Ds. W. Harinck - Exodus 25 : 22a
Gods spreken
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 33: 1 | |
Lezen : | Exodus 25: 10 - 22 | |
Zingen : | Psalm 99: 1, 2 en 3 | |
Zingen : | Psalm 85: 4 | |
Zingen : | Psalm 36: 2 |
Gemeente, de prediking is uit Exodus 25, en daarvan het 22ste vers, het eerste gedeelte:
En aldaar zal Ik bij u komen, en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af.
Het gaat over Gods spreken.
Het gaat over de plaats, vanwaar Hij spreekt; het verzoendeksel, van waarboven Hij spreekt; en het hart, waarin Hij spreekt.
In dat spreken van God zijn dus drie aandachtspunten:
1. De plaats, vanwaar Hij spreekt. En aldaar, zegt de tekst.
2. Het verzoendeksel, van waarboven Hij spreekt. Aldaar zal Ik bij u komen, en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af.
3. Het hart, waarin Hij spreekt.
1. De plaats, vanwaar Hij spreekt
Wat is het bijzonder, gemeente, jongens en meisjes, dat de Bijbel open ligt. Het is niet vanzelfsprekend dat we een Bijbel hebben. Het is niet gewoon dat we het Woord van God in onze huizen hebben, in onze gezinnen, op school en in onze kerken; en dat God Zijn Woord laat verkondigen. Wat een wonder dat de Heere tot ons spreken wil. Wat een wonder dat wij niet sterven wanneer de Heere spreekt; dat wij niet omkomen door dat spreken van God. De vraag is of we dat wel voldoende dóórhebben. Beseffen we wel wat het spreken van de levende God betekent?
Gods spreken maakte de Hof van Eden voor Adam en Eva tot een paradijs. Ja, natuurlijk waren er prachtige bloemen, vogels en andere dieren. Het was een heel mooie tuin! Maar wat maakte die hof tot een paradijs? Dat God er was. Dat God tot mensen sprak. Ze leefden in Gods nabijheid. Er was omgang met de Heere. Ze kenden en hoorden Zijn stem.
Door de zonde behoort dat nu allemaal tot de verleden tijd. Op het ingeven van de duivel en door onze eigen vrije wil zijn we van God afgeweken. De in zonde gevallen mens is veel kwijt. Er wordt veel geleden vanwege de zonde, in heel deze mensenwereld.
Maar het ergste is dat we de levende omgang met God zijn kwijtgeraakt. De schone verhouding, de goede relatie met God, is door de zonde verbroken. We luisterden naar de stem van de duivel. We geloofden zijn leugen. We legden Gods waarheid naast ons neer. We hebben God alle reden gegeven om niet meer met ons te willen spreken. Als God dan tóch nog tot ons zou spreken, verdienen we niet anders dan Zijn toorn, dan Zijn grimmigheid.
Als je dat bedenkt, zit je anders in de kerk. Dan lees je anders in je Bijbeltje. Dan luister je anders naar de prediking. Dat de Heere nog spreekt …! Dat God nog Zijn stem laat horen …!
Adam en Eva vreesden. Ze verborgen zich in de hof. Waarom deden ze dat? Adam zegt: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde (Gen. 3: 10).
Toen de Heere – we maken maar even een stap – toen de Heere Zijn wet op de berg Horeb aan het volk van Israël liet horen, toen de stem van God daar klonk uit de donder, toen deinsde het volk terug. Ze gingen veraf staan. Heilige vrees kwam over hen en ze riepen Mozes. Ze zeiden: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven (Ex. 20:19). De Israëlieten daar rondom de berg Horeb voelden: wij kunnen dat rechtstreekse spreken van God niet dragen. Dat overleven we niet!
En toch – en dan komen we bij onze tekst – toch staat er hier in vers 22 dat de Heere zegt: En aldaar zal Ik bij u komen – Ík bij ú komen – en Ik zal met u spreken. God gaat komen en spreken!
Hoe zal dat aflopen? Zal het goed kunnen gaan als God tot mensen komt en als Hij tot mensen gaat spreken? Zullen we ons dan ook moeten verbergen, zoals Adam en Eva? Zullen we dan ook moeten huiveren, zoals de Israëlieten bij de berg Horeb? Hoe zal dat spreken van God zijn? Hoe zullen wij Zijn stem horen en leven? En níet sterven?
