Ds. J.S. van der Net - 2 Koningen 6 : 16 - 17
Die blinden schenkt het lief'lijk licht
2 Koningen 6 : 16 - 17
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 3: 3 | |
Zingen : | Psalm 80: 11 | |
Lezen : | 2 Koningen 6: 8 - 23 | |
Zingen : | Psalm 20: 1, 4, 5 | |
Zingen : | Psalm 91: 1 | |
Zingen : | Psalm 91: 5 | |
Zingen : | Psalm 68: 10 |
Gemeente, onze tekstwoorden voor de prediking van Gods Woord kunt u vinden in 2 Koningen 6, de verzen 8 tot en met 23. Ik wil u het zestiende en zeventiende vers voorlezen, waar Gods Woord aldus luidt:
En hij zeide: Vrees niet; want die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn.
En Elisa bad en zeide: Heere, open toch zijn ogen, dat hij zie. En de Heere opende de ogen van de jongen, dat hij zag; en zie de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa.
Ik zou boven de preek willen schrijven: Die blinden schenkt het lieflijk licht.
Er zullen dan steeds twee dingen in de preek naar voren komen, namelijk: gesloten ogen, maar ook geopende ogen.
We letten dus op:
1. Gesloten ogen
2. Geopende ogen
1. Gesloten ogen
Gemeente, meisjes en jongens, het is weer zover. Er zijn spanningen tussen Israël en Syrië. Je zou bijna zeggen: het is een bericht dat je in deze tijd zomaar in de krant zou kunnen tegenkomen. Maar het gaat nu niet over vandaag, maar over honderden jaren geleden.
Er dreigt weer oorlog tussen Israël en Syrië. Er zijn van de kant van Syrië al prikacties begonnen. Het zijn vijandelijkheden om het volk van Israël te intimideren. De koning van Syrië heeft een plan bedacht. Hij stuurt keer op keer kleine groepjes soldaten naar de wegen waar de koning van Israël vaak langs komt. Die soldaten verbergen zich dan en kunnen zo onverwacht de koning met zijn soldaten of zijn gevolg, aanvallen.
Maar wat gebeurt er?
Als koning Benhadad in het geheim hier en daar van die kleine legertjes inzet, maakt de Heere deze plannen aan Elisa bekend. En Elisa vertelt het op zijn beurt aan Joram, de koning van Israël.
Als Joram zo door Elisa op de hoogte is gebracht, trekt hij niet langs de plaatsen waar die soldaten verstopt zitten. Hij mijdt dan die plekken en kiest een andere weg. Daardoor mislukken de listen van de koning van Syrië. Het gebeurt niet één keer, maar twee keer, en drie keer.
Wat lezen we vervolgens in vers 9 en 10? Maar de man Gods zond heen tot de koning van Israël, zeggende: Wacht u dat gij door die plaats niet trekt, want de Syriërs zijn daarheen afgekomen. Daarom zond de koning van Israël heen aan die plaats waarvan hem de man Gods gezegd en hem gewaarschuwd had, en wachtte zich aldaar, niet eenmaal noch tweemaal.
Zo was koning Joram steeds op de hoogte van de militaire plannen van Benhadad. Het maakte de koning van Syrië razend. Hij roept zijn officieren bij elkaar en woedend zegt hij tegen zijn officieren: ‘Er moet een verrader in ons midden zijn! Hoe kan koning Joram anders weten waar wij zijn met onze legerafdelingen?’
Maar dan is er iemand van de officieren die beter weet. Hij zegt: ‘Koning, er is onder ons geen verrader, verdenk ons niet van verraad, maar de God van Israël laat het hen weten.’
Ja, die officier was dus goed op de hoogte. Daar moeten we maar eens goed over nadenken. Die officier heeft kennelijk contact gehad met Naäman de Syriër, die van melaatsheid genezen was. Hij zal de belijdenis van Naäman gehoord hebben: Zie, nu weet ik dat er geen God is op de ganse aarde dan in Israël (2 Kon. 5:15). Waarschijnlijk had Naäman dat verteld tegen de officieren.
