Ds. J.S. van der Net - 1 Thessalonicenzen 5 : 18

Een oproep tot ware dankbaarheid

een verschuldigde dankbaarheid
een wezenlijke dankbaarheid
een allesomvattende dankbaarheid

1 Thessalonicenzen 5 : 18

1 Thessalonicenzen 5
18
Dankt God in alles; want dit is de wil van God in Christus Jezus over u.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 68: 10
Lezen : 1 Thessalonicensen 5: 12-22
Zingen : Psalm 145: 1 en 3
Zingen : Psalm 138: 1
Zingen : Psalm 138: 3
Zingen : Psalm 40: 2

Kinderen, deze week kwam mijn kleindochtertje thuis met een werkje dat ze op school gemaakt had voor de dankdag. Op dat werkje stond: ‘Dank God altijd. Elke dag. Overal. Iedere seconde, elke minuut, ieder uur. Breng dank.’

Dat moet je maar proberen te onthouden.

 

Gemeente, een korte tekst voor de dankdag. We vinden die in de eerste brief van Paulus aan de Thessalonicensen, hoofdstuk 5, het eerste gedeelte van vers 18:

 

Dankt God in alles.

 

Deze Schriftwoorden preken ons: een oproep tot ware dankbaarheid.

We zien:

1. een verschuldigde dankbaarheid;

2. een wezenlijke dankbaarheid;

3. een allesomvattende dankbaarheid.

 

1. Een verschuldigde dankbaarheid

Paulus heeft deze brief geschreven aan de gemeente in Thessalonica.

Meisjes en jongens, Thessalonica is een havenstad in Griekenland. Paulus is daar geweest op zijn tweede zendingsreis en hij heeft daar een gemeente gesticht. De wat grotere kinderen weten het wel van de Bijbelse geschiedenis: Paulus heeft toen Thessalonica moeten verlaten onder bijzondere omstandigheden. Er was in de stad een grote opstand tegen hem gekomen. Met behulp van ene Jason is Paulus toen ’s nachts weggevlucht naar Beréa.

 

Maar toch is er in Thessalonica een christelijke gemeente ontstaan. En in die gemeente is iets bijzonders aan de hand. Weet u wat heel kenmerkend is voor de gemeente van Thessalonica?

Ze leven daar heel sterk bij de gedachte aan de wederkomst van de Heere Jezus. De verwachting dat de Heere Jezus spoedig terug zal komen, is bij sommigen zo sterk dat het leidt tot dweperij. Ze weigeren zelfs om hun dagelijkse werk te doen.

 

Ik zal een eenvoudig voorbeeld geven van hoe het was, meisjes en jongens.

Iemand werd ’s morgens wakker en bedacht: Ik moet vandaag in de tuin werken. Er is veel te doen; ik moet hard werken.

Maar plots dacht hij: Ik doe het maar niet, want het hoeft eigenlijk niet. Misschien komt de Heere Jezus morgen wel terug en wat heeft het dan voor zin om zo hard in de tuin te werken?!

Misschien waren er ook wel kinderen die hun huiswerk voor de andere dag moesten maken en bij zichzelf dachten: Waarom zou ik mijn huiswerk maken? Misschien komt de Heere Jezus morgen terug en wat heeft het dan voor zin dat ik mijn huiswerk maak?

Zo was het daar in die gemeente van Thessalonica.

 

Maar Paulus zegt op een andere plaats heel duidelijk dat zo iemand niet wil werken, hij ook niet ete (2Thess.3:10). Anders gezegd: als je niet werkt, krijg je ook geen eten.

Als Paulus in Korinthe is, hoort hij over deze dingen in de gemeente van Thessalonica. Hij schrijft dan een brief aan de Thessalonicensen om ze onderwijs te geven over de wederkomst van de Heere Jezus.

Hij besluit deze brief met het geven van aanwijzingen voor ons dagelijkse leven. Paulus wijst erop dat we iedere dag moeten leven in de tere vreze des Heeren. En daar hoort onze tekst ook bij: Dankt God in alles.

In veel Bijbeltjes, meisjes en jongens, staat het woordje ‘God’ schuingedrukt. Dat betekent dat de Statenvertalers het ertussen hebben gezet. Maar dat woordje ‘God’ staat er in de oorspronkelijke taal niet. Eigenlijk staat er in het Grieks: ‘In alles, dankt.’

