Ds. R.A.M. Visser - Lukas 24 : 6

De opstanding van de Heere Jezus

Lukas 24
de tekenen
de woorden
de getuigen

Lukas 24 : 6

Lukas 24
6
Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt, hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galilea was,

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 118: 11
Lezen : Lukas 24: 1 - 12
Zingen : Psalm 21: 4, 5 en 6
Zingen : Psalm 97: 7
Zingen : Psalm 108: 1 en 2

Gemeente, ook vandaag is het weer een bijzondere dag, want vandaag is het Pasen.

Op Goede Vrijdag hebben we gelet op het sterven van de Heere Jezus. Vandaag, op het paasfeest, staan we stil bij Zijn opstanding uit de dood. En dat doen we aan de hand van de tekstwoorden die we vinden in het ons voorgelezen Bijbelgedeelte: Lukas 24, de verzen 1 tot en met 12. Als centraal tekstvers lees ik alleen het eerste gedeelte van vers 6 nog eens:

 

Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan.

 

Ik noem als thema hierbij: de opstanding van de Heere Jezus. Drie aandachtspunten: in de eerste plaats staan we stil bij de tekenen – de verzen 1 tot en met 3; in de tweede plaats staan we stil bij de woorden – de verzen 4 tot en met 7; en in de derde plaats staan we stil bij de getuigen – de verzen 8 tot en met 12.

Dus het thema van de preek is ‘de opstanding van de Heere Jezus’:

  1. de tekenen;
  2. de woorden;
  3. de getuigen.

 

  1. De tekenen

Jongens en meisjes, het is nog heel vroeg op deze zondagmorgen, zo vroeg dat er nog niet veel mensen buiten zijn. De meeste liggen nog te slapen als de zon begint op te gaan over het Joodse land. Het zijn ook zulke drukke dagen geweest voor de mensen in Jeruzalem: het paasfeest is gevierd. Dat is altijd al een drukke tijd, maar dit keer waren er nog meer bijzondere dingen. Er zijn drie mensen door kruisiging gedood, even buiten de stad Jeruzalem: twee moordenaars, en ook nog een Man Die de afgelopen drie jaar het land is doorgegaan.

Deze Man heeft veel bijzondere dingen gedaan en gezegd. Maar toen Hij vertelde dat Hij de Zoon van God was, was het voor de kerkelijke leiders in Jeruzalem genoeg. Toen is Hij ter dood veroordeeld via Pontius Pilatus en dat vonnis is nu dus uitgevoerd – Hij is gedood door kruisiging. De drie uur durende duisternis daarbij was beangstigend. En schokkend was wat er rond een uur of drie in de middag gebeurde: het voorhangsel in de tempel scheurde van boven naar beneden.

De mensen waren in rep en roer: wat was dit toch allemaal?

Maar dat is nu allemaal voorbij. Het is zaterdag geweest; de sabbat is gevierd. En nu is het de vroege morgen van de eerste dag van de week. Het is zo stil dat we bijna een groepje vrouwen over het hoofd zouden zien.

Lukas benoemt ze heel kort met het woordje ‘zij’ in vers 1 van ons teksthoofdstuk. Hij vertelt er in één adem achteraan wat deze vrouwen van plan zijn. Want op deze eerste dag van de week, als het nog heel vroeg in de ochtend is, gaan zij naar het graf, dragende de specerijen, die zij bereid hadden, en sommigen met haar.

 

Daarmee sluit Lukas helemaal aan op de voorgaande geschiedenissen van hoofdstuk 23. Want met die ‘zij’ van ons tekstvers bedoelt hij de vrouwen die de Heere Jezus gevolgd waren vanuit Galiléa. Zij hebben op Goede Vrijdag als echte getuigen met eigen ogen aan de voet van Golgotha alles van het sterven van de Heere Jezus gezien. Jozef van Arimathéa heeft daarna het lichaam van de Heere Jezus van het kruis gehaald en Hem begraven in een nieuw uitgehouwen rotsgraf, waar nog nooit iemand in gelegen had.

Dat is allemaal in de late vrijdagmiddag gebeurd, net voor de sabbat begon. Lukas zegt met nadruk dat dezelfde vrouwen daar ook bij waren. Deze vrouwen worden door Lukas steeds als getuigen opgevoerd: eerst bij Zijn sterven en daarna bij Zijn begrafenis.

