Ds. A.T. Vergunst - Johannes 1 : 12

Het aannemen van Jezus, de Zoon van God

Waarom en waardoor namen zij de Heere Jezus aan?
Wat is dat precies, Jezus aannemen?
Wat verandert er als we Jezus mogen aannemen?

Johannes 1 : 12

Johannes 1
12
Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven;

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 43: 3, 4 en 5
Lezen : Johannes 1: 1 - 18
Zingen : Psalm 84: 2, 5 en 6
Zingen : Psalm 70: 1 en 3
Zingen : Psalm 16: 3 en 6

Gemeente,

 

We herkennen het volgende misschien van vroeger: je bent verliefd op iemand. Je vindt haar heel aantrekkelijk en je droomt en denkt over haar. Uiteindelijk durf je te vragen: ‘Zou je verkering met me willen?’ En dan zegt ze: ‘Nee ....! Geen zin in!’

Wellicht heb je dat meegemaakt. Dat doet echt pijn, zo’n enorme teleurstelling! Dat je zo in je liefde wordt gekwetst!

Zou God dat ook ervaren? Nee, dat denk ik niet. Dan zou je te menselijk van God denken. Maar zou Jézus dat ervaren? Ik denk het wel. Hij was een volmaakt Mens, Die op een volmaakte manier mensen, zondaren, liefhad. Hij had hen Zelf ook gemaakt, die mensen! Hoewel ze tegen Hem in opstand durfden te komen, heeft Hij hen niet laten gaan! ‘Hij kwam tot de Zijnen’, lazen we zojuist. ‘Hij was in de wereld en de wereld was door Hem gemaakt en de wereld heeft Hem niet gekend.’ U begrijpt dat met die wereld niet de aarde, de bomen en de planten bedoeld worden, maar de mensen! De wereld heeft Hem niet gekend! Heeft Hem niet érkend! Heeft Hem niet geantwoord! Hij kwam naar hen toe, zoekende, roepende en Hij bood Zichzelf aan, maar dan lezen we: Hij is gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen (Joh.1:11). Deed dat zeer in Jezus’ hart? Ga maar eens met die vraag naar de Heere Jezus Zelf toe!

 

In het volgende vers staat: Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven (Joh.1:12).

Welk vers typeert jou? Welk vers typeert u? Vers 11 of vers 12? Er is geen tussenweg! U hoort óf bij vers 11 óf bij vers 12! Het is mijn gebed dat we allen bij vers 12 mogen horen of mogen gaan horen!

Laten we samen over dit Woord van God nadenken.

 

Het gaat in vers 12 over het aannemen van Jezus, de Zoon van God.

 

Drie gedachten, drie vragen:

  1. Waarom en waardoor namen zij de Heere Jezus aan? Zij hebben Hem aangenomen! Waardoor deden ze dat?
  2. Wat is dat precies, Jezus aannemen?
  3. Wat verandert er als we Jezus mogen aannemen? Het staat in onze tekst: Hij heeft hun macht gegeven kinderen Gods te worden.

 

Laten we samen luisteren naar wat Hij ons te zeggen heeft.

 

1. Waarom namen zij Hem aan?

De tekst begint met het woordje ‘maar’. Dat wijst op een tegenstelling: er waren er velen –zó velen! Het waren niet allen dezelfde mensen. Er waren jonge kinderen, oudere mensen, farizeeërs, tollenaren. Er waren heidenen en Joden. Máár zovelen Hem aannamen ... Waarom deden ze dat?

 

Kijk maar in vers 13. Dat is de theologische wortel van vers 12. Hoewel het erachter staat, is dit toch uiteindelijk wat ervóór gebeurt. Al van alle eeuwigheid is er iets besloten over ons door onze Schepper: het is verborgen, maar ook geopenbaard. In vers 13 staat de theologische reden, de grootste en diepste reden waarom zovelen Hem aannamen. Volgens Johannes had dat niets te maken met het bloed. Het heeft niets te maken met mijn familienaam of mijn familierelatie. Daarom hebben we Hem niet aangenomen. Het is natuurlijk wel prachtig als je opgroeit in een godvrezend gezin. Jongens en meisjes, als je vader en moeder de Heere Jezus liefhebben, als je mag zien dat ze met lust de Heere dienen, is dat geweldig. Dat betekent echter niet dat míjn hart ook automatisch zoals hun hart is! Het zit niet in het bloed.

