Ds. A.T. Vergunst - Johannes 7 : 37 - 39

De roepstem van Jezus

Hij roept ons ondanks ons vijandige en zondig hart.
Hij roept ons omdat bij ons alles tekort is.
Hij roept ons omdat Hij alleen het antwoord is op al de problemen die ik zojuist noemde.
Hij roept ons omdat Hij ons iets heel moois kan geven.

Johannes 7 : 37 - 39

Johannes 7
37
En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke.
38
Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.
39
(En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.)

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 84: 1 en 2
Zingen : Psalm 119: 69
Lezen : Johannes 7: 10 - 43
Zingen : Psalm 119: 18, 19 en 86
Zingen : Psalm 73: 14
Zingen : Psalm 25: 10
Zingen : Psalm 118: 7 en 12

Je ontmoet die mensen overal, ook in deze gemeente, denk ik. Diepongelukkige mensen. Jonge vrienden, Nieuw-Zeeland heeft het op twee na hoogste zelfmoordcijfer onder jongeren in de wereld. Dat betreft bijzonder ongelukkige jonge mensen die naar rust en vrede verlangen. Zij zoeken naar iets dat ze niet hebben. En dan zoeken ze het ook nog eens in de dood. Maar daar vind je het ook niet.

Ik was onlangs in Indonesië en ontmoette een man van mijn leeftijd. Hij zat om half zes in de ochtend voor een steentje te bidden. Ik vond het zo erg. Die man zocht rust of vervulling. Ik zag ook beelden van mensen in India. Als ze aan het eind van hun leven waren gekomen, gingen ze naar de Gangesrivier. Ik zie die man nog in het water gaan om zijn zonden af te wassen. Hij ging kopje onder en verdronk zichzelf. Hij zocht daar iets, maar hij vond het er niet.

Ik zie mensen in Nederland. Zij zoeken ook van alles en nog wat. De hele wereld is op zoek! Naar geluk, naar iets moois, naar iets vols, naar iets prachtigs, naar iets wat blijft, naar iets wat houvast geeft…

Maar er is een antwoord! Luister maar!

 

We lezen onze tekstwoorden in Johannes 7 vers 37 tot en met 39:

 

En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.  (En dit zeide Hij van den Geest, Dewelken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was).

 

We gaan samen deze woorden overdenken. We beluisteren erin: De roepstem van Jezus.

 

Hij roept ons nog steeds, net zoals die mensen toen geroepen werden. Ik heb 4 aandachtspunten:

 

1. Hij roept ons ondanks ons vijandige en zondige hart. Hij roept ons vandaag wéér!

2. Hij roept ons omdat bij ons alles tekort is. Maar bij Hem niet, daarom roept Hij ons!

3. Hij roept ons omdat Hij alleen het antwoord is op al de problemen die ik zojuist noemde.

4. Hij roept ons omdat Hij ons iets heel moois kan geven. Stromen van levend water zullen uit uw buik vloeien.

 

1. Hij roept ons ondanks ons vijandige en zondige hart

Het hoofdstuk dat we lazen is eigenlijk een heel aangrijpend hoofdstuk. Het is een verdrietig hoofdstuk. Want overal in dat hoofdstuk lees je over de verwerping door mensen die niet geloven dat Jezus de Messias is. Je leest over Farizeeën die zeggen: ‘Hij leert niet zoals wij dat gedaan hebben. Hij kent de Schriften niet. Hij heeft geen theologische opleiding gehad. Wat Hij allemaal vertelt, heeft Hij Zelf bedacht.’

We horen dan de Heere Jezus zeggen: ‘Dat heb Ik niet Zelf bedacht, het komt van God! Ik heb het niet van mensen, en ook niet van mezelf. Ik heb het allemaal gekregen van God Zelf. Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem Die Mij gezonden heeft.’

Zelfs Zijn broeders geloofden Hem niet, de menigte geloofde Hem niet, de leiders van het volk ook niet. Die laatsten waren zelfs van plan om Hem te vermoorden. De Heere Jezus wist heel goed dat Hij tegen moordenaars stond te preken!

Nu hebt u waarschijnlijk geen plannen om de Heere Jezus te vermoorden. Maar wij hebben wel allemaal dezelfde vijandschap in ons hart. We hebben wel allemaal dezelfde aversie, dat tegenwerken, en het verwerpen van de Heere Jezus.

 

Waarom verwierpen die mensen toen de Heere Jezus?

Zal ik het eens eenvoudig zeggen?

Hij paste niet in hun theorie. De Joden hadden een soort verwachting van de Messias: Hij zou heel bijzondere dingen doen en zou komen met een heel speciaal teken. Dat wist de duivel ook en daarom zegt deze bij de verzoeking: ‘Waarom springt U niet van deze toren af? De engelen vangen U op, precies hier in de tempel en dan ziet iedereen het. Dan weten ze gelijk dat U de Messias bent, de Zoon van God!’

