Ds. A.T. Vergunst - Genesis 50 : 15 - 26

Verzoening

Genesis 50
Het belang van verzoening
De weg van verzoening

Genesis 50 : 15 - 26

Genesis 50
15
Toen Jozefs broeders zagen, dat hun vader dood was, zo zeiden zij: Misschien zal ons Jozef haten, en hij zal ons gewisselijk vergelden al het kwaad, dat wij hem aangedaan hebben.
16
Daarom ontboden zij aan Jozef, zeggende: Uw vader heeft bevolen voor zijn dood, zeggende:
17
Zo zult gij tot Jozef zeggen: Ei, vergeef toch de overtreding uwer broederen, en hun zonde; want zij hebben u kwaad aangedaan; maar nu vergeef toch de overtreding der dienaren van den God uws vaders! En Jozef weende, als zij tot hem spraken.
18
Daarna kwamen ook zijn broeders, en vielen voor hem neder, en zeiden: Zie, wij zijn u tot knechten!
19
En Jozef zeide tot hen: Vreest niet; want ben ik in de plaats van God?
20
Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft dat ten goede gedacht; opdat Hij deed, gelijk het te dezen dage is, om een groot volk in het leven te behouden.
21
Nu dan, vreest niet! Ik zal u en uw kleine kinderen onderhouden. Zo troostte hij hen, en sprak naar hun hart.
22
Jozef dan woonde in Egypte, hij en het huis zijns vaders; en Jozef leefde honderd en tien jaren.
23
En Jozef zag van Efraim kinderen, van het derde gelid; ook werden de zonen van Machir, den zoon van Manasse, op Jozefs knieen geboren.
24
En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik sterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken, en Hij zal u doen optrekken uit dit land, in het land, hetwelk hij aan Abraham, Izak en Jakob gezworen heeft.
25
En Jozef deed de zonen van Israel zweren, zeggende: God zal u gewisselijk bezoeken, zo zult gij mijn beenderen van hier opvoeren!
26
En Jozef stierf, honderd en tien jaren oud zijnde; en zij balsemden hem, en men leide hem in een kist in Egypte.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 107: 1 en 4
Lezen : Genesis 50: 15 - 26
Zingen : Psalm 86: 2 en 3
Zingen : Psalm 130: 2 en 3
Zingen : Psalm 51: 2 en 5

Geliefde gemeente,

Jozef en zijn broers kwamen terug van de begrafenis van Jakob; zo staat het in het eerste gedeelte van het laatste hoofdstuk. We hebben dat nu niet gelezen. Met veel liefde hebben zij hun vader op een eervolle manier begraven. Maar, nadat zij terugkwamen in Egypte, blijkt er toch iets te zijn dat níet begraven is. Het heeft al héél lang boven aarde gestaan: wel zeventien jaar. Misschien hebben de broers in die zeventien jaar weleens gedacht: ‘Wat wij met Jozef hebben gedaan, is wel begraven. Jozef is aardig tegen ons. We eten samen en we hebben een goede tijd gehad. We praten met elkaar. Het zal wel goed zitten tussen ons en Jozef! Er is toch al zeventien jaar overheen gegaan. Dat is lang geleden! Het zal nu wel een beetje afgezwakt zijn bij onze broer…’

 

Wat jammer dat die broers van Jozef die zó denken, nog steeds in de kerk zitten. We zijn aardig, praten niet over wat er gebeurd is, proberen het verborgen te houden en na verloop van tijd denken we dat het alles goed gekomen is.

Maar als we hoofdstuk 50 lezen, is duidelijk dat er niet afgeronde zaken zijn. We lezen eerder over de eerste ontmoeting, waarbij Jozef ineens tegen zijn broeders zegt: ‘Ik ben Jozef, je broer! Een onvergetelijk moment, als hij daar staat, wenend tussen zijn broeders.

In vers 14 en 15 van Genesis 45 lezen we: En hij viel aan de hals van Benjamin, zijn broeder, en weende; en Benjamin weende aan zijn hals. En hij kuste al zijn broederen en hij weende over hen.’

Maar… er staat niet dat zij óók weenden! En daarna spraken zijn broeders met hem (Gen.45:15). Maar wát ze besproken hebben, is niet helemaal duidelijk. Als we bij hoofdstuk 50 komen, weten we in ieder geval wél wat er níet besproken werd. Er was in hoofdstuk 45 – om zo te zeggen – een reünie, maar er was géén verzoening. Zeventien jaar later werd dat duidelijk. Een knagende worm, die toch ergens in hun achterhoofd gezeten heeft, is nu, nadat hun vader dood is, ineens een brullende leeuw geworden.

We lezen in Genesis 50 vers 15: Toen Jozefs broeders zagen dat hun vader dood was, zo zeiden zij: Misschien zal ons Jozef haten; en hij zal gewisselijk vergelden al het kwaad dat wij hem aangedaan hebben.

Ze zijn er zeker van dat nu het moment komt dat Jozef zich op hen zal wreken.

