Ds. C.G. Vreugdenhil - Zondag 50

Een afhankelijk gebed om ons dagelijks brood

Wij belijden hier God als de Oorsprong van alle goed
Wij belijden dat zonder Gods zegen niets zal gedijen
Wij belijden dat ons vertrouwen op Hem alleen staat
Deze preek is eerder in boekvorm uitgegeven door de Gereformeerde Gemeente van Rotterdam-Zuidwijk. Te bestellen via: heterensr@wxs.nl www.bethelkerkrotterdam.nl 

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 105: 22
Lezen : Deuteronomium 8
Zingen : Psalm 104: 8, 14 en`17
Zingen : Psalm 127:1 en 2
Zingen : Dankzang na het eten

Gemeente, vandaag is Zondag 50 aan de beurt.

 

Vraag 125: Welke is de vierde bede?

Antwoord: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood.’

Dat is: Wil ons met alle nooddruft des lichaams verzorgen, opdat wij daardoor erkennen dat Gij de enige Oorsprong alles goeds zijt, en dat noch onze zorg en arbeid, noch Uw gaven, zonder Uw zegen ons gedijen, en dat wij derhalve ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken en op U alleen stellen.

 

In Zondag 50 gaat het over:

Een afhankelijk gebed om ons dagelijks brood

 

Drie aandachtspunten:

1. Wij belijden hier God als de Oorsprong van alle goed

2. Wij belijden dat zonder Gods zegen niets zal gedijen

3. Wij belijden dat ons vertrouwen op Hem alleen staat

 

1. Wij belijden hier God als de Oorsprong van alle goed

 

Brood is een levensbehoefte. Stel u voor: een dag zonder eten. Maar wij weten niet eens wat honger is. Er zijn volken in deze wereld die dat wel weten. Van dag tot dag hebt u brood nodig. ‘Moeder, krijg ik een boterham?’, zegt één van de kinderen als hij hongerig uit school komt. Als vader thuis komt uit zijn werk: ‘Vrouw, gaan we nog niet eten?’ Vandaar de uitdrukking dat iets broodnodig is.

Boeren zaaien en oogsten, de regen en het zonlicht laat het gezaaide groeien en rijpen en de bakker maakt dat er brood op tafel komt.

Maar wie is de bron van dat zonlicht en de regen? Wie laat het graan groeien? Wie is de Bron? Dat is God.

 

De Catechismus zegt heel mooi dat God ons dit alles geeft, dat Hij zo goed voor ons is. Als u dat maar beseft en erkent dat Hij de Bron is van alle goed! God is Schepper van het heelal, van Hem komt het zonlicht en de regen. Hij laat de tarwe groeien. Iedere boterham is een geschenk van de Heere. Het is de Heere, Die mijn honger stilt en zorgt voor mijn levensonderhoud.

Ons leven heeft twee zijden. Ons leven is eeuwig. Er is leven na dit leven. Christus is het eeuwige leven, daarom noemen wij Hem ook het Brood des Levens.

Maar ons aardse leven is tijdelijke. Dat tijdelijke leven moet gevoed en onderhouden worden met dagelijks brood.

 

Over dat laatste gaat het in deze Zondag.

U moet deze bede niet onderschatten vanuit de gedachte dat het in de kerk alleen maar over ‘brood voor het hart’ gaat. Wij moeten niet vergeten dat als het ‘brood voor het hart’ wordt voorgezet, dat ook het dagelijks brood aan de orde komt, want de bede om brood is een geestelijke vraag. Wij belijden immers dat wij het ontvangen uit de handen van onze hemelse Vader. Dat brood hoort bij de dienst van God.

We hebben in Deuteronomium 8 gelezen hoe de Heere Zijn volk onderhield. In veertig jaar was hun kleding niet versleten. God onderhield Zijn volk.

 

God zorgt voor ons.

Brood en alles daaromheen hoort bij de dienst van God. Dat zijn geen twee aparte dingen. Wij hebben niet een God voor het hart en een God voor ons dagelijks voedsel. Nee, wij hebben één God en Hij zorgt. Wij hebben één Heere Jezus Christus, Die Zijn Kerk kocht met ziel en lichaam.