De Joden hadden allerlei overspannen verwachtingen die natuurlijk wel een beetje op het Woord gebaseerd waren. Maar die woorden waren door de eeuwen heen door de Schriftgeleerden helemaal verdraaid en een eigen leven gaan leiden. Toen kwam de Heere Jezus en Hij paste niet in dat onschriftuurlijke patroon. Daarom verwierpen zij Hem.

Zulke mensen zijn er vandaag nog. Hier staat er een voor je. Ik had ook zo mijn opvattingen over geestelijke dingen. Maar wat er in mijn leven gebeurde, paste niet bij mijn theorieën. Ik hoor mijn vader het nog zeggen tegen me: ‘Jij gooit alles weg omdat jij een bepaald denkpatroon hebt over wat bekering is en wat jij denkt nodig te hebben.’

Misschien zit u ook wel zo in de kerk. Maar laten we nu eens gewoon proberen eenvoudig te luisteren naar wat het Woord zegt en aanvaarden dat wij vaak net als de Joden zélf onze barrières opwerpen.

 

We gaan eerst even terug naar het tekstverband. Wat moet het toch veel pijn gedaan hebben in het hart van de Heere Jezus! Wat zal Hij eronder geleden hebben. Hij Die kwam met een verlangen en een liefde die niet in woorden uit te drukken is. Hij peilde de diepste nood van de mensen die Hij zag. Ik zie u aan de buitenkant, maar de Heere Jezus keek dwars door mensen heen. Hij zag hun verdriet. Hij zag hun leegte. Hij zag hun angst. Hij zag hun zoeken. Hij zag hun pijn. Hij zag wat er zich achter die voordeuren afspeelde in het huwelijksleven en in het gezinsleven.

Hij zag de problemen van de mensheid ten diepste omdat Hij een Goddelijk oog had. Hij zag de gevallen mensen met hun angst voor de dood, bang om God te ontmoeten. Dat hebben we allemaal. Dit alles peilde Hij. Hij zag de verslaving in de levens van mensen. Hij zag hen verslaafd aan het geld, aan het leven hier beneden, aan het plezier maken. Hij zag hen in de strik van belangrijk te willen zijn.

Hij zag ook de verslaving aan godsdienst. Aan deze verslaving had u misschien nog niet gedacht. Maar voor heel veel mensen is lege godsdienst ook een verslaving. De Heere Jezus zag dat allemaal haarscherp, Hij hoorde het, Hij merkte het en wist het.

De Romeinen die in Israël rondliepen vormden het probleem niet, maar hét probleem is dat het hart van de mens gescheiden is van God, Zijn Schepper. Dáárin lag het probleem. Dat zag Hij en daarover sprak Hij. Daarvoor kwam Hij verlossing, herstel en verzoening brengen. Maar Hij werd verworpen.

 

Gemeente, wat zal dat zeer gedaan hebben in het hart van de Heere Jezus! Zoiets voelen wij als predikanten ook weleens. Hoewel niet zo diep als het in het hart van de Heere Jezus lag. Als je het Evangelie mag bedienen, en het wordt verworpen, dan moet u echt niet denken dat we dan naar huis gaan en zeggen: ‘Tja, zo is het u eenmaal. Zo is de mens.’ Nee, dat doet zeer! Daar heeft elke knecht van God die de Heere liefheeft, last van. Maar wat zal het dan pijn hebben gedaan in het hart van de Heere Jezus!

Eén keer deed Hij in het openbaar waarvan ik persoonlijk denk, dat Hij dat vaak in het verborgen gedaan heeft. Hij huilde toen Hij Jeruzalem zag liggen en wist wat met de stad zou gaan gebeuren. Als een mens met volmaakte liefde had Hij alles gedaan om haar bewoners te overtuigen, tot Hem te komen.

En weet u waarom dit zo pijnlijk voor Hem was? Jezus zegt het in dit hoofdstuk ook. Zij verwerpen Zijn Vader Die Hem gezonden heeft. Want er staat in het negenentwintigste vers: Ik ken Hem, want Ik ben van Hem, en Hij heeft Mij gezonden.

In de verwerping van de Zoon wordt ook de Vader verworpen, Die Hij zo ontzaglijk liefheeft! Als u iemand liefhebt en een ander doet die persoon iets aan, dan voelt u dat. Begrijpt u?

 

In deze context staan onze tekstwoorden. Vandaag roept Hij ons weer. Hij weet ook wat u met de preek van vorige week heeft gedaan. Hij weet ook wat u al jarenlang gedaan hebt met het Woord. Toch komt die genadige Zaligmaker weer in ons midden om het Woord te bedienen. En dit zegt Hij: En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep. We zijn daarmee bij onze tweede gedachte:

2. Hij roept ons omdat bij ons alles tekort is

Het was de laatste dag van het feest. Er staat aan het begin van het hoofdstuk dat het feest der Joden, namelijk het Loofhuttenfeest, nabij was. Jongens en meisjes, het Loofhuttenfeest zal wel het leukste feest van het Oude Testament zijn geweest. In die week gingen vader en moeder een klein tentje bouwen van takken en bladeren. Elke avond gingen ze daar heel gezellig als gezin in zitten om iets te eten en te drinken.