Na de begrafenis van de Heere Jezus zijn ze teruggegaan naar Jeruzalem. Wat waren ze verdrietig: hun Meester was er niet meer en ze hielden zoveel van Hem! Maar ze hadden een plan gemaakt: ze gingen een heerlijk ruikende zalf maken om het lichaam van de Heere Jezus mee te zalven. Ze hebben specerijen klaargemaakt en daarna volgens het gebod op de sabbat gerust.

Nu worden ze door Lukas opnieuw op de voet gevolgd rondom de opstanding van de Heere Jezus uit de doden. We zien ze gaan met de specerijen die ze klaargemaakt hebben. Er gaan nog wat anderen met hen mee.

 

Herkennen we in ons eigen leven iets van wat deze mensen eigenlijk drijft? Want daar mogen we op deze eerste paasdag niet aan voorbij gaan. Waarom doen zij dit? Wat drijft deze mensen naar een dode Jezus? Gemeente, eigenlijk is dat heel eenvoudig: dat is de liefde. Herkennen we dat? In het hart van een kind van God is liefde gelegd.

Jongelui, liefde kun je niet goed uitleggen, hè. En toch is die er. Zo is het in veel diepere zin ook met deze liefde in het geestelijk leven. Die kun je niet uitleggen, maar toch is die aanwezig. Wanneer de Heere liefde in je hart geeft, verandert het vanbinnen. Dan komt er in je hart een niet uit te leggen zoete droefheid, omdat je gaat ervaren dat je tegen een goeddoend en barmhartig God gezondigd hebt. En tegelijkertijd komt er ook een diep verlangen naar God. Die droefheid en dat verlangen zijn helemaal met elkaar verweven.

Je hele leven wordt nieuw. De woorden van God in de Bijbel raken je nu. Je gaat leren om God gelijk te geven in Zijn oordeel over je leven. In je honger en dorst, in dat diepe zielsverlangen naar de Heere Jezus en Zijn werk, vertelt de Heere Jezus in ons hart – door de woorden uit de Bijbel – dat Hij voor zulke mensen alles doet. Zo maakt Hij Zich bekend aan je hart. En dan kan je niet anders meer dan je aan Zijn Woorden vastklampen: ‘Heere, tot Wie zullen wij anders heengaan? U hebt de woorden van het eeuwige leven.’ Dan komt er een verlangen om meer van Hem te leren kennen.

 

Hoe is dat nu bij deze vrouwen? Hun Heere en Zaligmaker is gestorven en begraven. Wat zijn ze verdrietig! Nu kunnen ze nooit meer bij Hem zijn. Nooit kunnen ze meer luisteren naar Zijn stem. Ze zullen Zijn wonderen niet meer zien. Zijn liefde zullen ze niet meer voelen. Wat er gebeurd is, is wel gebeurd, maar nu is Hij dood en begraven.

Ze vergeten wat de Heere Jezus er Zelf van gezegd heeft: ‘Ik zal weer opstaan uit de doden.’ De geloofsoefening met het Woord is verbroken. Als Gods kinderen daar niet op letten, overheerst in hun leven de schuldige duisternis. Wat de Heere gegeven heeft, ligt er wel, maar je kunt er geen kracht en troost meer uit putten. Je mist de kracht van het geloof om toe te eigenen wat je vroeger met zoveel vreugde en verwondering in je hart ontvangen hebt. Pasen zou voor ons het leven moeten zijn, maar onze verwachting is vergaan. Terwijl we Hem toch niet missen kunnen.

Zo gaan deze vrouwen met elkaar naar het graf: één in het verlies, één in het gemis, één in hun bedoeling, één in hun liefde, één in hun samenwerking. Wat is dat onderwijzend voor de gemeenschap der heiligen en de praktijk van de godzaligheid vandaag. Gemeente, de liefde die bindt aan de Heere Jezus, bindt ook aan elkaar, ondanks verschillen in leeftijd, cultuur en achtergrond, ligging en levensleiding. Herkennen we dat?