Wat lezen we dan verder?
Uit de woorden van deze officier blijkt dat er voor de Heere niets verborgen is. God weet alles!
Ja, de alwetendheid van God kan tot schrik zijn. Misschien schrikken jullie daar ook weleens van, meisjes en jongens. Dat God nou alles van je weet… Toch kan het ook tot troost zijn. Denk maar aan Petrus, toen hij de Heere Jezus verloochend had. Dan zegt hij: ‘Heere, kijk maar in mijn hart, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb.’
Dus deze officier weet dat er voor de Heere niets verborgen is. Hij weet ook zeker: om Joram ten val te brengen moeten we eerst Elisa de profeet gevangennemen. Die vertelde immers al de geheime plannen aan Joram. Zo lang koning Joram in contact bleef met Elisa, zouden de Syriërs niets tegen hem kunnen beginnen.
Wat ligt daar een rijke les in. Zo is het ook vandaag nog als wij door een oprecht geloof verbonden mogen zijn aan de Meerdere van Elisa, de Heere Jezus Christus; dan kan de satan niets uitrichten om ons ten verderve te voeren. En als de band met de Heere Jezus verbroken wordt, dan zijn we net als Simson van onze haren beroofd, en hebben we geen kracht meer.
Begrijpen jullie nu, meisjes en jongens, waarom de duivel altijd bezig is om het contact te verbreken tussen Gods kinderen en de Heere Jezus?
Gemeente, als wij dat contact zelf in stand zouden moeten houden, dan blijven we geen ogenblik staande. Wij zijn in onszelf een en al zwakheid. Maar wat is het een troost dat de Heere tegen Petrus gezegd heeft: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude (Luk. 22:31-32). Die meerdere Elisa houdt de Zijnen vast in de greep van Zijn liefde. Zij liggen vast in de voorbede van Christus. Als de band tussen de meerdere Elisa en de Zijnen maar bewaard blijft, dan kunnen de Syriërs niets beginnen. Daarom zegt die officier: ‘Weet je wat we moeten doen? We moeten dat contact verbreken tussen Elisa en Joram. Want als dat contact tussen hen verbroken is, dan kunnen we gaan vechten.’
Benhadad heeft er wel oren naar en laat zich informeren waar Elisa is en hoort dat deze in Dothan is.
Wat gebeurt er dan?
Benhadad stuurt een legerafdeling naar Dothan om Elisa gevangen te nemen. Wat een toestand maakt Benhadad ervan. Hij stuurt een groot aantal paarden en soldaten op weg om één man gevangen te nemen.
Maar, gemeente, vergeet u niet, dat de wereld bang is voor een enkele gelovige. En dat niet alleen; behalve geweld gebruikt Benhadad ook een list. Ze komen ’s nachts, zodat Elisa ze niet kan zien aankomen en niet zal vluchten.
Nu zit er vast wel iemand in de kerk die zegt: ‘Ik snap het niet goed. Nu wist Elisa niet dat Benhadad met zijn leger kwam. Waarom maakt de Heere nu Elisa niet van tevoren bekend dat de Syrische legers eraan komen om hem gevangen te nemen? Anders wist Elisa toch zoveel? Steeds was hij op de hoogte van die geheime plannen van Benhadad, en in de geschiedenis van Gehazi wist hij precies wat Gehazi stiekem deed. Maar dit wist Elisa niet. Waarom niet? Waarom andere dingen wel en deze dingen niet?’
Ik zal proberen daar antwoord op te geven.
Het gaat nu Elisa zelf aan. Hij stond in de dienst van de Heere ten bate van anderen. Het bekendmaken van de militaire plannen door de Heere, kwam anderen ten goede. Als de Heere Elisa dit plan van Benhadad bekend gemaakt had, was dat in zijn eigen voordeel geweest.