 

Het zit ook niet in de wil van het vlees. Johannes zegt: het heeft níet met onze beslissing te maken. Zo wordt het nu ook weleens gezegd: je moet je hart openen voor de Heere Jezus. Je moet een besluit nemen. Dat staat er óók niet! Het is niet de wil van het vlees en ook niet de wil van een mens, maar óók niet door overrredingskracht. Dat probeer ik wel, dat ga ik nu ook weer proberen – proberen u te overreden en te overtuigen –, maar dat kan ik ook niet! Ik kan uw hart niet overtuigen, maar ik wil en moet wel aan uw hart gétuigen! Getuigen over de Koning, Die míjn Koning geworden is! Dat mag en moet ik ook doen en daar zal ik weer mijn best voor doen. Want er is niets heerlijker dan de Heere God kennen! Zijn genade proeven! Zijn liefde ervaren! Tot Hem toebehoren! Van Hem zijn! Dat is de enige troost in het leven en sterven. En gemeente, daar mogen Gods kinderen en zeker Gods knechten toch weleens van getuigen of zelfs zingen!

Als u Hem aangenomen hebt, zult u ervaren dat u niet uit het bloed, niet uit de wil van het vlees, niet uit de wil van de mens, maar uit Gód geboren bent. Dáár komt het vandaan! Het is een werk van Gód, een geboorte uit Gód. Het is uiteindelijk het werk van de Heilige Geest Die ons beweegt, Die Gods eeuwige raad uitvoert. En dat doet Hij geheel in het verborgene! Soms merkt u niet eens dat Hij dat doet en hoe Hij dat doet.

 

In de Dordtse Leerregels staat zo mooi: ‘Zijn wijze van werken kunnen wij in dit leven niet volkomen begrijpen, maar de gelovigen stellen zich gerust dat zij weten en gevoelen dat zij door deze genade Gods met hun hart geloven en hun Zaligmaker liefhebben.’ Laat het zo duidelijk zijn dat het aannemen van de Zaligmaker het werk is van de Heilige Geest, Die het hart vernieuwt, Die onze wil beweegt en ervoor zorgt dat ons hart de Heere Jezus aanneemt. Dat is de duidelijke taal van vers 13. Van Godswege worden wij door Gods Geest bekwaam gemaakt om de Heere Jezus aan te nemen.

 

We gaan nu terug naar vers 12, want daar staat de bevíndelijke kant van dit Godswonder; het persoonlijke wat er in uw en mijn hart bewust wordt gedaan, de geloofsdaad die omschreven wordt als het aannemen van Jezus.

Waarom hebben zovelen Hem wel aangenomen? Waarom hebt ú Hem aangenomen? Wat was het? Kijk, dat meisje dat ‘nee’ zei tegen die jongen, had een reden. Die jongen zag wel wat in haar, maar zij zag niets in hem! Daarom heeft ze ‘nee’ gezegd. Zo is het ook met ons! Wij zeggen ‘nee’ tegen God, omdat, ja laat ik het maar duidelijk zeggen, omdat wij niets in God zien! We kunnen Hem voorbij lopen. We negeren Zijn aanbieding van genade, het kloppen aan de deur van ons hart. Het is vreselijk wat wij doen met deze goddelijke Liefhebber van onze ziel! Maar die Hem aangenomen hebben, gingen wel iets in God zien! Als vrucht van Gods werk in ons, gaan we Jezus zien zoals we Hem nog nóóit gezien hebben. Onze ogen gaan open!

 

Wat Johannes in hoofdstuk 1 schreef, zag hij ook niet gelijk in het begin. Hij heeft dit pas later geschreven, aan het eind van zijn leven. Toen Johannes het eerst Jezus ontmoette, was hij wel diep onder de indruk van de Heere. De prediking van Johannes de Doper maakt Hem liefelijk in zijn ogen. Maar denk niet dat Johannes toen wist wat hij in dit hoofdstuk opschreef. Zelfs na drie jaren met de Heere gewandeld te hebben, zal Johannes nog zo weinig van Zijn Meester begrepen hebben. Maar hoe langer Hij met Hem leefde en Hem in het geloof zag, al groter werd de heerlijkheid van de Heere Jezus voor hem! Uiteindelijk schreef hij het evangelie over zijn Meester, of beter, zijn Zaligmaker. Een schitterend boek, dat evangelie van Johannes! Het is het beste en diepste boek over de Heere Jezus.