Het feest was er natuurlijk niet zomaar. Het moest herinneren aan de reis die ze vroeger door de woestijn gemaakt hadden. Tijdens die lange woestijnreis leefden ze in tenten. En om dat nu in herinnering te houden werd aan het eind van de oogst het Loofhuttenfeest gevierd. Het was dus een oogstfeest, het laatste feest in de cyclus van het Joodse kerkelijk jaar.

 

Wij hebben ook een kerkelijk jaar. We hebben adventstijd, Kerst, Goede Vrijdag, Pasen, enzovoorts. Tenslotte komt Pinksteren en daarmee sluiten we het kerkelijk jaar af. Zo was ook het Loofhuttenfeest de afsluiting van het Joodse kerkelijk jaar. Het was een heel feestelijk gebeuren. Het was een feest waarover de Heere in het bijzonder zei: ‘Op dat feest wil Ik dat jullie vrolijk zijn. Echt jezelf verheugen over alles wat Ik gedaan heb.’

Het feest duurde zeven of acht dagen. Over de precieze duur is er geen zekerheid. Of het nu op de zevende of achtste dag geweest is, daar verschillen Bijbeluitleggers over van mening. Ik laat dit maar liggen. Het is de laatste dag van het feest zegt de Bijbel.

Op die laatste dag was er ook nog een gebeurtenis, die elke dag plaatsvond. Dat stond niet in de Bijbel als Gods bevel, maar de joden hadden het erbij verzonnen. Het is wel een mooi beeld. Elke dag ging een van de priesters naar een beek in de benedenstad. Daar vulde hij een kruik met water. Daarna gingen ze in een processie, in een optocht, weer naar boven, de tempelberg op. Ze liepen dan naar het eerste altaar waar de priester het water uitgoot aan de voet van dat altaar. Dat deden ze zeven keer.

Terwijl de priester met zijn kruik water om het altaar heenliep zong de gemeente Psalm 118: Och Heere, geef nu heil; och Heere, geef nu voorspoed. Denkt u zich eens in: Daar staat het hele volk voorin de tempel. De priester loopt met het water om het altaar heen en de hele menigte zingt: Och Heere, geef nu heil; och Heere, geef nu voorspoed.

Dat was natuurlijk niet iets dat aan vroeger tijden herinnerde, maar dat vooruitblikte! Het was een verwijzing naar de komst van de Messias. Op de laatste dag van het feest, als je weer bijna naar huis moest, en nog is de Messias niet gekomen… Begrijpt u het? Onvervuld verlangen! Leegte! Teleurstelling!

 

Maar dan staat de Heere Jezus ineens op en Hij roept! In het Grieks staat er een heel sterk woord. Je zou bijna zeggen: ‘Hij schreeuwt het uit.’ Het is het moment waarop iedereen weet: het feest is bijna voorbij. We moeten weer naar huis. Op dat ogenblik staat Jezus op en roept: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke.

Het is op een heel bijzonder moment. Het is een antwoord op wat ze zojuist zongen: Heere, geef nu heil! De Heere Jezus antwoordt als het ware: Ik ben het!

Maar het is ook een uitnodiging: Kom tot Mij!

Hij roept niet alleen omdat ons hart vijandig is, maar ook omdat bij ons alles tekort is. En dan zegt Hij: ‘Het is alles bij Mij te verkrijgen!’

Zo is het vandaag nog. Het is nooit bij ons te vinden of door ons te bewerken. Alles ligt alleen in de Heere Jezus.

 

Voor we naar ons derde punt gaan zingen we Psalm 73 vers 14:

 

Wie, ver van U, de weelde zoekt,

Vergaat eerlang en wordt vervloekt;

Gij roeit hen uit, die afhoereren

En U den trotsen nek toekeren;

Maar ’t is mij goed, mijn zaligst lot,

Nabij te wezen bij mijn God;

‘k Vertrouw op Hem geheel en al,

Den Heer’, Wiens werk ik roemen zal.

 

3. Hij roept ons omdat Hij alleen het antwoord is op al onze problemen

Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. De Heere roept ons om tot Hem te komen. Hij roept dorstige mensen.

Mensen die dorst hebben, wie zouden dat zijn? Wie zou de Heere Jezus nu toch roepen? Zo iemand dorst… wie is er dorstig?

Zo’n mens ben ik.

‘Ja’, zegt u misschien, ‘dat is fijn. Maar u bent ook echt dorstig! Zijn we allemaal zo dorstig dan?’

