Ds. C.G. Vreugdenhil - Zondag 51
Onderwerp
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 65: 1 | |
Lezen : | Mattheüs 18: 21 - 35 | |
Zingen : | Psalm 38: 1, 9 en 15 | |
Zingen : | Gebed des Heeren: 1 en 6 | |
Zingen : | Psalm 32: 3 |
Gemeente, vandaag is Zondag 51 aan de beurt.
Vraag 126: Welke is de vijfde bede?
Antwoord: Dat is: Wil ons, arme zondaren, al onze misdaden en ook de boosheid, die ons altijd aanhangt, om des bloeds van Christus’ wil niet toerekenen, gelijk wij ook dit getuigenis Uwer genade in ons bevinden, dat ons ganse voornemen is onze naaste van harte te vergeven.
In Zondag 51 gaat het over:
Een dagelijks gebed om de troost van de schuldvergeving
Drie aandachtspunten:
1. De erkenning van de schuld
2. De vergeving van de schuld
3. De vergevingsgezindheid van de schuldige
Gemeente, het gaat over de vijfde bede in het ‘Onze Vader’.
Onze Vader Die in de hemelen zijt,
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.
Weet u, gemeente, dit is een gevaarlijk gebed. ‘Een gevaarlijk gebed? Een gebed kan toch niet gevaarlijk zijn?’
Het gevaar zit in het laatste stuk van deze bede:
Gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.
De vergevingsgezindheid van de schuldige is van levensbelang voor de schuldvergeving en de schuldbelijdenis. Met dat laatste stukje staat of valt alles.
Calvijn zegt hierover: ‘Met deze bede kunnen we het oordeel van God over ons afbidden.’ We zeggen immers: ‘Behandel ons, o Vader, zoals wij onze naaste behandelen. Vergeef ons, zoals ook wij onze naaste vergeven.’
In Markus 11 vers 26 lezen we: ‘Indien gij niet vergeeft, zo zal ook uw Vader, Die in de hemelen is, ook uw overtredingen niet vergeven.’ Als wij haatdragend zijn en er niet toe komen om onze naaste vergiffenis te schenken, dan vergeeft onze Vader ook niet.
Dat betekent natuurlijk niet dat onze vergeving de grond zou zijn van Gods vergeving. Er staat niet: ‘Omdat wij ook vergeven…’, maar er staat: ‘Gelijk ook wij vergeven...’ Wij zouden volmaakt moeten zijn in de liefde. Dat zijn we niet. De grond is Gods vergevende liefde. Hoe meer we daarvan ontvangen, des te gemakkelijker het valt om ook onze naaste te vergeven.
Geen wonder dat de profeet Micha uitroept: ‘Wie is een God als Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft?’ ‘Hij zal Zich onzer weder ontfermen; Hij zal onze ongerechtigheden dempen; ja, Gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen.’
Wij werpen de schuld van onze naaste niet zo gauw in de diepten van de zee. Wij halen vaak en graag oude koeien uit de sloot.
Wij komen er telkens weer op terug. God niet. Wij zeggen: ‘Ik heb het je wel vergeven, maar ik zal het nooit vergeten.’ God is zo totaal anders. Hij zegt: ‘Ik vergeef het en Ik vergeet het. Het is weg, in de diepten van de zee.’
Gemeente, wij komen er niet zo gauw toe om spontaan onze naaste een vergevende hand te bieden en Hem zijn fouten te vergeven. Hij moet eerst maar naar mij toe komen. Als hij dat doet, nou, dan… Het hoort wel zo, maar het is genade.
Hoe meer ik de schuldvergeving mag inleven, des te meer word ik vergevingsgezind jegens mijn naaste. Dan is mijn hart vernieuwd. Dan ken ik God in Christus en heb ik gezien dat God als eerste voor mij Zijn Zoon overgaf. Dat de Heere Jezus als eerste, toen wij nog zondaars waren, Zijn lichaam aan het kruishout heeft laten nagelen. Dat Hij de Eerste is Die ook vandaag weer Zijn verzoenende hand naar mij uitstrekt.
Gemeente, in deze bede om de schuldvergeving zit natuurlijk ook schuldbelijdenis, de schulderkenning: ‘Dies ben ik, Heer’, Uw gramschap dubbel waardig.’
