Ds. W. Visscher - Romeinen 6 : 4

De nieuwigheid des levens

De bron van het leven uit Christus
De inhoud van dit nieuwe leven uit Christus

Romeinen 6 : 4

Romeinen 6
4
Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 46: 6
Lezen : Romeinen 6: 1-14
Zingen : Psalm 112: 1, 2, 3
Zingen : Psalm 119: 16
Zingen : Psalm 104: 17

Gemeente, misschien bent u wel geschrokken, of heeft u een zucht geslaakt, toen zojuist een gedeelte uit Romeinen 6 werd voorgelezen. Wat hoorde u moeilijke woorden. Kunnen we niet een gedeelte uit de Bijbel behandelen dat iedereen begrijpt?

Als je probeert te preken uit de Romeinenbrief dan zeggen ze  soms:  ‘Het is zo moeilijk, we snappen het niet zo goed.’ Dan is de verleiding natuurlijk groot om die hoofdstukken maar over te slaan, en te doen alsof ze niet in de Bijbel staan.

Ik hoop niet dat u er zo over denkt, maar dat u vandaag in de kerk zit met een verlangen om iets te verstaan van wat God door de Romeinenbrief ook tegen mensen van vandaag wil zeggen. Paulus, een mens net als u en ik, is een instrument dat door de Heere is gebruikt. Wij geloven namelijk dat alle 66 boeken van de Bijbel door de Heilige Geest geïnspireerd zijn en dat God ze door mensen heeft laten opschrijven. In de Romeinenbrief horen we dus de Heilige Geest spreken.

 

De Romeinenbrief is inderdaad niet een van de eenvoudigste boeken in de Bijbel. Misschien denkt u dat die moeilijkheid aan onze Statenvertaling ligt. Dat is misschien enigszins het geval, maar de moeilijkheid ligt vooral in het Grieks dat de apostel heeft gebezigd en in de leer die hij voorstelt. De brief is dus moeilijk en vraagt ingespannen aandacht.

Onze Statenvertalers hebben bij deze brief een inleiding geschreven. Daarin komt het volgende zinnetje voor:  ‘Deze brief is een sleutel voor het verstaan van de gehele Heilige Schrift.’ Deze zin hebben de vertalers overgenomen van Calvijn, want ook hij vond de Romeinenbrief al een sleutel tot het verstaan van de Heilige Schrift.

Dit Bijbelboek is dus toch wel een heel belangrijk boek. Het gaat erom of wij bereid zijn om naar de inhoud ervan te luisteren en ervan te leren. Als we het niet helemaal goed begrijpen, lees dan thuis in uw Bijbel met kanttekeningen de tekst nog eens na. Om zo al lezend, mediterend en biddend, wat meer van de Bijbelse waarheid in Romeinen 6 te verstaan. Dat in de eerste plaats.

 

Gemeente, probeer er deze week wat mee te doen en probeer het stukje dat we nu gaan overdenken eens te herlezen, want u krijgt in de kerk voedsel mee voor de hele week. Ik moet helaas zeggen, dat de praktijk leert – ik zeg niet dat dit voor iedereen geldt – dat daarvan bij sommige mensen niet veel terechtkomt. Als je op maandag op huisbezoek komt weten ze nog waarover het ging, op dinsdag wordt het al een beetje minder en misschien op woensdag, dan is alles weer vergeten. De tekst, woorden uit de preek… Allemaal vergeten. Dat is helaas soms droevige praktijk.

 

God doet echter in de Bijbel zijn heilige mond open. En wat God tegen u zegt in Bijbel, dat mag u niet vergeten. Daarop komt God op de oordeelsdag terug. Dan zal Hij vragen: ‘Wat heeft u ermee gedaan? Wat heb jij ermee gedaan? Toen, op die en die zondag, heb Ik iets tegen jou gezegd. Wat deed je er mee?’

Zeg je dan: ‘Ja, eigenlijk niks, ik vond het te moeilijk, ik begreep het niet zo goed. Ik heb er ook niet om gebeden of ik het wel mocht begrijpen. U heeft wel iets gezegd, Heere, maar ik heb het naast me neergelegd.’

Voel je, voelt u, dat dat heel erg is? Dat u dan straks op de oordeelsdag heel veel te verantwoorden heeft?

God richt Zich in Zijn Woord tot mensen. Het eerste wat de Heere wil is dat wij dan heel stil en eerbiedig naar Hem leren luisteren. Dat geldt voor kinderen en ouderen, voor mannen en voor vrouwen. Misschien kunt u alles niet zo goed onthouden, maar schrijf dan maar af en toe iets op, zodat u de komende week nog wat heeft om over na te denken.

 

Gemeente, we gaan stilstaan bij Romeinen 6, met als uitgangspunt vers 4. Ik zal de tekst voorlezen:

 

Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.

 

Ik kan best begrijpen dat u die tekst niet gemakkelijk kunt onthouden. Als prediker moet ik een dergelijke tekst ook heel vaak lezen voordat ik die ga verstaan. Bijvoorbeeld gelijkerwijs en de heerlijkheid des Vaders, en wat wordt eigenlijk bedoeld met in nieuwigheid des levens wandelen?’