Het gaat in de Kerk om God Die het leven geeft, zowel het eeuwige leven als het tijdelijke leven. Allebei ontvangen we het uit Zijn handen.

Zeker, het gaat in de prediking om het eeuwige leven. Dat is waar. Want als we dat niet door genade verkrijgen, gemeente, dan hebben we tevergeefs geleefd. Dat is wat! Het gaat uiteindelijk om de intocht in het beloofde land, dat we dáár mogen komen waar geen honger en geen dorst meer zal zijn, waar we verzadigd zullen zijn met Gods beeld.

 

Als Israël in de woestijn geen manna had gekregen en geen water uit de rotssteen, dan hadden ze de doortocht naar het beloofde land niet kunnen maken. Zo is het nog. Voor onderweg op onze levensweg hebben wij brood nodig. De eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus laat Zijn kinderen niet zomaar aan hun lot over. Hij zegt niet: ‘Zie maar dat je het rooit!’ Nee, Hij zet hen brood voor. Zijn kinderen weten dat. Daarom vragen ze Vader om een boterham: ‘Heere, geef brood voor het hart uit genade, maar ook brood voor mijn lichaam uit genade?’ ‘Lieve Vader in de hemel, wil ons met alle nooddruft, alles wat we nodig hebben voor ons lichaam, voor ons tijdelijk leven verzorgen.’

 

Misschien zegt u: Waarom leert de Heere Jezus eerst bidden om brood en daarna pas om vergeving van onze schulden? Gaat het tijdelijke dan aan het eeuwige vooraf?

Nee, dan moet even letten op de volgorde van de beden van het ‘Onze Vader’.

Er gaan drie beden aan de broodvraag vooraf:

‘Onze Vader Die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd’,

‘Uw Koninkrijk kome’,

‘Uw wil geschiede’.

De vierde bede: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood.’

 

Om God te dienen, kunnen wij het dagelijks brood niet missen. Gezondheid, brood en welzijn in het dagelijkse leven zijn geen doel op zich, maar staan in het kader van de gehoorzaamheid aan God. Ze dienen daartoe dat we God zullen danken en dienen en Hem erkennen als de Bron van alle goed. Zonder onze dagelijkse behoeften kunnen we niet leven, kunnen we Gods Naam niet verheerlijken, kunnen we niet bidden om de komst van Zijn Koninkrijk en kunnen we niet aan Zijn wil gehoorzaam zijn.

De verhoring van de bede om ons dagelijks brood past in de vervulling van Gods raadsplan, zo kunnen we Gods wil doen. Het is duidelijk dat de bede ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ een vraag is met een geestelijke inhoud.

 

Brood is heel eenvoudig voedsel, het drukt uiterste soberheid uit. Denk aan Daniël en zijn vrienden. Zij aten alleen van het gezaaide en niet van de weelde van de tafel van de koning. Het gaat hier niet over luxe en overdaad, maar om gewoon brood.

Toch is brood meer dan het brood dat u bij de bakker haalt. De Catechismus legt ‘brood’ zo uit:

alle nooddruft voor ons lichaam.

Alles wat we nodig hebben voor dit tijdelijke leven, voor ons levensonderhoud. Zoals we ook wel zeggen: ‘Hij heeft goed zijn brood.’ Het betreft hier heel het economische en maatschappelijke leven. Onze gezondheid, ons voedsel, onze kleding, maar ook de werkgelegenheid en arbeidsvreugd en niet minder of we in vrede leven. Het hebben van een woning of geld voor de huur. We ontvangen wijsheid voor de opvoeding van de kinderen en Zijn hulp als het moeilijk is.

Dat hoort alles bij de bede ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’

En wat een beproeving kan het zijn als we vragen: ‘Heere, geef ons heden ons dagelijks brood.’ en het ontbreekt aan het aller nodigste.