De vijfde bede is een gebed van iemand die weet wat vergeving is, die vergeving ontvangen heeft.
Ursinus zegt zo mooi in zijn verklaring: ‘Het gaat erom of wij weer in de genade en de gunst van God, waar wij door onze zonde uitgevallen zijn, mogen hersteld worden.’
Gaat dit soms over u? Over jou? Het gaat hier over de dagelijkse bekering van Gods kinderen. Christus brengt hen in het bidvertrek.
Het gaat hier om de dankbaarheid. Omdat we in het leven van de dankbaarheid zoveel tekort komen, hebben we de dagelijkse schuldvergeving nodig. Hier zijn mensen aan het woord die door genade hebben leren roemen in Gods ontfermende liefde en in het offer van de Heere Jezus Christus.
Zij kennen dat diepe buigen voor de Heere:
‘O God, wat bent U groot, dat U al mijn zonden geworpen hebt in de diepten van de zee. Dat mijn zaligheid vastligt, onwrikbaar en eeuwig, in de doorboorde handen van de Zaligmaker!’
Het gaat hier om een kind van God dat gerechtvaardigd is door het geloof en God aanspreekt met de Vadernaam. Onze Vader, een goedertieren Vader.
‘Vergeef ons onze schulden, onze dagelijkse tekortkomingen, onze zonden. We komen zoveel tekort, o Vader! O Vader, help ons toch Uw beeld en het beeld van Uw Zoon, Jezus Christus, gelijkvormig te zijn en vergeef al onze zonden en geef dat Uw kinderen in liefde en eensgezindheid mogen wandelen en in vergevingsgezindheid. Dat we Uw vergeving mogen smaken en die ook mogen uitstralen naar anderen toe.’
Want, gemeente, na ontvangen genade, als we mogen weten dat onze zonden vergeven zijn, dan is de macht van de zonde gebroken. Maar de macht van de zonde blijft nog wel een macht, al is het dan een gebroken macht. De oude mens, weet u, die raken we nog maar zo niet kwijt. Het begeren van het vlees, zelfhandhaving, ons eigen ik, die laten zich nog zo vaak gelden.
We doen als ongehoorzame kinderen onze Vader in de hemel zo vaak verdriet. Hij, Die mij zo lief heeft, doe ik verdriet als ik niet wandel naar Zijn geboden. Dat brengt dagelijks op de knieën.
Die eenmaal gewassen is, bezoedelt zich helaas steeds weer. Hij heeft dagelijks nodig om gereinigd te worden. Net zoals de Heere Jezus ons leert om elke dag te vragen om ons dagelijks brood, zo leert Hij ons hier in het ‘Onze Vader’ om dagelijks te vragen om de toepassing van het bloed van Christus.
De genade van de vergeving is geschonken, maar het gaat hier om de troost van de schuldvergeving.
Zo komen we bij onze eerste gedachte:
1. De erkenning van de schuld
Een gebed om vergeving veronderstelt een hartelijk belijden. De Heere wil dat wij onze zonden eerlijk en concreet voor Hem belijden. Dat houdt ons klein voor Hem, ook na ontvangen genade. Dat doet ons steeds groot denken van God, Die altijd weer bereid is tot vergeving van onze zonden. ‘Alleen’, zegt Hij in Jeremia 3 vers 13: ‘Ken uw ongerechtigheid, dat gij tegen de Heere uw God hebt overtreden.’
De woorden die de Catechismus hier gebruikt zijn een aanklacht. Kijk maar eens wat voor woorden er gebruikt worden. Er staat: ‘schulden’, ‘arme zondaren’, ‘misdaden’, ‘onze boosheid’. Dat is niet zo verheffend.
Schulden. De Catechismus spreekt hier niet van zonden, maar van schulden. Dat is de zonde genoemd bij zijn zwartste naam. Het zijn geen lichte, vergeeflijke tekorten. Het is schuld. Schuld eist betaling of straf. Schuld stelt strafbaar in het gericht.