Hier heeft Gods eeuwige liefde een weg gevonden. Hier heeft Gods onbevattelijke wijsheid een weg gevonden. De eerste bekendmaking daarvan klonk al op de drempel van het verloren paradijs. Daar liet God Zijn stem horen.
De gevallen mens vreesde. Maar God kwam niet in Zijn grimmigheid, God kwam in Zijn liefelijkheid. God beloofde Zijn Zoon te geven. Door de Zoon zouden ongelukkige zondaren weer echt gelukkig kunnen worden. Dat spreken heeft de Heere steeds maar weer herhaald en herhaald.
Hij sprak in de tenten van Abraham en Izak en Jakob, in de gezegende tijd van de patriarchen. Daarna herhaalde God dat spreken tot Mozes en het volk van Israël. Dat spreken van God komt zo duidelijk tot Mozes en tot Israël. Want weten jullie, jongens en meisjes, Mozes is bij de Heere op de berg geweest. De Heere heeft hem een ontwerp laten zien, een bouwplan, van een tent, van een tabernakel, van een heiligdom. Het was een hemels ontwerp.
Als er een nieuwe kerk gebouwd is en dan in gebruik wordt genomen, zegt men: Wat hadden we toch een goede architect! En wat hadden we toch een fijne aannemer! Maar deze Architect van die tent, van die tabernakel, was God Zelf. God Zelf gaf het plan: zo moet het worden, Mozes. Er moet een heilige zijn, en er moet een heilige der heiligen zijn en dáár moet Mijn ark zijn, zei de Heere. Dáár moet Mijn troon zijn.
Heel nauwkeurig heeft de Heere aan Mozes in dat ontwerp laten zien hoe het worden moest. Hoe de ark gemaakt moest worden en waar hij geplaatst moest worden. De maten en de vorm en zelfs de ringen, waardoor de handbomen moesten. Ook de inhoud van de ark en het deksel erop met de cherubim, de engelen, die daarop moesten komen. We hebben het allemaal gelezen in dit Bijbelgedeelte.
Dan, in het 22ste vers, komt het laatste woord, dat bijzondere woord: En aldaar zal Ik bij u komen, en Ik zal met u spreken. Aldaar. Vanaf de ark die daar stond in de tabernakel, in het heilige der heiligen, daar kom Ik bij u, zegt de Heere; en daar zal Ik tot u spreken.
Dus het doel van die tent, van de tabernakel, was om een plaats te bouwen waar de Heere Zijn troon zou zetten. Het zou een plaats zijn waar de Heere bij hen zou komen, en vanwaar Hij tot hen zou spreken.
De tabernakel had ook een prachtige andere naam: tent van samenkomst. Daar kwamen ze samen. Het waren niet zomaar mensen die samenkwamen. Daar kwamen ze samen om God te ontmoeten, om naar Zijn stem te horen. En aldaar zal Ik bij u komen, en met u spreken. God wil Zijn Woord kwijt aan Israël. God wil Zijn heilswoord laten horen aan Israël.
Nu hebben wij geen tabernakel meer, geen heilige der heiligen meer. God spreekt door Zijn Woord, door de prediking, door de bediening van de sacramenten. God spreekt op zoveel manieren en op zoveel plaatsen. Maar het allerduidelijkst spreekt God door Zijn eigen Woord. En dat doet Hij daar - zegt de tekst – aldaar: in de tabernakel, daar zal Ik wonen, en daar zal Ik spreken, zegt de Heere, in Mijn woning, in Mijn huis, waar de gemeente samenkomt.
Zo zendt God Zijn Woord ook onder ons. Hier zal Ik wonen. Hier is in eeuwigheid Mijn rust. In Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus, het Evangelie van vrije genade, gaat de Heere spreken. En het Woord is vlees geworden – zegt Johannes – en heeft onder ons gewoond (Joh. 1:14). Letterlijk staat er dan: heeft onder ons getabernakeld. Zo zegt de Heere: Door Mijn lieve Zoon, door het vleesgeworden Woord, wil Ik onder u tabernakelen, wil Ik onder u wonen. Daar wil Ik bij u komen en tot u spreken.
Gemeente, dan mag u elke kerkdienst onder het Woord komen, op audiëntie bij de levende God. Dan wil Hij tot ons en tot onze kinderen spreken.
Wat is ‘kerk gaan’? ‘Kerk gaan’ is je neerzetten onder het spreken van God. ‘Kerk gaan’ is horen wat de Geest, wat Gods Geest door het Woord tot de gemeente zegt. Zorg dat u en jij er bent! Laat je plaats niet leeg!