Gemeente, hetzelfde zien we bij de Meerdere van Elisa, de Heere Jezus Christus. De Heere Jezus heeft vaak grote menigten van mensen te eten gegeven. Maar toen de Heere Jezus veertig dagen in de woestijn was weigerde Hij van stenen brood te maken.
Dit is een grondwet in het Koninkrijk der hemelen. Als de Heere ons roept uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, dan is dat niet opdat wij onszelf in de eerste plaats in die stralen zullen verblijden, maar vooral opdat wij dat licht zouden laten schijnen voor anderen. De weldaden die Gods kinderen ontvangen moeten ze aanwenden ten nutte van anderen, zo staat het ook in de catechismus.
Calvijn zat eens op een avond bij een kaars die helemaal opbrandde. Toen hij daarnaar keek zei hij: ‘Laat mij maar verteren, als ik maar nuttig ben.’ Gods kinderen ontvangen weldaden om ze aan te wenden ten nutte van anderen. En dan komt u zelf niet tekort.
Nu komen we bij ons tweede punt:
2. Geopende ogen
Maar we zingen eerst samen uit Psalm 91 vers 1:
Hij die op Gods bescherming wacht,
Wordt door de hoogste Koning
Beveiligd in de duist’re nacht,
Beschaduwd in Gods woning.
Dies noem ik God, zo goed als groot
Voor hen die op Hem bouwen,
Mijn burg, mijn Toevlucht in de nood,
De God van mijn betrouwen.
Het is vroeg in de morgen. De knecht van Elisa is het eerste wakker. Hij komt naar buiten… en dan schrikt hij. Dothan ligt op een berg, maar als hij naar beneden kijkt, ziet hij dat het dal beneden vol soldaten en strijdwagens is. Er is geen enkele opening meer om doorheen te gaan. De jongen gaat direct naar Elisa toe en zegt: ‘Ach, mijn heer! Hoe zullen wij doen? Wat moeten we doen?’
Elisa ziet ook al die soldaten en die strijdwagens. Ze zijn helemaal omsingeld. Maar Elisa kijkt ook hoger. Dan zegt hij tegen de jongen: ‘Vrees niet – wees niet bang – want die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn. Zij zullen voor ons strijden, want ze zijn met veel meer dan het leger dat je daarbeneden ziet.’
Kinderen, jullie snappen wel, dat die jongen dat niet zomaar kan geloven. Met het geloof van Elisa kan hij het niet doen.
Wat doet Elisa dan?
Elisa gaat bidden en zegt: Heere, open toch zijn ogen, dat hij zie.
De Heere hoort dat gebed. De Heere opent de ogen van de jongen en deze ziet het dan ook: de berghellingen zijn niet alleen vol met Syriërs, maar de hellingen zijn ook vol van vurige paarden en wagens. De jongen ziet dat de berg vol is met vurige paarden en wagens rondom Elisa.
Gemeente, wat wil nu dit alles zeggen? Waar bevinden zich die engelen en vurige paarden?
We lezen het: de engelen en de vurige paarden bevinden zich tussen Elisa en de Syriërs in het dal. En wilden de Syriërs bij Elisa komen, dan moesten ze eerst door die hemelse legermachten heen breken. En dat kon niet. Daarom is Elisa zo rustig en zegt hij: Die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn.
Horen jullie dat, meisjes en jongens? De Heere had engelen gestuurd. Straks zullen we daar ook uit Osalm 91 over zingen, over die engelen; diezelfde engelen, waarover ook in de brief aan de Hebreeën gesproken wordt. Het zijn diezelfde engelen waarover ook de Heere Jezus spreekt: Ziet toe, dat gij niet een van deze kleinen veracht. Want Ik zeg ulieden, dat hun engelen in de hemelen altijd zien het aangezicht Mijns Vaders (Matth. 18:10).