 

Lees mee hoe hij begon! Er was een Mens. Een Man. Zijn Naam was Jezus. Hij was een bijzondere Man. Johannes schrijft erover: Hij was een Man van Wie iets uitstraalde. Je zag de heerlijkheid van God in Hem. Hij was een Man vol van genade! Een Man van Wie je voelen kon dat Hij anders was. Je merkte dat Zijn hart niet zo koud, niet zo oordelend, niet zo vormelijk was. Het was een Man in Wie God leefde. Dat kon je aan Hem merken, jongens! Als je Jezus ontmoette, was je onder de indruk van hoe Hij preekte, hoe Hij sprak, hoe Hij keek!

Johannes zag dat ook, maar hij begreep eerst echt niet wat dat alles was met Jezus. Hij zag niet dat Hij het Woord was, dat Hij met God was, dat Hij Zelf God is – nee! – dat zag hij niet. Hij zag alleen in deze Man wat hij voelde en ervoer: een Man vol van genade en vol van waarheid.

 

Later heeft Johannes er meer van begrepen. Toen begreep hij dat die Man, Die soms zo moe bij de put zat, Die Zich heel moe werkte om andere mensen te helpen, Die Zichzelf altijd maar weer wegcijferde, Die nooit iemand liet vallen die tot Hem kwam, Die de Samaritanen een warm hart toedroeg, Die getekend werd door lijden – dat die Man de Schepper Zelf is!

Dat zegt Johannes toch ook? ‘Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt.’ Hij was in de wereld en de wereld was door Hem gemaakt.

 

Hij, die Schepper, is in het vlees gekomen. Kinderen, wat betekent dat? Zal ik het eenvoudig zeggen? Hij is in een mensenlichaam gekomen. Niet zomaar een mooi lichaam, zoals van Adam en Eva, maar een lichaam dat helemaal door de zonde was aangetast. Níet zondig, maar wel aangetast! Johannes schrijft in vers 14: het Woord is vlees geworden en – wonder boven wonder – heeft onder óns gewoond! Onder óns! Wie? Die wereld? Die verloren mensen? Ja! Die haters van God, die Hem niet willen aannemen, die Hem verworpen hebben als de grote God en Schepper, maar die Hem ook weer verwierpen als de Zaligmaker! Hij heeft onder óns gewoond.

Hij heeft onder óns, ondeugende kinderen, gewoond! Want Jezus is een kind geweest, weet je! Hij was ook een jongen. Hij heeft onder de jongens gewoond in Nazareth.

Ook toen als jongen en jonge man was Hij vol van genade. Zal Hij Zijn broertjes geplaagd hebben, denk je? Nee! Ze zullen misschien Hém wel geplaagd hebben; ja, Hij heeft daar ook door geleden. Misschien had Hij ook wel een kattige zus, maar Hij bleef vriendelijk tegen haar. Hij was ook vol van genade voor Zijn zusjes!

 

Johannes heeft Hem misschien in die tijd niet gekend, maar hij heeft Hem léren kennen toen hijzelf als een trotse man naast Jezus liep. Ja, Johannes was zó trots dat hij de ereplaats wilde hebben aan de rechterkant of aan de linkerkant van Jezus! Zó was Johannes toen. Hij was ook best gauw in vuur en vlam. Hij vroeg de Heere op een keer om het vuur van de hemel te zenden om die vervelende mensen in Samaria te verbranden! Later zou hij nooit zo iets vragen. Hij werd de ‘apostel van de liefde’, omdat hij heel dicht bij de Heere Jezus leefde en Hem zo leerde kennen! Dan ga je helemaal veranderen.

Johannes was helemaal verwonderd geworden dat deze God en deze Schepper, Die gekomen is in het vlees, ook naast hém liep op de aarde en hém onderwees en hém, die trotse man, liefhad en met hem leefde. Hij heeft onder ons gewoond.

 

In vers 1 en 2 wordt beschreven Wie deze Man is. Hij is het Woord van de Vader. Johannes zegt: ‘In Hem hebben wij de Vader gezien.’ God kun je niet zien en toch hebben ze Hem wél gezien. Luister maar naar vers 18: Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon Die in de schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard.

