Ds. M. Joosse - Hosea 1 : 10
Het nochtans der genade
Hosea 1 : 10
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 73: 14 | |
Lezen : | Hosea 1 | |
Zingen : | Psalm 78: 6 en 29 | |
Zingen : | Psalm 78: 19 | |
Zingen : | Psalm 86: 8 |
Gemeente, de tekstwoorden die we met de hulp des Heeren wensen te overdenken, kunt u vinden in het u voorgelezen Schriftgedeelte: Hosea 1, en daarvan het tiende vers. Daar lezen we:
Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden dat ter plaatse waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods.
Het thema van de preek is: Het nochtans der genade.
We hopen bij de volgende drie punten stil te staan:
1. Het volk wordt vergeleken met een overspelige vrouw.
2. Hosea als beeld van Gods lankmoedigheid.
3. Genade door grondeloze trouw.
1. Het volk wordt vergeleken met een overspelige vrouw
Hosea heeft ongeveer 750 jaar voor de komst en de geboorte van de Heere Jezus over Hem geprofeteerd. Hij deed zijn werk tijdens de regering van de koningen Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia, die regeerden in het Tweestammenrijk, en ten tijde van Jerobeam, die in het Tienstammenrijk regeerde.
Het was een periode van economische groei en welvaart. We kunnen die tijd misschien wel vergelijken met onze tijd. Er was koren, most en wijn in overvloed. De Heere zegende het volk van Israël op een bijzondere en onverdiende wijze. Hij zorgde voor hen en gaf hun economische voorspoed. In materieel opzicht hadden ze alles wat hun hart begeerde. Goud en zilver werden vermenigvuldigd, zo kunnen we lezen in Hosea 2 vers 7.
Maar ondertussen wijkt het volk steeds meer af van de Heere en gaat het steeds meer zijn eigen gang. Ook in godsdienstig opzicht is er heel veel waarin het ten diepste zichzelf zoekt. Het gaat bergafwaarts, in het bijzonder met het Tienstammenrijk.
De profeten, dus ook Hosea, moeten het volk de toekomende oordelen van God bekend maken. We hebben het met elkaar in vers 5 gelezen: Hun boog zal gebroken worden. De profeten moeten profeteren dat de Heere het volk in Zijn toorn zal bezoeken, met de roede en bittere tegenheên. Het zal weggevoerd worden in ballingschap. En de Heere doet wat Hij zegt; Hij zal de oordelen ook werkelijk voltrekken.
Hosea heeft als profeet licht gekregen over het verleden, en ook licht om het heden te duiden, om te begrijpen wat er nu precies aan de hand is, en ook om de toekomst bekend te maken aan het volk. Hij leeft dus niet bij eigen licht, hij geeft niet zijn eigen mening of visie op de dingen. Niet zoals Hosea het aanvoelt of zoals hij er zelf over denkt, is bepalend, nee, hij moet heel eenvoudig het Woord van God aan het volk verkondigen.
Een profeet maakt daar geen vrienden mee. Want mensen willen over het algemeen gesproken dingen horen die aangenaam zijn, die bij eigen mening, visie of inzichten passen. Woorden die overeenkomen met onze eigen wil en gedachten. Zo zijn wij mensen allemaal. We zijn wel geneigd om te luisteren naar de boodschap van God, maar daarna willen we beoordelen of die wel overeenkomt met wat wij vinden of denken. Pas als die boodschap overeenkomt met onze overtuiging is het goed.
Zo zijn wij van nature. Dat verandert pas wanneer de Heere met Zijn Geest gaat werken. Dan gaan we buigen voor een boodschap die onaangenaam is en die ons veroordeelt. Dat kan alleen door wedergeboorte; alleen door Gods Geest. Zonder Gods Geest zijn we het nooit met de Heere eens, tenzij het overeenkomt met wat wij vinden en denken.
Profeteren is geen gemakkelijke taak geweest voor de profeten. We lezen over Jeremia dat hij in de gevangenis werd geworpen. Hij werd gezien als een landverrader, omdat hij eerlijk het Woord van God bracht, en allen die het volk naar de mond spraken werden geëerd en bejubeld. Profeten die eerlijk het Woord van God brachten konden op vijandschap rekenen. Het was immers niet eigen mening of visie die zij brengen moesten, maar het Woord des Heeren, niet meer en niet minder. Of het volk een profeet nu pessimistisch of negatief vond, of anderszins, het doet er helemaal niet toe. Hij moet eenvoudigweg doen wat de Heere van hem vraagt en spreken wat Hij hem te spreken geeft. Vijandschap en verachting zal zijn deel zijn.
Jongens en meisjes, veel profeten moesten ook ‘aanschouwelijk onderwijs’ geven. Dat betekent dat ze hun prediking zichtbaar moesten voorstellen. Ze moesten niet alleen prediken met woorden, maar ook met hun doen en laten. Jesaja moest bijvoorbeeld blootshoofds en barrevoets door Jeruzalem lopen. Dat was een opdracht van de Heere. De bedoeling was dat de mensen zich dan zouden afvragen: ‘Hé, waarom doet Jesaja dit eigenlijk? Hij heeft niets op zijn hoofd en loopt op blote voeten. Wat wil hij dáár nu mee zeggen?’ En als de mensen hem daarover vragen stelden, moest hij uitleggen wat de Heere daarmee bedoelde. Dus eerst zonder woorden – maar je kon het aan hem zien – en vervolgens moest hij het uitleggen aan het volk.