Laten we niet vergeten dat de engelen een grote rol spelen. Wij gaan er weleens aan voorbij, maar we zouden er toch eens meer over na moeten denken. Ik heb verschillende keren bij sterfbedden van Gods kinderen ervaren dat er zo’n beslag lag, dat we konden zeggen: ‘De engelen zijn hier om de ziel naar de hemel te dragen.’
Gemeente, wat kan daar een troost in liggen. Want rond ieder van Gods kinderen zijn er engelen. Als ze onderweg zijn, dan zijn er engelen om hen te beschermen en hen te bewaren. En ik zei het al: Als Gods kinderen sterven, dan dragen de engelen hun ziel in de schoot van Abraham.
Jongens en meisjes, we moeten eens wat meer denken aan de dienst van de engelen. Misschien moeten we dit onderwerp ook eens op de catechisatie behandelen.
Gemeente, dus ook naar Dothan had de Heere engelen gestuurd. Met vurige paarden en wagens. Zij stonden tussen Elisa en de Syrische soldaten in.
Wat zag Elisa? Hij zag éérst die engelen met die vurige paarden, en omdat hij die engelen en paarden vooraan zag, daarom was hij helemaal niet bang. Hij kon zeggen: ‘Ik lag en sliep gerust, van ’s Heeren trouw bewust.’ Want denkt u zich eens in als het andersom zou zijn geweest. Als Elisa eerst die Syriërs gezien had en daarachter die vurige paarden met die wagens. Nou, dan was hij niet zo rustig geweest. Denkt u bijvoorbeeld aan Petrus op de zee. Hij zag eerst de Heere Jezus Christus en achter Hem de golven. En toen liep hij over de zee. Maar daarna lezen we dat Petrus een sterke wind zag. Dat wil zeggen dat woedende golven zich tussen hem en de Heere Jezus dringen, waarna Petrus wegzinkt.
Hierin ligt een les. Want als de Heere tussen ons en onze nood in staat, dan vrezen we niet. Als de volgorde in ons leven mag zijn: Ik, de Heere, en daarachter de nood, dan hebben we niets te vrezen. Maar als de volgorde door ongeloof en kleingeloof zich wijzigt en de nood ons benauwt, de zorgen ons kwellen, en zich wringen tussen ons en de Heere, dan zien we net als die angstige knecht van Elisa en een zinkende Petrus, alléén de vijand en de golven. Daarom moeten we altijd vragen: ‘Heere, laat me alle dingen die mij benauwen in de juiste verhoudingen zien.’ Opdat we dan de Heere met Zijn engelen tussen ons en onze nood mogen zien. Want als we het zó mogen zien, behoeven we niets te vrezen. Als we maar eerst de Heere mogen zien en dan pas onze nood, dan kunnen we verder, dan kunnen we erdoor, dan blijven in de grootste smarten, onze harten in de Heere gerust. Zo was het bij Elisa.
En Elisa bad: Heere, open toch zijn ogen, dat hij zie. Dát hebben wij nu allen nodig: geopende ogen. Van nature zijn we allemaal blind. Maar de Heere is het die blinden ziende maakt. Weten jullie wel, meisjes en jongens, van Hagar, die met Ismaël gevlucht was? Toen kwam daar de Engel des Heeren. Dat was de Heere Jezus. Hij opent de ogen van Hagar, zodat ze de waterput ziet, en zij kan dan drinken met haar zoon.
Gemeente, zo moet het nu met ons ook gaan. Blinde ogen moeten geopend worden, opdat we de waterput zien.
Zullen jullie er ook om vragen, meisjes en jongens? Want onthoud het maar: als de Heere onze ogen opent, dan leren we onze duisternis zien. Dan gaan we met de psalmdichter zeggen: ‘Ik wou vluchten, maar ik kon nergens heen, daar mij de dood voor ogen scheen. En niemand zorgde voor mijn ziel en alle hoop mij gans ontviel.’ Maar dan opent Hij ook onze ogen om de Koning te zien in Zijn schoonheid, de enige Zaligmaker.