Kinderen, als je klein bent, zit je graag op mama’s schoot, hé? Of op je vaders schoot. Dat vind je als kind heerlijk! Houd dat beeld eens voor je. De Zoon zat als het ware in de schoot van Zijn Vader. Johannes zegt in vers 1: In het begin was het Woord en het Woord was bij God of met God. Een geleerde man die heel goed Grieks kent, vertaalde het dat zij als het ware elkaar aankeken, in de ogen. Nou, dat zijn natuurlijk alleen maar beelden; maar zo begrijpen we het iets beter. Vader en Zoon, God en het Woord, waren heel nauw verbonden, nee, eigenlijk waren Zij één.

Nu is díe Zoon naar deze aarde gekomen! Hij is als de eniggeboren Zoon in de mens gekomen, heeft onder ons gewoond en ons de Vader letterlijk uitgebeeld.

 

Gemeente, dan gaan we nu naar onze tekst: Die Zoon, die hebben velen aangenomen.

Wat kwam deze Zoon doen? De Zoon kwam om de breuk te herstellen tussen God en ons! Hij kwam als Middelaar. Hij kwam van de hemel naar de aarde om aardse mensen naar de hemel te brengen. Jezus is de Middelaar, Die tussen God en jou staat! Jij kunt met God geen relatie, geen verhouding hebben. Waarom niet? Omdat God als een heilig vuur is voor ons. Kinderen, wat doe je als je een laaiend vuur maakt? Dan blijf je toch op een grote afstand staan? En waarom doe je dat? Natuurlijk, je kunt niet dicht bij dat vuur staan, want je zou verbranden. Nu, God is als een verterend vuur voor ons. Hij is heilig en rechtvaardig tegenover alles wat zondig is. En jij en ik zijn door en door zondig, schuldig, onheilig. Wij kunnen daarom niet tot God komen en bij Hem wonen.

Wij zijn zondige mensen en Hij is een heilig God! Maar deze heilige God heeft Zijn Zoon gezonden als Middelaar, als een Middel, waardoor wij weer met God verzoend zijn. Dan kunnen we weer met Hem herenigd worden en zo vertrouwelijk, hoewel met diepe eerbied,  met de Vader omgaan – Abba, Vader! Voelt u het aan? Dat is de énige mogelijkheid! Dáárom is deze Zoon gekomen! Is dat geen groot licht van hoop voor ons verloren en schuldig leven?

 

Johannes mocht ervan getuigen en ik mag er ook van getuigen! God heeft Zijn Zoon als Middelaar in deze wereld gezonden, zodat u en ik dóór Hem weer met God verenigd kunnen worden. Daarom sta ik hier met Johannes voor u als Gods gezant, van Christus’ wege, alsof God door ons bad: ‘Mensenziel! Luister eens! U die tegen God opgestaan bent! U die Hem misschien al zó vaak verworpen hebt! Ik mag weer voor uw poort staan, mensenziel! En ik mag in de naam van God, in de naam van Jezus, tegen u zeggen: laat u met God verzoenen!’

Hoe dan? Door Jezus aan te nemen! Zonder het aannemen van Jezus, de Middelaar, kunnen u en ik nooit meer met God verzoend worden! Maar God heeft de weg gebaand door in Jezus tot ons te komen. Hij zei het immers, Ik ben de weg, de waarheid, en het leven; niemand komt tot den Vader dan door Mij!

Ziet u waarom het zo belangrijk is? Het is een eeuwigheidsvraag die ik aan u stel: ‘Hebt u, heb jij Jezus al aangenomen?’ U zegt misschien: ‘Wat is dat dan?’

 

Dat is de tweede gedachte, maar laten we eerst zingen uit Psalm 70: 1 en 3.

 

Daal haastig ter verlossing neer,

o God, en red mij uit gevaren,

uit angsten, die mijn ziel bezwaren,

spoed U te mijner hulp, o HEER’!

Laat allen, die mijn ziel belagen,

beschaamd en schaamrood van mij vliên.

Laat, die met vreugd mijn rampen zien,

in hunne wensen nimmer slagen.

 

Ik ben nooddruftig, arm en naakt,

o God, mijn Helper uit ellenden,

haast U tot mij, wil bijstand zenden:

Uw komst is ‘t, die mijn heil volmaakt.