Zo heeft Ezechiël heel veel aanschouwelijk onderwijs moeten geven. De mensen vroegen aan hem: ‘Ezechiël, waarom ga je nu zo lang op één zij op de grond liggen? Wat wil de Heere daarmee zeggen?’ Dan moest hij het uitleggen.
Op een dag stierf zijn vrouw, maar de Heere zei tegen hem dat hij niet mocht wenen en treurig zijn. De mensen vroegen hem toen: ‘Ezechiël, wat doe je nu toch? Waarom zijn er geen rouwklagers? Waarom ben je niet bedroefd? Dit is toch niet naar de orde, naar de gewoonte, naar de liefde die je had tot je vrouw?’ Zo moest hij het Woord van God brengen.
Zo gaf ook Hosea aanschouwelijk onderwijs aan het volk. Hij moest iets bijzonders gaan doen, namelijk: met een hoer trouwen. De Heere wilde ermee zeggen: ‘Het volk vraagt niet meer naar Mij; daarom zal Ik ook niet meer naar hen vragen. Ze komen niet tot Mij; daarom zal Ik ook niet meer tot hen gaan.’
Gemeente, we hebben tóch gemeend, dwars door alles heen, vers 10 als uitgangspunt te moeten nemen voor de preek. Het is confronterend geweest voor het volk Israël, en misschien is het dat nu ook wel voor u, voor jou of voor mij:
Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden dat ter plaatse waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods.
Gemeente, eerst moet Hosea dus zichtbaar onderwijs geven door met een hoer te trouwen. Maar hij heeft wel intens van deze vrouw gehouden. Hij neemt zelfs de kinderen, die niet zijn kinderen zijn, aan als zijn eigen kinderen.
Met dit beeld wil Heere laten zien hoe Zijn volk handelt. Het is overspelig en gedraagt zich als een hoer. Maar de Heere toont in dit huwelijk van Hosea ook hoe lief Hij dit volk heeft. Hij heeft het van eeuwigheid af liefgehad met een eeuwige liefde, hoewel Hij wist hoe Zijn volk zou zijn. Hij wist hoe overspelig en hoe goddeloos het volk zou zijn, en hoe het zich als een hoer zou gedragen. Hij wist wat Zijn volk ervan terecht zou brengen en alles zou verzondigen. Hij wist hoe het Hem smart zou aandoen, verachten en aan de kant zou zetten. Keer op keer! En toch heeft Hij het liefgehad. Dát is nu welbehagen, vrij en soeverein. Zonder dat er iets van die vrouw bijkwam. Zij kan het alleen maar verzondigen en alleen maar verderven.
Zo kan Gods volk, dat Hij van eeuwigheid lief heeft gehad, het ook alleen maar verzondigen, verderven en doorbrengen. Gods kinderen maken het zich steeds opnieuw waard dat de Heere hen van Zich af zou slaan om nooit meer naar hen om te zien. Dat volk verdient het als de Heere zou zeggen: ‘Ik ben je zo zat. Ik heb je zo vaak achterna gewandeld. Ik heb je zoveel gunst en genade bewezen en je verzondigt het keer op keer. Ik ben er klaar mee.’
Maar als Hij Zijn bruid liefheeft, dan heeft Hij haar lief tot het einde toe. De zaligheid ligt alleen maar in God. En naarmate Gods volk meer geloofsoefeningen mag ontvangen, des te meer wordt het daarvan overtuigd. Hoe kleiner Gods kinderen worden, des te meer schrijven ze hun zaligheid alleen maar toe aan God en aan Zijn heilig en verkiezend welbehagen.
Gemeente, is dat ook uw ervaring? Moet u uzelf voortdurend tegenvallen? Moet u steeds opnieuw bedenken: ‘Wie ben ik? Wie ben ik?’ God is het zo waard geëerd, gevreesd en gediend te worden, maar wij kunnen Hem alleen maar bedroeven met ons materialistische, overspelige, goddeloze en vijandige bestaan.
Jongens en meisjes, Gomer – zo heet de vrouw met wie Hosea mee trouwt – houdt het met anderen. Iedereen in de omgeving kan het zien. Dat was ook de bedoeling van de Heere, want dan zullen mensen naar Hosea toegaan en tegen hem zeggen: ‘Hosea, weet je wel wat je vrouw allemaal aan het doen is?’
‘Ja, dat weet ik…’
‘Maar Hosea, dat laat je toch niet gebeuren, man?’
En dan moet Hosea zeggen: ‘Het was een opdracht van de Heere om met haar te trouwen, opdat het een zichtbare prediking zou zijn voor ú. En opdat ik met mijn huwelijk – dat een beeld en tekening is van wie u bent ten opzichte van de Heere – u zou bekend maken dat u een overspelige en een hoer bent. Zoals Gomer mij bedriegt en aan de kant schuift, mij veracht, mij smart aandoet, zo doet ú dat ten opzichte van de Heere. Dát is de bedoeling van mijn huwelijk. Dáárom heeft de Heere mij die opdracht gegeven.’
Gemeente, wat was het antwoord van het volk? Het is gewoon doorgegaan. Zoals u, jij en ik gewoon doorgaan na de meest ernstige preken die we horen, na de meest welmenende nodigingen. U legt ze naast u neer. U hebt uw godsdienstige plicht weer vervuld en u gaat weer over tot de orde van de dag. Dat is ons bestaan van nature.