 

Die vrouwen gaan dus in alle vroegte met de specerijen naar het graf van de Heere Jezus. Met deze specerijen – een kruidenmengsel eigenlijk – zullen zij het dode lichaam van de Heere Jezus gaan verzorgen. Daaruit blijkt hun liefde.

Let er eens op hoe sober Lukas de feiten opschrijft. Over de tocht naar het graf lezen we namelijk verder niets. Van hun tobben over de steen die in hun gedachten nog voor het graf ligt, lezen we niets. Van een aardbeving en een engel die de steen wegrolt, lezen we ook niets. Heel sober, en daarom zo overtuigend, geeft Lukas een verslag van de feiten in de verzen 2 en 3: En zij vonden den steen afgewenteld van het graf. En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam van den Heere Jezus niet.

Dat is nu ook wat, jongens en meisjes! Ze slaan de laatste bocht om en komen dan in de tuin bij het graf van de Heere Jezus uit, precies waar het lichaam van de Heere Jezus afgelopen vrijdagmiddag begraven is. Ze hebben gezien hoe de steen ervoor gewenteld werd. Wat was dat een zware steen! Maar Lukas vertelt hun én ons vanmorgen voldongen feiten. De steen is afgewenteld! Ze stoten elkaar vol verbazing aan en gaan het graf binnen. Maar, waar is het lichaam van de Heere Jezus? Hier niet ... En daar niet ...

Jongens en meisjes, ook het lichaam van de Heere Jezus is er niet meer. En weet je wat dat betekent? Dat de Heere Jezus inmiddels is opgestaan uit de doden. De tekenen vertellen het: de Heere is echt opgestaan.

 

Dat zou natuurlijk voor deze vrouwen genoeg moeten zijn, maar er blijkt nog onderwijs nodig te zijn. We letten erop in onze tweede gedachte:

 

  1. De woorden

Daar staan de vrouwen bij het lege graf, met de specerijen. De steen vonden zij weggerold. En …, begint het al te dagen?

Het lichaam van de Heere Jezus vinden zij er niet. En …, verandert er al wat?

We zouden misschien verwachten dat het geloof nu door gaat breken. Maar het tegendeel is waar. Want dan lezen we in vers 4 zo ontnuchterend, beschamend én vertroostend: En het geschiedde, als zij daarover twijfelmoedig waren, zie, twee mannen stonden bij haar in blinkende klederen.

 

Deze vrouwen zijn ongelovig in plaats van gelovig. En in plaats van verzekerd zijn ze nu twijfelmoedig. Vertwijfeld kijken ze om zich heen. Hoe kan dat nu? Wat is er toch gebeurd? Twijfelmoedig, want nu het lichaam van de Heere Jezus er niet meer is, is alles weg. Het laatste restje hoop is nu helemaal verdwenen.

Dat was natuurlijk al begonnen bij de gevangenneming van de Heere Jezus. En het was alleen maar erger geworden bij de daaropvolgende veroordeling en kruisiging. Ze hebben gezien dat Hij stierf en begraven werd. Toen hebben ze beseft: Nu is die goede tijd van de omgang met de Heere Jezus voorbij. Nu zal Israël niet meer verlost worden van de vijanden; van Zijn Koninkrijk zal niets meer terechtkomen.

En wanneer dan ook nog eens het graf leeg is, gaan ze met alles compleet ondersteboven. Twijfelmoedig, aangevochten, bestreden, neerslachtig en somber staan ze daar te kijken in het lege graf. Ze denken er niet eens aan dat de Heere Jezus inmiddels al is opgestaan.

 

Wat een wonder dat er juist dan ineens twee mannen in blinkende kleren naast hen staan. Aan alles kun je hun hemelse afkomst zien. Het zijn twee engelen die de Heere in de hemel naar deze vrouwen stuurt. De gloed van de majesteit en de heiligheid van God straalt helemaal van hen af. De vrouwen schrikken erg.

Dat typeert nu de kinderen van God: de vrees, het ontzag voor de majesteit en de heiligheid van God, omdat je jezelf zo onwaardig en klein voelt.

Het zijn daarom de engelen die gaan praten tegen deze vrouwen. Ze beginnen met een bekend Joods gezegde in het vervolg van vers 5: Wat zoekt gij den Levende bij de doden?