 

2. Wat het is – Jezus aannemen

Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn naam geloven (Joh.1:12). Wat is dat, Hem aannemen? De Heere Jezus aannemen? Nogmaals, dat is de vrucht (vers 12) van een plant (vers 13). Laten we die teksten altijd bij elkaar houden! Die teksten staan náást elkaar, niet over elkaar. We moeten ze gewoon naast elkaar laten staan! Geloven en wedergeboorte horen bij elkaar. Als er geloofswerkzaamheid is met de Heere Jezus, dan is er wedergeboorte. Zijn deze geloofswerkzaamheden er niet, dan is er ook geen bewijs van de wedergeboorte. Zo staat her hier ook, Die van God geboren zijn … die namen Hem aan. Op die manier verklaart de Schrift de Schrift.

 

Aannemen is een geloofsdaad. Het is heel eenvoudig gezegd: in de Heere Jezus geloven. Voor het geloof heeft de Heilige Geest veel woorden gebruikt, elk als een werkwoord dat iets uitbeeldt van de daad van het geloof. Het hongeren van een hart naar God en Zijn gerechtigheid in geloof. Zo ook het zien op Jezus, het komen tot Hem, het eten en drinken van Hem. En in onze tekst wordt over aannemen gesproken. Aannemen is in Hem en Zijn Woord geloven. Het is op Hem ons vertrouwen stellen. Het is mijzelf aan Hem overgeven. Het aannemen van Jezus is een antwoord geven op het aanbod dat God mij doet in Zijn Zoon door Zijn Woord.

 

Dat is geen vrijblijvende zaak, gemeente! Het woord ‘aanbod’ is geen vrijblijvend iets! Als wij Hem niet aannemen, heeft dat gevolgen, voor eeuwig! Als we Hem wél aannemen, heeft dat ook gevolgen. Johannes schreef immers, dat Hij hun de macht heeft gegeven kinderen Gods te worden.

 

Wat heeft niet aannemen voor gevolgen? Dan blijven we kinderen des duivels! Dat is hoogst ernstig! Dan verwerpen we Gods welmenend aanbod in Zijn Zoon en dan kiezen we ervoor om aan de kant van de duivel te blijven staan. Het is een ‘nee’ zeggen tegen God die voor ons komt staan met Zijn genade boodschap. Vreselijk om zo’n grote genade te veronachtzamen!

Dat welmenend aanbod is van Godswege, en daar moeten u en ik antwoord op geven. Inderdaad, het aannemen is een geloofsdaad die altijd te maken heeft met de geloofskennis van Jezus. Gods Geest opent ons oog voor Wie Jezus is. U gaat leren wie uzelf bent! U gaat leren Wie God is! Dat doet de Heere op Zijn eigen wijze, maar we leren allen hetzelfde op verschillende manieren! We leren allen dat God te heilig is om mij vertrouwelijk tot Hem toe te laten. Dat kan niet meer! We gaan allen leren dat er tussen Hem en mij een scheiding ligt, die ik nooit kan wegnemen. Die scheiding maak ik alleen maar groter door mijn zondigheid! Vreselijk! Hebt u het al gevoeld? Loop je daarmee? Met die scheiding tussen God en jou? Alles wat wij doen en niet doen, maakt geen verschil. We kunnen wel heilig gaan leven, maar dat is toch nog onheilig in Gods oog. Je kunt wel braaf zijn, maar dat blijft onheilig in Gods oog. Je kunt wel godsdienstig worden, maar daar bereik je óók niets mee. Niets aan te doen! We staan buiten het Paradijs, verbannen, de deur dicht, het zwaard ervoor en niets wat wij doen of laten, zijn of worden, kan daar iets aan veranderen.

 

God verwacht dat ook niet van ons. Waarom zou Hij Zijn Zoon zenden als er een andere mogelijkheid was bij ons om tot verzoening te komen? Echt, zou de Heere God Zijn Zoon opgeofferd hebbe als jij en ik de breuk door ons zelf konden wegnemen? Het héle kruisoffer roept het ons toe dat God de deur geopend heeft in Zijn Zoon. Van onze kant totáál, voor áltijd onmogelijk! Maar nu heeft God door het kruis op Golgotha de weg geopend door Zijn Zoon, door Wie u en ik nog weer met Hem verenigd kunnen worden. De Middelaar is de Deur!