Ik hoop dat u ondertussen al begrepen hebt dat het hier gaat over een stukje van de Bijbel waarover je goed moet nadenken. Om het goed te kunnen begrijpen moet je de tekst lezen en herlezen. Langzamerhand ontdek je dan dat de Heere in eenvoudigheid en liefde iets belangrijks wil zeggen.

 

Ik ga de tekst nog eens aan u voorlezen; maar dan zó dat u er wél iets van kunt onthouden. De eerste twee woordjes laten we staan. Wij zijn. We laten het woordje dan weg. Dan komt: met Hem begraven. Eenvoudig toch? Wij zijn met Hem begraven...

Dan laat ik weer even een paar woordjes weg en kom ik bij het woordje opdat. Wij zijn met Hem begraven, opdat. Kennelijk heeft dat begraven worden een bedoeling… Wij zijn met Hem, met Christus, begraven, opdat…

Dan laat ik weer een aantal woorden weg en kom ik bij het slot van onze tekst: Opdat wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. De zin luidt dan: Wij zijn met Hem begraven, opdat wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.

Ik denk dat het nu mogelijk is de tekst te onthouden. Om er eens over na te denken. Wij zijn (…) met Hem begraven, opdat (…) wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Misschien heeft u er wel een boekje voor om het even op te schrijven; dan kunt u het thuis overdenken. Bedenk dan allereerst dat ik dit niet zeg, maar de Heere, want het staat in de Bijbel. God zegt: ‘Is dat ook uw leven, kent u dat?

 

Wij zijn dan met Hem begraven, door den doop in den dood, opdat wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Gemeente, u kent er wel iets van, of niet. Als u ‘nee’ zegt, dan moet u echt goed luisteren en bijvoorbeeld als u thuiskomt uw knieën buigen en vragen: ‘Heere, wilt U mij dat ook leren? Mag ik ook begraven worden opdat ik in nieuwigheid des levens wandelen zou?’

Als u het wel kent moet u uzelf onderzoeken en beproeven. Wij leven in nieuwigheid des levens, en dat kent opwas. Een kindje dat geboren wordt blijft niet altijd klein, maar het groeit. Het wordt een jaar, twee jaar, het gaat lopen en praten. Het leven komt tot ontwikkeling.

Wij zijn (…) met Hem begraven, opdat (…) wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Als u zegt: Ik ken dat leven, dan moet u uzelf beproeven of er groei is in dat leven. Dat geldt voor al Gods kinderen.

 

We gaan nu terug naar onze tekst, want u heeft inmiddels allang begrepen dat het gaat over het slot: in nieuwigheid des levens. Het gaat over het leven uit Christus. Wij zijn (…) met Hem begraven, opdat (…) wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.

De apostel zegt in de eerste plaats wat de bron is van dat leven. Waar komt dat leven uit voort? We komen dan bij dat moeilijke stukje in onze tekst: gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders. Dit is de bron van dat nieuwe leven: de opstanding van Christus uit de doden. Daarbij staan we in de eerste plaats stil.

In de tweede plaats staan we stil bij de inhoud van het nieuwe leven: Opdat wij in nieuwigheid des levens zouden wandelen.

 

Het gaat in deze dienst dus over: De nieuwigheid des levens, ofwel het leven uit Christus.

 

We hebben twee aandachtspunten:

1. De bron van het leven uit Christus.

2. De inhoud van dit nieuwe leven uit Christus.

 

1. De bron van het leven uit Christus

 

Gemeente, ik zei al dat de Romeinenbrief niet makkelijk te begrijpen is, maar hij is wel heel fundamenteel. Want in deze brief stelt Paulus het grote leerstuk van de verlossing van goddeloze mensen aan de orde. De apostel tekent in het begin van deze brief de reddeloze verlorenheid van alle mensen; heidense mensen, keurig levende mensen, Joodse mensen. Hij trekt dan in hoofdstuk 3 vers 19 de conclusie: Opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld verdoemelijk zij voor God (Rom.3:19).

U zegt misschien: ‘Dat kan ik goed begrijpen, want er gebeuren veel verschrikkelijke dingen in onze samenleving. De apostel heeft ook laten zien hoe dat komt. Zondige mensen doen verschrikkelijke dingen!’

Dat is waar. Maar de apostel Paulus blijft er niet bij stilstaan; hij steekt veel dieper af en zegt tenslotte: ‘Kijk nu eens in uw eigen hart, wat komt u erin tegen? Vernieling en ellendigheid is in hun wegen; En den weg des vredes hebben zij niet gekend’ (Rom.3:16,17).

Paulus haalt daarmee een dikke streep door het Joodse denken. De Joden dachten: Wij zijn goed en de heidenen zijn slecht. De apostel Paulus zegt echter: ‘Daar klopt niets van; alle mond moet gestopt worden en de gehele wereld is voor God verdoemelijk.’ Dat is toch, denk ik, wel een onthullende waarheid.

‘Ja maar’, zegt u, ‘dat voel ik niet zo.’