Toch wordt door de toevoeging van het woordje ‘God’ de tekst wel verduidelijkt, gemeente. Immers, de Heere alleen is de Bron van alles wat we ontvangen. Ik zie Paulus op de Areópagus staan. Hij spreekt daar tot een kring van toehoorders en zegt: Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij (Hand.17:28). Ieder mens, of hij het nou wel of niet ziet, is uit Gods hand voortgekomen.

 

Paulus bedoelt: God onderhoudt al het leven. Daarom zijn wij allemaal – jullie, kinderen, jeugd, ouderen – op deze dankdag schuldig de Heere te erkennen, te loven en te prijzen voor alles wat Hij geeft. Daarom zijn we de dienst begonnen met het lied: ‘Geloofd zij God met diepst ontzag; Hij overlaadt ons dag aan dag, met Zijne gunstbewijzen. Die God is onze zaligheid; wie zou die hoogste Majesteit dan niet met eerbied prijzen?’

Zeg het zelf maar: is de Heere niet goed voor ons geweest, van biddag tot dankdag? Er zijn in de achterliggende maanden weer veel mensen overleden; kijk de rouwadvertenties in het RD er maar op na. Misschien zijn er ook wel vrienden of familieleden van u overleden, of andere mensen die u kent. Maar wij …, wij mogen er nog zijn.

Zou het ons dan niet betamen om in waarheid, met een gebroken hart vanwege onze zonden, met David te zeggen: Komt, laat ons aanbidden en nederbukken; laat ons knielen voor den Heere, Die ons gemaakt heeft (Ps.95:6)? De Heere heeft niet alleen ons leven gespaard, maar Hij heeft ons ook, iedere dag weer, gegeven wat we nodig hadden voor ons levensonderhoud. De Heere heeft het Woord van Zijn Noachitisch verbond vervuld: Voortaan al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, niet ophouden (Gen.8:22).

 

Hebben ook jullie er erg in, meisjes en jongens, hoe de Heere voor ons gezorgd heeft? De oogst is weer binnen. We hebben kracht gekregen om ons dagelijks werk te doen en jullie konden iedere dag weer naar school.

Laten we blij zijn dat er weinig werkloosheid is in ons land. Er zijn weinig werkloze mensen. We kennen eerder een overspannen arbeidsmarkt. Toch kan het soms moeilijk zijn om een passende baan te vinden.

Meisjes en jongens, beseffen jullie dat iedere dag de tafel weer gedekt stond? In de periode van biddag tot dankdag is er geen dag geweest dat je vader of moeder moest zeggen: we hebben geen geld meer om brood te kopen. Natuurlijk, ik weet ook wel dat er verschil is in hoe een boterham belegd wordt. Maar ik weet zeker dat er hier niemand in de kerk is die in de achterliggende maanden droog brood heeft moeten eten.

Nee, de Heere heeft ontzettend veel gegeven. Vandaag roept de Heere ons allen op, oud en jong, om Zijn weldaden hier in Zijn huis te gedenken.

Dan kijk ik naar de grotere meisjes en jongens. Hebben jullie Gods goedheid gezien als je goede resultaten had op school? Hebben jullie het als de goedheid van God ervaren toen je slaagde? Was het niet de goede zorg van de Heere dat je je studie zonder hindernissen mocht voortzetten?

 

Kleine kinderen, hebben jullie ook gezien dat de Heere goed is?

Jullie hebben allemaal weleens foto’s of plaatjes gezien van andere landen, bijvoorbeeld Afrika of Azië – plaatjes waarop je ziet dat kinderen in de vuilnisemmers zoeken naar etensresten, om zo toch nog wat te eten te hebben.

Nou, ik weet zeker dat niemand van jullie in de vuilnisemmer of in de kliko heeft moeten graaien om wat te eten te krijgen.

Je mocht naar school; de schooldeur stond steeds open. Er waren genoeg boeken en voldoende leermiddelen op school. Er waren lokalen met computers; ja, alles was er.

