Ds. R. Kattenberg - Genesis 3 : 20
Onderwerp
Genesis 3 : 20
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 98: 1 en 2 | |
Lezen : | Genesis 3: 1 - 21 | |
Zingen : | Psalm 51: 5, 9 en 10 | |
Zingen : | Psalm 142: 4 en 5 | |
Zingen : | Psalm 115: 9 | |
Zingen : | Psalm 5: 7 |
Gemeente, de tekst voor de preek vindt u in Genesis 3 vers 20:
Voorts noemde Adam de naam van zijn vrouw Eva, omdat zij een moeder van alle levenden is.
In deze tekstwoorden beluisteren wij: De vrucht in Adams leven op Gods eerste adventsprediking.
Wij letten op die vrucht in het leven van Eva. Er verandert iets. We zien dat in:
1. Eva krijgt een nieuwe naam.
2. Eva krijgt een nieuwe bestemming.
1. Eva’s nieuwe naam
Gemeente, we bevinden ons weer in de adventsweken. Advent vraagt om adventsprediking. We geven dan in het bijzonder aandacht aan de komst van de Heere Jezus Christus in ons menselijk vlees. Advent wil immers zeggen: Hij komt!
Is adventsprediking zo bijzonder?
Eigenlijk is het heel gewone prediking. Als je aan onze kinderen vraagt waar het om gaat in zo’n preek zullen ze misschien zeggen: Om de kribbe! Dat is een goed antwoord. Maar je moet dan wel een stapje verder gaan, want in een adventspreek gaat het ook om het kruis, het kruis van Golgotha. Want ook in de tijd van advent geldt het Woord van de apostel: Wij prediken Christus, de Gekruisigde (1Kor.1:23). Zó moeten we naar 25 december toe leven!
Er zijn nogal wat mensen die geen raad weten met advent. Ze redeneren dat er op 25 december iets speciaals moet gebeuren. Verwachtingsvol zien ze uit, maar… dan gebeurt er niets… Nee, we moeten de adventstijd zien vanuit het centrum van de hele Godsopenbaring. Adventsprediking is de prediking van een gekruiste en opgestane Zaligmaker. Advent predikt de dood in Adam en het leven in Christus. Juist als je de Bijbel als één geheel neemt, dan ziet u dat kribbe en kruis bij elkaar horen. Die vormen een eenheid. God kan alleen de zonden vergeven vanuit het volbrachte werk van de Heere Jezus Christus, door het bloed van het Lam van God dat Hij gestort heeft tot een verzoening van de zonde. We moeten bij het kruis, bij Jezus zijn.
Dat is de boodschap die vanuit de tekst tot ons Er is in het levensboek van ons mensen geen bladzijde die zwarter is dan deze bladzijde. De zondeval, de afval van de mens staat op de voorgrond.
Wie was die mens? Adam en Eva. Alleen zij? Nee, die zondeval gaat ons allen aan, wij en onze kinderen.
Gemeente, het gaat ten diepste om ons allemaal. Wij lezen hier dat we God de rug hebben toegekeerd en ons hebben verbonden aan de vorst der duisternis. We zien de mens daar staan in al zijn huichelachtigheid en in het verbloemen van zijn schuld. O, wat zijn we bezig om ons straatje schoon te vegen. Leest u maar mee vanaf vers 9. En de Heere God riep Adam en zeide tot hem: Waar zijt gij? En hij zei: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij. En Hij zei: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van dien boom gegeten, van welken Ik u gebood dat gij daarvan niet eten zoudt? Toen zei Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten. En de Heere God zei tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zei: De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten (Gen.3:9-13).
Daar staat de mens in zijn zelfhandhaving voor God. En als hij zó staat tegenover de hoogheilige God, als de mens alle schuld van zich afschuift, dan kunnen wij niets anders verwachten dan dat God ons als in één ogenblik zal wegdoen van voor Zijn aangezicht. Zal God niet de poorten van de hel openen, om het hele menselijke geslacht voor eeuwig heen te zenden naar de buitenste duisternis? Hebben we iets anders verdiend? Weegt dit op uw hart? Dan is het wonder nooit te verklaren dat God de mens niet wegstuurt, de buitenste duisternis in. God gaat aan deze mens Zijn Evangelie verkondigen, de blijde boodschap van Zijn genade.