Want aldaar – zegt de Heere – zal Ik bij u komen, en zal Ik met u spreken. Kom met biddende harten. Kom met uitziende, verlangende harten, naar de kerk. Biddend: Heere, spreek Gij tot mijn ziel; Ik ben uw Heil alleen.
We gaan de plaats waar de Heere spreekt van dichterbij bekijken. Dat betekent dat u hier, in Exodus 25, wordt meegenomen om het heilige der heiligen binnen te gaan. Dat is niet zonder risico: het heilige der heiligen binnengaan.
We letten in de tweede plaats op het verzoendeksel, van waarboven God spreekt.
2. Het verzoendeksel, van waarboven God spreekt
En aldaar zal Ik bij u komen, en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af. Het gaat dus over de ark die daar staat in het heilige der heiligen. Boven op de ark ligt een massief gouden plaat, een deksel. Het wordt het verzoendeksel genoemd.
Om de betekenis van het verzoendeksel beter te begrijpen, moeten we eigenlijk even onder dat deksel kijken, jongens en meisjes. Wat ligt er onder dat deksel? Wat ligt er in die ark?
Dat staat in vers 16: Daarna zult gij in de ark leggen de getuigenis die Ik u geven zal. Die moet Mozes in de ark leggen: de getuigenis, die Ik, de Heere, aan u, Mozes, geven zal. Dat is de Wet. Dat zijn die twee stenen platen, waarin de Heere met Zijn eigen vinger de woorden van de wet geschreven heeft: Ik ben de Heere uw God (Exodus 20:2). We hebben vanmorgen de woorden van de wet weer gehoord.
Gods wet lag in de ark. Gods getuigenis lag in de ark. Daarom werd de ark ook genoemd: de ark van de getuigenis. Het oudste document, door Gods eigen vinger geschreven. De heilige aanspraken van God op Zijn mensen, op Zijn wereld. Gods wet, Gods wil, Gods heilig gebod: dat wij Hem lief zullen hebben boven alles en onze naaste als onszelf. Dat getuigenis van God lag in de ark.
De ark was, oudtestamentisch, Gods troon. Dat symboliseerde het wonen van God in het midden van Zijn volk. God troonde als de allerhoogste Koning daar in het midden van Zijn volk Israël, bovenop de heilige wet. Dat moeten we even goed in onze gedachten proberen te krijgen. Zo woonde God te midden van Zijn volk.
God woonde daar onder mensen die elke dag weer opnieuw Zijn getuigenis, Zijn heilig gebod, met voeten traden. Ze deden het met hun woorden, met hun werken, met hun gedachten. Op allerlei manieren waren ze overtreders van Gods getuigenis, van Gods heilige geboden. De wet, daar in de ark opgeborgen, klaagde Israël aan en getuigde tegen hen.
Ja, nog meer: de wet eiste hun dood. Want: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen (Gal. 3:10). God, Die daar troont boven Zijn heilige wet, is een heilig en rechtvaardig God. Hij is veel te zuiver, veel te rein van ogen om de zonden door de vingers te zien. Hij is een God, Die de schuldige niet onschuldig houdt.
Hoe kan God dan bij hen komen en tot hen spreken? Als God tot dit volk gaat spreken, moeten ze horen: Gaat weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt (Matth. 7:23).
Maar God komt niet met oordeel en niet met gericht. God komt anders dan wij denken. God komt met Zijn vergevende genade, met Zijn vrij ontfermen. Hij wil daar zijn, Hij wil daar wonen.
Maar hoe is dat dan mogelijk dat God, Die het recht liefheeft en de schuldigen geenszins onschuldig houdt, daar toch in rust en in vrede wil komen en daar wil spreken? O, de tekst zegt het. Dat is, omdat God met u zal spreken van boven het verzoendeksel af.
Die gouden plaat, die het ‘verzoendeksel’ werd genoemd, lag dus als een deksel op de ark, op de gouden kist. Wij keken net even, jongens en meisjes, ónder dat deksel. En we zagen dat daar de wet ligt. Maar dat deksel onttrekt de wet aan het oog. De wet ligt daaronder. Daarom werd dat deksel ‘verzoendeksel’ genoemd.