 

‘Wat zoekt u de Levende bij de doden?’ Kan dat ook van u gezegd worden? En van jou? Zouden we ons thuis voelen bij deze vrouwen, bij zulke mensen die de Heere Jezus zoeken? Zij die weten wat het is om de Heere Jezus te missen, zullen Hem zoeken, ook al is dat dan misschien op verkeerde plaatsen of op een verkeerde manier. Maar daar weet de Heere Zelf het beste raad mee. Ze zullen Hem zoeken totdat ze Hem gevonden hebben. Want ook dát verdiept zich dan in het leven met de Heere, als het goed is. Wanneer de liefde weer wakker wordt, zullen ze opnieuw en zoveel intenser Hém zoeken Die hun het Leven is.

 

Wat zoekt gij den Levende bij de doden? Proeven we hierin het stille verwijt? ‘U zoekt de Heere Jezus wel, maar u zoekt verkeerd.’ Gemeente, waar zoekt u? Waar zoek jij? Sommige mensen zoeken de Levende bij de doden door Hem te zoeken in een bepaald uiterlijk patroon van leven en meer ook niet. Dat wordt natuurlijk heel verschillend vormgegeven: rechtzinnig of lichtzinnig, en alles wat daar verder tussen zit. Maar dit is gemeenschappelijk: dat ze met dat alles voorbijgaan aan de Heere Jezus als de volkomen Zaligmaker voor een volkomen zondaar.

Anderen zoeken de Levende bij de doden door Hem te willen dienen met hun specerijen. De een komt met zijn tranen, de ander met zijn oprechte keuze voor de Heere en Zijn dienst. En weer een volgende met zijn veranderd leven. Vult u het zelf maar aan.

 

Laat dan iedereen het onderwijs ter harte nemen dat hier gegeven wordt in het feit van de opstanding van de Heere Jezus uit de doden in de verzen 6 en 7: Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. En dan brengen de engelen een verband aan tussen het feit van de opstanding van de Heere Jezus en de woorden van de Heere Jezus: Gedenkt, hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galiléa was, zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage wederopstaan.

 

Hij is hier niet. In de grondtaal lees je dan zoveel als: niet is hier Hij. De ontkenning staat voorop. En daarachter staat dan in de grondtaal maar één woord: opgestaan. In onze taal zijn dat drie woorden: opgestaan is Hij.

Maar Hij is opgestaan. Wat een bijzondere gebeurtenis moet dat geweest zijn in dat stille donkere graf, jongens en meisjes. De Heere Jezus was immers echt gestorven; Zijn dode lichaam lag in het graf. En wat is er toen gebeurd? Het lichaam van de Heere Jezus was eerst koud, maar dat is weer warm geworden. Het lichaam van de Heere Jezus bewoog niet meer, maar het is weer in beweging gekomen. De armen en benen lagen stil, maar die zijn weer gaan bewegen. De zintuigen – de reuk, de smaak – waren weg, maar die zijn weer teruggekomen. De bloedsomloop was gestopt, maar die is weer op gang gekomen. De hersenfuncties waren uitgeschakeld, maar die werden weer geactiveerd.

De Heere Jezus was echt gestorven, maar nu zeggen de engelen dat Hij in deze vroege morgen weer levend is geworden: Hij is opgestaan. En dan lees je in de grondtaal dat de Heere Jezus daarin passief is geweest. Hij wérd opgewekt uit de doden, ten diepste door God Zelf.

 

Jongens en meisjes, wat is dat een wonder. Weten jullie nog waar het over ging met Goede Vrijdag? Toen ging het over het sterven van de Heere Jezus. Toen hebben we erop gelet dat de Heere Jezus met Zijn dood voor de zonden heeft betaald. Daarom kan het weer goed komen tussen God en zondige mensen zoals wij. Daarom zal het weer goed komen tussen God en degenen voor wie de Heere Jezus uiteindelijk gestorven is aan het kruis. Want God wekte Zijn Zoon, de Heere Jezus, op uit de doden om te laten zien dat Hij helemaal tevreden is met de betaling van de Heere Jezus op Goede Vrijdag.