 

De wijze Agur heeft daar nog iets aan toegevoegd in Spreuken 30. Hij heeft gevraagd: ‘Armoede of rijkdom geef mij niet, voed mij met het brood van het mij bescheiden deel.’ Dat betekent: dat deel dat God goed voor mij vindt in Zijn vaderlijke wijsheid en liefde. Want, zegt hij, ‘Opdat ik zat zijnde, U dan niet verloochene en zegge: Wie is de Heere? Of dat ik verarmd zijnde, dan niet stele, en den Naam mijns Gods aantaste.’

Dat bedoelt de Catechismus nu met het bijvoeglijk naamwoord in ‘dagelijks brood’. Dat heeft de Heere Jezus zo geleerd aan Zijn discipelen.

‘Dagelijks’, dat betekent: ‘toereikend’. Vanuit het Grieks betekent het ‘genoegzaam’. Het geeft de maat aan van wat we nodig hebben. Dat we iedere dag genoeg hebben om onze levensroeping op aarde te vervullen.

 

Zo beleven we onze afhankelijkheid. We hebben dagelijks voedsel nodig. Dat betekent ‘bij de dag leven’. Niet bezorgd zijn. God zorgt. Onze overbezorgdheid komt voort uit ongeloof en klein-geloof. Dan zien we de zorgende hand van de hemelse Vader niet. De Heere Jezus zegt: ‘Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien, noch verzamelen in de schuren, en uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve.’ ‘Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen: zij arbeiden niet en spinnen niet; En Ik zeg u, dat ook Sálomo in al zijn heerlijkheid niet is bekleed geweest gelijk een van deze.’

Vertrouw dan ook op uw Vader in de hemel. Hij weet wat u nodig hebt.

 

Dat betekent niet dat u zorgeloos moet zijn. Dat is wat anders dan overbezorgd. Niet zorgeloos. Nee, het betekent opzien tot God, het verwachten van God, het belijden dat God de Bron is van alle goed, een kinderlijk vertrouwen hebben in Gods vaderlijke zorg.

Geef ons heden ons dagelijks brood. Daarin gaat het om de beleving van onze afhankelijkheid.

Ursinus zegt in zijn verklaring: God wil dat we dagelijks bidden om onze nooddruft. Zo wordt het geloof al biddende geoefend.

Daarom kreeg Israël ook dagelijks manna. Ze waren afhankelijk van Gods vaderlijke zorg. Het is een medicijn tegen bezorgdheid en een medicijn tegen onmatige begeerten.

 

Geef ons heden ons dagelijks brood.

Nu het woordje ‘heden’.

Dat woordje ‘heden’ wijst ons op onze vergankelijkheid, op de kortstondigheid van ons leven. Want, gemeente, we beseffen het niet altijd en toch is het waar: iedere dag kan onze laatste dag zijn. Aan het brood van vandaag hebben we genoeg.

Ursinus zegt: ‘Het is een medicijn tegen wantrouwen en tegen gierigheid.’

Tegen wantrouwen in de zin van: ‘Hoe moet het morgen?’ Nou, als ik een Vader in de hemel heb Die voor mij zorgen wil, dan heb ik genoeg aan het heden.

‘Het is ook een medicijn tegen gierigheid,’ zegt Ursinus.

Zo oefent God ons geloof door het woordje ‘heden’. Ziet u wel hoe geestelijk de bede om dagelijks brood is, dat het alleen maar in het geloof kan, in vertrouwen op God?

 

Als we onze schatten opsparen voor morgen en als dan de Heere deze nacht onze ziel van ons afeist, dan zegt de Bijbel: Gij dwaas, in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn?

Dat betekent ook weer niet dat u zorgeloos moet zijn. Een zuiper en vraat zal arm worden, en de sluimering doet verscheurde klederen dragen en De hand der vlijtigen maakt rijk.

We bidden niet: ‘Geef ons voor een maand eten?’ Dan denken we nog zo lang te leven, maar dat weten we niet. We staan op de drempel tussen tijd en eeuwigheid, tussen gisteren en morgen. We zijn mensen van de dag. Het predikt ons onze vergankelijkheid.