Ja, dat zijn we allemaal! Onze jongeren in de kerk, de ouderlingen, de diakenen, de predikant, wij allemaal. Maar ook de mensen die niet in de kerk zitten, de mensen uit ons dorp, onze stad. Zij zijn ook dorstig. En de mensen die in India wonen ook.

‘Maar’, zegt u, ‘hebben dan alle mensen dorst?’

Ja, dat zeg ik inderdaad. Alle mensen hebben dorst en de Heere roept ze dus allemaal op om tot Hem te komen!

 

Stel je nou eens voor dat je ook daar op dat tempelplein staat. Gewoon zoals je hier in de kerk zit. Misschien uit gewoonte, omdat iedereen het doet en het ook zo hoort. Maar misschien ook wel omdat je ergens mee in de knoop zit, of met problemen of zorgen worstelt. Misschien zit je wel in de put omdat je je zonden voor je ziet als een hemelhoge berg. Luister dan nu eens even voor uzelf. Deze woorden zijn voor u!

Zo iemand dorst...

Verder zegt Jezus niets. Niets over waarnaar je verlangt; Hij zegt alleen maar dat je dorst hebt.

Dorstig zijn we allemaal sinds onze val in Adam. In Johannes 1 lezen we over twee mensen die ook dorst hadden. Dat waren de eerste twee discipelen, Johannes en Andreas. Eerst waren ze discipelen van Johannes de Doper en ze hadden al wel iets gehoord over de zonde en over bekering. Ze hadden dit ook beleden en ze waren gedoopt. Maar dat bracht geen vrede en verzoening, dat wisten ze wel. Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, zei Johannes de Doper. En ze volgden Jezus want ze hadden dorst.

 

In Johannes 3 lezen we over Nicodemus die ’s nachts aan de deur bij de Heere Jezus staat. Hij had ook dorst. Hij was een Joodse leider, een ouderling zouden we zeggen. Het zit toch niet helemaal lekker vanbinnen. Hij twijfelt: ‘Is het wel zeker dat ik op weg naar de hemel ben? Ik ga toch maar eens met die nieuwe Rabbi praten…’

Hij zei tegen Jezus: ‘Rabbi, ik weet dat U van God bent. Niemand kan deze dingen doen die U doet. De woorden die U spreekt komen van God.’ Nicodemus had dorst, vindt u niet?

We lezen vervolgens in Johannes 4 dat de Heere Jezus, als Hij bij de waterput zit, aan de Samaritaanse vrouw vraagt: ‘Zeg, zou je me ook een glaasje water willen geven? Ik heb dorst.’

‘Ja maar, meneer, dat kunt U toch niet vragen? U bent een Jood en ik ben geen Jood!’

U kent het verhaal wel. Had die Samaritaanse vrouw ook dorst? Nou en of! Ze had al vier keer geprobeerd haar dorst te lessen met een andere man. Maar dat ging niet. Dat zei de Heere Jezus ook: ‘Als je van dit water drinkt en blijft drinken, blijf je altijd dorstig.’ Dat betekent dus dat ze dorstig was!

 

Gemeente, ziet u wel dat we allemaal dorstig zijn? Die man die ik in Indonesië voor dat beeld zag liggen, is dorstig. En die mensen die zichzelf in India verdrinken in de Gangesrivier om hun zonden af te wassen zijn ook dorstig. En die jongen die aan de drugs verslaafd is, is dorstig. Allemaal dorstige mensen. De Heere Jezus roept dorstige mensen.

Er zijn eigenlijk veel meer overeenkomsten tussen mensen dan verschillen, zie ik de laatste jaren. Vroeger stopte ik ook mensen in bepaalde hokjes. Je hebt slechte mensen en goede mensen. Je hebt godsdienstige mensen en goddeloze mensen. Er zijn trouwe kerkgangers en hele ontrouwe kerkgangers. Maar – om het maar eenvoudig te zeggen – weet u dat we eigenlijk allemaal in hetzelfde hokje zitten? We zijn allemaal gevallen, en tóén zijn we dorstig geworden! En nu proberen we allemaal op onze eigen manier deze dorst te lessen. De een met drugs, de andere met godsdienst, de ander met succes, weer een ander met zijn vriend of vriendin.

Ik ken u niet, maar ik ken mezelf wel een beetje. En daarom denk ik dat ik u toch een beetje ken. We proberen allemaal onze dorst te lessen met dingen die dit nooit kunnen. We proberen dit misschien allemaal op verschillende manieren, maar we zijn allemaal van God gescheiden. Er ligt een breuk tussen God, onze Schepper, en onszelf. We komen allemaal in een gebroken wereld met een gebroken hart dat vervreemd is van God. We komen allemaal dorstig in een verloren wereld.