Arme zondaren. Aan dat woord zijn we aardig gewend. Het wordt vaak gezegd, ‘arme zondaren’. Dat zijn we ook. Gemeente, wij zijn allen arme zondaren, ook al zijn we fatsoenlijke mensen. We leven niet in uitbrekende zonden. We leven netjes, naar de regel. En bij arme zondaren hoort een rijke Christus.
Ik denk dat er veel te licht gesproken wordt over: ‘We zijn arme zondaren.’ Ik denk dat we niet beseffen wat het zeggen wil. Als we het zo zeggen is het lippentaal. Rechtzinnige, vroom schijnende woorden.
Maar weet u waar het om gaat? Om de beleving ervan! En dan wordt het anders. Dan is het niet meer een term, maar is het werkelijkheid. Dan beleven we het, dat brengt ons in de diepte. Dat kost tranen en alles wordt anders. We leven het in arme zondaren te zijn. We leren dat onze schuld zo groot is dat we het nooit meer bij God kunnen betalen.
Als de Heilige Geest uw oog daarvoor opent, dan gaat u zien dat u heel uw leven verknoeid hebt. Dat u voor uzelf hebt geleefd en dat u uzelf gezocht en uw naaste bedrogen hebt en God verdriet aangedaan en Hem op Zijn hart getrapt hebt, in plaats van verheerlijkt.
Misschien wel een moord gepleegd in uw gedachten of in woorden. De geldgod, de mammon, liefgehad. Ieder uur van de dag ongehoorzaam geweest en Gods Naam misschien ook nog wel misbruikt. Dan worden onze schulden als de sterren aan de hemel. Ònze schulden, heel persoonlijk. Dan gaan we de schuld eigenen en erkennen en moeten we voor de Rechter van hemel en aarde komen. Dan kunnen we niet meer een ander de schuld geven, maar dan ziet u:
‘Ik ben de schuldige.’
Dan komt er een toevallen van God in Zijn recht. Dan erkent u met heel uw hart:
‘Heere, ik heb de eeuwige straf verdiend. Ik neem de schuld op me. De vinger gaat niet meer naar die en naar die, maar naar mij. Ik moet zwijgen onder Uw oordeel. Als U mij voor eeuwig straft, heb ik dat verdiend.’
U begrijpt wel, gemeente, als u zover bent, dat de schuld zwaar drukt in uw leven. Dan wordt het beleving: er moet wel betaald worden. We hebben geen cent en het enige wat overblijft is een hartelijke schuldbelijdenis: ‘Vergeef het, o God!’
Het kan best wezen dat u nog surséance van betaling vraagt.
‘Heere, nog niet. Ik ben nog niet failliet. Heere, heb maar geduld. Het gaat anders worden. Ik wil het anders en ik wil niet zondigen en ik probeer zo voor U te leven dat het helemaal weer goed komt. Ik wil wel overuren maken als het erop aankomt.’
Maar het helpt allemaal niets. Ik zou het ook maar niet doen. De schuld wordt dagelijks groter. Weet u wat het wordt? Het wordt hopeloos van uw kant.
Maar Christus, Die heeft genoeg gedaan. Hij heeft alles betaald. Daar waar u erkennen moet: ‘Ik kan niet betalen en ik sta echt schuldig voor God’, daar krijgt de Heere Jezus waarde in Zijn bloed, in Zijn offer, in Zijn priesterlijke werk. U krijgt hartelijke liefde tot Hem en honger en dorst naar Hem.
Gemeente, kunt u tot hiertoe meekomen? Als u zegt: ‘Ja, tot hiertoe kan ik meekomen’, dan bent u wel op weg, maar nog helemaal aan het begin. Want dan hebt u de zekerheid van de heerlijke schuldvergeving nog niet gesmaakt. Dan weet u nog niet, wat deze vijfde bede bedoelt, als er staat: ‘Vader, vergeef ons onze schulden.’
God is hier niet meer de Rechter, maar hier ligt de verzoening tussen, verzoening door voldoening, door het bloed van Christus. Hier wordt God aangesproken als Vader. Er is verzoening met God.
‘Vader, vergeef ons onze schulden. Lieve hemelse Vader, Die mij in Christus alles vergeven hebt en mij in genade aangenomen hebt. U, Die mijn Vader geworden bent in Christus, ik vind het zo vreselijk dat ik niet heiliger leef, dat ik nog zo vaak in de zonde val en dat ik U nog zo vaak verdriet doe.