 

De Catechismus zegt, dat het uitloopt op de erkenning dat onze God in de hemel de Bron, de Oorsprong is van alle goed.

opdat wij daardoor erkennen dat Gij de enige Oorsprong alles goeds zijt

Is dat ook de vrucht in uw leven? Mag het zo zijn? De Heere doet immers aan allen wel. De Bijbel zegt: Hij laat Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en Hij regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Rechtvaardigen en goddelozen krijgen brood.

Is het voor u zo, dat u zegt: ‘Dank U, Heere. Wat bent U goed! Geprezen zij Uw Naam!’?

 

Of is hier iemand die denkt: ‘Wat maakt dat nou uit, als ik maar eten kan, als ik mijn salaris maar heb aan het eind van de maand. Wat dan nog? Wat dan verder?’

Proeft u daar nooit de liefde en de zorg van uw hemelse Vader in, zodat u buigt voor Hem en belijdt:

‘O God, daar heb ik geen dag recht op, al heb ik er nog zo hard voor gewerkt, maar U gaf mij de kracht ervoor. U zegende het werk in mijn tuin, op mijn land, op de boerderij, in het gezin, voor de klas.’?

Breid u het maar uit.

 ‘O God, het is enkel goedertierenheid. Het is enkel barmhartigheid. Wat zorgt U goed voor mij! Ik dank U, Vader! U bent de Oorsprong van alle goed.’

Hij is de Bron, Die nooit opdroogt.

Dat is genadebrood eten!

 

Die erkenning is er niet bij degenen die het brood van de wereld eten. Waarom niet? Dat is het brood der smarten. Ik bedoel het uit liefde, het is echt Gods Woord. Al bent u nog zo trouw in uw kerkgang, maar als u de Heere Jezus niet kent en God de Vader in het geloof niet erkent, dan eet u het brood der smarten.

Christus stierf voor ons brood. Daarvoor droeg Hij de doornenkroon.

 

De aarde is om der zonde wil vervloekt en eigenlijk zou de aarde ons niet meer kunnen voeden. De weg tot de boom des levens is na de zondeval afgesloten. Dorens en distels gaf de aarde, maar God heeft ons niet leeg weggestuurd. Hij gaf rokken, kleding van dierenhuiden, aan Adam en Eva. En Hij sprak: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten.’ Ja, toch brood! We mogen blijven leven. We hadden verdiend om te sterven, maar de Heere gaf nog brood, nog arbeid.

 

Boven alles beloofde Hij Christus, Zijn Zoon, Die de vloek zou dragen en de zegen zou verwerven. Hij heeft geleden, gemeente, ook voor onze lichamelijke nooddruft. Hij is van God verlaten geweest. Weet u waarom? Opdat u en ik de glans van Gods gunst en Gods majesteit over ons dagelijks werk en ons dagelijks brood zouden ervaren.

Hij had geen beschutting tegen de brandende zon. Vermoeid zat Hij bij de Jakobsbron.

Hij moest klagen: ‘De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge’, zodat wij in een fijn huis kunnen wonen.

Hem hongerde in de woestijn, om onze boterham te verdienen.

Zijn kleed is Hem ontnomen, toen Hij naakt aan het kruis is vastgespijkerd, opdat u kleding zou kunnen kopen.

Voor Hem was geen lafenis, toen Hij hing aan het kruis en moest uitroepen: ‘Mij dorst!’, om ons drinken te verwerven.

 

Proeft u dat ook, als u uw brood eet? Beseft u hoe duur verworven ons brood is? Ziet u daar de liefde van Christus, de zorgende hand van de Vader in?

Voelen jullie dat, als je morgen naar school mag, jongens en meisjes? Zoveel kinderen in ontwikkelingslanden hebben geen school. Ze verhongeren en verpauperen in de sloppenwijken van grote steden.

Wat is God goed! Als u dat ziet, dan erkennen we Hem als de Bron van alle goed.

 

De tweede gedachte:

 

2. Wij belijden dat zonder Gods zegen niets zal gedijen

 

De Catechismus zegt:

En dat noch onze zorg en arbeid, noch Uw gaven, zonder Uw zegen ons gedijen.

 

Drie dingen worden hier genoemd.

Onze zorg en arbeid, Gods gaven en Gods zegen.