Gemeente, in het Evangelie gaat het er in de eerste plaats niet om wat u voelt, maar om wat God u aanzegt. Opdat u dat gelooft, daarvoor valt, en uw mond gestopt wordt. U ligt – om het met een mooie uitspraak van vader Kohlbrugge te zeggen – met heel de wereld op één hoop! Kerkmensen en wereldse mensen, allemaal op één hoop…

 

Over dit laatste schrijft Paulus in de eerste drie hoofdstukken van de Romeinenbrief. Daarin blijft hij natuurlijk niet steken, want het gaat hem om de leer der verlossing. Vanaf hoofdstuk 3 vers 21 gaat Paulus daarom twee dingen duidelijk maken. In de eerste plaats het Middelaarswerk van de Heere Jezus, gevolgd door de betekenis van het ware geloof. Over het ware geloof, dat verenigt met Christus, schrijft de apostel Paulus dan in de hoofdstukken 3, 4 en 5. In deze hoofdstukken werkt Paulus  de geloofsvereniging met Christus concreet uit. Paulus wijst erop dat Abraham door het geloof rechtvaardig was voor God. We staan recht voor God alleen door een oprecht geloof in Jezus Christus. Daarna gaat het in hoofdstuk 6 over de levensvernieuwing. Ook daarvan heeft Paulus in hoofdstuk 5 gezegd: ‘Het is een en al genade.’

 

In Paulus’ dagen waren er verleiders, die zeiden: ‘Dat is mooi, het is allemaal genade, laten we de zonde dan maar doen; de Heere vergeeft graag, dus kunnen we in de zonden blijven en in de zonde volharden…’ Is dat de boodschap, dat we in de zonden kunnen blijven, opdat de genade nog meer zal worden? Hoe meer zonde de mens doet, des te meer God de mensen kan vergeven? Is dat de boodschap?

‘Nee’, zegt Paulus, ‘in geen enkel opzicht.’ Hij legt daarom uit wat de Heere doet in het leven van zondige mensen als hij zondaren het nieuwe leven schenkt, en een zondaar door het geloof verenigt met Christus. Dan is zo’n zondaar rechtvaardig voor God en vernieuwd door de Heilige Geest. Over die vernieuwing  gaan nu de hoofdstukken 6, 7 en 8.

In hoofdstuk 6 maakt Paulus er een begin mee. Hij wijst dan eerst op de doop waardoor mensen ondergingen in het water en daarna weer opkwamen. De Heilige Doop is een symbool; een sacrament dat wijst op de dood en de opstanding van Christus. In en door de dood van Christus worden ook Gods kinderen gedood. Ze worden door de doop, de indompeling, en door het ware geloof verenigd met de Zaligmaker, Die eerst sterft, de dood ingaat en daarna weer opstaat uit de dood.  

Dat wisten de christenen in Europa ook. De Heere Jezus is gestorven en daarna opgewekt, en de apostel Paulus zegt dat dit grote betekenis heeft ook voor uw persoonlijk leven. Want, zoals de Heere is gestorven en daarna opgewekt, zo worden ook alle oprechte gelovigen begraven, ze gaan de dood in. In vers 3 staat daarom: Of weet gij niet, dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? Dus net als Christus sterven, doodgaan aan de zonde, en met Hem begraven worden in Zijn dood, voor die zonde. Gedood en begraven, zoals Christus gestorven is, sterven aan de zonde. De zonde is  een enorme last in ons leven, daaraan gaan we dood. Maar de zonde is mij de dood geworden (Rom.7:13).

Bent u er ook al aan gestorven, en jij? Dat is een belangrijke vraag!

 

Gemeente, Paulus heeft niet alleen een gestorven, maar ook een opgestane Zaligmaker gepredikt.

Wat betekent die opstanding?

‘Wel’, zegt Paulus, ‘zoals Christus gestorven en opgestaan is, zo sterven ook Gods kinderen aan de zonde en staan ze op tot een nieuw leven.’ Het sterven en de opstanding van Christus heeft dus betekenis voor het geloofsleven van Gods kinderen. Wij zijn met Hem begraven, opdat wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.

Wat is de bron waaruit die nieuwe levenswandel voortkomt?

Om dit duidelijk te maken gaat Paulus een stukje invoegen in vers 4: opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is… Opdat, gelijkerwijs, op die manier, in die volgorde, op die wijze.

Vervolgens wijst Paulus dan op de bron van het nieuwe leven. Waar komt dat nieuwe leven nu uit voort? Hoe komt het eigenlijk, dat er in Rome, een stad met een miljoen mensen, plotseling een gemeente van zo’n honderd mensen is ontstaan, aan wie Paulus zijn brief richt?

Er werden in Rome spelen gehouden en op een bloedige manier met mensenlevens omgegaan. De christenen gingen er niet meer naar toe. Onder hen waren er die vondelingen opraapten. Het waren mensen die op een heel andere, nieuwe manier, gingen leven. Hoe kan dat eigenlijk? Omdat die mensen wat beter nadachten?

Nee. Je had ook wel verstandige Romeinen. Ik denk aan Seneca die grote bewaren had tegen de bruutheid in de samenleving.  Maar hij maakte een einde aan zijn eigen leven. Dat noemt Paulus geen nieuwigheid des levens, dat is hooguit verbetering. Er ontstond daar in Rome, zo’n twintig jaar na de Pinksterdag, een gemeente die in nieuwigheid des levens ging wandelen. Dat was opvallend.