Hebben jullie toen niet gedacht: Heb ik dat allemaal wel verdiend? Ik doe zo dikwijls boze dingen. Ik bedenk zo vaak lelijke dingen. Ik heb het niet verdiend dat de Heere mij al die goede dingen geeft. Soms doe ik ook lelijk tegen dat meisje of die jongen op school en dat is ook zonde.

Ja, en heel erg verdrietig!

Meisjes en jongens, dan is de Heere goed voor kinderen, voor zondige kinderen. De Heere is het daarom waard dat ook kleine kinderen op de dankdag in de kerk komen.

Kinderen, daarom ben ik ontzettend blij dat jullie ook in de kerk zijn.

 

We gaan nog een stapje verder, gemeente.

Het seizoen van biddag tot dankdag was genadetijd. Betaamt het ons ook niet om de Heere te erkennen voor de geestelijke zegeningen die Hij steeds schonk? Naast het dagelijks brood gaf Hij de prediking van wet en Evangelie. Zondag na zondag werden uw zonden u aangewezen, maar ook het middel tot verzoening: Jezus Christus, Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader (Gal.1:4).

Als u de Heere nog niet kent: heb toch oog voor de goedheid van God in uw leven. Er staat in de Bijbel: De bezoldiging der zonde is de dood (Rom.6:23). Het zou rechtvaardig geweest zijn als we in de tijd tussen biddag en dankdag gestorven waren, als de Heere met ons in het gericht was getreden, als Hij rekenschap van ons had gevraagd. Maar de Heere heeft dat niet gedaan. Hij betuigt het iedere zondag en ook vandaag weer: Wendt U naar Mij toe, wordt behouden (Jes.45:22).

En daarom vraag ik u: geeft de Heere vandaag dan geen reden om Hem te prijzen in Zijn huis, om dankdag te houden?

 

We gaan weer een stapje verder.

Ik denk aan degenen die de Heere vrezen. Als u terugkijkt, zijn er dan in de achterliggende maanden geen ogenblikken geweest dat u in Gods huis werd verblijd? Zijn er geen momenten geweest dat er vanaf de kansel werd gepredikt wat er in de binnenkamer had plaatsgevonden? Zijn er geen momenten geweest dat de Heere ondanks onze afdwalingen Zijn Woord liet openvallen, zodat we onderwezen werden?

Die goedertieren God in Christus wilde ons steeds weer terugleiden als we afgedwaald waren, zodat we onze ogen weer op Hem mochten richten. We werden het steeds weer gewaar: De Naam des Heeren is een Sterke Toren (Spr.18:10).

 

Zeker, niet alle kinderen van God hebben voortdurend zicht op hun Heere en Heiland. Ze zijn jaloers op David als ze hem horen zeggen: Maar ik vertrouw op U, o Heere! Ik zeg: Gij zijt mijn God. Mijn tijden zijn in Uw hand (Ps.31:15‑16).

Ze kunnen, ook op dankdag, weleens twijfelmoedig en bekommerd in de kerk zitten en zeggen: ‘Ik vrees dat ik nog alles mis en dat mijn werk geen waarheid is.’ Dan kunnen ze op de dankdag zo neergebogen naar de kerk gaan en hebben ze zoveel vragen waarmee ze worstelen.

Het is waar, gemeente; de dagen der duisternis zijn vele. Maar aan de andere kant: zeg eens eerlijk, is er dan nooit eens een straaltje in uw ziel gevallen van de Zon der Gerechtigheid, van de Heere Jezus Christus? Viel er onder de prediking nu nooit eens een lichtstraal uw donkere hart binnen? Is er nooit eens een ogenblik geweest in de achterliggende maanden dat uw hart week gemaakt werd door de dauw van de Heilige Geest? Er waren toch wel ogenblikken dat u mocht zeggen: ‘Gods vriend’lijk aangezicht heeft vrolijkheid en licht’?!

Dan heeft de Heere bewezen dat Hij tóch geen land van uiterste duisternis is, zwakgelovigen en twijfelmoedigen in ons midden. Dan mag u vandaag níet zeggen dat u geen redenen hebt om de Heere te danken. De Heere heeft juist overvloedig reden tot dank gegeven, want we hebben nergens recht op.