 

Ik heb thuis een baby van 9 maanden. Er is maar één ding waar het om draait bij zo’n baby. Dat is om hemzelf! Die jongen is 9 maanden geleden geboren met een dorstig hart. Zijn hart is vol met: ik, ik, ik. Ik wil God zijn. ‘Mama, het kan me niet schelen of u moe bent, ik wil het nu en op mijn manier. Want ik wil God zijn!’ Dat is ten diepste onze dorst. Daar begon het toch mee? De duivel zei: ‘Eva, als je van deze boom eet, zul je als God zijn!’ Ten diepste is onze dorst dáárin gedefinieerd en de gehele mensheid probeert het op allerlei verschillende manieren op te lossen. Begrijpt u?

En nu zegt de Heere Jezus vandaag tegen ons: ‘Zo iemand dorst…, die kome tot Mij! Ik ben het enige antwoord op de dorst van de mensheid die van God is afgevallen. Ik ben het enige antwoord.’ De catechismus zegt terecht: Wat is uw énige troost in leven en sterven? Het antwoord is: Jezus Christus! Daarom zegt de Heere: ‘Ik ben de Enige Die de diepe nood van de mensheid kan oplossen!’

Die diepe nood van de mensheid bestaat niet uit de probleempjes die we allemaal hebben. Dat zijn de symptomen ervan. Voelt u zich eenzaam? Dat komt omdat er een scheiding tussen God en u ligt. Voel je je ziek? Dat komt omdat er een scheiding tussen God en jou ligt.

Is het zo eenvoudig?

Ja, eigenlijk wel. Zo eenvoudig is het.

 

In onze psychologieboeken vinden we allerlei diagnoses over problemen die mensen kunnen hebben. Hoewel er natuurlijk allerlei verschillende problemen kunnen zijn, is er uiteindelijk maar één antwoord: Genesis 3 geeft het eerlijke antwoord. We zijn in opstand tegen de Heere, en omdat we van God gevallen zijn, hebben we al het lijden – lichamelijk, sociaal, mentaal, emotioneel en natuurlijk ook geestelijk – over ons heen gehaald. En dan zegt de Heere Jezus: ‘Ik ben de Enige Die deze nood van de mensheid kan oplossen! Ik ben de Enige Die de verbroken relatie met uw Schepper kan herstellen. Ik ben de Enige Die tussen God en de mensheid kan staan om ze bij elkaar te brengen. Ik ben de enige Hogepriester die volkomen kan zalig maken. Ik ben de Enige Die gerechtigheid heeft en dat hebt u nodig!’

Dus niet uw gerechtigheid, niet onze gerechtigheid, niet een menselijke gerechtigheid, maar Gods gerechtigheid. En juist die hebben we niet! Ik kan niet zijn voor God wie ik zijn moet, omdat ik gevallen ben! Ik kan die grote schuld tussen God en mijn ziel niet oplossen en wegnemen omdat ik er alleen maar schuld bij kan doen. Maar de Heere zegt: ‘Ik ben het antwoord. Ik heb Mijn heilig bloed vergoten en als grote Hogepriester heb Ik het gedragen voor Vaders gezicht. Ik alleen ben het water des levens.’

 

Heeft u al ontdekt dat alles wat wij doen, of niet doen, en alles wat wij proberen, niets van ons grote probleem kan oplossen? Alleen maar de Heere Jezus Christus kan onze schuld uitdelgen, alleen Hij kan verzoening brengen en de relatie tussen God en onze ziel herstellen.

Hebt u daar al iets van geleerd?

Deze boodschap werd aan de apostelen gegeven om de hele wereld over te brengen. Naar China, Indonesië, Nieuw-Zeeland en ook naar Nederland. Want Hij is de enige Naam onder de hemel waardoor wij zalig mogen en moeten worden.

Misschien zijn er wel mensen die een verlangen hebben om daar ook aan mee te werken. Het werk van het verkondigen van die Naam en die boodschap. Jongens, bid er maar veel om! Er zijn veel te weinig predikanten. We moeten er honderden hebben; niet alleen in Nederland maar ook elders in deze wereld. Vraag er eens om! ‘Gebruik mij ook, Heere. Wilt U ook mij gebruiken en mij met Uw Geest klaarmaken om het Woord te bedienen?’

 

De Heere zegt niet alleen: ‘Zo iemand dorst’, maar ook: ‘Kom tot Mij!’ Daarmee gaan we nog een stapje verder. Hij zegt dus niet alleen: ‘Ik ben het’, maar ook: ‘Kom tot Mij!’

Komen, wat is dat?

Dat is in het gebed naar de Heere gaan. Komen is in geloof aan Zijn voeten buigen. Komen is met ons hart naar de Heere toe gaan. Dat kunt u niet doen op een lichamelijke manier omdat de Heere Jezus hier niet lichamelijk is. Maar het is komen op een geestelijke manier. Het is ons hart, onze gedachten en gevoelens opheffen in gebed en aan Zijn voeten buigen of roepen of zuchten. Wat het ook maar is.