Wat moeten andere mensen er niet van denken, Wie U bent, als ze mij voor een kind van God houden. Ik handel soms helemaal niet zo. Ik heb er spijt van, Vader. Geef toch Uw Geest om mijn leven te heiligen voor U. Mag ik toch lijken op Uw Zoon Jezus Christus?
Heere, neemt mij alles af, mijn ik en mijn verkeerde begeerten en alles wat me dwarszit om echt heilig voor U te zijn. Het zijn misdaden tegen U, goeddoende God.’
Dat woordje ‘misdaden’ is niet overdreven. Dat wordt beleefd. Wie de vergevende liefde van God in Christus mag ervaren, zegt: ‘Ja, zo is het. Het zijn misdaden.’ Dat zijn de zonden die u na ontvangen genade toch nog doet.
U weet beter en u hebt gezien wat de zonde heeft gekost. Dat het dure bloed van Christus daarvoor heeft gevloeid aan het vloekhout van het kruis. Dan slaat u de zonde zwaar aan en wordt ze ook zo bitter. Dan zeggen we niet ‘onze tekortkomingen’ of ‘onze fouten’, maar onze misdaden.
Misdadigers horen in de gevangenis. ‘O Vader, ik schaam me diep. Ik weet beter en toch ben ik weer in de zonde gevallen. Vergeef mij al mijn misdaden. Wilt U, Heere Jezus, in mijn hart wonen en zo nabij zijn, dat ik de zonde niet meer doe.’
Vergeef mij ook de boosheid, die mij altijd aankleeft.
Dat gaat nog dieper. De Catechismus wijst hier op onze verdorven aard. De kwade begeerten, de boze lusten, de zondige neigingen die ook in de harten van Gods kinderen nog steeds niet uitgeroeid zijn. Al zijn we wedergeboren tot een levende hoop, dat oude levensbeginsel is nog niet dood. De oude mens moet dagelijks gekruisigd worden. Hier daalt de Catechismus af tot onze zondige natuur, tot die ongehoorzaamheid, die misdaden voortbrengt.
Zo blijft er voor de verst gevorderde in de genade niets anders over dan de zonden te belijden en te zeggen: ‘Vader, vergeef!’
Nu de tweede gedachte:
2. De vergeving van de schuld
De Catechismus zegt:
Wil ons, arme zondaren, al onze misdaden, en ook de boosheid, die ons altijd aanhangt, om des bloeds van Christus’ wil niet toerekenen.
Wat mooi dat de Catechismus hier gelijk het bloed van Christus noemt.
‘Om des bloeds van Christus’ wil.’ Daar op Golgotha hangt de Borg tussen misdadigers voor misdadigers.
Bent u er zo één? Herkent u dat? Vindt u het moeilijk om te bukken voor deze God? Wie kan dat, als hij ziet op zichzelf? Dat kan alleen maar als u mag zien op het bloed van Christus. Als u ziet op het Lam, breekt uw hart.
U gaat bukken als u die middelste Misdadiger op de kruisen op Golgotha ontwaart.
Hij, Die zonder zonde is. Volmaakt in liefde, dienst en offerande.
Die Zich geeft in de plaats van schuldige zondaren en misdadigers.
Hij, Die het recht van Zijn Vader ondergaat.
Hij, Die zegt: ‘Vader, laat Mij maar uit Uw gemeenschap verbannen worden, opdat degenen die Gij Mij gegeven hebt, mogen bukken voor U en uit Mijn doorboorde handen de schuldvergevende liefde mogen ontvangen.’
Dat gebeurt als er een druppel van dat kostbare bloed op uw hart valt.
Dan breekt het hart. Hij bad voor misdadigers: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’ Dat gebed heeft God verhoord. Het duurt maar even of die misdadiger naast de Heere begint te bidden in plaats van te vloeken. En later slaat de hoofdman over honderd slaat zich op zijn borst: ‘Waarlijk, Deze was Gods Zoon.’
Wat een aangrijpend tafereel is dat geweest: Jezus temidden van de misdadigers. De ene verhardt zich, die blijft vloeken. Maar de ander gaat buigen en begint te bidden: ‘Gedenk mijner.’ Daar ziet u wat genade vermag.