Hebt u Hem leren zien als de Deur? Hij is de Deur op tweeërlei manier. Hij is eerst Gods Deur naar ons zondaren! Alleen door het kruis van Zijn Zoon kan God tot ons komen om ons Zijn genade aan te bieden. Maar Christus is ook de Deur voor ons. Alleen door Hem kunnen we tot God wederkeren. Maar ik moet wél door die Deur stappen! Begrijpt u? Ik kan wel bij die Deur blijven staan, maar ik moet er doorheen! Ik begrijp de vrees, de aarzeling, de vraag, ‘Mag het? Is de deur open voor mij? Echt?’ Maar dan brengt Gods Geest het toch tot de geloofsdaad van het binnengaan door de Deur, of zoals hier in onze tekst, tot het aannemen van Gods getuigenis over Zijn Zoon.

Dat is de geloofsdaad. Misschien hebt u leren zien dat het bloed van Jezus reinigt van alle zonden. U hebt gezien dat het mogelijk is, dat zelfs míjn zwarte lijst van zonden door dat bloed kan worden weggewassen. Dat is waar, maar ik moet wel dat bloed in! We moeten ons wassen in dat bloed!

Misschien hebben we geleerd dat Jezus in Zijn leven genoeg gedaan heeft voor wat God de Vader van ons eiste: gehoorzaamheid. Die kunnen wij niet meer opbrengen. Maar Hij, Jezus, heeft het gedaan! Hijj heeft genoeg gedaan! In Jezus is genoegdoening! Daar ligt het antwoord, mijn vriend! Dat is het antwoord voor u, o zondaar! Dáár, dáár is het mogelijk dat ik met God verzoend kan worden: door Zijn genoegdoening!

 

Hoort u het? Misschien is er iemand die zegt: ‘Ik ben nog niet genoeg vernederd. Ik ben nog niet vroom genoeg. Ik heb nog niet genoeg gehuild en ik heb nog niet genoeg gedaan.’ We hebben nooit genoeg gedaan ...! Maar ik mag Jezus u voorhouden, dé Genoegdoener!

Maar om deel te nemen aan Hem, dan moet u Hem wel aannemen ...!

Begrijpt u? Dáár gaat het over in onze tekst! ‘Zovelen die Hem aannemen.’

Matthew Henry schreef: ‘De Heere Jezus aannemen is Hem aannemen zoals een vrouw haar man aanneemt op de huwelijksdag.’ Mooi, hé? Zó eenvoudig! We maken het soms zo ingewikkeld!

Weet je nog dat je daar samen stond, voor de preekstoel? De man geeft zijn jawoord aan u: ‘Ik wil jouw man zijn.’ Er komt ook een jawoord van de vrouw richting de man: ‘Ja, ik wil jouw vrouw zijn.’ Dat is aannemen. Je jawoord geven aan de man die zijn jawoord aan jou gaf.

Dat zegt God nu ook: ‘Ik wil uw, jouw God zijn.’  Elke zondagochtend herinnert Hij ons daaraan, negen keer in de woorden van Exodus 20. Denk eens over uw doop. Wat betekent dat teken van de doop dat op uw, op jouw voorhoofd staat? ‘Ik ben de Heere, uw God!’ Hij heeft zijn jawoord gegeven! Maar wat als ik niet gedoopt ben? Is dan het Evangelie niet voor mij? Mag ik dan niet op Gods Woord pleiten? Zeker wel. De doop is een zegel tot versterking van Gods belofte en hoewel je dat zegel misschien persoonlijk niet hebt, mag je toch Zijn beloften horen in Zijn Woord, ‘En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet’ (Open. 22:17).

 

Nogmaals, Matthew Henry zei: ‘In Zijn naam geloven is amen zeggen op de openbaring in het Evangelie dat Hij de Zaligmaker is, maar ook amen zeggen op Zijn aanbod en beloften Mijn Zaligmaker te zijn.’