De Heere Jezus zegt: Zo iemand dorst, die kome tot Mij! Hij komt op dit moment tot u. Hij legt het Woord precies aan uw oorpoort. En Hij zegt tot u dat u naar Hem moet komen. Dat komen betekent ook een weggaan van de plaats waar u bent. Dat betekent dus dingen achterlaten; onze godsdienst, en allerlei dingen waarmee we proberen onze dorst te lessen. Komen is uw dorstige ziel met al haar nood voor Christus brengen.

Komen is bidden, gelovig bidden. U zegt: ‘Maar dat kan ik niet.’ Bidt dan maar: ‘Heere, ik kan niet gelovig bidden, maar ik kom toch tot U. Ik heb dorst, Heere. Ik heb niet de goede dorst. Ik heb niet de dorst die Nicodemus had toen hij U kwam opzoeken. Maar ik heb dorst naar voetbal. Ik heb dorst naar geld. Ik heb dorst naar vrouwen of mannen. Dorst naar plezier. Dorst om belangrijk te zijn. Dorst om mee te tellen en erbij te horen. En vul zelf maar aan.

 

Zo iemand dorst, die kome tot Mij! We mogen dus onze dorst naar de Heere brengen. We mogen zeggen tegen Hem: ‘Heere, ik dorst helemaal niet naar U. Ik heb wel dorst, maar niet naar U. Ik dorst naar alle verkeerde dingen, maar U heeft gezegd: Zo iemand dorst, die kome tot Mij!

Worstelt u zo met de Heere? Ligt het zo in uw hart dat u het ook zo uitspreekt in het gebed als u alleen bent? Heere, wend mijn ogen af van de ijdelheden! We zongen dat zojuist. We horen dan David, een kind van God, zelfs zeggen: ‘Ik dorst naar ijdelheid.’ Misschien heeft u er ook wel last van.

Maar wat deed David? Hij nam het mee naar God: ‘Heere, ik kan mijn hart maar niet warm krijgen voor Uw getuigenissen. Ik zit helemaal vol met ijdelheid.’

 

Zo iemand dorst, die kome tot Mij! Zeker, gemeente, een ware dorst kunt u niet zelf maken. Dat kan ik u ook niet geven. Om echt dorstig te zijn naar een herstel van de relatie tussen God en mijn ziel, daar heeft geen mens oog voor. Daar moeten we een oog voor krijgen. Maar ook dat mogen we toch aan Zijn voeten leggen? ‘Heere, maak me dan toch echt dorstig zoals uw volk dorst naar U? Mag ik zo dorsten?’

We mogen die schuld en die leegte voor Hem neerleggen. We mogen die breuk voor Hem neerleggen. We mogen álles voor de Heere Jezus neerleggen! Hij kwam toch als Zaligmaker van A tot Z?

Hij verwacht ook niets van ons. Daarom paste Hij niet in de theorie van de Joden. Zij wilden ook wat betekenen. Maar dat past niet in het werk van Christus.

 

Zo iemand dorst, die kome tot Mij én drinke. Komen en drinken is niet hetzelfde. Misschien kan ik het eenvoudig uitleggen: Komen is naar de dokter gaan, drinken is slikken wat de dokter u geeft of doen wat hij zegt. Dat zijn twee verschillende dingen.

Er zijn veel mensen die komen, maar niet drinken. Drinken is iets tot je nemen. Het is iets in je mond doen en doorslikken. Dat wordt dan van jou en gaat iets in je doen. Het neemt de droogte in je weg.

Drinken is een heel eenvoudig woord en daarmee beeldt de Heere het geloven uit. Want dat zegt Hij in het volgende vers: Die in Mij gelooft. Dit staat parallel met die drinke. Het komen is al een geloven. Voor het drinken hebben we in het Nederlands een woord: toe-eigenen. Het wordt iets van jezelf. Het is vertrouwen. Het is het daadwerkelijk vertrouwen op Zijn Woord en geloven wat Hij ook belooft of zegt in Zijn Woord.

Ik voel de worsteling ook wel aan. ‘Ik kan maar niet drinken. Ik durf maar niet te drinken. Ik durf het niet te geloven voor mezelf.’

Gemeente, heeft u daar ook zo’n moeite mee? Als ik naar mezelf kijk, dan denk ik: Hoe zou ik durven te geloven wat in de Bijbel staat? Hoe zou ik durven geloven wat de Heere belooft aan hen die komen, op Hem vertrouwend wachten en Hem alleen zoeken? Hoe zou ik deze beloftes geloven?

Dat mag ik wel zeggen tegen u, toch? Zo mag ik het ook tegen de Heere zeggen: ‘Heere, ik durf het niet te drinken. Ik kan het niet drinken, maar ik verlang wel om Uw Woord en boodschap van liefde en vergeving te drinken. Ik zou het zo graag willen drinken wat U in Uw Woord zegt.’