Midden in de dood, midden in de zonde en midden in een wereld vol van ongerechtigheid daalt God neer vanuit de hemel. Soeverein, vol van majesteit, plaatst God een kruis, midden in de dood. Het kruis van Christus. Terwijl de mens zich in zelfhandhaving verontschuldigt klinkt het: En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen (Gen.3:14-15).
De slang wordt vervloekt. Maar de vervloeking van de slang bevat de heilsbelofte voor de vrouw. De vrouw krijgt een nieuw levensdoel. Zij zal zaad gaan voortbrengen, het zaad dat de duivel de kop zal gaan vermorzelen, dat de duivel zal overwinnen. Eenmaal zal uit het zaad van die vrouw Iemand geboren worden, Die wij kennen, dat weten onze kinderen ook wel, met de Naam Jezus.
Die Naam wordt in Genesis 3 niet genoemd, in het hele Oude Testament nog niet. Maar het gaat wel steeds om Hem, de Messias, de Verlosser Die komen zal. Hij zal Satans kop vermorzelen. Is dat geen wonder? Nog eer de vloek over de aarde is uitgesproken, en de ellende over Adam en zijn nageslacht aangekondigd, verkondigt God Zijn ontferming. Terwijl alles door onze eigen schuld in puin ligt, zegt de Heere: ‘Mens, Ik heb wat tegen u te zeggen.’ God zoekt de mens op, die bevend van Hem wegvluchtte. Hij heeft hem getroost en beloofd hem Zijn Zoon te geven, Die worden zou uit een vrouw, om de kop van de slang te vermorzelen, en hem gelukzalig te maken. U ziet het voor uw ogen gebeuren. In artikel 17 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt het heel treffend verwoord: ‘Wij geloven dat onze goede God, door Zijn wonderlijke wijsheid en goedheid, ziende dat de mens zich alzo in de lichamelijk en in de geestelijke dood geworpen, en zich geheel ellendig gemaakt had, Zichzelf heeft gegeven om hem te zoeken!’
Gemeente, is dat geen wonder? God belooft Zijn Zoon. Heel concreet. Het gaat vandaag om u, om jou! God adresseert de brief van de hemel op naam, aan jou, naar u. Wat God toen sprak herhaalt Hij vandaag.
Gemeente, na die eerste prediking van het Evangelie wordt de vloek aangekondigd die de zonde over de aarde brengen zal. Dat staat in de verzen 16, 17, 18 en 19. De vloek over het leven van de vrouw, als het gaat om het kinderen baren. De vloek over het werk van de man. Hij zal in het zweet zijns aanschijns eten. De aarde zal doornen en distels voortbrengen. En ten slotte klinkt het: Gij zult terug keren tot deze aarde waaruit gij genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot het stof wederkeren!
Dat is dan het oordeel! God spreekt het oordeel uit. En daarna, als God de vrouw heeft aangesproken, de man heeft aangesproken en iets over de aarde heeft gezegd, dan lezen we in onze tekst: Voorts noemde Adam de naam van de vrouw Eva, omdat zij een moeder van alle levenden is.
Wat lezen we eigenlijk? Adam geeft aan de vrouw, Manninne, een nieuwe naam! Maar het geven van die naam is eigenlijk het veranderen ervan. Want die eerste vrouw is in het paradijs niet als een naamloze over deze wereld gegaan. Nee, ze had wel een naam. Adam heeft het zelf gezegd: Deze is ditmaal been van mijn benen en vlees van mijn vlees; men zal haar Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is (Gen.2:23). Adams vrouw heet dus aanvankelijk Manninne. Maar nu krijgt ze een nieuwe naam: Eva. Die naam betekent: léven!
Gemeente, let op wat hier gebeurt. Terwijl Adam op de drempel staat van het verloren paradijs – ga er in uw gedachten maar naast staan – terwijl hij omkijkt, terwijl hij zijn ogen richt op de vervloekte aarde, geeft hij een andere naam aan zijn vrouw: Eva. Terwijl God zojuist, in vers 19, gezegd heeft dat het leven van de mens de dood zal zijn. Want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren.
Dus midden in de nood, midden in de dood en met zijn rug naar het verloren paradijs, slaat Adam een oog op zijn vrouw, en hij roept, zo staat in de grondtaal: ‘Gava’. Daarin hoort u heel duidelijk Eva – léven!