Op Goede Vrijdag riep de Heere Jezus vanaf het kruis: Het is volbracht! (Joh.19:30). Het werk waarvoor Hij naar deze aarde was gekomen, was helemaal klaar. Dat werk deed Hij voor Zijn Vader. En toen God Zijn Zoon met Pasen opwekte uit de dood, liet de Vader zien dat Christus’ werk inderdaad helemaal af en helemaal goed was. Alsof God de Vader tegen de Heere Jezus zei: ‘Word nu maar wakker. Zo is het goed.’

De opstanding van de Heere Jezus is het bewijs dat Zijn werk op aarde ook echt helemaal volbracht is. Hij heeft alles gedaan wat nodig is. Nu kunnen jongens en meisjes, mannen en vrouwen weer een kind van God worden.

 

Nu de feiten van de opstanding de betrouwbaarheid van de woorden onderstrepen, wat zoeken wij dan nog de Levende bij de doden door Hem te zoeken buiten het Woord? Gemeente, jongelui, Hij laat Zich kennen als de opgestane Zaligmaker door Zijn Woord, de Bijbel. Wees er dan mee bezig, biddend om het werk van de Heilige Geest.

Wat kunnen er een twijfels en onzekerheden zijn: Is Jezus wel echt de Zoon van God? Is de opstanding wel echt gebeurd, kan dat wel?

Wat kunnen er een vragen zijn, ook na ontvangen genade: Is dat werk van de Heere Jezus nu ook voor mij? Kan dat wel voor mij? Bedenk dan dat er maar één kompas is: dat is het Woord van God. Via dat middel vindt de kracht van Christus’ opstanding zijn weg naar het hart, zoals we dat lezen in Romeinen 10, de verzen 6 tot en met 10:

6. Maar de rechtvaardigheid, die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen.

7. Of, wie zal in den afgrond nederdalen? Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen.

8. Maar wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken.

9. Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.

10. Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.

 

We gaan naar onze derde gedachte, maar eerst zingen we Psalm 97 vers 7:

 

Gods vriend’lijk aangezicht

Heeft vrolijkheid en licht

Voor all’ oprechte harten

Ten troost verspreid in smarten.

Juicht, vromen, om uw lot;

Verblijdt u steeds in God;

Roemt, roemt Zijn heiligheid;

Zo word’ Zijn lof verbreid

Voor al dit heilgenot.

 

  1. De getuigen

Gemeente, we overdenken de opstanding van de Heere Jezus. Eerst hebben we gelet op de tekenen, daarna op de woorden en ten slotte letten we op de getuigen.

 

De engelen vertellen aan deze vrouwen wat de weggerolde steen en het lege graf betekenen. Zij maken een verbinding tussen tekenen en woorden. En dan gebeurt er iets. We lezen het in vers 8: En zij werden indachtig Zijner woorden. Je zou ook kunnen zeggen: opeens herinnerden ze zich de woorden van de Heere Jezus – al die woorden waarmee Hij ze hierop wilde voorbereiden.

Tóen begrepen ze het niet, nú wel. Nu valt er om zo te zeggen vanuit het Woord hemels licht op het heilsfeit van Pasen. En dan breekt het door; ze krijgen de genade van de herinnering rondom het werk van de Heere Jezus voor hen.

 

Herkent u dat, dat het doorbreekt vanbinnen, dat nevels verdwijnen en het geloof gaat geloven: Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen, die geloven in Hem, Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft; Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking (Rom.4:24-25)? Dan zie je vanuit de verborgen geloofsvereniging met de opgestane Vorst van Pasen de schakels van Gods genade terug.

De weg die de Heere gaat, kan heel verschillend zijn; maar in de kern is er geen verschil. Wanneer de Heere Jezus Zich namelijk als de opgestane Levensvorst gaat openbaren aan je hart, dan zie je terug op Gods genade en waarom de Heere Jezus nu écht gekomen is: om overgeleverd te worden vanwege míjn zonden, om voor míj alles te betalen, en om daarna opgewekt te worden tot míjn rechtvaardigmaking – om het ook voor míj met God weer goed te maken. Dan is het Goede Vrijdag geweest opdat het Pasen zou worden. De tekenen vertellen het en de woorden onderstrepen het: alles, werkelijk alles is voldaan. Er is door God een weg van behoud en zaligheid geopend in Zijn Zoon, de Heere Jezus.