 

Het kan ook zijn dat we niet willen drinken omdat het niet in onze theorie past. Wat bedoel ik daarmee?

Ik zal iets vertellen over een dierbare vriend die onlangs gestorven is. Hij had geen lichtje op zijn rug, maar een schijnwerper. Het was duidelijk waar het om ging in het hart van die man. Ik heb elke week met hem gepraat. Het laatste gesprek dat ik met hem had was twee weken voor hij stierf. Hij zei iets wat ik nooit zal vergeten.

Hij belde me op en zei: ‘Ik zal je eens wat vertellen. Er is rust gekomen.’

Ik zei: ‘Hoezo?’

Hij zei: ‘De Heere heeft gesproken dat Hij niet beschaamd zal laten uitkomen hen die op Hem wachten.’

Het was maar een eenvoudig woord, maar hij had ervan gedronken. Hij zal niet beschaamd laten uitkomen die op Hem wachten. Nu had hij wat gedronken. De Heere gaf hem wat vrijmoedigheid om dat ook te geloven. Maar hij zei: ‘Nu is het nooit gegaan zoals ik dacht dat het zou gaan.’ Dat vond ik zo treffend. En ik dacht: ‘Ja, ik begrijp je precies.’ Hij had ook zijn theorie. Zo’n theorie kan ons verhinderen om te drinken!

 

Gemeente, de Heere Jezus zegt: ‘Drinken!’ Misschien durft u niet te drinken omdat u op uzelf ziet. Omdat u ziet op uw eigen onwaardigheid en dat we niet kunnen drinken. Maar toch mogen we komen en het steeds weer zeggen: ‘Heere, ik kan niet van die beloftes drinken die in Uw Woord staan, ik kan maar niet geloven.’ Maar als we mogen geloven, gebeurt er ook iets heel moois. Dat is de laatste gedachte: de Heere roept omdat Hij ons iets heel moois te geven heeft.

 

Laten we samen eerst zingen uit Psalm 25:10.

 

Hoed mijn ziel, en red z’ uit noden;

Maak mij niet beschaamd, o HEER’,

Want ik kom tot U gevloden.

Laat d’ oprechtheid meer en meer,

Met de vroomheid, mij behoên;

‘k Wacht op U in mijn ellenden.

Laat Uw hand, in tegenspoên,

Israël verlossing zenden.

 

4. Hij roept ons omdat Hij ons iets heel moois te geven heeft

 

De Heere roept omdat hij iets speciaals, iets heel moois, te geven heeft. Hij zegt: Die in Mij gelooft. Daarmee bedoelt Hij dus: die op Mij vertrouwt en op Mij bouwt, die het alleen maar in Mij zoekt, die zichzelf niet meer probeert zalig te maken, op welke manier dan ook, maar het aan Mij mag overgeven. Niet alleen de breuk tussen hem en Mij, maar ook dat zondige hart waaruit dag en nacht zoutzuur van zondigheid opborrelt.

Hij zegt: ‘Die in Mij gelooft en op Mij wacht en Mij zoekt, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn buik vloeien.’

Johannes zegt dat de Heere sprak over het Pinkstergebeuren. De Heilige Geest zou gegeven worden nadat Jezus verheerlijkt werd. Dat overdenken we op Pinksteren. Stromen van levend water… Opmerkelijk is dat, nietwaar? Dorst… dan wil je water hebben. Maar degenen die zo dorstig zijn en in Mij geloven, die gaan water géven! Wonderlijk!

Op de Pinksterdag gebeurde dat! Drieduizend mensen werden er bekeerd. Ze kwamen door het werk van de Geest tot de ontdekking dat de Jezus Die ze gekruisigd hadden het antwoord was op hun diepste probleem: namelijk de zonde en de scheiding tussen God en hun ziel. Toen kwamen ze tot bekering.

Wat gebeurde er toen met die mensen?

Wel, er gebeurde iets heel moois. Iets waar de hele wereld versteld van stond. Degenen die het zagen waren diep onder de indruk. Een vreze kwam over alle ziel en vele wonderen gebeurden. Allen die geloofden waren bijeen; ze hadden alle dingen gemeenschappelijk en verkochten hun goederen en have, en verdeelden het onder allen die noden hadden. Ze waren bij elkaar in de tempel en in huizen. Ze aten met elkaar met verheuging en eenvoudigheid. Ze prezen God en hadden genade bij het ganse volk. Er ging wat uit van die kerk! Stromen van levend water!

De Heere Jezus belooft nu dat uit degenen die echt in Hem mogen geloven en op Hem vertrouwen, een ander leven naar buiten komt. Er is geen zekerder teken van het ware geloof dan de stroom van dit levende water dat uit mijn hart en leven gaat stromen.