Elk jaar, op de grote verzoendag, ging de hogepriester het heilige der heiligen binnen. Niet zonder bloed. Want al was je de hoogste door God uitverkoren priester, wie daar zonder bloed binnenging, liep een groot risico. Die zou zeker sterven.
Met verzoenend bloed ging de hogepriester het heilige der heiligen binnen. Daar sprengde hij het bloed op het verzoendeksel en op de grond vóór de ark. Zo werd de troon van God in dat binnenste heiligdom met bloed bedekt en met bloed omringd. Het had een oordeelstroon moeten zijn. Maar vanwege dat bloed op het verzoendeksel was het geen oordeelstroon, maar een genadetroon. De wet lag onder dat deksel van verzoening. En God zag eerst het bloed en daarna de wet.
Verzoendeksel. Dat oude Hebreeuwse woord voor ‘verzoenen’ betekent letterlijk ‘bedekken’, zodat het weg is en het niet meer ziet. De apostel Paulus gebruikt datzelfde woord in Romeinen 3 vers 25, als hij spreekt over Christus en de verzoening door Zijn bloed. Dat is de bedekking van de schuld en de straf door het verzoenende bloed van de Heere Jezus Christus.
Het verzoendeksel wijst ons op de Zaligmaker en op het werk door Hem volbracht. Alles is in Christus vervuld. Zijn offer, Zijn lijden en sterven is de werkelijke en de ware bedekking, de verzoening van de zonde. Immers, op Golgotha heeft Hij de volkomen verzoening aangebracht. Hij hing daar als de middelste Gekruisigde, door God en mensen verlaten, aan het vloekhout. Daar volbrengt Hij het werk, dat grote Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt.
En aldaar, van boven het verzoendeksel af … Nieuwtestamentisch is dat: van boven het kruis van Golgotha. Vanaf die plaats klinkt de rijke Evangelieboodschap: Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn (Rom. 8:1).
Nu kan God tot zondaren van genade spreken, omdat Hij op Golgotha tegen Zijn eigen Zoon gezwegen heeft. Want het gaat over Gods spreken, Gods genadige, ontfermende spreken. Op dat cruciale moment, daar op Golgotha, zwijgt God. Dan klinkt door de duisternis de klacht van de verlatenheid: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Matth. 27:46).
Waarom zwijgt de hemel voor Jezus? Waarom is er geen verzoendeksel voor Jezus, geen genadetroon voor Jezus? Omdat Hij Zelf het Verzoendeksel moest zijn. Omdat Hij Zelf het bloed en het offer moest zijn.
Dan gaat Hij door onmenselijke diepten van lijden en van helse angst en pijn. Dan volbrengt Hij de Grote Verzoendag. Dan vloeit er geen bloed van een var of een bok, maar dan vloeit het bloed van Gods eniggeboren Zoon, van het dierbare, volkomen Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt.
Golgotha. Dat is het nieuwe Verzoendeksel. Daar klinkt nu Gods stem, zo vol van genade en waarheid: Grimmigheid is bij Mij niet (Jes. 27:4). Ik heb verzoening gevonden (Job 33:24). Ik heb een Bedekking gevonden in Mijn eigen bloed, in het bloed van Mijn heilig Kind Jezus. Van boven dat bloed, van boven dat Verzoendeksel van Christus’ volbrachte werk, gaat de Heere nu spreken: Daar kom Ik bij u, daar zal Ik tot u spreken van boven het verzoendeksel af.
Dan wordt genâ van waarheid blij ontmoet, de vrede met een kus van ‘t recht gegroet. We gaan het samen zingen van Psalm 85, daarvan het vierde vers:
Dan wordt genâ van waarheid blij ontmoet;
De vrede met een kus van ’t recht gegroet;
Dan spruit de trouw uit d’ aarde blij omhoog;
Gerechtigheid ziet neer van ’s hemels boog;
Dan zal de Heer’ ons ’t goede weer doen zien;
Dan zal ons ’t land zijn volle garven biên;
Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht,
Hij zet z’ alom, waar Hij Zijn treden richt.
We letten, gemeente, op het spreken van God. De plaats, vanwaar Hij spreekt; het verzoendeksel, van waarboven Hij spreekt. Maar nu ook nog, in de derde gedachte:
3. Het hart, waarin Hij spreekt
Aldaar zal Ik bij u komen, en met u spreken van boven het verzoendeksel af. Zó wil de Heere komen. Zo kán Hij komen. Zo wíl Hij spreken. Zo kán Hij spreken: Van boven het verzoendeksel. En wat is er dan véél te horen!