Dit geldt rijk en arm, zonder uitzondering. Zonder Gods zegen zal niets ons gedijen, al hebt u overvloed.

Misschien zegt iemand: ‘Maar hoe kan ik nu bidden om mijn dagelijkse brood als mijn tafel al rijk gedekt staat?’ Ik hoef het maar te pakken en op mijn bord te leggen. Dan bent je toch niet goed wijs?’ De koelkast en de voorraadkast staan vol. U hebt misschien nog wel een groot bedrag op de bank, waarmee u voor twintig jaar eten kan kopen. En dan nog bidden: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood.’? Is dat niet dwaas?

Nee, dat is niet dwaas. Dat is broodnodig. Dat onderwijst de Catechismus ons vandaag op grond van Gods Woord.

 

Want waar gaat het om? Het gaat erom, gemeente, dat we genadebrood eten. Brood alleen is niet genoeg. Daar moet iets bij. Gods moet daarover Zijn zegen geven. Het is dwaas om te zeggen: ‘Ik hoef er niet meer voor te bidden, want ik heb het al.’

Het gaat om Gods zegen. Dat geldt niet alleen voor iemand die arm is, die niet weet hoe hij van de ene in dag de andere moet komen, maar ook voor bemiddelden, die wel geld genoeg hebben om eten te kopen.

Wie geeft u gezondheid om te eten?

Wie geeft u kracht die boterham met pindakaas naar uw mond te brengen?

Wie geeft dat het eten goed is tot onderhoud van uw lichaam?

Wie geeft de zon en de regen en de wasdom?

Wie zorgt ervoor dat uw huis niet verwoest wordt door een aardbeving?

 

Voelt u, waar het om gaat? Om Gods zegen over alles!

Voelt u, hoe waar het is dat zonder Gods zegen niets zal gedijen? Ook Gods eigen gaven niet.

Genadebrood heeft zo’n heerlijke smaak. Dat proeft naar de liefde van God. Dat proeft naar het bloed van Christus. Wat is dat heerlijk! Wat is dat zoet! Geen smartebrood, maar genadebrood eten, daartoe spoort de Bijbel ons aan.

Lees Psalm 127:

Zo de Heere het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zo de Heere de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter. Het is tevergeefs dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, eet brood der smarten; het is alzo, dat Hij het Zijn beminde als in den slaap geeft.

 

Ziet u wel, zonder Gods zegen zal niets gedijen. Dat betekent niet dat we onze zorg en arbeid dan maar negeren en dat u alleen bouwt op Gods gaven en Gods zegen. Nee, ze gaan samen op!

Zorg en arbeid kunnen niet achterwege blijven. ‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten.’ Wees blij dat u vreugde mag vinden in uw werk. Maar als God het niet zegent, dan staan wij machteloos, ervaren we de gunst van God niet. Dan zwoegen we tevergeefs.

Al hebben we nog zoveel goederen, al zijn we nog zo rijk, als God het niet zegent, dan ervaren we niet Zijn genade, dan ligt er een vloek op. Wie de gaven van God ontvangt als was het de gewoonste zaak van de wereld, die eet het brood van de wereld, brood der smarten. De Heere wil niet dat we zo eten en dat we zo Zijn gaven misbruiken.

Hij wil ook niet dat we lui zijn. Hij wil dat we ervoor werken, maar Hij gunt ons ook van harte dat genadebrood en die arbeidsvreugde.

 

Gemeente, u moet God niet de schuld geven als u smartebrood eet, want God zegent ons. We zingen met de psalmist:

En zegent mens en beest, en doet
Uw hulp nooit vrucht’loos vergen.

Maar als wij Gods zegeningen niet in het geloof ontvangen, dan maken we er smartebrood van. Niet God, maar wij! Als u in ootmoed en geloof Gods gaven ontvangt, dan is het genadebrood. Als het u brengt aan de voeten van de Heere en Hem hartelijk dankt, dan mag u het ontvangen uit Gods vaderhand, in Gods gunst.