Waar kwam dat nieuwe leven nu vandaan?

Dat kwam niet uit hun verstand op en ook niet van Seneca, of van een Romeinse wijze man of van keizer Nero.

Van Wie dan?

Wel, dat staat in de tekst: Christus is uit de doden opgewekt tot de heerlijkheid des Vaders. Het vloeit voort uit de opstanding van Christus. Pasen wijst ons op die opstanding van Christus. Een hele belangrijke boodschap: De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien (Luk.24:34).

 

Steeds komt Paulus terug op die opstanding van de Heere Jezus uit de doden. Paulus heeft het belang ervan onderstreept door er in hoofdstuk 1 vers 4 al over te beginnen. Leest u dat thuis nog maar eens na.

In de tweede plaats door er in het slot van hoofdstuk 4 over te schrijven waar het gaat over de rechtvaardiging; we lezen dat in de verzen 23, 24 en 25. Hier, in hoofdstuk 6 begint Paulus er weer over, en als u doorleest komt u het ook weer tegen in hoofdstuk 8. Het nieuwe leven vloeit nu voort uit die opstanding.

Weet u wat dan het eerste is dat opvalt uit de woorden van Paulus? En wat hij iedere keer weer herhaalt in al zijn brieven?

Wat dan opvalt is dat Paulus eerst tegen die broeders en zusters in Rome wil zeggen: ‘De opstanding is echt waar! Het niet zomaar een kunstig verdicht fabeltje. Dit heb ik niet zelf bedacht. Ik heb de opgestane Zaligmaker zelf gezien bij Damascus. Het Evangelie van levensvernieuwing en redding is niet iets wat mensen hebben bedacht; het is iets wat God in deze wereld laat boodschappen en wat zeker en vast is.’

Waarom?

Omdat de opgestane Zaligmaker is verschenen aan Petrus, Johannes, aan vijfhonderd broeders op eenmaal en ten laatste van allen ook aan mij!

 

Jongeren en ouderen, de boodschap van de Bijbel, de boodschap van levensvernieuwing, is geen bedenksel van mensen. Het is niet iets waaraan we voorbij kunnen gaan. Het is de waarheid die God ons laat bekend maken; het is geen boodschap die wij bedenken, maar die de Heere openbaart in deze wereld. Ik wil dit allereerst onderstrepen.

‘Ja’, zegt u, ‘maar opstaan uit de doden, dat kan toch niet? Dat is toch onwetenschappelijk?

Dat dachten ze in de dagen van Paulus ook al. Ze hebben hem voor een dwaas verklaard. Omdat hij zo’n rare boodschap bracht, dat er Iemand uit de doden was opgestaan.

Paulus zegt: ‘Het is echt waar! Ik heb Hem zelf gezien.’ Het nieuwe leven vloeit voort uit een boodschap die waar is. Het vloeit voort uit de opstandingskracht en overwinningskracht van de Zoon van God. Deze Zaligmaker is een almachtige Zaligmaker.

Misschien zegt u: ‘Nee hoor, dat geloof ik niet.’

Dan moet ik u helaas zeggen dat er een moment zal komen in uw leven dat u het wel móét geloven. Ik hoop niet dat het dan te laat is. Als Koning Jezus terugkomt, zal alle knie voor Hem gebogen worden. Voor iemand die zijn knie dan voor het eerst buigt is het dan te laat. Zullen jullie erom denken? We moeten hier leren buigen voor de opgestane Zaligmaker. Dat werkt de Heere door Zijn Geest.

 

De opstanding is waar. Voor wat ik in de tweede plaats wil zeggen gaan we even terug naar onze tekst: Gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is. Dit is de ware en enige boodschap van redding!

Sommige mensen zeggen: ‘Als je netjes leeft, komt het wel in orde.’

Dat zegt het Boeddhisme ook. Maar het brengt geen redding en zaligheid.

Anderen denken misschien: Er zijn toch allerlei andere mogelijkheden?

‘Nee’, zegt Paulus, ‘er is maar één mogelijkheid en die éne mogelijkheid ligt in de opgestane Zaligmaker. Hij is uniek.’

Er komen in de Bijbel wel verschillende opstandingen voor; Lazarus bijvoorbeeld stond op uit de doden en ook de jongeling van Naïn, maar zij zijn daarna weer gestorven. Over de opstanding van de Heere Jezus lezen we echter in Romeinen 6: De dood heerst niet meer over Hem (Rom.6:9).

Zoals de Heere Jezus opstond, is er nooit meer iemand opgestaan. Die opstanding is waar en uniek. Alleen in Zijn Persoon is er redding. U kunt wel redding zoeken in uzelf of in een of andere leer, maar u zult er niets in vinden.

Paulus onderstreept dus met de opstanding van Christus dat de heilsboodschap die hij brengt de enige is. Alleen de Heere Jezus heeft de dood overwonnen. Verloren zondaren kunnen alleen door Hem behouden worden. Het nieuwe leven vloeit alleen uit Hem!