Hoe wilt u en willen jullie, jongens en meisjes, straks de eeuwigheid ingaan? Denk eens even aan dat kruistafereel.
Twee misdadigers. De ene die zich verhardt en de andere die zich bekeert. Hoe wil jij straks de eeuwigheid ingaan? Die ene is er vloekend ingegaan en de andere biddend. Hij had vergeving ontvangen.
De Heere Jezus heeft het bloed der verzoening aangebracht. Daarin steekt Hij Zijn hand naar u uit. Hij is telkens de Eerste. Hij zegt: ‘O, kom dan, luister! Ik ben vergevingsgezind. Ik wil uw misdaden vergeven.’
Kunt u het belijden: ‘Ik wil mijn misdaden die U tergen, niet verbergen’?
‘Om Uws Naams wil, Heere, zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot,‘ zegt David. Dat zegt hij niet aan het begin van de weg en dat zegt hij niet als Hij met God verzoend is, maar dat zegt hij als kind van God, nadat hij opnieuw in de zonde gevallen is.
Hij zegt niet: ‘Heere, vergeef me, want het is toch maar een klein beetje zonde.’ Nee, ‘Heere, vergeef mij mijn misdaad, want die is groot.’
Die misdaad wordt zó groot als we zien op het Lam en op de prijs die Hij heeft betaald. Daar gaat het hier om. ‘Vader, vergeef mij mijn misdaden om des bloeds van Christus’ wil.’ Iemand die dit zegt: ‘Om des bloeds van Christus’ wil’, in de beleving van het hart, die kent dat bloed, die kent de reinigende kracht van dat bloed.
Die heeft Christus zien hangen op Golgotha, voor zijn zonden.
Die mag weten: Jezus is voor mij gestorven aan het kruis en heeft de prijs betaald. Hij van God verlaten, opdat ik nimmermeer van Hem verlaten zal worden.
Hij in de drie-urige duisternis opdat ik in het licht van het leven mag wandelen.
Hij moest uitroepen: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’, opdat ik vol verwondering en aanbidding tot in alle eeuwigheid mag uitroepen: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij aangenomen?’
Het is alleen om het bloed dat Christus heeft gestort. ‘Ik heb het niet verdiend. Ik ben het niet waard.’
O, wat een oneindige waarde heeft het offer van Christus!
U kunt zalig worden, gemeente. Jij kan zalig worden. Wat je ook op je kerfstok hebt, hoe zwart van de zonde je ook bent, de grootste zondaar kan zalig worden. De hele wereld kan zalig worden om het bloed van Christus!
Dat bloed is één keer gestort aan het kruis op Golgotha, maar Hij heeft een oneindige waarde aan Zijn verdiensten gegeven. In één keer heeft Hij al de schuld van Zijn Kerk volkomen betaald.
Het is volbracht. De schuld is vereffend. In dat geheim leidt de Heilige Geest steeds dieper in. Al meer en al dieper. De profeet Zacharia zegt in hoofdstuk 13 vers 1: ‘Te dien dage zal er een Fontein geopend zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid.’
Tegen de zonde en tegen de onreinheid.
U die daarmee strijdt, die zich zo schaamt als u uw Vader verdriet doet, omdat u soms dingen doet en denkt, die niet goed zijn, die niet volmaakt zijn naar de wil van God, en die daaronder lijdt en zegt: ‘Vader, vergeef!’, denk dan aan die Fontein, Christus’ bloed, tegen de zonde en tegen de onreinheid.
Er is zoveel vergeving bij God. U kunt altijd weer opnieuw bij Hem terecht. God weet dat we iedere dag opnieuw dat bloed nodig hebben. De Fontein blijft; in het kruis van Christus is vergeving, keer op keer.
God zal nooit tegen u zeggen: ‘Ben je daar alweer? Heb je alweer diezelfde zonde gedaan? Verandert dat nou eens nooit in je leven?’ Nee, gemeente, dat doet die trouwe Vader niet, want Hij weet wat van Zijn maaksel is de wachten, hoe klein van moed en hoe zwak van krachten zij zijn. Hij vergeeft menigvuldig. Hij werpt de zonde van Zijn volk in de diepte van de zee. Ze zijn voor eeuwig weg.