 

Gemeente, dat brengt ons bij de tekst voor deze dienst. De preek is niet alleen een geestelijke preek, waarin het gaat over verzoening tussen God en ons. Het is óók een pastorale preek, waarin het gaat over verzoening tussen ons en anderen. Of ook wel: tussen God en ons in de eerste plaats. Ik kom situaties als in dit hoofdstuk zo vaak tegen. Veel te vaak. Maar dan niet de climax, de verzoening die we hier lezen. Nee, in veel gevallen blijft het in de toestand waarin het niet tot verzoening komt. Daar willen we het over hebben.

 

Het thema is dus: Verzoening.

 

We staan stil bij twee gedachten:

 

1. Het belang(rijke) van verzoening;

2. De weg van verzoening.

 

De Heere geeft ons dit als boodschap mee in deze dienst.

 

1 Het belang(rijke) van verzoening

We lezen in de Schrift op twee plaatsen een bevel: in Lukas 17 en Mattheüs 5. Niet een advies, maar een bevel! Het bevel is: ‘Wees waakzaam.’ Als je broeder iets tegen je doet, moet je naar hem toe gaan. Als hij zich bekeert of daar spijt van betuigt, moet je het vergeven, zelfs zeven keer per dag als dat gebeurt.’ God háát disharmonie en Hij bevéélt in Zijn Woord verzoening. Daarom is onverzoend met elkaar door blijven leven zonder alles gedaan te hebben om tot verzoening te komen, ook zonde.

 

Trek die lijn eens door naar God. Onverzoend met God leven, is zonde. Waarom? Omdat God ons toeroept: Laat u met God verzoenen (2 Kor.5:20). Van Zijn kant: gewillig. Hij staat klaar. Er is geen wraak in Zijn hart. Van onze kant: als we niet luisteren naar die roepstem, zijn wij zondig bezig. Nu begrijp ik wat ik vroeger altijd hoorde en wat ik nooit begreep: dat onbekeerd zijn, zonde is. Misschien zegt u: ‘Maar ik kan er niets aan doen dat ik onbekeerd ben!’ Toch is het zonde!

Laten we even doordenken. Dat we ons niet kunnen bekeren, heeft niets met God te maken, maar met onze schuld! Daarom is het zonde, op zonde, op zonde. We zitten dus helemaal in de knel. We komen hier nóóit onschuldig uit. Maar God heeft wél een weg gebaand, waardoor en door Wie het mogelijk is om verzoend te worden. Die weg in Christus, in Zijn komen, in Zijn lijden en in Zijn offer aan het kruis voor zondaren.

 

Gemeente, het is niet altijd mogelijk, ook niet in dit leven, om met ieder mens verzoend te worden. De apostel houdt die mogelijkheid ook open en is realistisch. Hij zegt: Indien het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen (Rom.12:18).  Het is niet altijd mogelijk. Sommige mensen zijn als een muur: zij willen nergens heen. Je probeert het, je zoekt hen, je spreekt met hen. Je probeert het een keer en nog een keer, maar je komt nergens. Dan mogen we het aan God overgeven. Als we alles hebben gedaan wat we moeten doen. leggen we het in Gods hand. Maar we mogen natuurlijk nooit vrede sluiten zonder de waarheid vast te houden.

 

Wat we lezen in dit hoofdstuk, is heel waarschuwend. Het graf begraaft niets anders dan stof. De aarde bedekt geen schuld. Als er geen verzoening is vóór dat graf, moet u wel vrezen voor wat er ná het graf komt. Want dan staan we voor onze Rechter. God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Voelt u het aan? Het laatste hoofdstuk van Genesis benadrukt dit wel heel nadrukkelijk. God benadrukt dat we alles moeten doen om ons met elkaar te verzoenen. Zonde van het niet verzoenen kan zo vaak een ontsteking worden, waardoor allerlei zondigheid wordt verspreid.

Laten we lezen wat in Hebreeën 12 vers 14 staat: Jaagt den vrede na. Weer zo’n tekst! Jaagt den vrede na – doe alles wat u mogelijk kunt doen – met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal; toeziende dat niet iemand verachtere – achteruitgaat – van de genade Gods; dat niet enige wortel der bitterheid, opwaarts spruitende, beroerte make, en door dezelve velen ontreinigd worden.

De apostel stelt het ons voor: als wij ons niet verzoenen, kan een wortel van bitterheid ontstaan. Wat is het dan mooi om bij Jozef te zien dat dit bij hem niet gebeurd is. Die jongen is zó mishandeld door zijn broeders, zó gewelddadig behandeld. Zijn hele jeugd is van hem gestolen. Hij heeft zó geleden … En toch, geen greintje bitterheid tegen zijn broers in zijn hart. Dat is genade! Die wortel heeft niet kunnen groeien in het hart van Jozef. God heeft hem daarvoor bewaard.

 

Maar stel je eens voor, dat het níet zo was geweest. Wat had Jozef dan gedaan? Hij had hen állemaal in de gevangenis geworpen, en daar had hij hen de rest van hun leven laten zitten! Dan zou die bitterheid méér bitterheid, en méér bitterheid, en nog méér bitterheid veroorzaken. Voelt u wel?