Het was stérven voor Manninne! Stérven voor Adam! Maar zet u nu eens tegenover elkaar… God zegt: ‘dood!’ Adam zegt: ‘leven!’ Is dat nu niet een verrassende wending, ongedacht en onverwacht?
Sommigen zeggen dat het een kreet van wanhopige machteloosheid, van protest is. Adam zou er niet aan willen wat God heeft gezegd. Maar, gemeente, dat is het niet. Dit is geen protest uit de mond van Adam, maar het is een woord van geloof. Als Adam zijn vrouw ‘leven’ noemt dan klinkt de jubel van het geloof! Dan moet u het werk van de Heilige Geest daarin te zien!
Ziet u wel dat het allemaal één geheel vormt? Het zal pas eeuwen later Pinksteren worden, maar de Geest van de Vader en de Zoon is nu al werkzaam. De Heilige Geest werkt hier al tot zaligheid. Want heeft God niet zojuist de eerste adventspreek gehouden? Sprak God daarin niet van leven?
Adam heeft goed geluisterd. Adam verstond wat de Heere sprak over het zaad van de vrouw, en dat de overwinning behaald zou worden op het zaad van de slang. Het nageslacht van Eva – léven – zal het zaad van de slang overwinnen. Want wijst het woordje ‘zaad’ niet op leven? Zonde en dood zullen overwonnen worden. Léven zal er zijn. Eeuwig leven! God heeft het Zelf gezegd. Vanuit de benarde positie van Adam, vanuit de doodswereld die hij zich door de zonde eigen heeft gemaakt, mag hij vanuit het Woord van God horen: En toch is er leven. ‘Ik wou vluchten, maar ik kon nergens heen.’ Dat gaan we eerst zingen uit Psalm 142 de verzen 4 en 5:
’k Wou vluchten, maar kon nergens heen,
Zodat mijn dood voorhanden scheen,
En alle hoop mij gans ontviel,
Daar niemand zorgde voor mijn ziel.
Ik riep tot U, ik zeid’: O Heer,
Gij zijt mijn Toevlucht, sterkt’ en eer;
Gij zijt, zolang ik leef, mijn deel,
Mijn God, Wien ik mij aanbeveel.
Gemeente, ziet u dat er als vrucht van die eerste adventsprediking dat er een geweldige verandering plaatsvindt? Eerst stond Adam ongebroken in zelfhandhaving. ‘Heere God, U hebt het niet goed gedaan. Die vrouw die U mij gegeven hebt, dat had U niet moeten doen.’ Zo staat die man daar. Eerst één en al zelfhandhaving, maar nu roept hij in opperste verbazing en met een diep geloof uit: Gava, Eva, leven!
Nu verkondigt hij ook zelf het Evangelie van de genade van God. God stoot hem niet weg in de diepte. God doet de deur van de buitenste duisternis niet open voor Adam en zijn nageslacht. God opent de poort van Zijn hemel en zegt: ‘Adam, er is een weg terug. Ook al hebt u dan afscheid van Mij genomen, Ik heb geen afscheid genomen van Mijn schepsel.
Dat wonder, dat God hem niet verdoemt, dat liefdeswonder verbreekt het harde hart van Adam. Daar staat hij, vol verwondering! Onbegrijpelijk. Hij, de dood verdiend. Alles rondom hem getuigt tegen hem. En toch het leven ontvangen. Eva – leven! Dat wonder is eigenlijk te veel voor hem.
Maar nu dient zich de vraag aan, gemeente, de Heere doet er alles aan om mij gelukkig, welgelukzalig, te maken, in de Heere Jezus Christus.
Is uw, is jouw hart ook daaronder verbroken? Jongelui, hoe leven jullie? Bewust… als het om deze dingen gaat? De Heere heeft jullie met name op het oog. Hij is hartelijk verblijd dat je onder Zijn Woord bent. Maar het gaat er in de allereerste plaats om dat het Woord kracht zal doen in je hárt, in je leven! Opdat het ook voor jullie een blijde boodschap zal blijken te zijn van genade en van heil.
Gemeente, als het Woord kracht doet, hoe kunnen we dat nu weten in ons leven? Wat ervaart u dan?