 

Begrijpt u het? De zonde zit niet in de gave, maar in de ontvanger. De zegen zit niet in de gave. Het is hetzelfde brood van dezelfde bakker en het zijn dezelfde harde euro’s waarmee u het betaalt, maar de zegen zit in het gelovig ontvangen uit Gods hand, in het erkennen, in het belijden van God, als de Oorsprong van alle goed.

In Mattheüs 4 vers 4 zegt de Heere Jezus als Hij in de woestijn door satan verzocht wordt: ‘De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord dat door de mond Gods uitgaat.’

 

Die tekst betekent niet dat wij meer nodig hebben dan brood, namelijk dat we ook geestelijke spijze nodig hebben. Dat bedoelt de Heere Jezus niet met die woorden. Wat bedoelt Hij dan wel? Hij beroept zich op Mozes in hetgeen we gelezen hebben in Deuteronomium 8:

En Hij verootmoedigde u en liet u hongeren, en spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekendmaakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit des Heeren mond uitgaat.

Israël wordt daar herinnerd aan de woestijnreis, dat ze gevoed werden met dat wonderlijke brood uit de hemel, het manna. Dat manna was wel een bijzonder middel, maar in de woestijn heel gewoon voedsel om het natuurlijk leven in stand te houden.

Dan vervolgt Mozes:

Maar gij zult gedenken den Heere uw God, dat Hij het is, Die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen.

Het volk zei:

Mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verkregen.

‘Nee’, zegt Mozes, ‘dat is niet waar. Jullie denken dat je jezelf in stand gehouden hebt, dat je je welstand aan jezelf te danken hebt, aan je zorg en je arbeid en je ijver, maar dat is niet waar.’ Mozes zegt: ‘Mens, het is God Die uw leven in stand houdt, zelfs zonder brood. Het is Zijn kracht en vermogen, Zijn zegen, het woord dat uit Zijn mond uitgaat.’

 

Hun kleding was niet verouderd in veertig jaar en hun voeten niet gezwollen. U moet eens in de woestijn lopen op uw gympen of sandalen, dan weet u hoe snel uw voeten zwellen en hoe groot wonder het is dat hun voeten niet gezwollen waren in veertig jaar! Wat heeft de Heere ze wonderlijk onderhouden!

Mozes zegt: ‘Dat komt niet door je eigen inspanning en je eigen kracht, maar dat is Gods gunst. Dat is Zijn genade. Dat is Zijn zegen daarover.’

 

Brood alleen is niet genoeg, maar een woord ter zegening van het brood moet daarbij komen. Dat bedoelt de Catechismus hier. Nooddruft moet gezegend worden, zoals uw arbeid om uw hypotheek af te lossen en ook als u spaart voor een nieuwe auto. Doe dat nooit zonder God!

Leef dicht bij de Heere en zeg: ‘Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?’

 

Geef ons heden ons dagelijks brood.

Er staat ‘Ons brood’. Had er niet moeten staan ‘Uw brood’, want het komt van boven?

Maar de Heere Jezus zegt ‘ons’. Elke graankorrel is van God en wij zijn rentmeester en toch ‘Ons brood’. We horen hier de vader-kind-relatie.

Als uw kinderen aan tafel schuiven, zegt u toch ook niet voordat u opschept: ‘Luister eens, je hebt er geen recht op, hè?’ Dat kind heeft er wel recht op, want het is uw kind en u moet voor hem zorgen.

Zo is het hier ook. Het is vanzelfsprekend dat God zorgt. Hij geeft het brood. U mag aanschuiven aan tafel en u mag zeggen: ‘Ons brood’. Die kinderrechten zijn gefundeerd in Gods verbond met Noach, het natuurverbond dat zaaiing en oogst niet zullen ophouden. Die rechten zijn gefundeerd in het bloed van Christus.

‘Geef!’ Niet een eis, maar een gebed om de zegen van God.

 

Laten we daarover zingen, Psalm 127 vers 1 en 2:

 

Vergeefs op bouwen toegelegd;

Vergeefs, om ’t huis voltooid te zien,

Gezwoegd, gezweet, o arbeidsliên,

Zo God Zijn hulp aan ’t werk ontzegt.