Daarom is het zo nodig om de Heere te bidden om de krachtdadige werking van Zijn Geest. Het is noodzakelijk dat de Heere ons levend maakt, ons opwekt uit onze doodstaat opdat we onze ellende werkelijk als ellende beleven, opdat we onze verlorenheid, onze zonde en onze schuld gaan inleven. Want anders gaan we na de meest ernstige preken toch weer over tot de orde van de dag. Steeds maar weer. Zo is ook het volk Israël gewoon doorgegaan met zondigen.
Waaruit bestond eigenlijk die zonde van overspel en hoererij? Naast de Heere hingen zij ook de Baäldienst aan. Als je aan de jongeren in die tijd had gevraagd: ‘Hoe kom je nu zover om de Baäl te dienen?’ Dan hadden ze iets gezegd van: ‘Ja, maar, die dienst is vele malen aantrekkelijker. Eten en drinken, drank en prostitutie, van alles en nog wat. Dan kun je losgaan! De dienst van de Heere is maar saai! Daar heb ik een afkeer van! Ik zou het liefst ergens anders geboren zijn. Ik wil er niets meer mee te maken hebben!’
Gemeente, het volk ging bij de Baäl op de knieën om te danken voor alle goede gaven, die ze hadden ontvangen. Dus met de rijkdom, de genade, de welstand, ja met alles wat het volk had gekregen van de Heere, gingen ze op de knieën om Baäl ervoor te danken. En de Heere zegt: ‘Daarmee pleegt u overspel. Daarmee veracht u Mij. Daarmee zet u Mij aan de kant.’ Ontzettend!
En dat niet alleen! In het Tienstammenrijk diende men de Heere ook nog op hun eigen manier. Op twee plaatsen, te Dan en te Bethel, waren gouden kalveren neergezet. Die gouden kalveren waren beelden van God. Ze dachten daarmee de Heere afgebeeld te hebben en Hem zo te kunnen dienen. Hoewel men vanuit de overlevering best wist hoe de Heere had gewalgd en vertoornd was over de zonde van het volk met het gouden kalf in de woestijn. De Heere wil niet afgebeeld worden. En als Hij dan afgebeeld wordt, moet dat dan in de vorm van een kalf? Dat is zo vernederend voor Hem!
In het Oude Testament wordt vele malen herinnerd aan… de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed (2Kon.10:29). Op veel plaatsen kun je dat terugvinden. Jerobeam wilde niet dat dat de inwoners van het Tienstammenrijk in het noorden van Israël naar Jeruzalem, naar het Tweestammenrijk, zouden reizen om daar hun godsdienstige verplichtingen na te komen. Hij wilde hen in het Tienstammenrijk houden. Jerobeam had hen verteld dat je God ook wel kon dienen rond die gouden kalveren, want dat waren beelden van God. Je kon daar je offers brengen en je godsdienstige verplichtingen vervullen, net zoals in Jeruzalem. Maar het was een doorn in Gods oog. De Heere had het verboden en hen door Zijn profeten meerdere malen opgeroepen die valse godsdienst weg te doen. In Zijn ogen is het overspel, hoererij, godsdienstige hoererij. De psalmdichter zegt:
Wie, ver van U, de weelde zoekt,
Vergaat eerlang, en wordt vervloekt;
Gij roeit hen uit, die afhoereren,
En U den trotsen nek toekeren.
Gemeente, zou het kunnen dat u, terwijl u onder de waarheid zit, toch een beeld van God maakt dat niet overeenkomt met Zijn Woord? Dat u ten diepste het beeld dient dat u voor uzelf van God gemaakt hebt, en dat dit de Heere ergert en verdriet doet? Zou dat kunnen?
Ja, gemeente! Maar het volk van Israël was eraan gewend geraakt. Tientallen jaren lang hebben ze zo hun godsdienstige verplichtingen vervuld. En toen kwam er een profeet verkondigen dat het niet goed was.
Als u al jarenlang op een bepaalde manier denkt, een visie of een mening hebt, en er zegt iemand tegen u dat dat niet klopt, dan moet er wel heel wat gebeuren, wilt u daarvan afscheid nemen!
Afstand nemen van onze visie en van onze inzichten. Wat is daarvoor nodig?
Hosea heeft het gezegd: ‘Mijn huwelijk, mijn vrouw, is een beeld van wie u bent. Zoals mijn vrouw overspel bedrijft met Jan-en-alleman, zo doet u dat met de Baäldienst en op de hoogten, en zo doet u dat met die gouden kalveren. Dat is wat de Heere u door mij bekend wil maken.’
Jongens, als je verkering hebt, dan doe je alles voor je meisje. Je doet er alles aan om het haar naar de zin te maken. Alles wat ze hebben wil, zou je haar wel willen geven. Stel je voor dat je op een dag dát meisje, waar je zó van houdt en waar je alles voor over hebt, ziet met een ander. Hoe zou je dat vinden?