Daarom is verzoening zó belangrijk! Hele kerken worden gescheurd, omdat we ons niet verzoenen. Gezinnen worden gescheurd. Huwelijken worden gescheurd. Vaders met kinderen gescheurd. Moeders met kinderen. Omdat we ons niet verzoenen in de weg die God ons voorhoudt.

 

We zien het belang van verzoening wel heel duidelijk worden in het laatste gedeelte van dit hoofdstuk, Genesis 50. In hoofdstuk 45 hebben de broeders wel schuld bekend, maar dat kon ook niet anders:  het bewijs zat in levenden lijve op de troon. Daar zat Jozef. Ze wisten allemaal wat ze met Jozef gedaan hadden. Ze konden dus niet zeggen: ‘Dat hebben we niet gedaan!’ Maar in dat schuld bekennen werd iets wezenlijks gemist. Wat was dat?

Misschien begrijpen we het als we naar Psalm 32 luisteren. David schrijft daar over een zelfde soort ervaring. Hij leefde ook negen maanden lang zonder verzoening. Elke keer als hij naar zijn vrouw keek, die in verwachting was, kreeg hij weer die pijn in zijn geweten. Hoe weet ik dat? Wel, hij spreekt erover: Mijn beenderen braken. Nou, ik heb nog nooit een been gebroken, maar ik denk dat dat dat veel pijn geeft. David gebruikt die beeldspraak om te laten voelen hoe hij zich vanbinnen voelt. Mijn sap werd veranderd in zomerdroogten (Ps.32:4). Waarom? Wel, zijn geweten sprak. Er was geen verzoening. Niet tussen God, niet met anderen. Uw hand was dag en nacht zwaar op mij. Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet (Ps.32:4).

Ziet u, dat hebben die broers ook gedaan. Máár wat in vers 5 van Psalm 32 staat, hebben ze níet gedaan: Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den Heere. En Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde.

 

Als we dit hoofdstuk lezen, zien we dat Jakob eindelijk heeft ontdekt wat zijn lieve zoons hem aangedaan hebben: twintig jaar lang hebben ze hem bedrogen. Ze hebben zijn lieve Jozef verkocht en ze hebben twintig jaar lang voor hypocriet gespeeld. Elke keer als ze hun vader zagen, hebben ze hem een beetje geprobeerd te troosten, terwijl ze wisten wat de waarheid was. Ik weet niet wanneer Jakob erachter gekomen is – het staat nergens in de Bijbel – maar wat zal het hem pijn gedaan hebben! Wat zal hij gevoeld hebben: ‘Wat ik gezaaid heb, heb ik wel driedubbel moeten maaien.’ Híj was een bedrieger en zijn kinderen werden dúbbele bedriegers. Pas daarom op! Uiteindelijk heeft Jakob het toch gehoord.

Toen Jakob het ontdekt heeft, heeft hij twee dingen gezegd. In vers 17 lezen we dat hij tegen zijn zonen sprak over wat ze Jozef moesten zeggen.  Door die woorden gaf Jacob niet alleen instructies aan Jozef maar ook aan de broers:  Zo zult gij tot Jozef zeggen: Ei, vergeef toch de overtreding uwer broederen en hun zonde. Dat betekent dat hij tegen de broers gezegd heeft, ‘Mijn jongens, jullie moeten naar Jozef gaan en het goed gaan maken. Jullie moeten je met hem verzoenen.’ Het klaarblijkelijk dat ze het nooit gedaan hadden. Want nu, nadat Jakob gestorven is, komt dit alles levensgroot naar voren en zijn ze héél bang. Het weegt op hun hart. Schuldgevoelens wurgen die mannen. Het droevigste is dat de broers waren heel bang waren voor Jozef.

 

Nu, jongens en meisjes, help me eens even mee te denken. Was er enige reden, die Jozef had gegeven, dat zijn broers bang voor hem moesten zijn? Wat heeft Jozef al die zeventien jaren gedaan, nadat hij zich heeft bekendgemaakt aan zijn broers? Als je het niet weet, moet je het deze week maar eens gaan lezen!

Jozef heeft zich laten zien als een broer in wie het beeld van Jezus schijnt. Ja, toch?

Want daar gaat het natuurlijk over in dit boek. Genesis gaat niet alleen maar over Jozef. Het gaat erover hoe de God van genade Zich in het hart van Jozef openbaart. Jozef heeft het genadige hart van God uitgebeeld, in Jezus gezien en gehoord. Hij heeft duidelijk laten zien dat hij wil vergeven, hun zonde voor altijd wil begraven en dat er geen wraak is in zijn hart.

 

Gemeente, zo is het ook ten opzichte van God. Hij is vol genade. Hij roept ons toe, van het begin van onze val tot op heden, vandaag, dat in Hem genade is. Wij sidderen voor God, omdat wij God niet kennen. Wij zijn bang voor dit hemelse Wezen, omdat wij het hemelse van dat Wezen niet kennen. Maar God is een God van genade!