Wel, u leest dat in dit hoofdstuk heel duidelijk. Adam is eerst bezig om de schuld van zich af te schuiven. Hij zegt: ‘Ik, schuldig? Nee hoor; U moet bij mij niet zijn; U moet bij mijn vrouw zijn.’ Eva zegt: ‘Ik? Nee hoor, U moet bij mij niet zijn. Het is de schuld van de slang.’ Maar wanneer het Woord vat krijgt op ons persoonlijk, dan proberen we de schuld niet van ons af te schuiven of door te schuiven naar een ander. Als het dan gaat om de vraag: ik? Dan zegt u: ‘Ja, ik. Ik heb gedaan wat kwaad is in Uw oog.’ De Heilige Geest leert ons de schuld van ons leven te aanvaarden.
Als Adam in geloofsverwondering uitroept: Eva! Leven! Dan komt daarin een buigen mee onder het oordeel. We zeggen dan: ‘O God! Dat heb ik nu helemaal niet verdiend. Daar heb ik nu helemaal niet naar gevraagd! Heere, als U het vonnis over mijn leven zou uitspreken, een oordeel daarover vellen, dan kan ik geen moment meer voor Uw aangezicht bestaan. O God, ik heb het allerminst verdiend!’
Daar staat de mens, in al zijn schuld, in al zijn verlorenheid. U ook? In de schuld voor God? Niets ter verontschuldiging. Staat u daar als een zondig mensenkind? Totaal verloren? Alles in uw leven predikt u de dood. Dan blijft er niet veel over van een mens.
Als u denkt dat er nog iets van u overblijft, dan volgt u niet het reformatorische spoor. Sterker nog: dan loopt u niet in het Bijbelse spoor. God geeft Zijn dienaren niet als opdracht: ‘Zeg tegen de mensen dat ze zich bekeren moeten, maar dat ze best nog wel het één en ander van zichzelf aan de hand kunnen houden…’
Zó gaat het niet! Het is alles of niets in het Koninkrijk der hemelen. Meisjes, jongens, het is een heel radicale boodschap. God vraagt niet maar een stukje van je hart. Nee, Jezus zegt dat Hij heel je hart, heel je leven wil. Ouderen, als nu alles in uw leven de dood predikt, als heel uw leven een verzondigd en verloren leven is, de toorn van God verdiend… zegt u dan: ‘Ik ga er wat aan doen? Ik ga wat opknappen en ik zal het wat gaan verbeteren?’
Gemeente, dat is verspilde moeite! Boter aan de galg! U kunt het net zo goed nalaten. Als het om uw bestaan voor God gaat, als het gaat om de gerechtigheid voor God, kunt u niets wat enige waarde heeft aandragen!
Gemeente, staan voor God… dat wordt dan werkelijkheid! Dan is het hopeloos. Voor altijd uit. De psalmdichter heeft ervan gezongen: ‘Zo Gij in het recht zult treden, Heere, en gadeslaan onze ongerechtigheden: Wie zal dan bestaan?’ En ‘gadeslaan’ wil zeggen: ‘Als U, de Heere, ze in gedachtenis houdt.’ Advent predikt dan ook als met het geluid van een bazuin: Mens, het is afgelopen; uw leven is niets anders dan één grote mislukking voor God. Eén grote puinhoop!
Wat voert u aan, als u voor God staat? Goede werken? Heiligheid? Gerechtigheid? Kijk dan eens naar Adam, wat heeft hij? Helemaal niets. Naakt voor God en omgeven door de dood. Adam kan niets anders dan alleen nog verloren gaan. Niemand zal voor God bestaan. U niet, ik niet, jij niet. En kijk, in deze diepte van het zondaar-zijn, in deze diepte van het mens-zijn, doet God iets. Adam kan niets, maar God doet wat. God doet alles. God doet alles door Zijn Heilige Geest. Eva! Leven! Want daar in de diepte, waar alles ons uit de handen wordt geslagen, zal God Zijn Zoon zenden, Die onze menselijke natuur zal aannemen. Daar, in de diepte, zal het werkelijkheid zijn. ‘Hij komt van alzo hoge, Hij komt van alzo veer.’ Jezus Christus zal eenmaal liggen in de kribbe van Bethlehem.