Want wat laat de Heere dan horen? Dat er bij Hem vergeving is, opdat Hij gevreesd wordt. Dat de vloek is gedragen, de toorn gestild en dat de schuld is verzoend. Dan horen we van die grote liefde van God in de Heere Jezus Christus, om te zoeken en zalig te maken wat verloren was.
Dan spreekt God ons zo heel persoonlijk aan, van boven het verzoendeksel af. Dan laat Hij ons Zijn stem horen door de dienaren die Hij zendt: Zo zijn wij dan gezanten, gezondenen, van Christuswege, alsof God Zelf, alsof Christus Zelf door ons bade. Wij bidden u als gezanten van Christuswege: Laat u toch met God verzoenen (2 Korinthe 5:20). Laat uw schuld toch bedekken.
God spreekt van boven het verzoendeksel af. Hij nodigt en roept: Wendt u naar Mij toe, en wordt behouden (Jes. 45:22). Hij spreekt zo welgemeend: Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig – zo waard om geloofd en om aangenomen te worden – dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken (1 Tim. 1:15).
Gemeente, jongens en meisjes, God spreekt nu niet meer zoals toen, in de tijd van Mozes en Israël. Toen woonde de Heere achter dikke gordijnen, in het donker. Want op Golgotha, toen Christus uitriep: Het is volbracht (Joh. 19:30), toen scheurde dat dikke gordijn in de tempel, in het heiligdom, van boven naar beneden dwars doormidden. Zo werd de weg helemaal opengelegd.
God spreekt niet meer door de schaduwen, maar helder, duidelijk, openbaar. Waar het Woord open gaat – de Bijbel ligt hier open – waar het Woord opengaat, daar zal Ik bij u komen en tot u spreken.
Dan spreekt God ook tot u, tot jou, tot mij. Mensen, die zich vergrepen hebben aan Zijn getuigenis. Mensen, die schuldig staan aan al Gods heilige geboden. Mensen, die naar Gods rechtvaardig oordeel straf verdienen. God is rechtvaardig; geen onrecht is in God. Naar dat oordeel van God, naar de maat van God, verdienen wij straf: tijdelijke en eeuwige straf. En toch wil de Heere bij u komen en tot u spreken. Maar dan wel op zo’n manier, dat het is: van boven het verzoendeksel af.
Hoor dan naar Zijn stem! Geef dan toch acht op die grote zaligheid.
Er is zoveel te horen in onze wereld. Vandaag zijn er zoveel spreekstemmen. De ene stem zegt: Hier moet je zijn! Nee, zegt een andere stem: Daar moet je zijn! Al die stemmen, al die spreekstemmen, al die geluiden, die roepende stemmen, dichtbij, verder weg, ja, die willen er wel in. Er is zoveel te horen, zoveel te zien. En wat staat ons hart ervoor open, gemeente.
Maar wat is ons hart gesloten voor het spreken van God! Dat is de nood van de gevallen mens. Gesloten is ons hart voor het spreken van God. Het is zelfs zo erg dat het spreken van God voor de Joden een ergernis is – zo staat het er – en voor de Grieken een dwaasheid. Want ja, om dat spreken van God te horen moet je komen op de plaats waar de Heere Zijn stem laat horen. En aldáár zal Ik bij u komen, en met u spreken van boven het verzoendeksel af.
Om dat spreken van de Heere te horen moet u dáár komen, bij het verzoendeksel; aan de voet van Golgotha’s kruis. Daar willen we nu helemaal niet komen. Want om daar te komen, moet je het leven zoals u dat nu leeft zonder God en zonder Christus, verliezen. Om daar echt te komen, moet u uw eigen offertjes en uw vrome werken verliezen. De Joden zeiden: Daar zijn wij veel te goed voor! De Grieken zeiden: Daar zijn wij veel te intelligent en veel te wijs voor. En wij? Wat zeggen wij?
Gods spreken staat zo haaks op ons denken, op ons willen, op ons verlangen, totdat … Totdat u gaat zien hoe ongelukkig u bent, hoe verloren u bent, zonder God. Totdat u gaat zien dat het uw eigen schuld is, dat er een grote breuk ligt tussen God en uw ziel.