Jesaja 55 is wel één van de mooiste hoofdstukken van het Oude Testament: Laat de goddelozen – laten Jozefs broeders, laten verraders – terugkeren van hun weg en naar Mij komen, de God van hemel en aarde! En verlaat je denken en denk na over Wie Ik ben. Ik zal genadig zijn! En Ik zal menigvuldig – keer op keer, keer op keer – genadig zijn! Ziet u?

 

Jezus zegt: ‘Zeven keer per dag moeten jullie elkaar vergeven.’ Onverwacht lees je in Lukas 17 dat de discipelen vragen: ‘Heere, vermeerder toch ons geloof’. Ze vragen niet: ‘Vermeerder onze liefde.’ Nee, ze vragen: ‘Heere, vermeerder ons geloof.’ Waarom? Ik denk dat de discipelen plotseling begrijpen: als de Heere ons beveelt zeven keer per dag – en ga maar verder – mijn broer, mijn zus te vergeven als zij komen om het te belijden, dan doet Híj dat ook, Die dit beveelt! De broers hebben al zeventien jaar lang met Jozef geleefd en hebben nóg niet gezien wat er echt in zijn hart woont en leeft.

 

Hebt u al gezien, wat er echt woont en leeft in het hart van de God, Die u gemaakt heeft en tegen Wie wij gezondigd hebben? Niet één, niet twee, niet zeven keer per dag, ja, ga maar verder…  En tóch – tóch nog – roept Hij ons toe: Laat u met Mij verzoenen! (2 Kor.5:20). En dan staat er zo ontroerend mooi in dat hoofdstuk van de profeet Jesaja: Mijn gedachten zijn niet ulieder gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEERE. Want gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen, en Mijn gedahcten dan ulieder gedachten (Jes.55:8,9).

Wat bedoelt de Heere in dit gedeelte met die woorden? Wel, heel eenvoudig. Hij zegt als het ware: Mensenkind, je weet wat je bent, hè? Als iemand op jouw teentjes trapt en jou beledigt, vind je het wel erg moeilijk om dat te vergeven. Daar zijn we niet zo snel mee. Maar … zo ben Ík niet! Zelfs als je op Mijn hart trapt, zelfs als je Mijn Jozef aan het kruishout nagelt, zijn Mijn gedachten: Als je terugkeert naar Mij en verzoening zoekt, zul je verzoening vínden. Je hoeft Mijn hart niet te overwinnen, je hoeft Mij niet te overtuigen. Je hoeft niets mee te brengen als een bewijs dat je verzoening wilt.

 

Het trof me onlangs dat God Zich in de Bijbel zelden ‘God der wrake’ noemt. Ik ben het één keer tegengekomen, in Psalm 94 vers 1. Maar in het Nieuwe Testament noemt Hij Zich ‘de God van vrede’, wel zeven keer.

O, wat is de openbaring van deze genadige God toch rijk! Wat is ons beeld van de God van hemel en aarde toch verwrongen, mensen. Wij zijn zó gevangen in de geest van deze broers. Zit u hier misschien ook met schuld in uw hart, rusteloos in uw geweten, gevangen in vrees? Waarom? Omdat er ergens in uw kast een geraamte zit. Ongetwijfeld zitten ook hier voor mij in de kerk mensen met verborgen zonden. Je houdt het misschien verborgen voor je vader en je moeder, verborgen voor je man of vrouw. Misschien houd je het voor je ouders verborgen, kinderen. Je hebt het verbórgen, maar het kan niet begráven worden, hè? Het zit daar maar, achter die gesloten deur. Je probeert het te onderdrukken en je probeert het weg te houden en je probeert er niet over na te denken. Misschien ben je wel druk bezig om plezier te maken, want je wilt er niet aan denken. Maar het zit er toch maar. Misschien voel je het juist wel in een preek zoals deze.

 

Ik kom in mijn pastorale werk zoveel mensen tegen, die daarin net als deze broers gevangen zitten. Dat brengt allerlei problemen met zich mee. Geestelijk, tussen God en u. Sociaal, tussen u en uw medemens. Emotioneel, psychologisch. Onbeleden, onverzoende zonden. Ga er mee naar huis. Denk er over na dat deze zonden nooit begraven zullen worden, tenzij ze verzoend zijn door het bloed van Jezus. Dat is mogelijk! Daar zijn we nog voor hier!

Dat is niet meer mogelijk als de dood gekomen is. Dan zult u met die onbegraven, niet verzoende zonden voor God moeten komen en dan zal het niet goed zijn.

 

Jozef ziet daar zijn broeders zitten. Ze líggen zelfs op de grond. Hij hoort hun woorden. Dan lezen we samen in vers 17: En Jozef weende, als zij tot hem spraken.

Gemeente, u zult misschien wel verschillende redenen kunnen bedenken waarom Jozef weende. U begrijpt dat wel. Als iemand als het ware de zonde die hem of haar is aangedaan – want Jozef hééft dat ervaren – weer in de ogen moet kijken, gaat het van binnen weer huilen. Dat is moeilijk voor zulke mensen. Het is een wond die weer opengaat. Ik weet er alles van in het werk dat ik mag doen, maar ook van heel nabij. Misschien weende Jozef wel, toen hij daar ineens weer zijn broeders zag, omdat al die jaren waar hij doorheen moest, weer terugkwamen.