Als de Heere onze ogen opent, dan gaan we onze ellende zien. ‘Uit diepten van ellenden, roep ik tot U.’ Maar dan worden onze ogen ook geopend voor Zijn verlossing. ‘Daar is vergeving, altijd bij U geweest.’ Als de Heere onze ogen opent, gaan we onze doemwaardigheid zien, maar ook het Borgwerk van de Heere Jezus. Dan gaat Hij onze ogen openen voor ons onvermogen. Maar Hij geeft ook de bekwaammakende genade van de Heilige Geest waardoor we álle dingen anders gaan bekijken; met een geestelijke blik. Daarom hebben we allen dit gebed nodig: ‘Heere, open toch mijn ogen dat ik zie.’
Gemeente, laten we maar eerlijk zijn. Wat kunnen we vaak benauwd zijn, net als die knecht van Elisa. Wat kunnen er dingen zijn in het tijdelijke leven die ons benauwen. Er kan zoveel zijn in ons leven. Misschien wel financiële problemen. Misschien wel relatieproblemen, problemen in ons huwelijk. Of als je soms gepest wordt op school door andere meisjes en jongens en je ziet dat groepje al staan en je weet: ‘Ze zullen me straks weer gaan slaan of aan mijn haren trekken.’ Wat kun je het dan benauwd hebben. En vul het zelf maar aan.
Wat kunnen er ook een geestelijke noden zijn. Noden waarin je alleen maar je zonde en je ellende ziet, en dat de duivel daar een flinke schep bovenop gooit en tegen je zegt: ‘Voor jou is er echt geen genade.’ En als het ware je voor ogen stelt wat er allemaal gebeurd is in je leven, en wat je gedaan hebt met de gaven van God. Of je wordt aangevallen door de duivel die tegen je zegt: ‘Je hebt de zonde tegen de Heilige Geest gedaan.’ Ach, dan zeggen we ook zo vaak, net als die knecht van Elisa: Ach, mijn heer, hoe zullen wij doen?
Maar als onze ogen opengaan en we mogen Gods genade en Gods trouw zien, dat die nou dichterbij zijn dan de Syriërs die ons benauwen, dan zeggen we net als Elisa: Die bij ons zijn, die zijn meer dan die bij hen zijn. Want dan mag ik u vandaag preken: Er is bij God meer genade dan zonde bij ons. Er is bij God, in de Heere Jezus, meer gerechtigheid dan onze ongerechtigheid. Bij de Heere is meer vergeving dan dat er schuld is bij ons. Bij Hem is meer vertroosting, dan bekommering bij ons, meer hulp dan er nood bij ons is. Ik hoor de apostel zeggen, toen hij door het geloof op de Heere Jezus zag: ‘In Hem zijn wij meer dan overwinnaars.’ Hij gaat ons voor als de grote Overwinnaar. O, als onze ogen maar open zijn. Daarom moeten we altijd maar vragen: ‘Heere, open mijn ogen dat ik zien mag.’
Hoe gaat het nu verder?
Leest u maar mee in uw Bijbel. In vers 18 staat: Als zij nu tot hem afkwamen, bad Elisa tot de Heere en zeide: Sla toch dit volk met verblindheden. En Hij sloeg hen met verblindheden, naar het woord van Elisa.
Wat gebeurt hier, meisjes en jongens? Werden die soldaten echt blind?
Nee, ze werden niet echt blind. Ze konden gewoon zien: de bomen, de runderen, de schapen.
Weet je wat er wel gebeurde met hen?
Hun inzicht werd verward. En als het inzicht van deze soldaten verward is, gaat Elisa rustig naar hen toe. Want hij weet: Die bij ons zijn, die zijn meer dan die bij hen zijn.