 

Gemeente, er is alle reden om dankdag te houden. Er is vandaag niemand in de kerk die het niet betaamt de Naam des Heeren ootmoedig dank te zeggen.

 

Dankt God te allen tijde.

We hadden het over verschuldigde dankbaarheid. We letten vervolgens op wezenlijke dankbaarheid.

Maar we zingen eerst Psalm 138 vers 1:

 

‘k Zal met mijn ganse hart Uw eer

vermelden, Heer’,

U dank bewijzen;

‘k zal U in ’t midden van de goôn,

op hogen toon,

met psalmen prijzen;

ik zal mij buigen, op Uw eis,

naar Uw paleis,

het hof der ho-ven,

en, om Uw gunst en waarheid saâm,

Uw groten naam

eerbiedig loven.

 

Dankt God in alles.

We letten ten tweede op:

 

2. Een wezenlijke dankbaarheid

De apostel zegt: Dankt God in alles.

Wat bedoelt hij dan eigenlijk? Spreekt hij dan over een koude, dode dankbaarheid, een plicht, een wettische dankbaarheid? Of over een soort automatisch brengen van onze gaven die we in het collectezakje doen, of van onze rekening afschrijven? Of misschien wel over de verplichting die we voelen om actief te zijn in de gemeente?

Nee, gemeente, dáár spreekt de apostel niet over. Want echte, hartelijke dankbaarheid is nooit een product van ons, nooit een vrucht van ons.

 

Eigenlijk zou je het woordje ‘dank’ dat hier in de grondtekst staat, ook zó kunnen vertalen: ‘goed spreken van de genade’. Goed onthouden, meisjes en jongens: ‘goed spreken van de genade’.

Hier wordt het grote geheim van de dankbaarheid aangewezen. Echte dankbaarheid is niets anders dan antwoorden op Gods vrije gunst in Christus. Oprechte dankbaarheid is niets anders dan een antwoord op de genade van God die Hij in een zondaar verheerlijkt.

Het echte danken hangt altijd samen met het ontvangen van de genade van God in de donkerheid van ons verloren bestaan. Want als de Heere ons, gevallen mensenkinderen, gaat omschijnen met het licht van Zijn genadig welbehagen – met andere woorden, meisjes en jongens: als we bekeerd worden – dan springen we op van vreugde. Dan gaat onze gesloten mond open.

 

De Heere brengt ons zo tot de levende, evangelische dankbaarheid. Die dankbaarheid vloeit voort uit de gelovige vereniging met de Heere Jezus Christus.

Dan komt er een tijd in ons leven dat we zeggen: Heere, is het dan toch waar dat U Zich nog bemoeit met zo eentje als ik ben? Is het dan toch waar, Heere, dat U naar mij omziet? O, Heere Jezus, wilt U zich openbaren aan zo’n zondaar als ik ben? Mag ik de Uwe zijn en U de mijne? O, Heere Jezus, wat is dat groot! Wat is dat eeuwig groot!

Dan klinkt er in het hart: ‘'k Zal met mijn ganse hart Uw eer vermelden, Heer’, U dank bewijzen; ‘k zal U in ’t midden van de goôn, op hogen toon, met psalmen prijzen.’

 

Dankt God in alles.

In de eerste plaats betekent het dus: goed spreken van de genade. Maar het Nederlandse woordje ‘danken’ heeft ook een samenhang met het woordje ‘denken’.

‘Denken’ betekent: gedenken aan. Die samenhang van ‘terugdenken’, ‘gedenken aan’, vinden we veelvuldig in de psalmen terug. Hoor maar: ‘Ik zal met al mijn hart den Heer’, blijmoedig, geven lof en eer; mijn tong zal mijn gemoed verzellen, en al Uw wonderen vertellen.’

Danken – dat is in de eerste plaats: denken aan God in Christus, Die Zich aan onze ziel wilde openbaren als een genadig God. Dat is: denken aan God in Christus, Die Zich openbaarde als een gaarne vergevend God, als een vriendelijke Vader in de Heere Jezus Christus.