 

Ten slotte voegt Paulus er nog aan toe dat Christus is opgewekt tot de heerlijkheid des Vaders. Het woordje tot – in het Grieks staat er dia – mag je ook vertalen als: door toedoen van… de heerlijkheid des Vaders.

De opstanding van Christus. Maar Paulus schrijft het hier net iets anders; hij heeft het over de opwekking van Christus. Christus is door eigen kracht opgestaan, Hij is door Zijn Vader opgewekt. Als iemand gewekt wordt uit zijn slaap, gebeurt dat door een ander. Zo is de Heere Jezus opgewekt; Hij is door Zijn Vader als het ware uit de dood naar voren gekomen.

Waarom heeft God de Vader dat gedaan?

Tot heerlijkheid des Vaders. Voor ‘heerlijkheid’ wordt het woord doxa gebruikt, dat betekent: de glorie Gods, de eer en verheerlijking van God. Dus de glorie Gods is er mee gemoeid dat de Heere opstaat uit de doden. Door die glorie Gods staat Koning Jezus op uit de doden. En in Zijn opstanding wordt dat oorspronkelijke doel dat God had bij de schepping, namelijk Zijn eer, werkelijkheid. Dat grote einddoel waar alles op deze wereld straks op zal uitlopen, namelijk de eer en glorie Gods.

In de opstanding komt die heerlijkheid, die glorie van God weer tot openbaring. In het hele leven van de Heere Jezus komt de eer en de glorie van God tot openbaring. Hij zegt in Johannes 17: Ik heb U verheerlijkt op de aarde (Joh.17:4). En de Heere leert Zijn discipelen in de eerste bede van het volmaakte gebed: ‘Uw naam worde geheiligd.’

Dus de opstanding komt op uit de heerlijkheid des Vaders. We zullen zo zien dat het nieuwe leven gericht is op de heerlijkheid des Vaders. Door die kracht en met die bedoeling stond Jezus op uit de doden.

 

Laat ik nu die drie dingen over de bron van het nieuwe leven nog even herhalen. Ik noemde het: een ware bron, de enige bron en een Godverheerlijkende bron. Als we ooit het nieuwe leven ontvangen en in de nieuwigheid des levens gaan wandelen, dan kan dat alleen vanuit deze bron en vanuit deze Zaligmaker. We kunnen niet in nieuwigheid des levens wandelen door een fatsoenlijk mens te zijn, of ons beter voor te doen dan de zondige wereld, of omdat we enig begrip hebben van de Tien Geboden. We kunnen alleen in nieuwigheid des levens wandelen als wij door een waar geloof met deze Bron verbonden zijn, en het leven kennen uit de opgestane Zaligmaker.

Kent u dit leven? Dan bent u begraven in de dood. Dan is er een dikke streep door uw naam gehaald. Dan werd u ‘zondaar’; een hele arme en goddeloze zondaar.

Weet u wat nu het geheim is? Het leven wordt geschonken aan arme zondaren en aan arme zondaressen. Ik ben de Opstanding en het Leven (Joh.11:25).

 

Dat was onze eerste gedachte. Nu komen we bij de inhoud van het nieuwe leven. Maar  eerst zingen we uit psalm 119 vers 16:

 

Mijn hart kleeft vast aan waarheid en aan deugd;

Het zal op Uw getuigenissen hopen;

Beschaam mij niet, wil mij, in U verheugd,

Tot Uwe vrees, o Heer’, gestadig nopen.

Als Gij mijn hart verwijdt door ware vreugd,

Zal ik het pad van Uw geboden lopen.

 

2. De inhoud van het leven uit Christus

 

De Heere Jezus is gestorven, de Heere Jezus is opgestaan. Leest u de Handelingen der apostelen maar en u zult in de preken van Petrus en Paulus elke keer weer terugvinden: de Heere Jezus is gestorven, de Heere Jezus is opgestaan.

De vraag rijst: Waarom is Hij dan gestorven?  Welke betekenis heeft het sterven en opstaan van Christus?

Die vragen hadden de gelovigen in Rome natuurlijk ook. Paulus geeft op die vragen in deze brief antwoord. Hij geeft verdiept onderricht in de christelijke leer en wat nu de betekenis is van het sterven en de opstanding van Christus. ‘Want’, zegt Paulus, ‘u bent met Hem gedood en begraven, opdat u ook met Hem zou opstaan tot een nieuw leven.’ Vanuit het heilsgebeuren in Christus en vanuit wat God de Vader in Zijn Zoon heeft gedaan, trekt Paulus dan een lijn naar het leven van de kinderen Gods en naar de Kerk Gods. Gods kinderen worden door Zijn opstanding gerechtvaardigd zagen we in hoofdstuk 4. Zij leiden vanwege Zijn leven en opstanding een nieuw leven.

 

We noemen vanuit hoofdstuk 6 een paar dingen van dat nieuwe leven. In het slot van vers 4 kunt u lezen: Alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Paulus en de discipelen waren gelovigen. In het slot van vers 8 komt Paulus er weer op terug: zo geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven. En in vers 11 zegt Paulus er weer iets over: maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Heere.