Elisa komt dan bij de officier en zegt: Dit is de weg niet en dit is de stad niet. Volg mij na, ik zal u leiden tot de man die gij zoekt. Elisa sprak de waarheid hier. Hij liegt niet. Want uiteindelijk wilden de Syriërs Samaria, de hoofdstad innemen. Uiteindelijk zochten de Syriërs toch Joram, de koning. Elisa was maar een hulpmiddel. Dit is de stad niet.
De soldaten herkennen Elisa helemaal niet. Hun inzicht is verward. Dan zegt Elisa: ‘Kom maar mee.’ Al die soldaten met hun wagens lopen nu achter Elisa aan en ze gaan naar de stad Samaria. Dat is een tocht van ongeveer vier uur lopen. Je ziet het als het ware voor je. Elisa voorop en daarachter dat hele leger soldaten. Nu zijn de rollen precies omgekeerd. Het leger kwam om Elisa gevangen te nemen en nu neemt die man als het ware heel het leger gevangen. Ze lopen gewoon achter Elisa aan.
Ook nu is Elisa het beeld van de Meerdere van Elisa. Dan zie ik de Heere Jezus in de hof van Gethsémané. Dan komen onder aanvoering van de vorst der duisternis de Joden en de heidenen met een grote bende om de Heere Jezus gevangen te nemen. Dan wordt de Heere Jezus aan het kruis gehangen. Hij sterft en dan wordt Hij in het graf gelegd. Het leek alsof het allemaal lukte.
Maar dan wordt het Pasen. En op de paasmorgen zijn net als hier de rollen omgedraaid. Dan neemt die Meerdere van Elisa, de Heere Jezus Christus, heel dat leger gevangen; dat leger van de hel, dat leger van de dood. De vorst der duisternis is verslagen en Hij voert hem achter Zijn zegewagen aan. ‘Gij voert ten hemel op vol eer, de kerker werd Uw buit, o Heer’.’ Zo is het hier ook bij Elisa. De rollen zijn omgedraaid.
Laten we nu eerst nog het vijfde vers van Psalm 91 zingen:
Ik steun op God, mijn Toeverlaat;
Dies heb ik niets te vrezen.
Wie God vertrouwt, dien deert geen kwaad;
Uw tent zal veilig wezen;
Hij zal Zijn engelen gebiên,
Dat z’ u op weg bevrijden;
Gij zult hen, in gevaren, zien
Voor uw behoud’nis strijden.
Meisjes, jongens, zien jullie het voor je? Daar gaat Elisa. Met dat hele leger van de Syriërs achter zich aan. Dan komen ze bij Samaria. De wachters zien dat vijandelijke leger aankomen en ze raken eerst in paniek. Maar wat zien ze? Wie loopt daar voorop? Elisa. Elisa brengt dat leger door de poorten Samaria in. En dan gaan de ogen van die soldaten open. Ze zitten als ratten in de val.
Gemeente, wat denkt u nu? Zouden die heidense soldaten nu ontzag hebben gekregen voor de God van Israël? Het is allemaal nogal wat. God wist al de geheimen van Benhadad. En nu zijn ze als willozen hun ondergang tegemoet gegaan. Dat moet toch wel diepe indruk gemaakt hebben op die soldaten.
Tóch, en dat is heel ontroerend, zullen ze de Heere nog op een andere wijze leren kennen.
Want daar komt Joram, de koning.
Nou, die is zeker wel verbaasd over wat hij ziet? Heel dat leger als ratten in de val in Samaria?
Nee, Joram is helemaal niet verbaasd. Joram is alleen behept om al die soldaten van Benhadad in zijn macht te krijgen. Hij wil ze doden en ze allemaal in de pan hakken.
Maar ja, dat kan niet buiten Elisa om. Daarom zegt de koning tegen Elisa, leest u maar mee in vers 21: Zal ik hen slaan? Zal ik hen slaan, mijn vader?