O, dan gaat ons hart naar Hem uit en dan breken er ogenblikken aan in ons leven dat we loven en prijzen – prijzen vanwege de hoge wegen Gods in ons leven, maar ook prijzen en loven vanwege de diepe wegen die Hij met ons ging om ons als een bedelaar aan de troon der genade te brengen. Dan worden we verwaardigd om de Heere groot te maken over de weg der verzoening die Hij in Christus heeft geopenbaard.

‘Danken’ is goed spreken van de genade. ‘Danken’ is ook ‘denken’. Soms worden we in gedachten teruggeleid, gemeente, naar het eeuwige welbehagen van de Vader. Dan gaan we ons verwonderen over het wonder dat God een weg heeft uitgedacht waar geen weg was. Dan gaan we met Paulus zeggen: Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave (2Kor.9:15).

 

Díe dankbaarheid – dat goed spreken van Gods genade en dat denken – die ware dankbaarheid komt altijd op uit het dal van de ootmoed, gemeente. Dat moeten we niet vergeten. Ja, het komt op uit het dal van de ootmoed. Want dankbaarheid waarin de vernedering ontbreekt, is een stank in de neusgaten van God.

Je komt weleens mensen tegen die zo gemakkelijk danken kunnen. Alleen maar danken en nog eens danken. Ja, dan vraag je je toch weleens af, in het licht van de Heilige Schrift: Is er ooit een gemis geweest? Ben je ooit een bedelaar geworden? Want ik hoor helemaal niets over armoede.

Gemeente, hoe zullen we ooit danken als we niet weten wat bidden is, wat smeken is, wat bedelen is? Hoe zullen wij de Heere ooit erkennen als we niet als een onwaardige, als een rechteloze voor God zijn terechtgekomen?

Alle danken is nog geen danken dat de Heere behaagt. Het oprechte danken is altijd verbonden aan bidden. De Bijbel verbindt bidden en danken altijd aan elkaar. Bidt zonder ophouden gaat volgens Paulus vooraf aan dankt God in alles.

Danken is altijd verbonden aan de belijdenis van onze onwaardigheid. De ware erkenning van God als de Gever van alle goed gaat gepaard met de erkenning van onze nietigheid en kleinheid. Danken doe je alleen vanuit het dal van ootmoed.

 

In de Bijbel, meisjes en jongens, lees je dat de Heere Jezus een gelijkenis vertelt over een farizeeër en een tollenaar.

Nu, die farizeeër in de gelijkenis had echt níets van het echte danken. Die stond voor in de tempel en zei hoe goed hij eigenlijk wel was. Zó stond hij God te danken: Heere, ik doe dit. En: Heere, ik doe dat. En: Heere, ik dank U voor dit en ik dank U voor dat.

Helemaal achteraan stond ook iemand: een arme tollenaar. Hij zei: O God! wees mij zondaar genadig! (Luk.18:13).

Is dat een dankgebed? Is dat nu echt een dankgebed?

Ja, gemeente. Daarin ligt oprechte dankbaarheid. Daarin ligt de erkenning dat alleen Gód kan helpen, dat alleen God in zijn nood kan voorzien. Het gebed van die tollenaar was bidden en danken. Misschien doen we een beetje minachtend over dat gebed van die tollenaar, maar dan vergissen we ons. Want die tollenaar erkent de Naam des Heeren.

Zo erkennen Gods kinderen die zich in hun onwaardigheid voor God verootmoedigen juist door die verootmoediging de Naam des Heeren. Zo danken ze God.

Nog een ander voorbeeld. Ik denk aan Jakob die op het punt staat Ezau te ontmoeten.

Voordat hij Ezau ontmoet, valt het licht van de Heilige Geest over hem. Dan ziet Jakob Wie de Heere altijd voor hem is geweest en wie hij eigenlijk zelf is. Dan gaat Jakob danken.

Wat zegt Jakob dan?

Ik ben geringer dan al deze weldadigheden (Gen.32:10).

Dát was een dankgebed in het dal van de ootmoed. Het ware danken gaat altijd gepaard met deze belijdenis: Ik ben geringer dan al deze weldadigheden.

 

Dankt God in alles.

Nee, de apostel bedoelt hier niet een vormendienst; dat is u wel duidelijk geworden, gemeente. Het gaat om een danken waarbij je betrokken bent met je hele bestaan.