Toch denk ik niet dat hij dáárom weende. Hij weende meer omdat hij het zo erg vond dat zijn broers hem nu nóg niet geloofden. Dat ze nóg steeds dachten: Hij zal ons haten; en hij zal ons gewisselijk vergelden al het kwaad dat wij hem aangedaan hebben (Gen. 50:15).  Dat was het karakter van Jozef onteren! En dat deed Jozef zeer. Zal dat ook niet de grotere Jozef zeer doen? Het mistrouwen van Zijn oprechtheid, van Zijn vergevingsgezindheid, van Zijn bereidheid om te verzoenen is een van de meest beledigend zonde die wij doen. Terwijl het geloof in Gods openbaring dat Hij in Christus verzoening mogelijk maakt en in het Woord ons tot die verzoening roept, juist God eert.

 

Laten we zingen: Psalm 130, vers 2 en 3.

 

Zo Gij in ’t recht wilt treden,

O Heer’, en gadeslaan

Onz’ ongerechtigheden;

Ach, wie zou dan bestaan?

Maar neen, daar is vergeving

Altijd bij U geweest;

Dies wordt Gij, Heer’ , met beving,

Recht kinderlijk gevreesd.

 

Ik blijf den Heer’ verwachten;

Mijn ziel wacht ongestoord;

Ik hoop, in al mijn klachten,

Op Zijn onfeilbaar woord;

Mijn ziel, vol angst en zorgen,

Wacht sterker op den Heer’,

Dan wachters op den morgen;

Den morgen; ach, wanneer?     

 

Alles spreekt ons in dit hoofdstuk van verzoening. We hebben het belang gezien van verzoening tussen ons en onze medemens, maar ook van de verzoening met God, onze Schepper.

Maar er is nog een tweede vraag: wat is de weg van verzoening? Daar letten we nu op.

 

2. De weg van verzoening

Dat wordt ook duidelijk verklaard in deze geschiedenis, die hier zo in een paar verzen voor ons wordt uitgeschreven. In vers 16 lezen we: Daarom ontboden zij aan Jozef, zeggende: Uw vader heeft bevolen vóór zijn dood, zeggende: Zo zult gij tot Jozef zeggen: Ei, vergeef toch de overtreding uwer broederen en hun zonde; want zij hebben u kwaad aangedaan; maar nu (Jozef), vergeef toch de overtreding der dienaren van den God uws vaders (Gen.50:16,17).

 

Jozef kreeg een bode. Wat betekent dat? Wel, de broers kwamen niet direct zélf. Ze hebben iemand vooruit gestuurd, misschien wel Benjamin. ‘Zo! Dat is wel laf …’  Nee,  dat is wijs! Een indirecte benadering van dit heel grote hoofdstuk in Jozefs leven is belangrijk. Er is tijd voor nodig. Voor Jozef. Het gaf Jozef de tijd om zijn gedachten hierover te ordenen.

Daarom geeft God – hier in dit boek Genesis –  ons ook gewoon onderwijs: hoe doe je dit nu? Als er tussen u en uw medemens iets ligt, zoals er tussen Jozef en zijn broeders iets lag, is het wijs als we eerst een boodschap sturen naar hem of haar die het betreft. Waarom? Direct met de deur in huis vallen is te veel, vooral als het om zoiets ernstigs en belangrijks gaat. Geef het even de tijd! De gouden regel in het oplossen van conflicten is niet alleen maar wát je zegt, maar hóe je het benadert.

Daarom is wat hier beschreven staat, een heel wijze les. Het geeft Jozef een moment om zich voor te bereiden op het ogenblik dat hij weer oog in oog staat met degenen die hem dit leed aangedaan hebben. Voelt u het aan? Wie u gebruikt voor zo’n boodschap, is natuurlijk vrij, maar de boodschapper is niet de oplosser. Ik zou zeggen: het is de ‘wegbereider’. In onze tijd zou je een briefje of een mailtje kunnen schrijven: ‘Ik wil toch eens met u komen praten. Is dat mogelijk? Ik wil de oude wond openen om het echt goed te maken. Kan dat? Sta je daar voor open?’

Kom, gemeente, denk het u eens in: in het graf met onbeleden en niet verzoende zonden ontmoeten we onze Rechter. Wat zal dat erg zijn en dan is Zijn vonnis onherroepelijk: ‘Ga weg van Mij!’ Maar het leven zonder verzoening geeft ook in dit leven een diepe schaduwkant. David beschreef het als een ‘zomer droogte in zijn ziel.’ Dat zal blijven tenzij er verzoening komt. Ik moedig u daarom aan: neem de stap die de broeders van Jozef ook namen. Wacht niet langer. Doe het deze week, ja, deze dag, want we zijn niet zeker dat we deze week beëindigen.