 

Er worden veel verhalen verteld en er wordt veel gepraat en geboomd over wat er in het geestelijk leven ervaren is. Dat mag allemaal zijn plaats hebben, dat is geen enkel probleem. Maar weet u wat het zekerste teken van waar geloof is? Dat uit uw buik, dus uit uw leven en uit uw hart een andere stroom gaat stromen naast die oude. Hoewel die oude stroom ook nog blijft stromen in dit leven.

Wat is dat een mooie kerk, die eerste Pinkstergemeente. Luther zegt over deze tekst: ‘Hij die tot Christus komt zal niet alleen worden verfrist door het werk van de Heilige Geest, maar die zal ook een vat worden waaruit de Heilige Geest al Zijn werkzaamheid naar anderen doet vloeien. Verfrissend, vertroostend en versterkend!’

Gemeente, waar de Heere Jezus woont en leeft, daar gaat de Geest ook leven werken en vloeien buiten ons. Ik lees een tekst uit Galaten 5, u kent hem wel: Maar de vrucht des Geestes is liefde. Daar begint het mee! Ziet uw buurman dat ook? Liefde tot elkaar? Liefde is de meest essentiële eigenschap van God. Liefde gaat uit mijn buik stromen, dat gaan mensen merken.

 

In Galaten 5 vers 22 staat vervolgens: blijdschap. Daar zoekt de hele mensheid naar. We worden dan een fontein van blijdschap. Er staat ook: vrede. Deze rusteloze mensheid sinds Adams val in het paradijs heeft geen vrede. En zo gaat de opsomming verder: lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid…

Er vloeit een stroom van een levend leven. Het is zo mooi dat zo’n dorstige ziel een rivier wordt om andere dorstige mensen hun dorst te laten lessen. Stromen van liefde en geven, van vergeven en dragen, van medelijden en zorgen.

Weet u wat deze levende stroom nu eigenlijk is? Dat is Christus, Die dan in, door en uit ons gaat leven. Hij het Hoofd, Zijn volk het lichaam. En dan gaan mensen het zien. Wie is die man? Hoe doet die vrouw dat?

 

Ik zal eindigen met een verhaal van een man die ik eens in een restaurant ontmoette. We zaten daar met elkaar te praten en hadden een Bijbel op ons tafeltje liggen. De eigenaar van het restaurant kwam de tafel afruimen. Hij vroeg toen: ‘Waarover ging de Bijbelles?’ Wij vertelden hem waar we over gepraat hadden. Toen vroegen we aan hem: ‘Bent u ook een christen?’ ‘Ja’, zei hij en hij ging even zitten. Hij vertelde dat hij een dorstig mens was en opgegroeid was in de Grieks-Orthodoxe Kerk in Griekenland. Daar had hij het niet gevonden. Hij werd zich bewust van zijn zondigheid en van de breuk tussen God en zijn ziel. Hij ging zoeken. Dan weer in deze kerk, dan weer in die kerk...

Uiteindelijk kwam hij bij een klein groepje mensen die Bijbelstudie met elkaar aan het doen waren. En hij vertelde: ‘Daar werd ik door het Woord geleid om te zien dat het antwoord voor mijn ziel lag in de gekruisigde Christus en de opgestane Levensvorst.’

Gemeente, die man zei het zo eenvoudig. Ik zat met open mond te luisteren. ‘Maar’, zei hij, ‘toen begonnen de problemen. Mijn vrouw moest er niets van hebben.’ Televisie ging de deur uit, de bioscoop niet meer bezocht… Zo begon zijn hele leven te veranderen en zijn vrouw was ontzettend vijandig. Maar in het leven van die man bleef die stroom vloeien. Hij vertelde: Twee jaar later kwam ik op een dag thuis en zag dat het gras was gemaaid. Dat was altijd zijn werk geweest. Hij liep naar binnen en vroeg wie dat gras gemaaid had. Toen begon zijn vrouw te huilen en zei: ‘George, dat heb ik gedaan. En wil jij me nou vertellen wat het geheim van jouw leven is? Ik wil ook zo zijn als jij bent!’

 

Amen.

 

Psalm 118 vers 7 en 12:

 

De Heer’ is mij tot hulp en sterkte;

Hij is mijn lied, mijn psalmgezang;

Hij was het, die mijn heil bewerkte,

Dies loof ik Hem mijn leven lang.

Men hoort der vromen tent weergalmen

Van hulp en heil ons aangebracht;

Daar zingt men blij, met dankb're psalmen:

‘Gods rechterhand doet grote kracht.’

 

Dit is de dag, de roem der dagen,

Dien Isrels God geheiligd heeft;

Laat ons verheugd, van zorg ontslagen,

Hem roemen, die ons blijdschap geeft.

Och Heer’, geef thans Uw zegeningen;

Och Heer’, geef heil op dezen dag;

Och, dat men op deez' eerstelingen

Een rijken oogst van voorspoed zag.