Het kruis wordt u hier gepredikt. Wij trekken de lijn gelijk door. Hier, in deze wereld, zal Jezus eenmaal hangen aan het kruis. Hoe? Naakt. Zonder enige bedekking voor God. In zonde en in schuld; omringd door de hel en door de dood. En wat Adam niet kan, wat u niet kan, en wat geen mens kan, dat zal Hij doen! Wat dan?
Wel, dat heeft God verkondigd. Hij zal satans kop vermorzelen.
Adam zal de weg van de dood moeten gaan. En toch zal uit zijn vrouw een Zaligmaker voortkomen, Die de dood zal overwinnen en Die de dood teniet zal doen: Christus Jezus. Adam gaat de doodsweg. Maar er is een vrouw bij hem en van die vrouw heeft hij gezegd: Eva! Leven! Op die weg van de dood zal zich leven openbaren vanuit de vrouw. Christus Jezus zal komen om alle gerechtigheid aan te brengen en om te verkondigen dat in Hem het leven is tot in eeuwigheid.
Dat is nu de genade van God. Pure genade. Alle wegen lopen vast, alle deuren zitten dicht. Maar God zal Zijn genade openbaren. God gaat er ook voor zorgen dat het uitgewerkt zal worden in levens van mensen door de Heilige Geest. Toen bij Adam, vandaag bij u? Bij jou? Bij jullie?
Gemeente, zijn we vastgelopen met ons verloren leven? Laat God eens in uw levensboek kijken. Alles veroordeelt ons. En wat doet God nu?
In het verloren paradijs scheurt God de hemel open, in de belofte van Zijn Zoon. De Heere Jezus Christus, Die gekomen is en Die de weg heeft afgelegd van Bethlehem naar Golgotha.
Hij is door de dood heen gegaan en is gezeten aan ‘s Vaders rechterhand. Hij leeft en in Hem is het leven tot in eeuwigheid. En waar de Heere het oog van het geloof opent voor Hem, voor de Gezegende van de Vader, daar mogen wij met Adam jubelen, midden in de dood, midden in de aanvechting, midden in de omstandigheid dat je totaal niets hebt om voor God te kunnen bestaan: Eva! Leven!
Mijn verstand staat vol eerbied stil. De schaduwen van de dood worden doorbroken door de lichtstralen van het leven. In deze duisternis, zegt de Heere Jezus: ‘Ik ben het Licht der wereld.’ Het is niet hopeloos. In deze gang van de dood zegt Jezus: ‘Ik ben de Opstanding en het leven.’
Meisjes en jongens, er is doen aan, predikt Genesis 3. Niet vanuit mijn zonden, maar vanuit het Woord van God. Vanuit de belofte van de Heere dat Hij komen zal op Zijn tijd. De Heere zorgt daarvoor. Ook in de wereld van vandaag heeft God Zijn kinderen; anders zou die wereld er niet meer zijn. De Heere zorgt voor de voortgang van Zijn Koninkrijk.
Petrus schrijft: U dan, die gelooft is Hij dierbaar (1Petr.2:7).
Dat geldt ook vandaag voor al de heiligen Gods. Voor een in zichzelf verloren zondaar is niemand heerlijker, en niemand rijker om te zien dan Jezus. Hij alleen! Hij is het Leven. Alles wat u nodig hebt is in Hem te vinden.
Gemeente, hoe verloren bent u?
‘Ach’, zegt u, ‘dood door de misdaden en door de zonden.’
Welnu, Zijn levenwekkende kracht, Die zich openbaart vanuit Zijn doorboorde handen, is in staat om u trekken uit de dood waarin u zich bevindt.
‘Maar de wereld om mij heen…’
Gemeente, kijk naar de wereld in uw eigen hart. U bent door en door werelds, ook al houdt u zich uiterlijk afzijdig van de wereld. Werelds ben je als je God niet vreest, en Jezus niet liefhebt. U kunt zich dus niet verontschuldigen. Maar, er is Iemand Die u helpen kan: Doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen (Ps.81:11). Hebt u Hem zo aangeroepen, zoals eenmaal de blinden: Heere, Gij Zone Davids, ontferm U onzer (Matth.20:30)?
Bent u werelds?
God heeft de wereld zo liefgehad, dat Hij Zijn Eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat u het mag horen: Een iegelijk die gelooft in Hem, heeft het eeuwige leven. Dat leven is in Zijn Zoon. U kunt zo diep verloren niet zijn of er is behoud, redding, zaligheid, eeuwig leven voor nakomelingen van Adam. Adam hield een korte preek: één woord, één naam – Eva! Hemel en aarde werden ermee aan elkaar verbonden.