Daarentegen zegt de Heere: ‘Ik heb alles voor u over. Ik heb u uit Egypteland geleid. Ik heb al Mijn beloften aan u waargemaakt. Ik heb jarenlang voor u gezorgd. Mijn verbond en woorden heb Ik u bekend gemaakt en de dienst der verzoening, verzoening door voldoening, door het bloed van stieren en bokken. Ik heb u Mijn wet gegeven, Ik heb uw behoud en uw zaligheid op het oog. En wat doet u ermee? U dient de Baäl en u dient die gouden kalveren.’ Daarmee voelt de Heere Zich afgedankt, opzijgezet en bedrogen. Zoals een jongen zich bedrogen zou voelen, of zoals een man – en ik hoop dat ik er niemand verdriet mee doe – zoals een man zich bedrogen zou voelen als zijn vrouw het met een ander houdt, of zoals een vrouw zich bedrogen zou voelen als haar man het met een ander houdt. Er is bijna niets pijnlijker dan dit.
Gemeente, de Heere wilde die pijn bij het volk Israël neerleggen, maar op dit moment klinkt het ook in uw midden. Nu moet u niet nagaan of het uw buurman betreft. U moet nu niet denken: ‘Welnu, ik hoop dat hij of zij dat eens even goed hoort.’ Nee, wij moeten onszelf afvragen: Op welke manier hou ik er misschien een godsdienst op na die God tergt? Denk ik de Heere te dienen – zoals het volk van Israël bij die gouden kalveren – op mijn eigen manier?’ Zou dat kunnen?
Wanneer dit zo is zegt de Heere: ‘Zoals Gomer Hosea verdriet aandoet, zo doet u Mij verdriet met uw gouden kalveren, met uw Baäldienst, met uw eigenwillige godsdienst.’
‘Ja maar, het kan toch ook wel anders? Met die kalveren kan het toch ook wel? Wij dienen toch de Heere?’
‘Nee’, zegt de Heere, ‘u moet Mij op een rechte wijze dienen en niet op uw eigen manier.’
Jongelui, we horen zo vaak zeggen: ‘Het kan toch ook wel anders?’
Laat je toch niet door je verstand en gevoel leiden. De moderne mens zegt: ’Als je er anders over denkt, als je een andere mening hebt, moet je het vooral op je eigen wijze doen.’
‘En als het nu beter voelt?’ Dan zegt de geest van de Verlichting: ‘Ja maar, al dat rationele, al dat verstandelijke… We hebben toch een hart, we hebben toch gevoel?’
Jongelui, we horen ook regelmatig zeggen: ‘Ik ben een paar keer hierheen of daarheen geweest, en dat voelt veel beter. Dat past beter bij me.’
Maar niet je gevoel is de norm. Ook je verstand is geen norm. Gods Woord is de norm. Jongelui, en ouderen, bedenk toch Wie de Heere is! Vraag aan de Heere of Hij door Zijn Woord tot u wil komen, waardoor u niet meer om het Woord heen kan. Dat is de norm! Niet uw gevoel, niet uw verstand. Niet: Wat ik denk… wat ik voel.
Het Tienstammenrijk, en later ook het Tweestammenrijk, breekt het verbond. Ze hoereren met de wereld, ze hoereren met afgoden en trachten de Heere te dienen met een eigenwillige godsdienst. Het zou rechtvaardig zijn als de Heere zou zeggen: ‘Ik ben er klaar mee. U wilt nooit naar Mij luisteren ondanks dat Ik keer op keer mijn profeten stuur.’ We horen de psalmdichter zeggen:
‘Maar Mijn volk wou niet,
naar Mijn stemme horen,
Israël verliet,
Mij en Mijn geboôn.’
Israël trapt de Heere op Zijn hart. En ook wij zetten Hem aan de kant met onze eigen opvattingen. Wat kan de mens zich daarmee boven de Heere verheffen!
Het overspel van Gomer blijft niet zonder gevolgen: ze krijgt ook nog kinderen als gevolg van dat overspel. Gemeente, we zouden goed kunnen begrijpen als Hosea zou zeggen: ‘Gomer, ik heb je getrouwd in opdracht van de Heere, maar ik ga niet meer met je verder. Dit is onverdraaglijk voor mij! De hele wereld spreekt er schande van. Ik kan het niet meer verdragen. Ik geef je een scheidbrief. Weg jij! En nooit meer terugkomen. Ik ben er klaar mee. Het is voorbij!’
Maar Hosea neemt die kinderen ondanks alles aan als zijn eigen kinderen. We zien dat in onze tweede gedachte:
2. Hosea als beeld van Gods lankmoedigheid
Hosea laat een onbegrijpelijke trouw en liefde jegens zijn overspelige vrouw zien. Het wordt waar wat de Heere gezegd heeft over Zijn volk: Ik, de Heere word niet veranderd, en daarom zijt gij, o kinderen Jakobs niet verteerd (Mal.3:6).
God toornt over de zonde, en bedenk, gemeente, dat het grootste gedeelte van het Tienstammenrijk daarom verloren is gegaan. Zij hebben naar God niet willen luisteren, zij hebben naar Zijn knecht niet willen horen, en het oordeel is gekomen. Ze zijn uiteindelijk weggevoerd in de ballingschap, naar Assyrië.
We lezen eigenlijk nergens dat er iemand terugkeerde uit dat getal der kinderen Israëls waarover in vers 10 wordt gesproken. Maar de Heere zegt toch in vers 11: En de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zullen tezamen vergaderd worden. Dus: inwoners uit het Tienstammenrijk én het Tweestammenrijk, die naar Babel verbannen werden. Er zal een getal zijn dat niet geteld kan worden, dat niet gemeten kan worden. Zij zullen tóch Gods volk zijn omdat de Heere dat besloten heeft, omdat Hij dat wil en omdat Zijn Naam daaraan verbonden is, omdat het Zijn vrij soeverein welbehagen is. Daarom, en daarom alleen! Eer dat God de zonde ongestraft liet blijven, heeft Hij die gestraft aan Zijn eigen Zoon. God zal hen uiteindelijk terugbrengen in een weg van recht.