Vergeefs, o wachters, is uw vlijt,

Zo God niet Zelf de stad bevrijdt.

 

Vergeefs van ’s morgens vroeg geslaafd

Tot ’s avonds, en het brood der smart

Gegeten, met een angstig hart;

Vergeefs den gansen dag gedraafd;

God geeft het, hoe een ander schraap’,

Dien Hij bemint, als in den slaap.

 

De derde gedachte:

 

3. Wij belijden dat ons vertrouwen op Hem alleen staat

 

Ook voor het dagelijks brood.

Niet op mensen, niet op schepselen, niet op omstandigheden of wetten. Niet op een goede baas of een goede baan. Mensen stellen teleur. Vertrouw op God! Hij stelt nooit teleur. Met God komt u nooit bedrogen uit.

Vertrouw niet op uw bankrekening, want die zal er over een jaar nog wel zijn en die kan nog wel gegroeid zijn ook, maar bent u er dan nog?

 

Wie God erkent als de Bron van alle goed, die zal op Hem alleen betrouwen. Niet ‘en en’, maar op Hem alleen.

‘Beveel de rijken in deze tegenwoordige wereld,’ zegt de apostel, ‘dat ze niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid van de rijkdom, maar op de levende God, Die ons alle dingen rijkelijk geeft om te genieten.

Genadebrood wordt genoten. God heeft het beloofd: ‘Ik zorg voor u. Uw brood zal zeker en uw water zal gewis zijn.’ Als u het goed mag hebben en een zekere luxe hebt, dan mag u wel dubbel dankbaar zijn, dat de Heere zo goed voor u is. Leef daaruit!

 

Misschien dat iemand zich afvraagt: ‘Is deze derde gedachte nog wel zo nodig in deze tijd met de sociale wetgeving?’

Vroeger was u erg afhankelijk. Als u dan geen werk had, dan had u ook geen inkomen voor het gezin. En toch kon het kon gebeurde dat er zomaar aardappels in de gang werden gezet. Dan was u de wereld te rijk. God zorgde ook toen. Dat gebeurde toen, maar dat gebeurt trouwens nog, hoor! Die God van vroeger is nog precies dezelfde God.

Alleen, Hij kan op zoveel manieren Zijn kinderen onderhouden. Als u werkloos wordt dan ontvangt u WW en als u ziek bent keert de Ziektewet uit. Als we oud mogen worden ontvangen we ons AOW.

Wees dankbaar voor al die voorzieningen, maar zie het als middelen in Gods hand. Vertrouw niet op wetten, maar vertrouw op Hem alleen.

 

Er zijn mensen die problemen hebben met verzekeringen. Ik kan dat goed begrijpen. Laten we elkaar er niet om veroordelen, omdat de Bijbel daar geen uitsluitsel over geeft.  

Nehemia en Ezra, aan beiden wordt een geleide aangeboden voor de reis van Babel naar Jeruzalem. Het was een gevaarlijke reis en aan allebei bood de koning een legertje aan om hen te beschermen. De één zegt: ‘Nee, koning, dat kan ik niet doen, want ik vertrouw op God.’ De ander, die net zo godvrezend is, zegt: ‘Dank u wel, koning’, en hij dankt God: ‘Heere, wat bent U goed!’ Hij zag het als een middel in Gods Uw hand om zo onderweg beschermd te zijn.’ Daar hebt u het voorbeeld dat we elkaar daar nooit in moeten veroordelen.

 

Het gaat er om dat we ons vertrouwen niet op de verzekeringspolis, maar op God vestigen.

Dat vertrouwen kan beproefd worden. Als u werkloos bent is dat een beproeving, als het minnetjes is met het inkomen door allerlei omstandigheden. Ziekte is een beproeving.

O, denk dan aan die weduwe bij Elisa! Een weduwe, dat was in die tijd in armoede leven, maar haar geloof heeft die lege vaten met olie gevuld. U ziet het, gemeente, hoe het geloof samenhangt met het dagelijks brood.