Als God ons verstand verlicht, dan gaan we het leven vanuit een andere gezichtshoek zien. Telkens als de Heere ons door Zijn Geest daar weer brengt, gaan we dat woord weer verstaan. Dan gaan we zien dat onze gaven, dat onze talenten, dat de zegeningen van de oogst de Heere toebehoren. Dan ga je, met alles wat de Heere gaf, je aan God bevelen, je aan God opdragen en aan God overgeven. Dan komt er die levende offerande van een kind van God die zich aan de Heere overgeeft.

Dat is een levende offerande die voortvloeit uit de bediening van de Heere Jezus Christus, die biddende en dankende Hogepriester in de hemel, Die Zichzelf beveelt als een levend dankoffer om Hem te offeren.

 

Waar komt dat in uit? U zegt misschien wel: u hebt een heleboel gezegd over de echte dankbaarheid, maar waarin komt die uit?

Die komt daarin uit dat we gewillig gemaakt worden om de Heere te dienen met onze goederen.

Meisjes en jongens, hebben jullie weleens gehoord van de vrouw van Chûsas? Chûsas was de rentmeester van de wrede Herodes. In Lukas 8 staat iets heel bijzonders over zijn vrouw. Daar staat: (…) en Johanna, de huisvrouw van Chûsas, den rentmeester van Heródes, en Susanna, en vele anderen, die Hem – Jezus dienden van haar goederen (Luk.8:3). Ze had zichzelf met haar goederen voor de dienst van de Heere overgekregen. Zo dankte zij God. Zo komt echte dankbaarheid tot uiting.

Ik denk ook aan David. Hij houdt een inzameling voor de tempel. Goud en zilver en sieraden – het wordt allemaal gebracht. David staat erbij, bij al dat goud en zilver. Hij kijkt ernaar en dan komt de Heilige Geest in zijn hart. Dan ziet David van zichzelf af en zegt hij: Het is alles van U, en wij geven het U uit Uw hand (1Kron.29:14).

Dat is de uiting van ware dankbaarheid. Dát is de inhoud van een vrijwillige offerande die Gods kinderen offeren. Ze geven zichzelf, maar ze geven ook het hunne. De dienst van de Heere staat op de eerste plaats.

 

Dankt God in alles.

Er is een heleboel gezegd over dankbaarheid. Leg uw hart er maar naast. Hebt u iets van die dankbaarheid, van die hartelijke verootmoediging, van dat belijden van uw rechteloosheid, van die overgave? Kom, onderzoek uzelf.

Van nature kennen we die dankbaarheid niet. Dan danken we God met de mond, maar niet met het hart. Wat we hebben, schrijven we aan onszelf toe; zó verdorven zijn wij. O, natuurlijk, door een zekere uitwendige gehoorzaamheid willen we wel iets geven. Maar tegelijk onthouden we de Heere alles waar Hij recht op heeft.

Iemand zegt: Wat onthoud ik de Heere dan? Ik kom in de kerk. Ik geef rijkelijk gaven, ben actief in de gemeente en ga zo maar door. Ik doe dít en ik doe dát. Ik sta altijd voor iedereen en alles klaar.

Maar, gemeente, als u God uw hárt onthoudt, dan onthoudt u Hem alles. Dan hebt u dankdag zonder God. Als God zegt: Mijn zoon! geef mij uw hart (Spr.23:26), dan is dat geen vriendelijk verzoek, maar een bevel, met een o zo rijke belofte.

Leg je hart open en hef het op naar boven: ‘Neig mijn hart, en voeg het saâm tot de vrees van Uwen Naam. Heer’, mijn God, ik zal U loven, heffen ’t ganse hart naar boven; ’k zal Uw naam en majesteit eren tot in eeuwigheid.’

Psalm 116 zegt het zo duidelijk: Hij neigt Zijn oor tot mensen die Hem zo aanroepen. Hij roept onbekeerden nog toe: Ontwaakt, gij, die slaapt, en staat op uit de doden (Ef.5:14).

‘Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de doôn! En Christus zal over u lichten! Ontwaak en sta op! het gevaar is zo groot: wie kiest, o verdwaasde! voor ’t leven den dood?’