 

En dan komt het tweede. We lezen dat de broers bij Jozef komen: daarna kwamen ook zijn broeders en vielen voor hem neder, en zeiden: Zie, wij zijn u tot knechten (Gen.50:18). In deze woorden van de broers ligt heel wat. Zij buigen hier voor Jozef hun knieën, een oosters gebruik, maar het gebruik op zich is al belangrijk. Zíj leggen zich voor Jozef neer op de meest open, eerlijke en openhartige manier in het belijden van hun zonden. Ik vraag u niet dat vandaag nog zo te doen, maar het gebruik op zich is al belangrijk.

Dit buigen voor Jozef is een oosters gebruik, maar het gebaar of de boodschap die daarin ligt is belangrijk. Zíj leggen zich voor Jozef neer op de meest open, eerlijke en openhartige manier in het belijden van hun zonden. Gemeente, verzoening begint met het benoemen en het belijden van de zónde. Dat zien we bij de broers. Wat zeggen ze? Wij hebben u kwaad aangedaan. Vergeef toch de overtreding van uw broeders en hun zonde (Gen.50:17). De zónde moet benoemd worden. Het moet ‘genaamd en geschaamd worden’.  Het moet over onze lippen komen wat we deden, hoe we handelden.

 

Kinderen, ik denk dat jullie elke avond wel aan de Heere vragen: ‘Wilt U alstublieft mijn zonden vergeven?’ Dat hoor ik ook van mijn kinderen. Ik vraag dan weleens, als ze klaar zijn met hun gebed: ‘Zeg, je hebt gevraagd of de Heere je zonden wil vergeven, maar over welke zonden heb je het? Wat heb je vandaag gedaan, wat zonde was? God wil weten wélke zonden dat waren. Denk eens even mee met me: wat waren die zonden?’ Dan komen er zo een paar antwoorden. ‘En nu moet je weer op je knieën gaan. En dan moet je dat eens zó zeggen, zoals je het net tegen mij zei: ‘Heere, ik heb vandaag in de pauze op school een woord gebruikt, dat ik niet had moeten zeggen.’ Zég het maar, kind, zég het maar!’ Mijn kind zei toen tegen me, ‘Ja, papa, maar dat vind ik zo moeilijk!’

 

Gemeente, dat klopt, het ís moeilijk, je zonden belijden! Maar, dat wíl God horen! Hij wil horen wát je deed, wát je doet, wát je zei, wát je gedaan hebt … Geef het maar een naam. ‘Ja, maar dan schaam ik mij zo.’ Juist! ‘Maar dan voel ik me zo onzeker.’ Juist!

Want het gaat dieper! Zomaar zeggen: ‘Heere, ik heb er spijt van’ is geen vergeving vragen!  ‘I’m sorry, papa! I’m sorry, mama!’ Dat is geen vergeving vragen, kinderen. Dat is een beetje makkelijk, hè? Dan kun je gauw weer verder gaan. Het is veel moeilijker om te zeggen: ‘Mama, ik heb tegen u gelogen. En nu mag u mij straffen, want dat heb ik verdiend.’

 

Zoals deze broeders dat deden, dat is vergeving vragen: Vergeef toch onze zonde –

zij vielen voor hem neer – wij zijn u tot knechten.

Weet je wat dat betekent? ‘Jozef, wij zijn onvoorwaardelijk schuldig, wij hebben geen rechten meer. Jij kunt met ons doen wat wij verdienen.’ Kijk, daar wil God óns ook hebben. Gemeente, verzoening gaat niet zomaar, zo van: ‘Ja, Heere; ik had het niet moeten doen.’ Dat zegt David ook niet op die manier in Psalm 32. Hij zegt: ‘Ik heb belijdenis gedaan. Ik heb mijn zonden beleden.’ Hij noemt de kern van de belijdenis van deze zonde en de overtreding in het kwaad. We moeten het kwaad kwaad noemen en we moeten het voor God uitspreken!

 

Maar het geldt ook in de richting van uw medemens. Wat hebt u gedaan tegen hem of haar? Laat die verschrikkelijke dingen maar over uw lippen komen. Laat het maar gezegd worden. En dan voelt u het wel aan: het is veel móeilijker, maar ook veel oprechter. Met onze trotse harten zullen we er wel moeite mee houden om zulke woorden oprecht te spreken, maar dat is toch wat de Heere vraagt.

En dan dat verzoek van de broers, twee keer zelfs: ‘Vergeef, vergeef, Jozef. Vergeef ons alsjeblieft die zonde.’ Niet: ‘Excuus, sorry.’ We hebben er spijt van.  We hadden het nooit moeten doen.’ Nee, ze vragen Jozef direct en persoonlijk om vergeving. Het zal zoiets geweest zijn als: ‘Jozef, wij hebben jou onrecht aangedaan, we hebben je op een gruwelijke wijze behandeld. Terwijl jij huilde en ons smeekte, lachten wij je uit.  We hebben je verkocht zonder medelijden en we hebben al de jaren van je jeugd van je gestolen ...  We leggen ons een voor een aan jouw voeten neer. We buigen voor jou. We hebben geen rechten. We staan als een schuldige. Vergeef ons alsublieft.’

 

Kijk, gemeente, ligt u nu zo weleens voor de grotere Jozef en voor Zijn Vader?

Elke dag? Zeven keer per dag? ‘Ja’, zegt u, ‘dan ben ik de hele dag bezig.’ Inderdaad. En dát is nabij God leven.