 

Is dat voor ons al een wonder geworden? Of is dat nu juist het raadsel van ons leven? Rond Goede Vrijdag erkennen we dat de wet volkomen betaling van ons eist en dat wij alleen maar schuld hebben. Dat alles wordt betaald, kunnen we niet ontkennen. Het geeft misschien nog wel een bepaalde troost ook. Maar hoe is het nu met het geloof in de opstanding uit de doden?

Wat is de prediking van Pasen toch onnoemelijk rijk en troostvol. Want er is voldaan. De straf is gedragen en de schuld is betaald voor iedereen die tot de opgestane Levensvorst de toevlucht neemt. God de Vader zegt met Pasen 'amen' op het werk van de Heere Jezus – het is waar en zeker – opdat het geloof zich daarbij zal voegen en ook 'amen' leert zeggen op dit werk van de Heere Jezus, opdat we zullen stamelen, zullen fluisteren: ‘Het is waar en zeker, niet alleen voor anderen, maar ook voor mij.’ Dan zullen we ook de vrouwen begrijpen in het vervolg.

 

We zien ze in gedachten gaan. In vers 9 lezen we: En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elven, en aan al de anderen. Dit wonder kunnen ze blijkbaar niet voor zichzelf houden. Ze vertellen het aan de mensen met wie ze nu al zoveel meegemaakt hebben: van de steen die afgewenteld is en het lichaam van de Heere Jezus dat er niet meer is. Maar ook dat in het onderwijs van de engelen de woorden en de tekenen met elkaar werden verbonden en dat toen het licht doorbrak.

 

Nemen wij – kinderen van God in het bijzonder – deze les ter harte om in verwondering goed te spreken van de Heere op deze paasdagen? Goed spreken van de Heere betekent eigenlijk heel eenvoudig: van onszelf af wijzen en heenwijzen naar de rijkdom van Gods genade, die we door de woorden heen in ons hart hebben ontvangen. Dan sta je zelf niet op de voorgrond, maar dan staat Christus op de voorgrond. Je hele levensgang komt vaster te liggen in het Woord van God alleen.

Kind van God, met onze liefde en ons gevoel is zo vaak twijfelmoedigheid vermengd. Zó voelen we het en dan hebben we het. En zó voelen we het niet en dan hebben we het niet. Maak daarom in Gods Woord uw gang en treden vast, want dat doende, zult gij nimmermeer struikelen (2Petr.1:10). Stabiele christenen zijn christenen die het opstandingsleven beoefenen vanuit het Woord van God, in vertrouwen op hun God.

 

Hebt u opgemerkt aan wie deze vrouwen het hier vertellen? Ze vertellen het aan de discipelen en aan alle anderen, ook aan Petrus. Dat is dus de kring die op dat moment het dichtst bij hen staat.

Maakt u zelf de toepassing maar naar de kring van mensen die het dichtst bij u staat. Dat is uw man of uw vrouw. Dat zijn uw kinderen, als u die hebben mag; uw ouders misschien, of uw collega's en buren.

Kunt u zwijgen wanneer de opstandingskracht van Christus uw leven doorstroomt en helemaal vernieuwt? De stenen zouden spreken als u dan zou zwijgen. Maar wanneer u dat juist zo moeilijk vindt? Wanneer dat praktisch gezien niet altijd kan? Vraag de Heere dan maar om de juiste tijd en de juiste gelegenheid en laat uw leven getuigen van Christus’ liefde. Want ook dát wil de Heere geven, zelfs wanneer mensen zoals deze discipelen er niets van geloven en de Heere met Zijn kind Petrus opnieuw een eigen weg gaat. Bij Petrus is het weer anders. Hij hoort het aan, staat op, loopt naar het graf en nederbukkende, zag hij de linnen doeken, liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven van hetgeen geschied was. Dan maakt de Heilige Geest het bij Petrus al een beetje licht. Het graf is inderdaad open. De tekenen vertellen het ook: de Heere is echt opgestaan. En hij verwondert zich over alles wat er gebeurd is.

Herkennen we dat? Laten we met deze vraag in ons achterhoofd de preek nu afronden.