Gemeente, wat is Joram hier klein. Ontzettend klein. Wat is hij hier eigenlijk maar een miezerig mannetje. Hij is er alleen maar op gebrand die soldaten te doden. Geen moment van verwondering.
Maar wat is Elisa hier groot! Hij wordt toornig op Joram en zegt in vers 22, leest u maar mee: Gij zult hen niet slaan; zoudt gij ook slaan, die gij met uw zwaard en met uw boog gevangen had? Zet hun brood en water voor, dat zij eten en drinken en tot hun heer trekken.
Gemeente, wat zien we hier? Hier zien we bij Elisa de vruchten van de Heilige Geest. Dan zie ik hier de woorden van Paulus: Vergeldt niemand kwaad voor kwaad (…) Maar overwint het kwade door het goede (Rom. 12:17,21).
Bent u die Joram al eens tegengekomen?
‘Nee’, zegt u, ‘die is allang dood.’
Vergist u zich niet? Ikzelf kom die Joram weleens in mijn eigen hart tegen. Dat miezerige, kortzichtige mannetje. Want dat woont in ieder mens van nature. Hoe vaak hebben we het niet gedacht: Ik zal het hem eens betaald zetten. Ik zal hem nog weleens krijgen, ik zal nog weleens… Dat is die Joram die vanbinnen leeft.
Maar de vruchten van de Geest zijn anders: Zegent die u vloeken en doet wel degenen die u haten. En indien uw vijand hongert, spijzigt hem. En indien hij dorst heeft, geef hem te drinken. Dat zijn de vruchten van de Geest en die vruchten zien we bij Elisa, maar niet bij Joram.
Komt u hem tegen bij uzelf, die Joram? Want ik denk weer aan de Heere Jezus. De soldaten herkenden Elisa niet. Datzelfde zien we ook bij de discipelen tijdens die storm op zee als de Heere Jezus eraan komt. Dan herkennen de discipelen Hem ook niet. Ze zeggen: Het is een spooksel! (Matth. 14:26). En als de Heere Jezus opgestaan is, en Hij naast de Emmaüsgangers loopt, herkennen zij de Heere Jezus ook niet.
Zo kan het nog zo vaak zijn in het leven. Want we kunnen voor onszelf de weg bepaald hebben waarlangs de Heere Jezus tot ons zou moeten komen.
En wat kan er dan gebeuren? Dan komt de Heere Jezus langs een heel andere weg in ons leven. En als de Heere Jezus dan langs die weg in ons leven komt, zeggen we ook niet direct: ‘Het is de Heere.’ Want we hadden toch anders gedacht; we hebben gebeden en geworsteld of de Heere die tegenslag, dat kruis, onze deur zou laten voorbijgaan.
Maar wat zien we dan?
Het werd ons juist wel opgelegd. De Heere komt dan van een heel andere kant. Misschien krijgen we wel een bepaalde ziekte. We kunnen veel gebeden hebben, in de gemeente is er veel gebeden, u had misschien nog wel een kring van mensen om u heen die voor u bad. Hoe kan het dan gaan? We reizen juist de dood tegemoet. En dan kan het gebeuren dat we de Heere niet herkennen in de weg die Hij met ons gaat. Gemeente, dat gebeurt zo vaak!
We lezen dat in Samaria de ogen van die soldaten opengingen. Toen zagen ze dat ze een weg bewandeld hadden die naar de afgrond leidt. Ze zagen het zwaard van Joram. Zal ik ze slaan? Zal ik ze slaan, mijn heer?
Zo gaat het ook als onze blinde ogen geopend worden. Dan gaan we zien dat ik met mijn eigen inzicht en met de dingen die ik deed, gewandeld heb op de weg die naar de afgrond leidt. Dan zien we ook het zwaard, namelijk het zwaard van de goddelijke gerechtigheid. Zoals die Syriërs zich omringd zagen door de soldaten van Joram, zo zien we onszelf dan omringd door Gods geboden. En die geboden van God zeggen tegen mij: Gij zijt die man (2 Sam. 12:7). Al Gods geboden overtreden en niet een daarvan gehouden.