 

Gemeente, brengt u meer dank aan uzelf dan aan God, de Gever van alle goede gaven? Vindt u dat u het er zelf nogal goed van afgebracht hebt?

Ik roep u toe: Word wakker! Het gevaar is zo groot en de tijd is voorts kort.

 

Dankt God in alles. Hierin zien we ook een allesomvattende dankbaarheid.

Maar we zingen eerst nog vers 3 van Psalm 138:

 

Dan zingen zij, in God verblijd,

aan Hem gewijd,

van ’s Heeren wegen;

want groot is ’s Heeren heerlijkheid,

Zijn Majesteit

ten top gestegen;

Hij slaat toch, schoon oneindig hoog,

op hen het oog,

die need’rig knie-len;

maar ziet van ver met gramschap aan

den ijd’len waan

der trotse zielen.

 

3. Een allesomvattende dankbaarheid

Dankt God in alles. Je mag ook zeggen: dank God in alle omstandigheden.

De ware dankbaarheid ligt ten diepste in de goedheid en de genade van God, bewezen aan mij, een ellendige, een rechteloze. Gemeente, we hebben de dood verdiend; en alles wat we boven de dood verkrijgen, is louter vrijmacht, waarvoor we God moeten erkennen.

Er kunnen veel dingen zijn in uw leven die u pessimistisch maken of mistroostig, maar hoe uw persoonlijke omstandigheden ook zijn, goed of juist moeilijk, de oproep blijft gelden: Dankt God in alles.

Deze oproep geldt ook Gods kinderen. Hoe vaak gebeurt het niet, ook na genade, dat we bij de Heere wegdwalen? Wat zijn we vaak ver van de ootmoedige gestalte die we bijvoorbeeld bij een Mefibóseth vinden: Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar een doden hond, als ik ben? (2Sam.9:8).

 

Danken – dat is ook: de Heere gedenken. Wat vergeten we de Heere dikwijls, ook na ontvangen genade nog. Dan vergeten we de Heere als de enige dankgrond in ons gebed, als de enige bron van de heiligmaking. Ons leven verdoft en de verborgen omgang met de Heere verstilt. We gaan toch weer leven alsof we rechten hebben. We wórden wat met de genade. In voorspoed zijn we ondankbaar en in tegenspoed ongeduldig, omdat we de Heere uit het oog verloren hebben.

Het leven der dankbaarheid is hier onvolkomen. Ja, zegt de Heidelbergse Catechismus, de allerheiligste heeft maar een klein beginsel van deze heiligheid. Daarom worden de Thessalonicensen en Gods kinderen van alle eeuwen steeds weer vermaand: Dankt God in alles. Dank Hem onder alle omstandigheden.

 

Dat was ook de praktijk van Paulus’ leven. Als Paulus zegt: Dankt God in alles, dan was dat geen dorre theorie van hem. Het was werkelijkheid voor hem en die heeft hij door genade ervaren.

Weet je nog, meisjes en jongens, dat Paulus in Filippi in de gevangenis zat, aan handen en voeten gebonden, en zijn rug opengescheurd door de geseling? Maar toch dankte hij God met lofzangen.

De apostel spreekt hier vanuit de ervaring van zijn eigen leven en daarom kan hij de opdracht doorgeven: Dankt God in alles.

Gemeente, dat geldt in alle tijden, als ons geestelijke weldaden worden geschonken. ‘Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden; vergeet ze niet; ’t is God, Die z’ u bewees.’

Maar wat is de praktijk? Dat we vaak meer onze rampen tellen dan onze zegeningen. Over de tegenslagen weten we na vijfentwintig jaar nog heel wat te zeggen, maar over de zegeningen kunnen we vaak niet zoveel meer vertellen, tenzij de Heere het ons indachtig maakt.

Vroeger zeiden ze wel: de tegenslagen worden in marmer gebeiteld en de voorspoeden worden in het zand geschreven. Nou, wat in het zand geschreven staat, wordt weer weggespoeld door de zee en dan zie je het niet meer, maar wat in marmer gebeiteld staat, wordt niet uitgewist. Wat daar staat, blijft je altijd bij.