 

We hebben het gehad over de opstanding van de Heere Jezus. Eerst hebben we gelet op de tekenen, daarna op de woorden en ten slotte op de getuigen. We sloten de preek af met de verwondering van Petrus over alles wat er gebeurd is rondom dit heilsfeit van Pasen. En ik stelde de vraag of we deze verwondering herkennen in ons eigen leven. Want, gemeente, verwondering begint waar ons verstand ophoudt met redeneren en we leren buigen voor God en Zijn Woord.

Is dat al zo bij ons? Jongelui, bij jullie? Wat kunnen daar veel vragen over leven, vooral onder onze jongeren. Wie kan het met zijn verstand begrijpen: echt gestorven zijn en dan toch opstaan uit de doden? Is het wel waar en betrouwbaar wat de Bijbel ervan zegt? Of hebben andere godsdiensten het misschien makkelijker? Hebben die misschien gelijk? Want die geloven zoiets onbegrijpelijks niet.

Laat ik proberen om op die vragen in te gaan en wat voorbeelden noemen van zulke andere godsdiensten.

 

Wat kom je tegen in het boeddhisme? Je komt er de leer en de opvattingen van Boeddha tegen. Die leefde van ongeveer 450 tot 370 voor Christus, ergens in Nepal. Boeddha zelf is dood en in de godsdienst die naar hem is genoemd, moet je jezelf verlossen.

Bij de islam kom je de opvattingen van Mohammed tegen, die zegt dat Allah ze aan hem als zijn profeet heeft doorgegeven. Mohammed leefde van ongeveer 570 tot 632. Mohammed is dood en in de door hem gestichte godsdienst moet je jezelf verlossen. Wat is het aangrijpend dat er onder zijn volgelingen velen zijn die de dood liefhebben en dus volgens de Bijbel God haten.

Bij het confucianisme kom je de opvattingen van Confucius tegen. Hij leefde van 551 tot 479 voor Christus, ergens in China. Confucius zelf is dood en in allerlei oosterse godsdiensten moeten zijn volgelingen uiteindelijk zichzelf verlossen.

 

Terwijl de moderne mens zonder God in zichzelf gelooft en zo zichzelf denkt te verlossen, kom je bij het Bijbelse christendom de opvattingen van Jezus van Nazareth tegen, de Zoon van God, Die stierf én weer opstond uit de doden. Zijn graf is leeg, want Hij leeft! En daarom verlossen christenen zichzelf niet, maar worden zij verlost door Hem Die dood was en Die leeft tot in alle eeuwigheid. Zij worden verlost door Jezus Christus, de Zoon van God, Die is opgestaan uit de doden om mensen het eeuwige leven te geven. En door het geloof vinden ze vrede met Hem.

 

Gemeente, jonge mensen, Jezus zal een keer terugkomen op deze aarde om te oordelen de levenden en de doden. Waar zullen wij dan staan met al onze vragen en gedachten? Bedenk wat de grote troost is voor een christen, in de ware zin van het woord. Christus’ opstanding is de garantie voor zijn zalige opstanding. Er wacht eeuwig leven voor al degenen voor wie Hij heeft geleden, is gestorven en opgestaan uit de doden, voor degenen die in Hem geloven zullen tot de zaligheid.

Zoek dan de Heere en leef, want Hij is waarlijk opgestaan.

Amen.

 

Slotzang: Psalm 108: 1 en 2

 

Mijn hart, o Hemelmajesteit,

Is tot Uw dienst en lof bereid;

‘k Zal zingen voor den Opperheer,

‘k Zal psalmen zingen tot Zijn eer.

Gij, zachte harp, gij schelle luit,

Waakt op; dat niets uw klanken stuit’;

‘k Zal in den dageraad ontwaken,

En met gezang mijn God genaken.

 

Ik zal, o Heer’, Uw wonderdaân,

Uw roem den volken doen verstaan;

Want Uwe goedertierenheid

Is tot de heem’len uitgebreid;

Uw waarheid heeft noch paal noch perk,

Maar streeft tot aan het hoogste zwerk,

Verhef U boven ’s hemels kringen,

En leer al d’ aard’ Uw grootheid zingen.