatste woord, ondanks al het woeden van satan in de wereld. Niets loopt Hem uit de hand. Jezus heeft gezegd: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.’

 

Hoe besluit gij uw gebed?

Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid.

Let u eens even goed op dat kleine veelbetekenende woordje ‘want’.

De Heere Jezus leert ons bidden in het ‘Onze Vader’ om de heiliging van Zijn Naam, om de komst van Zijn Rijk, om de gehoorzaamheid aan Zijn wil, om ons brood, om vergeving van zonden, om bewaring van de boze in de verzoeking.

En dan volgt er: ‘Want van U is het Koninkrijk!’

 

Jezus leert in het ‘Onze Vader’ aan ons:

‘M’n kind, als je dit alles gebeden hebt, dat is veel, maar voor God niet te veel. Als je dat alles gebeden hebt, zeg dan tegen de hemelse Vader: Vader, van U is toch het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid?’

‘Vader’, zegt de bidder, ‘dit hebben wij U alles gebeden, en het is veel.’ Wij zeggen niet daarna: ‘Want wij zijn zo arm’, maar: ‘Want U bent zo rijk, zo groot en zo machtig.’ ‘Vader, U kunt wat wij niet kunnen. U hebt wat wij niet hebben.’

 

God is zo machtig, zo groot en zo gewillig om te helpen en te horen.

U vraagt zich af: ‘Hoe moet het in de toekomst? Zal God zorgen voor onze kinderen?’

‘Als ik studeer, waar vind ik straks een betrekking? Hoe moet het dan?’

‘Almachtige Vader we komen tot u met al onze vragen en zorgen, want we weten dat U ons leven leidt en dat U ons helpen kunt en dat U weet wat wij nodig hebben.’

 

‘Want’, een veelzeggend woord.

Dat betekent: God kan het geven en Hij wil het geven.

De Catechismus zegt het zo:

Als onze Koning is Hij alle dingen machtig, maar Hij heeft ook de wil en het vermogen om ons te verhoren en de beden die wij opzenden tot God ook daadwerkelijk te geven.

 

Dan eindigt het onderwijs:

Opdat daardoor niet wij, maar Uw heilige Naam eeuwig geprezen worde.

God prijzen.

De lofprijzing, de doxologie aan het eind van het ‘Onze Vader’.

We verheffen al lovend onze God en Vader boven alle machten en krachten en koningen en goden en heerschappijen.

 

Lofprijzen, ‘praise’ in het Engels.

Ik las recent een mooi artikel van een dichter. Daar stond als titel boven: ‘Lofprijzing, praise, heeft een prijs.’ Kijk, dat bedoel ik. Lofprijzen is niet goedkoop. Dat heeft een prijs. Het bloed van de Heere Jezus.

Die man zei ook:

‘Je moet de psalmen eens lezen, en ervaren hoe de psalmdichters in de diepte geweest zijn, gezien hebben wie ze zijn in hun zondige bestaan voor God en daar door God bovenuit getild worden, met het zicht op Jezus.’

Hoe vaak eindigen psalmen die beginnen met een schuldbelijdenis niet met een lofprijzing!

Praise heeft een prijs: het dierbare bloed van onze Heere Jezus Christus. Zo krijgt lofprijzing diepte en heft het uw harten omhoog.

 

U weet het verschil tussen bidden en aanbidden.

Bidden is bedelen. Dat getuigt van onze bedelaarsbestaan. Levenslang blijven we bedelaar.

Aanbidden is de Heere prijzen en loven, niet om wat Hij geeft, maar om wie Hij is. God grootmaken. Dat getuigt van onze adelstand.

Die twee, bidden en aanbidden, moet u wel dicht bij elkaar houden. Die zijn niet los van elkaar verkrijgbaar. Want het zijn de twee vleugels van het gebed. Net als bij een vogel.

Alleen maar smeken en vragen zonder lofzegging doet te kort aan Gods eer. Alleen maar prijzen en danken doet ook tekort aan Gods eer, omdat het voor God een eer is om armen in nood te helpen.

 

Bidden en aanbidden, deze twee vleugels van het gebed hangen samen. Altijd is er weer die wisselwerking van het bekendmaken van uw nood aan de Heere en het bewonderen van Zijn grootheid en genade. Zo leert de Heere Jezus het ons in het ‘Onze Vader’. Dan is het alsof de bidder opeens omhoog schiet als een arend.

Hebt u wel eens een arend gezien? Een imposant gezicht. Met een enkele, nauwelijks merkbare beweging van zijn vleugels, stijgt de arend al cirkelend omhoog, gedragen door de wind. Dat doet dat beest niet zelf, maar ─ Wat een schitterende gedachte! ─ hij houdt zijn vleugels uitgespreid en de rest doet de wind.