Het leven is in de Zoon van God en in Maria’s Zoon. Spurgeon zei ooit: ‘Als je Jezus niet preekt, dan heb je niets te preken.’ Nu gaat de nodiging uit, zo wijd als de wereld is. En de Heilige Geest vervult de belofte: De ure komt en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven (Joh.5:25). Wat een zondaarsliefde van deze Zaligmaker. Als u daar iets van leert kennen, dan zegt u het met de Bruid: ‘Ook al gaf iemand al het goed van zijn huis, om der wille van deze liefde, Ik zou hem ten enen male verachten.’ En zo geeft het geloof de eer aan God. Vanuit de diepte van de dood. Vanuit die diepte klinkt het lied van de genade en ontferming van God naar boven. Die boodschap vanuit het paradijs wordt u vandaag verkondigd, als een late echo van toen: Eva – leven! Want in het stille graf zingt niemand ‘s Heeren lof! Daarom zingen we nu Psalm 115:
In ’t stille graf zingt niemand ’s Heeren lof;
Het zielloos lijf, gedompeld in het stof,
Kan Hem geen glorie geven;
Maar onze tong zingt, tot in eeuwigheid,
Des Heeren lof, Zijn roem en majesteit.
Looft God, de bron van ’t leven!
Gemeente, Adams vrouw, Manninne, krijgt niet alleen een andere naam, maar ook, het is onze tweede gedachte:
2. Een nieuwe bestemming
Voorts noemde Adam de naam van zijn vrouw Eva, omdat zij een moeder van alle levenden is. De verandering van de naam wijst erop dat Adam zijn vrouw opnieuw tot zich neemt. Het is opnieuw bruiloft, alleen heel anders dan de eerste keer. Toen nam Adam zijn vrouw tot zich als Manninne, als levensgezellin, als hulp tegenover hem. Maar nu aanvaardt hij Eva als vrouw. Niet alleen als echtgenote, maar ook als moeder. Dat betekent dat hij haar aanvaardt als middel, waaruit Hij geboren zal worden, Die het straks zal zeggen: Ik ben de Opstanding en het leven (Joh.11:25).
Het huwelijk van Adam en zijn vrouw was door de zonde verbroken. ‘De vrouw die Gij mij gegeven hebt.’ De zonde breekt stuk, de zonde verscheurt en drijft uit elkaar, maar genade geneest, genade heelt. Door genade neemt Adam zijn vrouw nu tot zich als Eva, als moeder van alle levenden, omwille het Leven dat zij draagt in haar schoot! Hij blikt als het ware vooruit naar de velden van Efratha: En ziet Ik verkondig u grote blijdschap. De Heiland is geboren, Christus Jezus. Hij is er.
Eva! Leven! Gemeente, en Adam dan? Ik zal het heel kort zeggen: ‘Adam kunt u vergeten. Adam wordt geschrapt. Hij moet terugtreden.’ Waarom? Opdat er plaats zal zijn voor de laatste Adam. De laatste! Maar de laatste Adam, dat is Christus Jezus.
De eerste Adam had onze levensvader moeten worden. Als hoofd van het werkverbond had hij gehoorzaam moeten zijn. Dan zou hij het eeuwige leven ontvangen. Ook zouden al zijn nakomelingen het eeuwige leven ontvangen. Maar nu is de zonde werkelijkheid geworden. Nu kan Adam onze levensvader niet meer zijn.
Maar als hij zijn vrouw die andere naam van Eva geeft, als hij haar nu leven noemt, dan wil hij daarmee zeggen: Ik kan geen levensvader zijn. Onmogelijk! Maar als ik nu geen levensvader kan zijn, dan komt Eva naar voren als levensmoeder! Moeder van alle levenden! Uit haar geslacht zal het Leven voortkomen: de Heere Jezus Christus. De eerste Adam moet terugtreden, maar uit de mond van God klinkt dan het Evangelie.