Nabij God leven is: op het moment dat je die zonde voelt of ziet of opmerkt of in je herinnering komt, moet je naar de genadetroon vluchten en met naam en toenaam die zonden belijden. Zoek de vergeving van je zonden door het bloed van Jezus. Mc Cheyne heeft dat ook eens zo mooi gezegd in één van zijn dagboeken: ‘Ik voel dat ik op het moment dat ik de zonde als zonde ervaar, naar de genadetroon moet vluchten. Al zit ik op mijn paard of sta ik op de preekstoel, of wat ik ook maar doe.’ ‘Maar’,  zegt hij, ‘ik voel in mijn hart dan allerlei bezwaren naar boven komen. Het is toch niet gepast om van het varkenshok, van de leugentaal, van de vuile gedachte die ik had, naar de genadetroon te vluchten?’ Maar dan zegt Mc Cheyne dit erbij: ‘Dat is de theologie van de duivel, maar niet van het Evangelie. Híj zegt: Kom naar Mij!’

 

Jozef heeft hen vergeven. Royaal. Nu, voor het eerst, kon Jozef zijn broers vergeven.

Er is heel wat goedkope psychologie op de markt vandaag, waarbij vaak wordt gezegd:  ‘Ja, je moet ze gewoon vergeven (alsof vergeven gewoon is). Je moet ze maar vergeven in je hart. Vergeef het nou. Doe het maar. Zeg maar hardop: ik vergeef hem of haar.’

Gemeente, dat is ónzin! God vereist dat U bereíd moet zijn om te vergeven. Die bereidheid moeten we maar heel veel aan de Heere vragen. Dat gold voor Jozef ook. Dat was genade. Maar het blijft een Bijbelse waarheid dat iemand alléén kan vergeven als de ander belijdenis doet en vergeving vraagt. Anders kunt u niet vergeven. God doet dat ook niet. Hij is héél vergevingsgezind. Hij staat kláár om te vergeven. Altijd, elke dag. zoals de vader op de uitkijk stond, wachtend en verlangend naar de verloren zoon! Hij vergaf hem echter niet, tótdat hij terugkwam.  Zo is het ook met God.

 

De zonde tegen de Heilige Geest is onvergeeflijk. Waarom is dat zo? Is het bloed van Jezus Christus dan niet genoeg om die zonde weg te nemen? Natuurlijk wel. Immers, in verschillende opzichten zondigen we de hele dag tegen de Heilige Geest. We twisten met Hem. We bedroeven Hem in het hart. We blussen Zijn werkingen uit. Maar de zonde tégen de Heilige Geest is een andere zonde: dat is het bewust noemen van het duidelijke werk van God als het werk van de duivel. Dat is anders. Na zo’n zonde trekt God Zichzelf van die persoon terug, waardoor die altijd totaal verhard zal blijven en nooit belijdenis van zijn zonde zal doen. En dáárom is deze zonde onvergeeflijk, want vergeving volgt altijd op belijdenis van de zonde met het oog op Jezus’ offer.

 

Jozef heeft het verlangen zijn broers te vergeven, maar pas in hoofdstuk 50 gebeurt het dat hij ook kan zéggen: ‘Broeders, kom in mijn armen! Ik vergeef jullie de zonde, die jullie mij hebben aangedaan, zolang geleden al. Luister, het is voorbij! Nooit meer zal ik erover spreken.’

Zit u hier met onbeleden zonden, gemeente? Als er geen echte verzoening is, is de breuk ook niet geheeld tussen u, jou en je Schepper, tussen ons en tussen anderen. Maar bij het beëindigen van deze preek mag ik u er nogmaals aan herinneren dat de God van hemel en aarde ons zoekt, ons toeroept, ons als het ware beweegt en ons maant: ‘Twijfel niet aan Mij, mensenziel!’

 

Ik vind het zo treffend, zoals John Bunyan dat in zijn boek ‘De Heilige Oorlog’ beschrijft, nadat de stad Mensziel tegen God is opgestaan. Heel die stad is verwoest door de duivel. Heel de stad Mensziel is verziekt door de zonde, in opstand gekomen tegen de heilige Koning. Dan zenden Koning Schaddaï en Zijn Zoon Immanuël de kapiteins, de predikers, naar de poorten van Mensziel. Hoe moeten ze beginnen? Gaan ze kanonnen van Gods wraak afschieten? Nee. De Koning zegt: ‘Bied hun vrede aan.’

Hoor je het? Bunyan heeft het goed begrepen. God begint dáár. Hij laat weten dat hun zonden tegen Hem onbeschrijfelijk groot zijn, zoals die broers van Jozef dat deden tegenover Jozef. Maar Hij laat hun tegelijk horen dat er bij Hem vergeving is. Zó is God. O, we kunnen dat nooit begrijpen!