Kent u dat? Krijgt u zo uw leven terug? Ging het Woord van God ontdekkend spreken in uw leven? Ging u zich schuldig weten voor de hoge God? Weet u van die schuld, omdat u niet hebt willen horen naar Zijn stem? Beseft u dat u Zijn liefdevolle nodigingen naast u neer hebt gelegd? Weet u dat u over Zijn waarschuwingen heen hebt geleefd?
Dat het u tot schuld mag worden. Hij sprak, en Hij sprak. Hij deed dat al in mijn leven, toen ik nog heel jong. Hij stond daar te kloppen op de deur van mijn hart. Maar ik heb niet willen horen, ik heb niet willen buigen aan Zijn voeten. Ik had aan de kennis van Zijn wegen geen lust. Ik móest die waarheid niet! Die wilde ik niet horen. Die wilde ik niet aanvaarden.
Als u zo uw leven terugkrijgt, schuldig wordt in uw eigen oog voor God, wat komt u er dan diep ongelukkig bij te zitten, gemeente. Dan krijgt u zo’n smart over uw zonden – niet gehoord naar de stem van de Zoon van God! Wat wordt dat ongeloof en wat wordt die onbekeerlijkheid u tot smart en tot schuld. Het doet u vrezen. Het doet u ook gevoelen: God zou geen onrecht doen als Hij nu zou zwijgen, als Hij nooit meer Zijn stem in mijn leven zou laten horen. Want ik heb Zijn gramschap, Zijn toorn verdiend.
Maar hoor dan wat dit Evangelie zegt vanmorgen: Ik zal bij ú komen, en Ik zal met u spreken van boven het verzoendeksel af. Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw (Jes. 1:18). De Heere laat nu van boven dat verzoendeksel Zijn stem horen. De wet, de veroordelende en vloekende wet, ligt nu bedekt onder het deksel van de verdiensten van de Heere Jezus Christus. Het bloed van de Zaligmaker gaat dat veroordelende, dat eisende van Gods getuigenis nu bedekken. God gaat dan van boven de aangebrachte verzoening tot uw ziel spreken: Grimmigheid is bij Mij niet (Jes. 27:4). Ik heb een bedekking, Ik heb een verzoening gevonden voor al uw zonden in deze Jezus, in deze gekruisigde Zaligmaker. Zondaar, zie op Hem! Hoor naar Zijn stem en uw ziel zal leven. En de zondaar keert zich tot die genadetroon.
Dat was wat de tollenaar deed in de gelijkenis. Die tollenaar stond daar van verre en bad: O God, zijt mij zondaar genadig (Luk. 18:13). En hij vond een bedekking. Hij vond een verzoening. Hij bad erom. O God, wees met mij, de zondaar, verzoend – dat staat er eigenlijk. Bedek mijn zondeschuld. En hij ging heen, gerechtvaardigd, naar zijn huis.
Dat grote wonder in uw leven! De vloek en de toorn verdiend en dan verzoening en vergeving te mogen ontvangen. Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uw zonden niet (Jes. 43:25). Dat zalige wegschuilen onder het bedekkende bloed van de Man van smarten, Die de weg baande tot het hart van de Vader. Hij doet het u ondervinden: Aldaar zal Ik bij u komen. Ik zal tot u spreken van verzoening en bedekking. Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen, en het leven tot in eeuwigheid.
Kent u, ken jij, Zijn spreken van boven het verzoendeksel af? Ja, dan weten we het: Dat is de stem mijns Liefsten (Hoogl. 2:8). Kent u, ken jij Zijn stem? Ken je Zijn spreken? De Zaligmaker heeft het gezegd: Mijn schapen horen Mijn stem (Joh. 10:27).
Als u Zijn stem mag kennen, hoelang is het dan geleden dat u die stem van de Heere hebt gehoord? Als u op reis bent, doet het u goed om even naar huis te bellen; om even de stem van uw man of van uw vrouw of van uw kind te horen. De tijd dat we elkaar niet zien, moet niet te lang duren. Dan zegt u: Ik verlang er toch wel weer naar om zijn of haar stem te mogen horen.
Hoe kunt u een rechte christen zijn en niet verlangen naar het horen van Zijn stem? Begrijpt u, dat is het leven van een christenmens. Die mens leeft bij het spreken van God. Die verlangt daarnaar. Die kan Zijn spreken niet meer missen!
Aldaar zal Ik bij u komen, en met u spreken. Loop van dat spreken niet weg. Zeg niet bij uzelf: Ach, dat komt later nog wel. Op een ander moment zal ik er weleens naar gaan luisteren. Nee, zo gij Zijn stem héden hoort, verhard u niet, maar laat u leiden. De Heere heeft geen lust in onze dood, maar daarin heeft Hij lust, dat we ons bekeren zouden en leven.