Kijk, Joram staat klaar om ze met het zwaard te doden. Maar dan zegt Elisa, en dat is zo ontroerend: ‘Nee, geef hen te eten.’
Dat doet nu ook die meerdere Elisa, de Heere Jezus. Hij schenkt gevangenen loslating, en gebondenen opening der gevangenis. Want als die Meerdere van Elisa, Christus, onze ogen opent, dan zien we niet alleen onze ellende maar óók Zijn goedertierenheid. Want kijk eens, meisjes en jongens, die soldaten van Benhadad krijgen te eten. Elisa zegt: ‘Zet hen brood en water voor.’ Brood en water. Dat zijn de eerste levensbehoeften. Maar ze kregen veel meer. Ze kregen niet alleen brood en water, maar een hele maaltijd. De burgers van Samaria kwamen niet met water en brood aan, maar ze brachten van alles mee: eten en drinken, de lekkerste dingen. Wat waren ze blij dat de dreiging was afgewend.
Dat doet de Heere nu ook. Gij richt de tafel toe, zegt de psalmdichter, voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders (Ps. 23:5). Dan is de Heere zo goed voor mensen die het totaal niet verdiend hebben. Dat kunnen we aan het Heilig Avondmaal ook ervaren als we onze eigen zonden, maar ook Zijn goedertierenheid zien in die spijze aan de tafel. De rijkste spijze van de schuldvergiffenis in het bloed van Jezus. ‘Dan wordt genâ van waarheid blij ontmoet, de vrede met een kus van het recht gegroet.’ Dan is er de spijze van de vrede met God in Christus. Dan is er de spijze van het eeuwige leven. Dan is er de spijze van de blijdschap door de Heilige Geest. Al die gerechten zijn door Christus verworven… en dat voor vijanden.
Dat is toch een wonder? Daarover kom je niet uitgedacht.
Gemeente, hebben wij geopende ogen? Meisjes en jongens, ik hoop dat jullie het een beetje gesnapt hebben. Jullie moeten erom vragen. Bid maar: ‘Open mijn ogen, Heere.’ Want dat hebben we zo nodig. En dan hoop ik dat wij allen leren Hem te volgen. Dat zal u voeren tot de Man Die u nodig hebt, de Koning. Smeek maar: ‘Open mijn ogen.’ Dan zal het ervaren worden: Die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn. Er is hulp besteld bij een Held, Die machtig is te verlossen.
Kinderen des Heeren, wij hebben steeds maar weer geopende ogen nodig. Want die jongen zag maar een klein stukje van de werkelijkheid: de Syriërs. Het belangrijkste zag hij niet. Zo is het ook met Gods kinderen. Als onze ogen niet geopend zijn, zien we maar een klein stukje van de werkelijkheid.
Onze ogen moeten steeds weer geopend worden: ‘Heere, open mijn ogen.’ Geopende ogen, ook om Jezus te zien. Want die Koning heeft het laatste woord. Die met ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn. Die Koning heeft het laatste woord, want Hij heeft de dood en het graf overwonnen en de geestelijke boosheden in de lucht. Die met ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn.
Amen.
Slotzang: Psalm 68:10
Geloofd zij God met diepst ontzag!
Hij overlaadt ons, dag aan dag,
Met Zijne gunstbewijzen;
Die God is onze zaligheid.
Wie zou die hoogste Majesteit
Dan niet met eerbied prijzen?
Die God is ons een God van heil;
Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil,
Ons ’t eeuwig zalig leven;
Hij kan, en wil, en zal in nood,
Zelfs bij het naad’ren van de dood,
Volkomen uitkomst geven.