Hoort u het? Zó zegt deze puritein het! Het jawoord geven omdat Hij voor mij wil zijn wat Hij over Zichzelf in Zijn Woord openbaart. Hebt u Hem beantwoord? Gedrongen door de nood en schuld van je hart, maar ook getrokken, overreed en overtuigd van Zijn heerlijke genade, van Zijn rijke liefde, van Zijn genoegdoening? Heeft deze schone waarheid van liefde en genade u voor Hem doen neerbuigen? Heeft Hij het uit jouw mond gehoord wat in je hart leeft? Misschien wel heel zachtjes: ‘Heere, ik durf het bijna niet te zeggen, ik voel me helemaal niet waardig, dat U Zichzelf zó genadig aan mij aanbiedt. Ik kan het ook bijna niet geloven, dat U dat tot míj zegt, maar ik moet het geloven. Nu kan ik geen ‘nee’ meer zeggen, Heere. Ja, ik geloof Uw Woord! Op Uw Woord vertrouw ik. Helpt u mijn ongeloof, alstublieft! Op U, Heere Jezus, vertrouw ik en verlos mij door uw verdienste, om uw bloed.’

 

Is dat al gebeurd in je leven? Of meerdere keren misschien? Ik heb het al zo váák gezegd tegen Hem. Ik moet het élke keer weer zeggen: ‘Er is geen ander voor mij, Heere Jezus, dan U en U alleen! Uw gerechtigheid alleen is de grond van mijn vertrouwen. Ik ben ontrouw, maar U bent de Gétrouwe! Neemt U me weer op en brengt U mij in de schoot van Uw Vader, want zonder U kan het niet.’

 

 3. Wat verandert er als we zo Jezus mogen aannemen?

Gemeente, wat gebeurt er, als je zó Jezus mag aannemen?

Ik kom terug op de huwelijksbevestiging. Wat gebeurt er als het jawoord wordt uitgewisseld? Je loopt óngetrouwd de kerk in en gétrouwd de kerk uit. Nee, je bent niet ineens de perfecte man of de perfecte vrouw. Dat ben je helemaal niet! Het is gemakkelijk om te trouwen maar o zo moeilijk om getrouwd te zijn en jezelf echt weg te cijferen en als man je vrouw lief te hebben zoals de Heere Zijn Kerk liefheeft. Of als vrouw je man te respecteren, zelfs als hij totaal nog niet de man is zoals Christus Hem beveelt te zijn. Maar toch is het waar: als het jawoord gezegd is, zijn we getrouwd! Je státus is veranderd! Je bent nu een getrouwde man of vrouw!

Kijk, dat zegt nu ook onze tekst: ‘die Hem aangenomen hebben, die zijn kinderen Gods. Die heeft God macht gegeven kinderen Gods te worden.’

Allen die Hem aannemen – wat voor mensen dat ook vroeger waren – zijn nu kinderen Gods geworden. Allen die door het geloof en door de aandrang van de innerlijke overtuiging van zonden en schuld en door de trekkende kracht van Gods Geest Jezus het jawoord geven en die Hem aannamen als de enige Naam onder de hemel, die ontvangen macht kinderen Gods te worden!

 

Dat woord ‘macht’ is een beetje verwarrend. We denken dan misschien dat het woord macht met ‘kracht’ te maken heeft. Bijvoorbeeld, de kracht om Zijn geboden te bewaren of de kracht om grote dingen te doen voor God. Maar dat betekent het helemaal niet. Nee, het woord heeft de betekenis van ‘voorrecht’. In het Nieuwe Testament wordt dit woord ‘macht’ vele malen gebruikt, maar dan altijd in de betekenis van voorrecht en nooit in de betekenis van persoonlijke kracht of sterkte.

Om dit duidelijke te maken, moeten we weer even terug naar het beeld van het huwelijk. Als we trouwen, ontvangen we het voorrecht om van iemand anders te zijn. Ik behoor nu aan mijn vrouw; en u als vrouw behoort aan uw man. Dat is een privilege en voorrecht met allerlei voordelen. Alles wat het mijne was, is nu van mijn vrouw; en ook wat van haar was, is nu het mijne. Kinderen, toen ik met mijn huidige vrouw trouwde en dus mijn ja-woord aan haar gaf, toen werd alles wat het mijne was van haar en alles wat van haar was, werd het mijne. Dus ook de geld schuld die zij nog had. Ze had een auto die nog niet afbetaald was. Dus die mocht ik nu afbetalen voor haar. Immers, haar schuld werd nu mijn schuld. Voor haar was dat dus een voorrecht, en ik vond het heel fijn dat ik de schuld kon aflossen.