Wil ons die zonde om het bloed van Christus niet toerekenen?
De schuldheer vergeeft zijn schuldenaar. Het betekent: hij schrapt de schuld uit zijn kasboek weg alsof ze betaald is. Daarom krijgt de echte schuldenaar geen straf. Denk aan de gelijkenis die we gelezen hebben, van de schuldenaar met tienduizend talenten schuld, die hem werden kwijtgescholden. Miljoenen euro’s. Een onbetaalbare schuld.
Zo vergeeft God. Hij schrapt het uit Zijn boek alsof het betaald is. Alsof? Nee, het ís betaald door het bloed van Christus, Zijn geliefde Zoon. Hij neemt de zonden weg en schenkt gerechtigheid, vergeving en het eeuwig leven.
Wilt U het, Heere, niet toerekenen?
Dat kan alleen door de voldoening door de Middelaar. Onze schuld is Hem toegerekend. Hij heeft de straf gedragen. God straft de zonde geen twee keer. Wie in Hem gelooft, aan die wordt het niet meer toegerekend, alsof hij het in eigen persoon had volbracht. De schuld is kwijtgescholden. Eens en voorgoed. De zonde van verleden, heden en toekomst.
Dat betekent niet dat we niet dagelijks opnieuw moeten bidden in het ‘Onze Vader’: ‘Vergeef ons onze schulden.’ Waar gaat het om? Om de ervaring van Gods nabijheid, dat het weer goed is met God. Het gaat om de beleving van het hart. In dat gebed gaat het er niet om dat God mijn zonden nog niet vergeven zou hebben, van vroeger, van nu en van de toekomst, maar het gaat hierom: ‘Heere, mag ik opnieuw de troost ervaren?’
Als ik zondig, dan komt er opnieuw scheiding tussen God en mijn ziel. Dan is God weer ver weg en voel ik me alleen. Dan kerm ik en zeg ik: ‘Heere, wilt U de schuld wegnemen? Wilt U de zonde opnieuw vergeven?’ Dan gaat het om de ervaring van de troost van de schuldvergeving, om het onderwerpelijke van de genade. Zo gaat een arme zondaar dagelijks leven uit de Fontein van Christus’ bloed.
Als u die Fontein niet dagelijks nodig hebt, dan leeft u niet dicht bij God. Ik zeg niet dat u dan geen kind van God bent, maar dan leeft u er niet dichtbij.
Weet u, als iemand dicht bij God leeft, dat kunt zien in het leven van hem of van haar. Want wie veel vergeven is, die heeft veel lief. Wie veel liefheeft, die bewaart Zijn geboden. Het komt in de vruchten openbaar.
De voornaamste vrucht is vergevingsgezindheid. Het is onmogelijk dat iemand die de vergevende liefde van God in Christus ervaart, zijn naaste geen vergeving schenkt of niet de minste is.
Dat vooral, de minste zijn. Dan legt u alle toorn, haat, wraakgierigheid, jaloezie, haatdragendheid af.
Onze derde gedachte: De vergevingsgezindheid van de schuldige.
Maar we zingen eerst biddend uit het Gebed des Heeren, vers 1 en 6:
O allerhoogste Majesteit,
Die, in het rijk der heerlijkheid,
De heem’len hebt tot Uwen troon,
Wij roepen U, in Uwen Zoon,
Die voor ons heeft genoeggedaan,
Als onzen Vader need’rig aan.
Vergeef ons onze schulden, Heer’;
Wij schonden al te snood Uw eer;
De boosheid kleeft ons altijd aan;
Wie onzer zou voor U bestaan,
Had Jezus niet voor ons geleên?
Wij schelden kwijt, wie ons misdeên.
3. De vergevingsgezindheid van de schuldige
Gelijk wij ook dit getuigenis Uwer genade in ons bevinden, dat ons ganse voornemen is onze naaste van harte te vergeven,
Het gaat om twee dingen:
het getuigenis van Gods genade in uw hart
en ook
een voornemen om uw naaste te vergeven.