Maar het volk Israël wilde niet horen. De meesten zullen in de ballingschap en in de ellende sterven. Jongelui, jullie weten wel dat ellende ‘uitlandig, niet thuis, buiten’ betekent. De meesten zullen in de ellende, in de ballingschap, sterven. Het merendeel is in Assyrië en in Babel thuis gaan voelen. Ze hebben daar gezinnen gesticht en na verloop van tijd er hun werk gevonden. Ze vonden het wel prima in die ellende, in de ballingschap.
Het was hun thuis geworden. En dat is voor u, voor jou en voor mij van nature ook ons thuis: de ellende. Daar leven we in. We weten met ons verstand dat we buiten Christus voor eeuwig verloren zijn. Maar we bekommeren ons er niet om en we gaan gewoon door. Wat is het waar wat één van onze vaderen zei: ’Onze grootste ellende is dat we onze ellende niet kennen.’ Onze grootste ellende is dat we onze ellende niet beleven. En daarom moet de derde Persoon in het Goddelijk Wezen ons gaan overtuigen van zonde, overtuigen van schuld en van oordeel.
Wat zal de Heere nu gaan doen, gemeente?
Het oordeel zal komen, en dat oordeel zal Hij voltrekken. De ballingschap zal komen.
Het eerste kind dat Hosea aanneemt als zijn eigen kind noemt hij ‘Jizreël’. Dat betekent dat de kracht van Israël gebroken zal worden. De boog zal gebroken worden en ze zullen weggevoerd worden in de ballingschap. Als de mensen om Hosea heen naar hem toekomen en zeggen: ‘Maar Hosea, je weet toch wel dat dat kind niet van jou is? Je weet toch wel hoe je aan dat kind bent gekomen? Wat doe je? Ga je die vrouw nu nog steeds de hand boven het hoofd houden? Ga je nog steeds verder met die vrouw? Stuur haar weg! Geef haar een scheidbrief! Dat laat je toch niet gebeuren?’ Stel nu dat er zo’n situatie in de gemeente zou zijn. Daar zouden we toch schande van spreken? Ontzettend!
De Heere zegt: ‘Dat is het beeld van wie u bent, Mijn volk, Mijn verbondsvolk, dat is uw beeld. Vanwege uw overspel, vanwege uw zonde. Daarmee veracht u Mij. Daarmee tergt u Mij. Daarmee bedroeft u Mij. Door dat overspelige van uw leven zet u Mij aan de kant.’ De Heere zegt: ‘Ik zal de boog breken en Ik zal u wegvoeren in ballingschap.’ En het is gebeurd. Want de Heere, jongelui, doet wat Hij zegt. Hij doet wat Hij bedreigt op de zonde. Hij doet ook wat Hij belooft.
Na een korte tijd is er wéér een kind. Waarschijnlijk heeft er wel zo’n twee á drie jaar tussen gezeten. Want het spenen, het voeden, van een kind duurde meestal zo’n twee á drie jaar, soms nog iets langer. Een vrouw was dan pas weer vruchtbaar en kon mogelijk weer een volgend kind krijgen.
Gomer krijgt een dochtertje en iedereen weet: dat kind is ook niet van Hosea. Ze zullen weer naar Hosea toegegaan zijn: ‘Hosea, wat je ook allemaal preekt over dat de Heere je die opdracht heeft gegeven; we vinden die preken maar een beetje dubieus. En we begrijpen ook niet dat je haar aanneemt. Dat je die vrouw nog in je huis tolereert. Stuur haar weg! Geef haar een scheidbrief.’ Maar Hosea zegt dan: ‘Dit kind heet Lo-Ruchama. Dit kind heb ik moeten aannemen.’
De les die erin ligt, is dat de Heere tegen u zegt: ‘Ik zal Mij over u niet meer ontfermen. Ik ben klaar met u. Ik zal u wegvoeren in ballingschap en Mijn ontferming houdt op. Weg met u!’
Ongeveer twee, drie jaar later krijgt Gomer weer een kind. En weer weet iedereen: dat is niet van Hosea. Weer moet Hosea gaan preken. Weer moet hij de woorden en de boodschap van God bekend maken: ‘Mijn volk, de boodschap die hiervan uitgaat is: U bent ontrouw, u bent overspelig en u luistert niet naar Mij. U gaat maar door in de zonden en in de ongerechtigheid. Dit kind heet ‘Lo-Ammi’ en dat betekent: U bent Mijn volk niet meer. Mijn hele huwelijksleven, hoe moeitevol, hoe zwaar, hoe pijnlijk ook, is een prediking voor u.
Gemeente, zou het rechtvaardig zijn als de Heere tegen u zou zeggen: ‘Jizreël, Ik ga uw kracht breken, uw gezondheid, uw gezin, uw werkzaam leven, uw maatschappelijk leven, want u luistert niet naar Mij en u blijft maar doorgaan?’ En vervolgens komen u vanuit dit Schriftgedeelte de woorden tegemoet: ‘Lo-Ruchama. U blijft doorgaan en u wilt niet luisteren, u buigt niet en blijft uw eigen gang gaan. Ik zal Mij over u niet meer ontfermen. Ik ben klaar met u.’