Maar, zegt iemand, ik ben zo’n dwaas, zo’n ellendig mens. Ik heb de stem van God al zo dikwijls in ongeloof en in onbekeerlijkheid naast me neergelegd. Ik heb al zoveel leugenstemmen en zondestemmen naar binnen gelaten in mijn leven. Ik hoor zo naar de stemmen van de zonde, naar de stemmen van mijn boze zondaarshart. Wat ben ik toch een ellendig mens! Wat heb ik vaak gedacht dat de Heere het niet meende, dat het alleen maar voor heiligen of voor rechtvaardigen was. Wat heb ik weinig verstaan van Zijn welmenendheid en van de gunning van God in het Evangelie.
Ja, ik begrijp dat u zo over uzelf denkt! Doe dan maar wat de jonge Samuël deed. Daar bent u zelfs nooit te oud voor, om te doen wat de jonge Samuël deed: uw knieën buigen. Spreek, Heere, want Uw knecht hoort (1 Sam. 3:9).
Zoek stilte, gemeente. Zoek de stem van God te horen. Waar u of jij ook bent. Als we thuis zijn of als we op reis zijn. Zoek de stilte. Daar wil Hij spreken. Het is zo zalig om die stem te horen. Wat een Vriend is onze Jezus. Dan spreekt Hij van leven, van zaligheid.
Dan staat er nog iets bij: van tussen de twee cherubs. Cherubs zijn engelen. Die staan daar, op de ark. U hebt vast wel eens een tekening of een replica van de ark gezien. De Heere had tegen Mozes precies gezegd hoe de cherubs gemaakt moesten worden. Die moesten zó gemaakt worden dat ze vanuit dat deksel, vanuit het verzoendeksel, omhoog kwamen. Dus die twee cherubs zitten niet vast aan de ark, zitten niet vast aan die gouden kist waar de wet in ligt. Maar die cherubs zijn vastgemaakt aan het deksel, dat bovenop die ark ligt. Dat is een heel belangrijk detail!
Deze cherubs zijn dus vastgemaakt aan de verzoening. Het zijn geen cherubs, zoals de wachters bij het verloren paradijs. Maar deze cherubs bedekken met hun vleugels het verzoendeksel. Hun gezichten zijn naar het verzoendeksel gekeerd. Ze zijn helemaal gericht op de troon van God en op het bloed van de verzoening. Deze cherubs zijn geen wachters met een vurig, vlammend, scherp zwaard, maar het zijn de hemelse troongezanten, waartussen de Heere woont en troont.
De Heere, Die tussen de cherubs woont. Zo wordt dikwijls in de Schrift van Gods wonen onder Zijn volk gesproken. De cherubs, waartussen de Heere woont en troont te midden van Zijn volk, zijn doordrongen van de heiligheid en de grootheid van God. Ze zien God daar, wonend en tronend boven dat verzoendeksel.
De cherubs houden de lofzang gaande: Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen; de ganse aarde is van Zijn heerlijkheid vol (Jes. 6:3). De cherubs laten zien, waartoe een geredde zondaar geroepen wordt.
Als u in de nood van uw leven Zijn stem van boven het verzoendeksel hebt gehoord, buigt u dan met die cherubs mee? Doet u dat om te zien op God en te zien op de verzoening, die er in Christus Jezus is?
Zing dan met de cherubs, met de engelen mee. O, hier nog zo gebrekkig, hier nog in gebroken klanken. Maar straks, straks – o, wat zal dat zijn – dan zal het volkomen zijn: De zaligheid zij onzen God, Die op de troon zit, en het Lam (Openb. 7:10).
Amen.
Slotzang: Psalm 36 vers 2:
Uw goedheid, Heer’, is hemelhoog,
Uw waarheid tot den wolkenboog;
Uw recht is als Gods bergen;
Uw oordeel grond’loos; Gij behoedt
En zegent mens en beest, en doet
Uw hulp nooit vrucht’loos vergen.
Hoe groot is Uw goedgunstigheid!
Hoe zijn Uw vleug’len uitgebreid!
Hier wordt de rust geschonken;
Hier ’t vette van Uw huis gesmaakt;
Een volle beek van wellust maakt
Hier elk in liefde dronken.