De beleving van het geloof en de vrucht van het geloof, dat u uw naaste vergeeft, horen bij elkaar.
Eerst nog even over dat woordje ‘gelijk’ in het gebed van het ‘Onze Vader’. ‘Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven ons schuldenaren.’
U begrijpt wel dat woordje ‘gelijk’ betekent natuurlijk niet dat onze vergevingsgezindheid model staat voor de vergevingsgezindheid van God.
Dat woordje ‘gelijk’ wil ook geen voorwaarde zijn voor Gods vergeving. Zo van: Eerst moet God mijn vergevingsgezindheid zien en dan pas zal Hij mij ook vergeven.
Dat woordje ‘gelijk’ geeft ook niet de mate van de vergeving aan. Zo van: Als U een beetje vergeeft, dan vergeef ik ook een beetje.
Nog minder geeft dat woordje ‘gelijk’ de grond van de vergeving aan. Want we hebben al gehoord dat de grond van de vergeving het bloed van Christus, het Lam, is.
Wat betekent dat woordje ‘gelijk’ dan wel?
Dat ‘gelijk’ geeft aan dat de vergevingsgezindheid van ons de vrucht is van Gods vergevende liefde. Dat ‘gelijk’ wil zeggen: ‘Het is onmogelijk om met een hart dat niet bereid is om anderen te vergeven, met een hart vol wraak en toorn en nijd, aan de voet van het kruis te delen in Gods vergevende liefde.’
‘Gelijk’ wil ook zeggen: er is een zekere gelijkheid tussen wat God doet en wat wij doen. Hoor maar! ‘Gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo.’
Als het misschien donker is in uw geestelijk leven, kan de oorzaak wel eens zijn: een onverzoenlijke houding ten opzichte van uw naaste. Want de Bijbel zegt: ‘Want indien gij aan de mensen hun misdaden niet vergeeft, zo zal ook uw hemelse Vader uw misdaden niet vergeven.’
Daarom legt de Catechismus deze bede goed uit, als ze zegt: gelijk wij dit getuigenis van Gods genade ─ dat hoort bij het kindschap ─ in ons bevinden, dat het ons ganse voornemen is om onze naaste van harte te vergeven.
Dat is een kenmerk van genade. Het zou kunnen zijn dat er momenten in uw leven zijn dat u denkt: ‘Is mijn berouw wel echt? Ken ik wel echt? Heb ik wel echt vergeving van zonden ontvangen?’ U kunt er om bestreden worden, maar dat u toch heel diep in uw hart mag weten: ‘Ik ben echt vergevingsgezind naar mijn naaste. Ik heb geen vijanden.’ Dan mag u daar toch een bewijs in zien dat u een kind van God bent en dat er genade van God in uw hart is. Want dat is vrucht van het werk van Gods genade.
Als we onze naaste niet kunnen vergeven, dan kunnen er twee oorzaken zijn: óf het zit in de boosheid die ons altijd aankleeft en we leven in het donker, óf we hebben nog nooit de vergevende liefde van God in Christus ervaren.
Onderzoek uzelf! Hoe staat het met uw vergevingsgezindheid jegens uw naaste? Hoe vaak bent u bereid om uw naaste te vergeven?
We hebben gelezen over Petrus. ‘Zeven keer, Heere Jezus?’, vraagt hij. ‘En de achtste keer mag ik dan zeggen: Ho, Ho, maar ik blijf natuurlijk niet vergeven.’?
‘Nee’, zegt de Heere Jezus, ‘dat moet je niet letterlijk nemen. Vergevingsgezindheid is geen kwestie van rekenkunde, maar van het hart. ‘Vergeef zeventigmaal zevenmaal, oneindig keer.’
De vergevingsgezindheid van een christen kent geen grenzen, want Gods vergevingsgezindheid jegens ons kent ook geen grenzen.
Is dat zo bij u? Of zijn er die zeggen: ‘Hoor eens, ik wil wel me verzoenen met mijn naaste, maar dan moet hij mij toch eerst heel nederig om vergeving vragen. Ik kan toch niet iets vergeven als er niet om gevraagd wordt?’ Dat klinkt wel aardig, maar u levert niets in.