 

De Heere vraagt dat we met al Zijn gunstbewijzen, zoals een goede gezondheid, een goed en vast inkomen of een rijke oogst, tot Hem komen. We moeten …, nee, we mógen in Hem, de Hemelse Gever, die getrouwe Vader in de hemel, eindigen op deze dankdag.

Ja, zegt iemand, mooi gezegd! Heel mooi. Ik geef het toe: de Heere is het ook waard. Maar om nu op dat plekje te komen, nou, dat lukt me niet; dat lukt me echt niet.

Ja, dat begrijp ik. Maar, weet u, de Heere wil biddeloze mensen leren bidden, Hij wil dankeloze mensen leren danken. Hij kent uw zuchten wel. Hij hoort uw schuldbelijdenis wel. Hij kent uw verlangen om Hem oprechte dankbaarheid te brengen en Hij wil uw verbroken en verslagen zondaarshart in Christus in gunst aanschouwen. Hij zál u gedachtig zijn, zo gij Hem slechts uw nood, uw moeite bekent en die bij Hem brengt.

 

Dankt God in alles.

In álles. Ook in tegenspoed: als je financiële tegenslag krijgt en elk dubbeltje moet omkeren, als je zelf of een van je geliefden ernstig ziekt wordt. Er kunnen zoveel tegenslagen zijn. Het loopt met je kinderen niet zoals je graag zou willen. En in hoeveel huwelijken zijn er geen grote spanningen? O, wat kan het een slag zijn als je staat aan het graf van iemand die veel, die alles voor je betekende. Je leven staat ineens stil; het wordt nooit meer hetzelfde.

Dankt God in alles.

Kan dat dan? Kan dat: in tegenspoeden dankbaar zijn?

We leggen ons oor te luisteren bij wat Habakuk belijdt: Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en geen vrucht aan den wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal, en de velden geen spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal; zo zal ik nochtans in den Heere van vreugde opspringen, ik zal mij verheugen in den God mijns heils. De Heere Heere is mijn Sterkte; en Hij zal mijn voeten maken als der hinden, en Hij zal voor mij doen treden op mijn hoogten (Hab.3:17‑19).

Hij is dankbaar in tegenspoed. Er is nergens zicht op uitkomst, op verbetering. De wijnstok is kaal, de olijfboom leeg. Geen gewas is er op de akker en geen vee in de stal. Na een diepe les dat zijn God het al regeert, leert hij danken, danken in al de tegenspoed.

 

Zo komt de Heere in ons leven over met de vertroostende bediening van Zijn Woord. En dan mogen wij, ondanks ramp en tegenspoed, over het verdriet heen op Jezus zien en zingen: ‘Hij geeft m’ opnieuw een danklied tot Zijn eer, een lofzang. Velen zullen ’t zien en God eerbiedig hulde biên, Hem vrezen, en vertrouwen op den Heer.’

Overal waar de Heere is, is het goed, hier en heden, dan en daar.

Vroeger, toen ik nog jong was, kwam ik weleens in de kerk bij een predikant die de dingen erg plastisch kon zeggen. Hij zei weleens: ‘Beter met Jezus in de brandnetels dan met de duivel in het fluweel.’ Hij bedoelde ermee: beter mét de Heere in tegenspoed dan zónder de Heere in voorspoed.

 

Dankt God in alles.

Gemeente, de kern van de les die we gehoord hebben, kan ik niet beter samenvatten dan met de woorden die de Heere Jezus ons heeft voorgehouden: Zonder Mij kunt gij niets doen (Joh.15:5). Zonder Mij kunt u niet danken, want Ik ben de Bron van alle goed, van alle dank.

 

Gemeente, ik leg als belijdenis in uw mond: Heere, tot Wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods (Joh.6:68‑69).

Zie op Hem, uw Heiland!

 

Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave (2Kor.9:15).

Amen.

 

Slotzang: Psalm 40 vers 2

 

Hij geeft m’ opnieuw een danklied tot Zijn eer,

een lofzang. Velen zullen ’t zien

en God eerbiedig hulde biên,

Hem vrezen, en vertrouwen op den Heer’.

Wel hem, die ’t Opperwezen

dus kinderlijk mag vrezen,

op Hem vertrouwen stelt,

en, in gevaar, geen kracht

van ijd’le trotsaards wacht,

van leugen of geweld.