Zo is het ook in de waarachtige, diepe lofzegging aan God. U mag de vleugels van het gebed uitspreiden en u laten dragen door de Heilige Geest, Die in ons hart geeft dat we de Heere grootmaken en prijzen als we Zijn grootheid zien. Daar hoeft u niets aan te doen. Dat gaat vanzelf, omdat God het geeft. Zoals een arend gedragen wordt op de vleugels van de wind, zo stijgt de bidder omhoog tot God op arendsvleugels. Dan mag een zondaar zich totaal verliezen in de lofprijzing aan de voeten van deze Koning.

 

Er zijn momenten in het leven, gemeente, en ik hoop dat u ze kent, dat we zover uitstijgen boven alle aardse noden en zorgen, dat we de heerlijkheid van Gods nabijheid mogen zien en niet anders meer kunnen dan de eeuwige lofzang hier al aanheffen:

‘De lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sterkte zij onze God in alle eeuwigheid. Amen.’

 

Is deze heerlijke Koning Uw Koning geworden, gemeente? En Die van jullie, jongens en meisjes? Is Hij het, voor Wie je dagelijks je knieën buigt en Die de liefde van je hart heeft en Die je aanbidt en tot Wie je spreekt en tot Wie je kermt als je in nood bent en Die je prijst als je ziet hoe groot en heerlijk Hij is?

Deze Koning heeft zoveel kracht! Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. Hij zorgt voor u, ook als u de weg niet meer weet. Hij weet het. Zijn bloed reinigt van alle zonden.

U kunt zo diep niet gevallen zijn en in de verzoekingen gekomen, deze Koning heeft de kracht en de wil om u op te richten met Zijn doorboorde middelaarshanden.

God heeft Zijn eer verbonden met de zaligheid van zondaren.

De eeuwigheid zal openbaren hoe heerlijk God is.

 

We zingen eerst van deze Koning, uit Psalm 72 vers 8 en 11:

 

“Zo moet de Koning eeuwig leven!”,

Bidt elk met diep ontzag;

Men zal Hem ’t goud van Scheba geven;

Hem zeeg’nen dag bij dag.

Is op het land een handvol koren,

Gekoesterd door de zon,

’t Zal op ’t gebergt’ geruis doen horen,

Gelijk de Libanon.

 

Zijn Naam moet eeuwig’ eer ontvangen;

Men loov’ Hem vroeg en spa;

De wereld hoor’, en volg’ mijn zangen

Met “Amen, amen” na.

 

 De derde gedachte:

 

3. Wij geloven dat God ons zeker verhoort

 

Wat beduidt het woordeken: ‘Amen’?

Amen wil zeggen: Het zal waar en zeker zijn. Want mijn gebed is veel zekerder van God verhoord, dan ik in mijn hart gevoel dat ik zulks van Hem begeer.

We geloven dat God ons zeker verhoort. Amen.

 

Ik vroeg het eens een keer aan de catechisanten: ‘Jongens, wat betekent ‘amen’?’ Toen zei er één: ‘We hebben veel gevraagd en zullen we zien wat ervan komt.’ Nee, zo heeft bidden geen enkele zin, want dan richten we ons niet als gehoorzame kinderen gelovig tot onze Vader in de hemelen.

 

‘Amen’ is een Hebreeuws woord. In de Hebreeuwse taal staat ‘aman’ en dat heeft iets van vastheid, onwrikbaarheid, zekerheid.

Het woordje ‘amen’ is niet een punt achter de laatste zin van het gebed, maar het is een geloofsbelijdenis. Het zal waar en zeker zijn. Het is het slotakkoord. Als u God niet vertrouwt en niet gelooft dat Hij hoort en verhoort op Zijn tijd en wijze, dan beledigt u Hem.

De Bijbel zegt: ‘Die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is van degenen die Hem zoeken.’

 

‘Nou’, zegt iemand, ‘maar is het dan niet genoeg als je het echt meent?’ Nee, dat is niet genoeg. Dat zou wel dwaas zijn. Het gaat erom dat we geloven dat God ons gebed zeker hoort.

‘Ja, maar we zijn het niet waardig.’ Maar daarom bidden we het niet. Daarom zeggen we: ‘Om Jezus’ wil.’ Als u uw nood helemaal hebt overgegeven in Zijn hand, dan mag u geloven dat God zeker uw gebed verhoort.

Hóe God hoort, dat zou ik u niet kunnen zeggen. Wannéér God hoort weet ik niet. Op welke manier God hoort, dat is altijd een verrassing. Maar, mijn nood is nu in Zijn hand.

Het is nu Gods zaak. Het is nu de zaak van mijn hemelse Vader en Hij verhoort. Zeker weten! Waarom? Omdat God betrouwbaar is, omdat Hij doet wat Hij zegt, omdat Zijn belofte zeker is. Niet het gevoel van innigheid is de grond van mijn verhoring, maar de betrouwbaarheid van God en Zijn belofte.