 

Zo is het ook geestelijk. Als ik Jezus door het geloof mag aannemen, Hem mijn jawoord geef, dan ontvang ik krachtens de goddelijke geloofswet het voorrecht om een kind van God te worden! Doordat ik Hem heb aangenomen, ben ik nu herenigd met God de Vader en krachtens Zijn belofte ben ik Zijn kind geworden! Ziet u? Dat is het! Deelgenoot van God! Dat is wel heel bijzonder! Heel rijk! Alles was van God is, wordt nu het mijne en alles wat het mijne is, wordt nu van Hem. Uit kracht van Gods wet, de geestelijke huwelijkswet, wordt een zondaar met Hem verenigd! Álles van Hem wordt van hen: Zijn gehoorzaamheid, Zijn genoegdoening, Zijn hemel, Zijn Vader! Ziet u hoe rijk dit is. Allen die Hem aangenomen hebben, geeft Hij de macht om kinderen van God te worden.

 

Een belangrijke vraag vandaag: Hebt u, heb jij Hem het jawoord gegeven? Gemeente, als u tijdens deze dienst eraan mag terugdenken hoe u door de Heilige Geest getrokken bent, overtuigd bent van het nodige van de Middelaar, maar ook van de gewilligheid van de Middelaar, van de ruimte in de Middelaar, en Hem hoewel misschien bevend en aarzelend het jawoord gegeven hebt, leeft u daar dan ook uit? Leven wij uit deze nieuwe identiteit: kinderen Gods? Of leven we dan nog net alsof dat niet waar is? O, het kan bestreden zijn. We kunnen soms lelijke dingen doen en hard vallen. Maar als mijn kind iets zondigs doet, dan is ze nog mijn kind. Of als ik als man faal in mijn huwelijk, dan ben ik nog wel getrouwd. Laten we zo ook duidelijk leven naar wat Gods Woord hier verklaart. Hem aangenomen hebben, betekent kind van God te zijn. In het huwelijkspastoraat moet ik soms tegen een man zeggen, ‘Maar vriend, u bent nu toch met haar getrouwd? Wat betekent dat nu voor je practisch? Wat u doet, kunt u toch niet meer doen? Dat doe je alleen als je ongetrouwd bent, en dat ben je niet meer!’

Maar is dit pastoraal ook niet nodig in het geestelijke huwelijk?

Begin de dag, kinderen Gods, met de vraag: wie ben ik? Bij wie hoor ik? Wie is mijn Liefste en wat heeft Hij voor mij gedaan en wat doet Hij voor mij? Als we zo leven uit de identiteit van het voorrecht, de kracht van het kindschap van God, als wij zoeken naar de ogen van de Vader, in Wiens schoot wij in Christus mogen leven, dan gaat de dag er wel anders uitzien, denk je niet?

 

Ten slotte: Jezus roept, jongeren en ouderen, wees met God verzoend door Mij en door Mijn verdienste, uit genade alleen. Hebt u Hem al aangenomen? Hoe vele keren heeft deze Heere Jezus Zijn heilig aanzoek aan u voorgesteld, ‘Mijn zoon, mijn dochter, geef Mij uw hart?’ Hoe vaak heeft Hij tot u gezegd: ‘Neigt uw oor en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken en u geven de gewisse weldadigheden Davids.’ Is dat geen hemels aanbod?

Weet u wat wonderlijk is? Hij heeft u nog niet verworpen ... Hij heeft de deur nog niet dichtgedaan ... Hij staat nog steeds aan onze deur en zoekt uw jawoord.

Amen.

 

Slotzang: Psalm 16: 3, 6

 

Getrouwe HEER’, Gij wilt mijn goed, mijn God,

mijn erfenis en ‘t deel mijns bekers wezen!

Gij onderhoudt gestaâg het heuglijk lot,

dat Gij zo mild voor mij hebt uitgelezen.

De schoonste plaats mat Gij met ruime snoeren.

O heerlijk erf, gij kunt mijn ziel vervoeren!

 

Gij maakt eerlang mij ‘t levenspad bekend,

waarvan in druk ‘t vooruitzicht mij verheugde.

Uw aangezicht, in gunst tot mij gewend,

schenkt mij in ‘t kort verzadiging van vreugde.

De lieflijkheên van ‘t zalig hemelleven

zal eeuwiglijk Uw rechterhand mij geven.