Tenslotte wordt een derde kind geboren. Daarmee wil de Heere tegen u zeggen: ‘Lo-Ammi. U luistert niet, u gaat door in uw zonde, u vindt het allemaal prima zoals u denkt de Heere te dienen en uw godsdienstige leven in te richten. Lo-Ammi: U bent niet meer Mijn volk. Het is voorbij!’
Zo wordt het volk van Israël, in drie wegvoeringen, in de ballingschap gevoerd. De tien stammen naar Assyrië en meer dan honderd jaar later de twee stammen naar Babel. Het is voorbij. ‘Want Mijn volk wou niet naar Mij stemme horen. Zij verlieten Mij, en Mijn geboôn.’ Ze vertrouwden op eigen inzichten, ze vertrouwden op hun gevoelens, ze vertrouwden op hun eigenwillige godsdienst en ze dachten dat een beetje Baäldienst er ook nog wel bij kon.
En wij, gemeente? Vertrouwen we op ons geld, op ons goed, op ons verstand, op onze vermogens, op ons huis, op onze gezondheid, op de techniek? Hedonistisch, materialistisch, en levend bij de zonde van alledag. En zondags nog een beetje godsdienstig. Hoe velen doen dat? Maar de Heere zegt: ‘Jizreël! Ik ben klaar met u. Lo-Ruchama, Ik zal Mij over u niet meer ontfermen. Lo-Ammi, u bent Mijn volk niet meer...’
Maar dan staat er tóch in vers 10:
Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zál geschieden dat ter plaatse waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods.
Gemeente, hoe kan dat bewaarheid worden?
Wel, de Heere gaat er Zelf voor zorgen. Want als er dan niemand is die naar Hem vraagt en naar Hem zoekt, als er dan niemand is die goed doet, dan gaat de Heere dat volk achterna. Het volk dat Hij een scheidbrief heeft gegeven, het volk dat terecht is gekomen in Assyrië en in Babel. Dan gebruikt de Heere Zijn knechten om dat volk, dat rechtvaardig zou moeten omkomen in die ballingschap en ellende, op te roepen tot bekering en het te nodigen tot het heil. Wat een onbegrijpelijke, eeuwige zondaarsliefde!
En dan gaat het gebeuren. Door Gods Geest is er ‘een getal’, daar in de ballingschap, dat gaat voelen gezondigd te hebben tegen een heilig en een rechtvaardig God. Een aantal gaat voelen dat ze naar recht moeten omkomen en voor eeuwig verloren zullen gaan. Door die overtuiging komt er een droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering werkt.
Hoe kan je dat dan zien?
Gemeente, we zien dat daar aan de rivier Chebar een groep samenkomt. Ze hebben dezelfde droefheid, ze hebben dezelfde smart over de zonde. Ze gaan bedrukt met tranen zaaiend over de wereld. Ze hebben de harpen aan de wilgen gehangen. Ze kunnen niet meer zingen...
In hun verdriet en in hun ellende kunnen ze alleen nog met elkaar nadenken over hoe het eenmaal geweest is in Israël. Hoe de Verbondsgod hen nagewandeld heeft met Zijn gunstbewijzen, met Zijn trouw, met Zijn liefde en met Zijn zorg. De smart daarover, het gemis en hun ongeluk moeten ze gaan inleven. Dat verbindt hen aan elkaar, zoals dat vandaag Gods volk ook nog steeds aan elkaar verbindt. Ze zingen niet meer, al worden ze opgeroepen door de Babyloniërs om nog eens te zingen, om hun harpen nog eens ter hand te nemen.
Er is een droefheid naar God, er is een verlangen naar Israël, naar Jeruzalem, naar de dienst der verzoening. De oudsten die daar bij de rivier zitten, hebben nog gezien hoe dat bloed stroomde. Als ze bedenken hoe de Heere daarin verzoend was – verzoening door voldoening – hoe Hij genoegen nam met die offers, genoegen nam in het sterven van die dieren om hen in het leven te behouden, om hen hun zonde en schuld te vergeven, dan krimpen hun harten van droefheid ineen.
Gemeente, een droefheid. Want de Heere heeft het gezegd, en Hij doet wat Hij zegt:
Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden dat ter plaatse waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet…’
Dat heeft de Heere gesproken en Hij heeft hen rechtvaardig weggezonden, Hij heeft hen terecht een scheidbrief gegeven. Jesaja zegt ervan: Waar is de scheidbrief van ulieder moeder, waarmede Ik haar weggezonden heb? Om haar overtredingen en om haar ongerechtigheid heb Ik haar weggezonden (Jes.50:1).
Gemeente, er is ‘een getal’ dat gaat instemmen en zeggen: ‘Heere, het is rechtvaardig. U hebt me rechtvaardig een scheidbrief gegeven. Als U nooit meer naar mij omziet is het rechtvaardig. Doe maar met mij wat goed is in Uw ogen. Maar, Heere, is het nu nog mogelijk om terug te keren? Is het nog mogelijk om genade te ontvangen?’
Zo zie je daar aan de rivier Chebar een bedelaarsvolk ontstaan, een volk dat totaal afhankelijk is van Gods genade en grondeloze trouw. Daarover willen we in de derde gedachte met elkaar nadenken.