Door genade verwekt God een nieuw leven. We kunnen dan enkele vragen stellen. In de eerste plaats: ‘Wat is het doel van het nieuwe leven?’

Dat staat in vers 11: maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Heere. Het is dus gericht op God.

Wat is de aard van het nieuwe leven?

Dat kunt u lezen in vers 8: zo gelóven wij, dat wij ook met Hem zullen leven. Kennelijk is ‘met Hem leven’ gelóófsleven.  

En als derde vraag: Wat is de inhoud en norm van dat nieuwe leven?

Wel, opdat wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Dat wijst op het concrete karakter van dat nieuwe leven.

 

Laat ik over deze drie vragen vanuit ons teksthoofdstuk iets zeggen. Ik kom daarom nog even terug op de kern van onze tekst: Wij zijn (…) met Hem begraven, opdat (…) wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.

Ik breng ook nog even in herinnering, dat God u daarop éénmaal, op de dag des oordeels, zal bevragen. Hij zal u vragen of het u aan Zijn voeten heeft gebracht en of u erom gevráágd heeft. Of legt u, wat God zegt, naast u neer?

Wij dan… wij zijn met Hem begraven opdat wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Het nieuwe leven. Wat is dan het doel? Wat is daar nu de belangrijke grondtoon van?

Wat is het doel van óns leven?

Een jongen zegt misschien: ‘Kijk, ik heb een mooie smartphone gekocht…’

Helaas kom ik dat in m’n eigen gezin ook tegen; een smartphone, zo ongeveer het een en al, een soort afgod.

Misschien zitten er ook wel van zulke jongelui in de kerk. Kun je er ’s zondags ook niet meer afblijven? Dan moet je daar onmiddellijk verandering in aanbrengen. Want dan is er inmiddels een grote afgod in de vorm van een klein apparaatje in je leven gekomen.

Nu heb ik het niet alleen over jongeren, maar ook over ouderen. Wat beheerst uw gedachten? Vakanties in Frankrijk, Zwitserland, Nederland?

U kunt de proef op de som nemen door op een verjaardag eens de vraag te stellen waarover de dominee de afgelopen zondag heeft gepreekt. Dan wordt het vaak stil, soms heel beklemmend. Als je over de vakantie begint, beginnen de gesprekken. Beseft u dat er iets niet goed zit in ons leven? Ook in onze omgang met de Bijbel? Het Bijbelhoofdstuk dat u vanmorgen las, weet u dat nog? Hebt u daar een paar woorden uit meegenomen? Waarop is ons leven gericht?

 

Maar wat is nu het doel van het vernieuwde leven?

Opdat ik Gode leven zou… (Gal.2:19) Ik zal het slot van vers 11 nog even voorlezen. God zegt: maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Heere (Rom.6:11).

Het nieuwe leven is gericht op het Woord van God, op de dienst van God, en op werk van God. Het nieuwe leven is gericht op de eer en op de glorie van God.

Hoe krijgt dat nieuwe leven, gericht op de eer van God, nu gestalte en inhoud?

‘O, Zoon, maak ons Uw beeld gelijk.’ Als dat de vraag is in uw leven, dan heeft God u de Bijbel gegeven. Dan heeft God u vier beschrijvingen gegeven van het Evangelie, opdat u dat leven van Christus zou leven, zoals Hij leefde. Zo vernieuwt God al Zijn kinderen. De Heilige Geest zegt dat in Romeinen 8. Kinderen Gods worden naar het evenbeeld van de Zoon van God vernieuwd.

Is dat werkelijkheid in uw leven?

Ik maak het even niet concreet; maar als u nu de Evangeliën leest, leg uw leven er dan maar eens naast. Schittert dat verlangen ook in uw leven?

De Tien Geboden heeft de Heere Jezus volkomen gehouden. De straf op de zonde heeft Hij gedragen. Daarin was Hij uniek, de Enige, de Borg. Hij heeft een voorbeeld nagelaten, opdat we in Zijn voetstappen zouden wandelen. Tot de eer en tot de glorie Gods. Dit is het doel van het nieuwe leven.

 

In de tweede plaats: Hoe krijgt dat leven nu gestalte? In wie en op welke manier krijgt dat leven nu handen en voeten?

We hebben een denkvermogen, de een wat meer, de ander wat minder. Het valt me wel eens op dat mensen met een heel groot verstand soms hele domme dingen zeggen of doen. En omgekeerd dat mensen met weinig verstand soms zulke verstandige dingen zeggen. Het verstand is belangrijk, maar net niet genoeg.

We hebben ook een gevoel. Dat is ook wel belangrijk; zeker in de Bijbel en in onze Heidelbergse Catechismus komen we gevoelens, emoties, wel tegen. De Heere werkt niet buiten het gevoel om. Maar het gevoel is niet genoeg. Het gevoel dat de Heere werkt is altijd het gevolg van Zijn werk. Zult u dat onthouden?

Als het gaat om de aard van het nieuwe leven gaat het dus niet in de eerste plaats om het verstand en om ons gevoel. Paulus zegt in vers 8: Zo gelóven wij, dat wij ook met Hem zullen leven. Dat nieuwe leven is gelóófsleven. Paulus zegt dat ook in Galaten 2 vers 20: Dat ik leef, dat leef ik door het gelóóf des Zoons van God. En gelóóf; dat wordt in de Bijbel omschreven als een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet (Hebr.11:1).