 

Als u hier zit met een worm in uw geweten en met overtuiging van uw zonde, zie het in de ogen. Ga er mee verder. Ga verder in het belijden van die zonde en leg die feiten voor Hem neer. Dat is nodig voor de medemens, gemeente. Leef niet verder met deze onbeleden zonden, maar zoek verzoening bij God! God verzekert ons in Zijn Woord, zoals David ervan zong en zoals ook Johannes ervan schrijft dat, als wij onze zonden belijden, Hij getrouw en rechtvaardig is.

Het is opmerkelijk dat er niet staat: Hij is genadig en barmhartig, maar: Hij is getróuw en rechtváárdig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheden (1 Joh. 1:9). Waarom is Hij getrouw? Waarom is Hij rechtvaardig? Waarom zegt Johannes niet: Hij is barmhártig en genádig? Omdat God Zich verbonden heeft aan een belofte: dat de goddeloze zich van zijn weg bekere en tot Mij terugkere en Ik zál hem menigvuldiglijk vergeven (naar Jes.55:7).

 

Wat is het een rijke boodschap, die we ook telkens weer mogen indrinken. Ik mag, als ik mijn zonden mag belijden, mijn oog richten op het bloed van Jezus, op Zijn verdiensten, en weten dat God mijn zonden reinigt. Op dat moment. Zo wordt het ook gezegd in onze Heidelbergse Catechismus: Hoe wordt het hemelrijk door de prediking van het Evangelie ontsloten en toegesloten? Alzo, als gelovigen, volgens het bevel van Christus, hun zonden voor God belijden en neerleggen, Hem zoekend, Hem aanroepend door het bloed van Christus, en daar als het ware al hun zonden in laten vallen.

Ook nu betuigen en verkondigen wij openlijk aan een íegelijk, dat zó dikwijls – hoort u dat? Niet één keer! Niet twee keer, maar wel zeven keer! – ja, zo dikwijls als u de belofte van het Evangelie met een waar geloof aanneemt, waarachtiglijk al uw zonden van God, om de verdiensten van Christus’ wil, vergeven zijn! (H.C. zondag 31, vraag en antwoord 84)

 

We besluiten nog even met iets anders. We hebben het over Jozefs broeders gehad. Ik heb het niet zozeer over Jozef gehad. Wat moet het voor hem ook moeilijk geweest zijn. Het zou een heel andere preek kunnen zijn. Vergeven in zo’n situatie als Jozef, is onmenselijk moeilijk. We moeten daar niet te licht over denken. Ik hoor weleens: ‘Ja, ik heb het nu beleden, en ik heb het tegen hem of haar gezegd. Nu, dan is het toch vergeven? Nu moeten ze toch vergeven?’

Daar moet u echter niet goedkoop over denken. Zij die door een zonde – zoals bij Jozef – zo diep verwond zijn, kunnen niet zomaar in een enkel moment vergeven. Dat is een proces waar iemand naartóe moet groeien. Dat heeft God gedaan in Jozef. Dat is zonder geloof en zonder de genade van God menselijk gezien onmogelijk.

 

Daarom is het Evangelie het diepste en meest pastorale instrument voor hen die door de zonde beschadigd zijn, ook in deze dienst. Vergeving schenken ís mogelijk! Ik weet ze te vinden, die door de zonden zo diep verminkt zijn en toch de verminker hebben kunnen vergeven.

Hoe? Als we íets mogen zien van Hem en iets mogen ervaren van Zijn kracht. Maar het is een worsteling. Daar moeten we voor bidden.

 

Gemeente, ten slotte: Jozef vergeeft zijn broeders. Dat heeft hem natuurlijk veel emotionele en geestelijke energie gekost, maar verder niets. Maar het heeft God veel méér gekost om u te vergeven. Hij heeft Zijn Zoon aan het kruis laten hangen. Dat had Hij ervoor over. O, wat is die God groot! Hij was zo gewillig om te vergeven, dat Hij zelfs gewillig was Zijn eniggeboren Zoon op het altaar van het kruishout neer te leggen.

Lieve mensen, zou je die God niet willen leren kennen? Is Hij het niet waard om Hem na te jagen, om Hem te zoeken? Die God, Die zó gewillig was om Zijn Zoon te laten kruisigen? Ja, zelfs zó gewillig, om hen te vergeven die Zijn Zoon kruisigden.

Laten we Hem dan loven en zoeken.

Amen.

 

 Slotzang: Psalm 51 vers 2 en 5

 

Want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad,

Mijn zonde zie ‘k mij steeds voor ogen zweven.

‘k Heb tegen U, ja U alleen misdreven,

Uw wil en wet, hoe heilig, stout versmaad.

Ik heb gedaan, wat kwaad was in Uw oog,

Dies ben ik, Heer’. Uw gramschap dubbel waardig!

‘k Erken mijn schuld, die U tot straf bewoog,

Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig.

 

Verberg Uw oog van mijn bedreven kwaad,

Waardoor mijn ziel gevoelt de diepste wonden.

Delg, delg toch uit mijn schuld en al mijn zonden,

En spreek mij vrij van mijne gruweldaad.

Herschep mijn hart en reinig Gij, o Heer’,

Die vuile bron van al mijn wanbedrijven,

Vernieuw in mij een vaste geest en leer

Mij aan Uw dienst oprecht verbonden blijven.