Maar zingen we eerst met elkaar Psalm 78 vers 19:
Hun hart was boos, vervuld met slinkse streken;
Van Zijn verbond was groot en klein geweken.
Doch God vergaf barmhartig hunne schulden;
Verdierf ze niet, schoon zij de maat vervulden;
Hij wendde zelfs Zijn gramschap dikwijls af;
En wekte nooit Zijn ganse wraak ter straf.
Het ‘nochtans der genade’: Het volk is als een overspelige vrouw, Hosea als beeld van Gods lankmoedigheid, en tenslotte ons derde punt:
3. Genade door grondeloze trouw
Gemeente, wat zou u doen als u keer op keer bedrogen zou worden? Als u steeds opnieuw overspel zou ontdekken? Dan komt er een moment dat wij de ander een rechtvaardige scheidbrief geven.
De Tien Stammen zijn in de ballingschap weggevoerd. Dat is een aangrijpende waarschuwing voor eenieder die maar doorgaat in de zonde en die zich niet onderwerpt aan de Heere. Het Tweestammenrijk wordt uiteindelijk ook in de ballingschap weggevoerd. Wat een waarschuwing! De maat van Gods toorn is op een dag vol, en dan doet Hij wat Hij bedreigd heeft op de zonde.
En toch dat ‘nochtans der genade’. Toch! Waarom? Omdat de eer van God ermee gemoeid is. Er is een getal dat het in de ellende niet meer kan uithouden. Daar gaat de Heere voor zorgen; dat is Zijn werk.
Maar dan mag u niet zeggen: ‘Ja, als de Geest dat in mijn leven gaat doen, komt het vanzelf wel goed!’ Ik zeg u: ‘De hel zal twee keer, misschien wel tien keer, zo erg zijn als u heimelijk de Heere de schuld geeft en als u zich heimelijk verschuilt achter uw onmacht. Bedenk dat! Want de Heere zal de mens oordelen naar de verantwoording die hij draagt.’
De meeste ballingen hebben het prima in de ballingschap. Ze voelen zich thuis. Ze leven bij eten en drinken, bij kleding en onderdak, bij hun werk en hun gezin. Ontzettend!
Maar toch gaat de Heere achter het volk aan. Hij zendt Zijn knechten om hen op te roepen tot bekering, om hen opnieuw met de oordelen van God te bedreigen. Maar ook om hen te nodigen tot het heil en Zijn genade. Zoekt (toch) den Heere terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is (Jes.55:6).
Die woorden zijn bij de ballingen terecht gekomen. De Heere heeft Zijn knecht gezonden en die is gaan spreken met de woorden van Jesaja 50, waar we in het eerste vers lezen: Alzo zegt de Heere: Waar is de scheidbrief van ulieder moeder, waarmede Ik haar weggezonden heb? Zie, om uw ongerechtigheden zijt gij verkocht, en om uw overtredingen is uw moeder weggezonden. En dan vervolgt de Heere in vers 2: Waarom kwam Ik, en er was niemand? En waarom riep Ik, en niemand antwoordde?
Het grootste gedeelte kwam niet, omdat het geen belang had bij de Heere. Het grootste gedeelte riep niet, het grootste deel van het volk antwoordde niet.
Maar er is daar ook een getal geweest, gemeente, dat niet heeft geantwoord, omdat ze niet konden geloven dat de Heere hén bedoelde. Er is daar ook een getal geweest dat niet kwam, omdat ze niet meer konden geloven dat de Heere Zich over hen nog zou ontfermen.
Dit is een kenmerk van genade: Buigen onder de Heere. Het zo eens worden met de Heere en de welverdiende straf, dat u het niet kan geloven dat de Heere u bedoelt als Hij met Zijn genade komt, met Zijn liefde, met Zijn trouw, met Zijn belofte.
In het vervolg van Jesaja 50 vers 2 zegt de Heere dan: Is Mijn hand dus gans kort geworden, dat zij niet verlossen kan?
Waarom komt u niet, en waarom antwoordt u niet? Is er in Mij geen kracht om te redden?
En dan komt er een getal. Zij worden door de Heere uit de ballingschap gevoerd met geween en met smekingen, met droefheid naar God, buigend onder Zijn welverdiende oordelen. Zij zullen uiteindelijk onder de leiding van Zerubbabel en Jozua toch weer in Jeruzalem komen. De Heere maakt Zijn belofte aan hen waar: Er zal daar waar gezegd was tot het volk: Gijlieden zijt Mijn volk niet, Lo-Ruchama, Ik zal Mij over u niet meer ontfermen, Lo-Ammi; Ik ben klaar met u, u bent Mijn volk niet meer… dáár zal gezegd worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods.
Gemeente, is dat mogelijk?
Ja! Want de Heere legt het uit in vers 11: En de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zullen tezamen vergaderd worden, en zich een enig Hoofd stellen en uit het land optrekken; want de dag van Jizreël zal groot zijn.