Kijk goed, gemeente, we komen bij het Kruis terecht. Hier staat de eerste Adam, het hoofd van het werkverbond. Hier staat ook de eerste Adam als lid van het genadeverbond! Eva wordt belangrijker dan Adam! Sterker nog, Adam valt er ten enen male buiten. Want Jezus zal geboren worden zonder de wil van de man. Als de engel Gabriël tot Maria zegt dat ze de moeder zal worden van de Heere Jezus, dan zegt Maria: ‘Ik heb geen man bekend, ik ben niet getrouwd.’ En dan klinkt het: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden (Luk.1:35). De man Adam wordt volledig afgeschreven!
En Eva dan?
Zij óók!
Als Jezus op Golgotha aan het kruis hangt, dan zegt Hij tegen Maria: Vrouw, zie uw zoon (Joh.19:26). Jezus neemt afstand van haar: Geen moeder meer van Mij. Zeker niet als het gaat om het Koninkrijk van God. Adam valt weg, Eva ook!
Wie blijft er dan over?
Wel, Degene Die u hebben moet: Jezus! Jezus alleen. De mens valt er ten enen male buiten. Jezus is het, en geen ander!
Gemeente, dat is Evangelie; zo heeft God het afgekondigd van oude tijden af! Genade alleen! Overvloeiende voor de grootste van de zondaren. De Heere leert het in een weg waarin wij alles kwijtraken. De adventsweg is dan ook een heel ontdekkende weg. Waar God alles in Zijn Zoon aanbrengt, daar gaat alles van uzelf er onherroepelijk aan. Alles wat u mee wilt brengen voor het aangezicht van de Heere wordt buiten de deur gehouden. Alles wat u meer wilt zijn dan Adam moet u kwijtraken! De Heilige Geest leidt terug naar het paradijs. Ons eigen ik, onze oude Adam, onze oude mens, moet de dood in. Uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid. Een les voor iedere dag. Ik heb geen bestaansrecht voor het aangezicht van God. Alleen Jezus blijft over. Maar in Hem valt dan ook de belofte open: Uw vrucht is uit Mij gevonden.
Is dat geen zaligheid? Om als een veroordeelde ingeleid te worden in de heilgeheimen van Zijn werk en van Zijn plaatsbekleding? Hij brengt terug naar de gemeenschap met God. Daarom ligt Hij straks in de kribbe van Bethlehem.
De adventsweg is dus niet alleen een ontdekkende weg, maar ook een heel vertroostende weg. Want als u afgebracht bent van uw eigen gerechtigheid en het bij Jezus zoekt, zo bent u welkom. Alleen maar op voorwaarde dat u zich geheel laat zaligen. God doet het.
Gemeente, in Jezus zal een arm zondaar zich niet vergissen. Ieder die Hem ziet zal zeggen: ‘Hij is het!’ Als u op Prinsjesdag de koning ziet in de gouden koets, dan zegt u: ‘Kijk, de koning!’ Zou een arme zondaar zich vergissen als Jezus langskomt? Dan zegt u: ‘Het is de Koning! De Heere der heren! Eén uit duizend! Zulk Eén is mijn Liefste, dochters van Jeruzalem.’
Welnu, de weg naar Bethlehem ligt open. De weg naar God, naar de gemeenschap met God. Zeker naar Bethlehem gaan kost u alles. Dat ziet u bij Adam. Dat kost u uw naam, uw hoogheid, uw werken. Het kost u uw leven. Maar juist daar wordt vervuld: Maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden (Matth.16:25).
Want daar in de diepte, daar is het Kind. Daar in de diepte is de Man van smarten. Daar in de diepte is de kribbe, daar is het kruis van Golgotha opgericht! Daar in de diepte zegt God: ‘Met alles wat u zelf aanbrengt valt u erbuiten. Eigen roem wordt uitgesloten. Ja, er wordt geroemd! Maar alleen in de genade van God. Gemeente, het is de roemtaal van het kruis. In eerste aanzet klinkt die bij Adam: Eva – léven! Straks gaat de Zoon van God de dood in. Maar Hij staat ten derden dage op, de dood is overwonnen, de overwinning is behaald.
‘Mijn God, ik zal U dan eeuwig loven, want U hebt het gedaan! U alleen!’
Amen.
Psalm 5 vers 7:
Maar mij ontmoet Uw mededogen;
Ik zal, Uw woning ingeleid,
En, naar ’t paleis der heiligheid
In ware Godsvrees neergebogen,
Uw gunst verhogen.