 

Besef toch wat u zegt als u aan tafel bidt en u komt bij het slot: ‘Om Jezus’ wil, amen.’ Hebt u zo weleens echt gebeden? Geloofd dat God verhoort? Niet alleen ‘hoort’ in de zin van ‘aanhoort’, nee, vérhoort. Als u dan opstaat van uw gebed, weet u: ‘Het is nu bij God.’ Alles is anders geworden. Het is nu rustig, stil en goed.

Misschien dat u uw gebed begon met grote angst en bewogenheid. Maar u gaf uw nood over in de handen van de hemelse Vader. Hoe meer u mag zien in de doorboorde handen van Christus, de Middelaar, des te meer gevoelt u dat God u hoort.

Ik zei: gevoelt. Eigenlijk moet ik zeggen: gelooft. Het gaat niet eens om ons gevoel, het gaat om ons geloof.

 

We spraken met onze hemelse Vader en dat geeft rust. Toen u aan het eind kwam van uw gebed, was de nood verdwenen en uw bidden ging over in aanbidden. Herkent u dat?

Want van u is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in der eeuwigheid. Amen.

U wist het zeker.

Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan;
Al wat Gij ooit beloofd hebt, zal bestaan.

 

De catechismus begint met:

De enige troost in leven en sterven.

Dat staat als opschrift boven alle Zondagen.

 

We zijn begonnen met God, Die Zijn hart ontsloten heeft in de Zoon van Zijn liefde. We hebben in mineur gezongen over onze ellende, troostvoller werd de toon in de jubel van de verlossing, beschamend was het spreken over de dankbaarheid waar soms zo weinig van terecht komt in ons leven. De enige troost bleef echter het opschrift boven iedere Zondag.

Vandaag zien we dat het laatste gedeelte van het ‘Onze Vader’ weer terugbuigt naar het begin namelijk het leven met de eeuwige troost. Dan loopt alles uit op de verheerlijking van Hem, de drie-enige God.

 

Nu ik weten mag dat Christus mij gekocht heeft met Zijn dierbaar bloed, mag ik ook weten dat God mijn gebed verhoren zal. Ik ben toch van Hem? Hij is toch mijn Vader? Ik mag weten dat Hij voor mij zorgt. Hij laat Zijn kinderen niet zomaar een beetje ploeteren en tobben. Hij zal Zijn kinderen toch niet onverhoord laten bidden?

O zeker, ik heb het niet verdiend, maar de vaste grond waarop ik de verhoring van mijn gebed verwacht, ligt niet in mij, maar in de trouw van God aan Zijn Woord.

 

Zo hebben we met Zondag 52 de behandeling van het volmaakte gebed afgesloten.

 

We hebben zo de behandeling van de Catechismus afgesloten.

We zeggen hier: ‘Amen.’

‘Amen’ op het stuk van de ellende.

‘Amen’ op het stuk van de verlossing.

‘Amen’ op het stuk van de dankbaarheid.

‘Amen’ op de enige troost.

‘Amen’ op het gebed.

 

Die enige troost is u verkondigd tweeënvijftig zondagen lang.

Iedere keer kwamen we weer uit bij de Heere Jezus, bij de Gekruisigde, bij Zijn bloed en bij de gewilligheid van deze Zaligmaker, Die ook deze laatste Zondag van de Catechismus opnieuw Zijn doorboorde armen tot u uitstrekt en Zich laat prediken als de Gekruisigde.

Want als wij bidden: ‘Verhoor ons, o Vader’, dan vragen we dat alleen ‘om Jezus’ wil’, om het bloed dat Hij, de Gekruisigde, gaf.

Nog nooit zijn de armen van de Heere Jezus zo wijd uitgestrekt geweest tot verloren zondaren, dan toen ze vastgeklonken waren aan het kruis. Ziet u de prijs? Loflied heeft een prijs: Zijn doorboorde handen. Wie dat ziet, is klein en spreekt groot van de Heere.

 

Wat heeft de Catechismus toch een heerlijke, eenvoudige samenvatting gegeven van al Gods beloften en geboden!

Gemeente, toen de oude, godvruchtige prediker Dr. Hermann Friedrich Kohlbrugge op zijn sterfbed lag, riep hij al zijn geliefden bij zich en stervende riep hij uit: ‘Die eenvoudige Heidelberger, die eenvoudige Heidelberger, houdt daar aan vast, mijn kinderen!’

Laten wij er onze winst maar mee doen in deze tijd, waarin zoveel verwarring heerst op het gebied van de praktische geloofsleer.

 

We hebben vandaag gelet op het slotakkoord van het gebed.

Bidden om kracht tegen de verzoekingen.

Lofprijzing in het gebed, vanwege Gods almacht en goedheid.

En dat God zeker hoort.

O, stem er maar mee in:

 

Geloofd zij de Heere, de God van Israël, Die alleen wonderen doet.

En geloofd zij de Naam van Zijn heerlijkheid tot in eeuwigheid;

en de ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld.

Amen, ja amen.

Amen.