Dat ‘enige Hoofd’ is in letterlijk zin Zerubbabel, die hen geleid heeft. De kanttekening wijst bij dat ‘enige Hoofd’ naar die ene Persoon, de Middelaar Gods en der mensen, Jezus Christus, de Zoon van God. Hij zal gesteld worden, en Hij zal daar op de kruisheuvel Golgotha gehangen worden aan het vloekhout van het kruis. Het is de plaats waarover God van eeuwigheid gezegd heeft: ‘Ik zal daar in de tijd tegen de Middelaar Gods en der mensen zeggen: Ik zal Mij over U niet meer ontfermen. U bent niet meer Mijn Zoon. U zult onder Mijn toorn moeten sterven, opdat Ik het volk, dat getal, dat overblijfsel naar de verkiezing, dat zal terugkeren met geween en met smekingen, weer aan zal kunnen nemen.’ Dáár, bij de kruisheuvel, waar God aan alle gerechtigheid genoegdoening geeft in het geven van Zijn Zoon, en waar de Zoon Zich geeft tot een volkomen verzoening voor Zijn volk, gemeente, dáár zal gezegd worden: Gij zijt kinderen van de levende God.
Dan volgt er nog een bijzonder vers: vers 12. Hosea mag daarmee een profetisch woord uitspreken, dat later zal gelezen worden door de ballingen, die als door een Godswonder teruggekeerd zijn. Het zal gehoord worden door de ballingen die teruggekeerd zijn en daar weer staan bij het altaar, dat in beginsel weer opgebouwd zal worden. Het altaar, waarvan het bloed der verzoening weer stroomt, waar God weer voldaan is in dat plaatsvervangende sterven. Maar veel meer nog: daar zal ‘een getal’ staan, dat genoemd wordt: kinderen des levenden Gods. Omwille van Hem, het enige Hoofd Jezus Christus en Dien gekruisigd. Gekomen in deze wereld om zondaren met God te verzoenen, om de toorn Gods over de zonde weg te dragen, om Zijn bloed te laten stromen, om te sterven. Hij is gekomen om hen te kopen met de dure prijs van Zijn bloed.
Dan zal gezegd worden: ‘Het is om Hem, om dat Enige Hoofd.’ Dan zal geroepen worden: Ammi! Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: Ruchama.
Jongens en meisjes, wat betekent dit?
Wel, als de Heere van het volk moet zeggen: ‘Ik ben u zo zat, Ik wil niets meer met u te maken hebben! Weg! Jullie zijn Mijn volk niet meer! Ik zal Mij over u niet meer ontfermen. Ik heb uw kracht gebroken, en Ik neem afscheid om nooit meer iets met u van doen te hebben’, heeft Hij desondanks Zijn knechten gestuurd. Ja, Hij heeft zelfs Zijn eniggeboren Zoon gezonden om de toorn Gods over de zonde van ‘dat getal’ over te nemen, om daaronder te sterven. Zodat er in Israël – zodat er over de hele wereld – geroepen zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods. Daarom mag er geroepen worden tot uw broederen: Ammi – Mijn volk – en tot uw zusteren: Ruchama - Ik zal Mij over u ontfermen.
Gemeente, hoe kan de Heere dat nu doen?
Op grond van het welbehagen.
Jongelui, ik begrijp ergens wel dat je denkt: ‘Ja, maar welbehagen… Misschien kunt u beter oproepen tot geloof en nodigen tot het geloof! Zeggen dat de mens een keuze moet maken in zijn leven…’
Jongelui, als er geen welbehagen was… Wat bedoelen we dan?
Wel, als het God niet behaagd had van eeuwigheid om uit mensen die Hem de rug en de nek toekeerden, een getal te kiezen om zalig te maken, dan zou er nooit iemand zalig worden.
Als je daarover gaat redeneren met je natuurlijk verstand, komt er misschien weerzin en weerstand in je hart op. Maar als je door de Heere opgezocht wordt en Hij gaat je genade bewijzen, ga je zeggen: ‘Ik wilde niet, maar God wilde.’ Dan zeg je: ‘Ik heb alles gedaan om tegen te staan, maar de Heere is me te sterk geworden, en Hij heeft me getrokken en Hij heeft mij genade bewezen. Hij heeft alles gedaan wat gedaan moest worden om mij zalig te maken.’ Dan ga je je diep verwonderen over dat welbehagen. Dat het God nu behaagde om jongeren die weglopen terug te laten keren, hen in de kraag te grijpen, hen te bekeren en terug te brengen bij Zijn Woord en inzettingen.
Wat een wonder! Dat wonder kun je nooit klein krijgen. De Heere geve dat je dat beleven mag. Dan wordt dat hele Woord van God een wonder. Dan wordt in het licht van wat je verdiend hebt Gods trouw en Gods genade zo groot, en zo wijs.
Gemeente, we zouden het begrepen hebben als Hosea Gomer had weggestuurd, als hij afscheid van haar had genomen. Maar Hosea heeft haar lief en hij heeft haar trouw bewezen tot het einde toe. Zo ligt in dit beeld dat de Heere een volk liefheeft tot het einde toe, hoewel Hij het tuchtigt. Het getal dat zalig wordt kan maar één lied zingen en al die andere liederen zijn daarin samengevat: ‘Het is door U, door U alleen, vanwege dat eeuwige welbehagen.’
Amen.
Psalm 86 vers 8:
Maar Gij, Heer’, Gij zijt lankmoedig,
Zeer barmhartig, overvloedig
In genâ, die ons behoedt,
Groot van waarheid, eind’loos goed.
Wend U tot mijn ziel genadig;
Sterk Uw knecht, en geef weldadig
Ondersteuning aan den zoon
Uwer dienstmaagd, van den troon.