Ik ben benadeeld, belasterd, ik heb geen schuld. Waarom zou ik dan de minste zijn, waarom zou ik de eerste zijn die de verzoenende hand uitsteekt? Is dat een vraag voor u? Dan hebt u nog nooit gezien op die verzoenende hand van God, die Hij uitgestoken heeft naar ons als eerste, naar vijanden, om met Hem verzoend te worden.
Gelijk ook wij vergeven een iegelijk die ons schuldig is.
Wij zijn schuldig elkaar lief te hebben, zegt de Bijbel. Zo lang u die rekening aan uw naaste niet hebt betaald, staat u bij hem in de schuld.
Hoe meer u uzelf leert kennen, des te meer u bent bereid om uw naaste te vergeven.
Hoe meer u Christus leert kennen, des te meer schaamt u zich en bent u bereid om van harte te vergeven en de minste te zijn.
Gemeente, we belijden allen dat dit waar is, dat dit Bijbels is en dat dit rechtzinnig is, maar beleven we het ook?
De Catechismus heeft ons twee dingen geleerd. Kijk nou eerst eens naar uzelf. U bent zondaar, schuldig, misdadig. Boosheid kleeft u altijd aan. Staat u nu nóg zo boven een ander?
In de tweede plaats: kijk eens naar Christus. Hij had geen schuld. Hij was volmaakt. Hij werd geslagen, gespuugd, gegeseld, verworpen en belasterd. Kijk naar Jezus. Heeft Hij teruggeslagen, teruggescholden? Hij was de Minste. Hij heeft Zich gegeven in opofferende liefde.
Als dat geen harten breekt, gemeente, ik zou niet weten wat uw hart dán moet breken.
Als u zich niet verzoend hebt met uw naaste en u ziet op de Heere Jezus, breekt dan uw hart nog niet? Ik zou niet weten hoe het dan moet met u. We hebben de Heilige Geest nodig om onze harten te openen en te zien op het offer van het Lam, op het bloed van Christus. Dan breekt uw hart en bent u van harte bereid om alles goed te maken met uw naaste.
Gemeente, u kent uzelf toch wel een beetje in het licht van Gods Woord en, door de ontdekking van de Heilige Geest, Gods vergevende liefde. Dan hebt u uw naaste niet meer zoveel te verwijten.
Dat heeft de Heere Jezus nog eens heel duidelijk gemaakt in de gelijkenis van de onbarmhartige dienstknecht.
De werknemer die zo onbarmhartig was. Tienduizend talenten was hij schuldig. Dat waren miljoenen euro’s, en die zijn hem zomaar door zijn werkgever kwijtgescholden. Dat is wat! Hij hoefde de gevangenis niet in. Hij hoefde zijn vrouw en zijn kinderen niet te verkopen. Hij hoefde niet op de pijnbank. Hij hoefde geen betalingsregeling te treffen waaronder hij zijn leven lang gebukt zou kunnen gaan. Het werd hem zomaar allemaal kwijtgescholden. Hij is vrij man. Vol lof en blijdschap gaat hij naar huis.
Op weg naar huis komt hij een collega tegen, een andere werknemer van die baas. Die is hem nog honderd penningen schuldig. Een bedrag van niks. Wat doet hij? Vergeeft hij van louter blijdschap over de ontvangen vergeving royaal die kleine schuld van zijn medewerknemer? Nee! Ongelofelijk, wat er gebeurt! Hij grijpt hem bij zijn keel en zegt: ‘Betalen jij, anders ga je naar de gevangenis!’
Toen de koning dat hoorde, leverde Hij hem aan de pijnigers over, totdat hij zou betaald hebben al wat hij hem schuldig was.
Gemeente, u begrijpt toch wel dat de Heere Jezus die gelijkenis niet voor niets verteld heeft? De Bijbel is vandaag nog hoogst actueel. Het komt ook nu nog voor wat met deze gelijkenis wordt bedoeld.
Bedenk toch hoe vergevingsgezind God jegens ons is. Als u zien mag dat uw eigen miljoenenschuld door God vergeven is, wat maakt u zich dan nog druk over een paar euro van uw naaste?
‘En zo niet’, zegt de Heere Jezus, ‘dan treft u het oordeel in deze gelijkenis.’
Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden.
Amen.