 

Het geloof is eigenlijk het gehoorzame antwoord op het spreken Gods. Het ongeloof zegt daarentegen: ‘Nou, daar moet ik nog eens even over nadenken’ en de onbekeerde doet net of God niets zegt.

Weet u wat nu echt geloof is?

Als God iets zegt, dat ook dóén. God zei tegen Abraham: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal (Gen.12:1) en toen dééd hij het. Hij liet zijn familie achter, zijn eer en zijn roem, en hij ging! Naar het land dat God hem wees. Hij wíst niet eens waar hij naartoe ging.

God zei zegen Noach: ‘Ga maar een ark bouwen, een grote kist, midden op het land.’ En hij deed het! U kunt gerust geloven dat iedereen Noach voor een dwaas heeft verklaard. ‘Noach, man, waar ben je mee bezig?’

‘Ja, er komt een oordeel, een grote vloed, we komen allemaal om.’

Het bleef een jaar droog, twee jaar, drie jaar... Noach, een ‘ongeneeslijke dwaas’, bleef maar verder bouwen. Het geloof gelóóft dat wat God zegt wáár is, en dat het voor mij betekenis heeft. Als we daar niet voor buigen, komen we om.

Gelóóf, zegt onze Heidelberger, is kennen en vertrouwen. Geloven is je uitleveren aan die God, Die Zich in de Bijbel openbaart. Niet voor de helft, of voor 99 procent, maar volkomen. 

 

Geloven is niet zo makkelijk! Geloven ligt niet in het verlengde van ons denken en ons doen. Paulus zegt dat het een gave is. Geloven is antwoorden op de sprekende God; als God iets zegt wat me niet zo bevalt, het dan toch dóén, omdat Hij het zegt. Als die God dan iets zegt wat ik niet zo goed begrijp, dan toch vragen om onderwijs; als die God mij aanwijst als de grootste der zondaren dan zeggen: ‘Amen. Dat ben ik, dat is waar, daar mag nooit wat van afgedaan.’

En ook als die God aanwijst wie nu Zijn Zoon is en waartoe Hij kwam, de enige Zaligmaker, geloven wij het dan? Ook als God – hoe de wereld en kerkmensen er ook over denken – tot ons spreekt in de Tien Geboden en aanwijst hoe met Hem zullen leven. Waarom? Omdat God het zegt.

Een voorbeeld uit het leven van Kohlbrugge. Hij had een dienstmeisje dat een beetje lui was. Ze deed niet zo goed haar best. Op een zondag zat dat meisje in de kerk bij Kohlbrugge en die preek was raak in het leven van dat meisje. De volgende morgen, op maandagochtend, kwam zij in de studeerkamer van Kohlbrugge en ze zei: ‘Dominee, u heeft gepreekt. Als ik me niet bedrieg…’ Ze vertelde er toen het een en ander over; dat de Heere in haar leven was gekomen; en dat die preek veel betekenis voor haar had gekregen… Kohlbrugge hoorde het aan maar hij zei geen ‘ja’ en geen ‘nee’. Hij zei: ‘Ga nu maar weer aan het werk.’ Daar bleef het bij. Het hele ontroerende verhaal gedaan, het was best verblijdend… maar Kohlbrugge zei: ‘Ga nu maar weer aan het werk.’

Een paar weken later zei zijn vrouw tegen hem: ‘Wat is er toch met ons dienstmeisje aan de hand? Vroeger moest ik ze overal op wijzen, nu niet meer. Altijd op tijd, haar werk doet ze correct, ze slaat niets over.’ Kijk, toen dacht  Kohlbrugge, dat het waar zou kunnen zijn in dat meisje.

Voelt u aan wat geloven is? Niet iets doen om mensen te behagen, om de bekeerde man of de bekeerde vrouw te zijn. Wij geloven om Gód te behagen. Die God, Die je niet ziet, niet kent, die Zich in de Schriften bekend maakt om in Zijn wegen te wandelen. Zo geloven wij, gericht op Gods eer. Het geloof verbindt aan de Schrift, het buigt voor de Schrift en het krijgt gestalte in een totaal nieuw leven.

 

In nieuwigheid des levens… Dit staat tegenover oudheid. Het oude leven is het leven van Kaïn, het leven van elk natuurlijk mens. Dit behoeft geen leven te zijn op een hele wilde, ruwe en grove manier, maar kan een leven zijn waarbij we naar bepaalde regels leven, voor zover die ons te pas komen.

In de Romeinse wereld was voor de meeste inwoners het leven afschuwelijk, zouden we kunnen zeggen. Vrouwen werden een stuk minder gewaardeerd dan mannen, ook in Rome. Kinderen werden alleen aanvaard voor zover ze gewenst waren. De andere kinderen werden te vondeling gelegd en kwamen meestal ellendig om. Overwonnen volkeren moest je onder de duim houden. Eeuwige roem; dat was het streven van de gemiddelde Romein. U en ik zouden het er geen dag uithouden. In die ellendige wereld bouwde God Zijn gemeente.