 

Dit betekent niet dat u niet sparen mag en dat u niets mag wegleggen voor de toekomst. Ursinus zegt: ‘Dat mag voor tijden van nood.’ Hij geeft het voorbeeld van Jozef in Egypte. Hij bewaarde schuren vol koren voor de magere jaren die zouden komen.

Spaarzaamheid is een deugd. Ouders hebben tot taak, als dat kan, om schatten te vergaderen voor de kinderen, zegt de Bijbel.

U mag best sparen voor uw oude dag, maar zet er uw hart niet op. We moeten heilig onbezorgd zijn, ons vertrouwen alleen op God stellen. We zijn dagelijkse afhankelijk van de Heere.

 

Deze bede om ons dagelijks brood trekt een lijn naar de toekomst, naar de eeuwigheid. Het Gebed voor na het eten zegt het zo:

Wij bidden U, barmhartige God en Vader, dat Gij niet toelaat dat onze harten hier in deze aardse en vergankelijke dingen zouden geworteld zijn; maar dat wij altijd mogen opwaarts zien ten hemel, verwachtende onzen Zaligmaker Jezus Christus, totdat Hij op de wolken verschijnen zal tot onze verlossing. 

Is dat verlangen weleens in uw hart? De vloek zal dan volledig van de aarde verdwenen zijn. Er is niemand meer werkloos. Er is geen nood meer in de gezinnen. U hoeft geen strijd meer met uw zondige aard te voeren.

 

Tenslotte, gemeente, citeer ik een tekst uit de profeet Jesaja:

Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen dat geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen dat niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen.

 

Wat maken we ons druk om van alles en nog wat, wat geen eeuwigheidswaarde heeft en niet dienstbaar is aan het Koninkrijk van God en aan de eer van Gods Naam, maar vaak alleen bedoeld is tot onze eigen eer!

Waarom doet u dat nou, terwijl u weet dat de eeuwigheid komt?

Komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk.

Neigt uw oor en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken en u geven de gewisse weldadigheden Davids.

 

Gemeente, ik wil aan het eind van de dienst nog even wijzen op ‘het brood voor uw hart’.

Ons lichaam en ons tijdelijk leven is een gave van God. Wij zijn mensen van vlees en bloed. Wij zijn mensen van deze tijd, deze aarde en de cultuur en van de eenentwintigste eeuw.

Maar tegelijkertijd zijn wij mensen Gods, eeuwigheidsmensen. We hebben een eeuwige bestemming. Bedenk: Wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint en lijdt schade zijner ziel? Er is een ander brood dan ons dagelijks brood. Dat is het geestelijke voedsel, de spijze ten eeuwige leven.

In Johannes 5 kunt u lezen dat de Heere Jezus vijfduizend mensen gespijzigd heeft met vijf broden en twee visjes. Wat een opzienbarend wonder! Maar uiteindelijk heeft de Heere Jezus hun leven maar voor een paar uur versterkt. De volgende morgen hadden ze weer honger.

De Heere Jezus trekt de lijn door van het dagelijks brood naar het Brood dat nimmermeer vergaat.

Ik ben het levende Brood Dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het brood dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld.

Want Mijn vlees is waarlijk spijs, en Mijn bloed is waarlijk drank.

 

Gemeente, laat alle zegeningen en goedheid van God in uw leven u brengen aan Zijn voeten. Hij is de Bron van alle goed.

Strijk al Gods zegeningen niet gedachteloos op!

 

Als Hij nu zo zorgen wil voor het tijdelijke leven, dan wil Hij dat zeker voor het eeuwige leven.

 

Leef niet onbekeerd verder.

Jongens en meisjes, dien dan toch de Heere! Heb Hem lief!

 

We bidden om dagelijks brood en we belijden daarmee dat ons leven zo broos is.

En daarom:

Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet.

Christus reikt u Zijn hand:

Die in Mij gelooft, zal leven.

 

Als u die gave veracht dan eet u het brood der smarten.

O, geloof in Hem! Leg uw handen op het Lam. Wees met God verzoend.

En bid zo dat afhankelijke gebed:

 

Vader in de hemel, geef ons heden ons dagelijks brood.

 

Amen.