Christenen gingen in nieuwigheid des levens wandelen. Dat is zo opvallend geweest dat later een Romeinse keizer heeft geschreven: ‘Van die God van de christenen moeten we niets hebben, maar hun leven, dat is uniek. Dat zou het behoud kunnen zijn van ons rijk.’

De vroegchristelijke kerk heeft in nieuwigheid des levens gewandeld. En door die nieuwe levenswandel heeft de christelijke kerk tenslotte dat Romeinse rijk overwonnen. Niet met zwaarden, stokken en oorlog voeren, maar door in nieuwigheid des levens te wandelen. Daardoor, stapje voor stapje, breidde het Christendom zich uit over het grote Romeinse Rijk. Zo deed het Evangelie zijn kracht.

 

Wat is de inhoud van dat nieuwe leven? Het onderhouden van de Tien Geboden: Om die te doen uit dankbaarheid. ‘Gij zult niet stelen…’ Dat moeten we dan niet doen, omdat God het zegt. ‘Gij zult niet echtbreken’ Ja maar dominee, u moest eens weten hoe moeilijk ik het heb. Die man waarmee ik getrouwd ben, het is echt heel vreselijk, niet meer uit te houden. ‘Gij zult niet echtbreken’, zegt de Heere.

Ja, maar zijn er dan…

‘Gij zult niet echtbreken...’ Eerst maar eens buigen voor dat gebod van de Heere, dat heilzame gebod waarachter Gods liefde schuilt. God liefhebben boven alles en onze naaste als onszelf. Niet stelen, niet echtbreken, geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.

Ja maar, zijn christenen dan volmaakte mensen?

De ware christen mag je er persoonlijk op bevragen. Elke dag weer opnieuw dat verlangen en elke avond weer opnieuw het failliet van eigen kant. En daarom: Wij zijn met Hem begraven, en zullen met Hém leven. Hij heeft de wet volkomen gehouden. Dat is de grote inhoud van het nieuwe leven: Jezus Christus, de Zaligmaker.

 

Voordat we gaan eindigen wil ik op één ding nog wijzen. Iets in vers 4 dat we niet willen overslaan: alzo ook wij in nieuwigheid des levens wándelen zouden. We lezen over wandelen! Als het Koningsdag is en het is mooi weer, dan ga je misschien een poosje wandelen. Alles wordt groen in de lente, dan wandel je voor je vermaak. In wandelen ligt de gedachte van vermaak, en innerlijke vrede.

Ik kom onder jonge mensen, ook onder ouderen trouwens, vaak de gedachte tegen dat het gehoorzamen aan Gods geboden, het leven naar Gods geboden, zo moeilijk en zo zwaar is. ‘Vreselijk, de wereld heeft het veel beter.’

Geloof het allemaal maar niet, want dit is het bedrog van ons hart en de satan. Hier staat in de Bijbel: in nieuwigheid des levens wandelen. Dat wandelen met God is een vermaak. Dat kun je niet goed uitleggen.

Henoch wandelde met God. ‘Ja’, zegt iemand, ‘dan wordt je zo’n wereldvreemd mens, dan zit je hele dagen met je hoofd in een boek en in de Bijbel.’ Nee, er staat: Henoch gewon zonen en dochteren. Hij was een vader voor zijn gezin en een man voor zijn vrouw. Maar hij was bovenal een kind van God. Hij wandelde in de wereld met God en plotseling was hij er niet meer, want God nam hem weg.

 

We gaan eindigen. Kent u ook dat leven? In nieuwigheid des levens wandelen?

Jonge mensen, moet je zeggen: ‘Nee, dat ken ik niet?’

Begin dan eens met de tekst van vandaag te onthouden in de korte samenvatting: Wij zijn met Hem begraven opdat wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Zeg dan: ‘Heere, wilt U mij dat alstublieft leren?’ Vraag of God door wederbarende genade dat wil werken in je leven. Hou daar niet mee op.’

 

Ouderen, is dat de grote worsteling in uw leven? Sla dan de woordjes ‘met Hem’ niet over. Opdat wij met Hem. De apostel Paulus herhaalt het voortdurend. Denk nu niet dat u in eigen kracht tot iets in staat bent. Want eigen krachten te verachten wordt op Jezus’ school geleerd.

Heeft u door genade iets van die nieuwigheid des levens mogen leren? Wast dan op in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus (2Petr.3:18). En de apostel Paulus zegt: Maar één ding doe ik, vergetende, hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus (Fil.3:14).

Laat dat dan ook uw leven tekenen. Door Hem, Die Zijn leven gaf tot een rantsoen voor velen.

 

Amen.

 

Slotzang: Psalm 104 vers17.

 

Ik zal, zolang ik ’t levenslicht geniet,

Gods mogendheid verheffen in mijn lied;

Ik zal mijn God met lofgezangen eren,

Terwijl ik nog op aarde mag verkeren.

Mijn aandacht zal op Hem gevestigd staan,

En met vermaak Zijn grootheid gadeslaan.

Ik zal mij in den God mijns heils verblijden,

En, dag op dag, aan Hem mijn psalmen wijden.