Ds. J.S. van der Net - Daniël 5 : 25

Onderwerp

De vinger van God die een aangrijpend schrift schrijft
Het beslissende einde komt
Het vonnis wordt geveld
De volvoering wordt geboden

Daniƫl 5 : 25

Daniël 5
25
Dit nu is het schrift, dat daar getekend is: MENE, MENE, TEKEL, UPHARSIN.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 102: 15
Lezen : Art. 37 NGB
Zingen : Psalm 98: 4
Lezen : Daniël 5
Zingen : Psalm 74: 2, 6, 17, 21
Zingen : Psalm 73: 14, 12
Zingen : Psalm 103: 8, 9

Gemeente, het Woord des Heeren dat op deze oudejaarsavond tot ons komt, kunnen wij vinden in het boek Daniël, het 5e hoofdstuk, het 25e vers, waar wij het Woord des Heeren aldus lezen:

 

Dit nu is het schrift dat daar getekend is: Mené, Mené, Tekel, Upharsin.

 

Deze Schriftwoorden preken ons vanavond: De vinger van God die een aangrijpend schrift schrijft.

 

1. Het beslissende einde komt

2. Het vonnis wordt geveld

3. De volvoering wordt geboden

 

1. Het beslissende einde komt

 

Gemeente, ‘praetereunt et imputantur’ zijn drie Latijnse woorden, die geschreven staan onder de wijzerplaat van de zonnewijzer op het raadhuis te Middelburg. Wat betekenen deze woorden? ‘Zij gaan voorbij’ – namelijk de uren – ‘en worden toegerekend’. Hier worden wij aan herinnerd, als wij onder het Woord van God afscheid nemen van dit jaar. Want de oudejaarsavond predikt ons de vergankelijkheid van ons leven en het besliste einde van alle dingen. De jaarwisseling wijst ook heen naar de engel, die zwoer bij Hem Die leeft, dat er in eeuwigheid geen tijd meer zal zijn. Daarom heeft de jaarwisseling zoiets indrukwekkends.

Want driehonderdvijfenzestig dagen, tweeënvijftig weken en twaalf maanden zijn weer weggevloeid in de polsslag van de eeuwigheid. Waar is het gebleven? Het is een zucht. Ook van dit achterliggende jaar geldt weer wat er onder de wijzerplaat van de zonnewijzer staat: Zij gaan voorbij en worden toegerekend.

 

Hier spreekt ook onze tekst van. Onze eerste gedachte is: Het beslissende einde is gekomen. Want waar gaat het nu in onze tekstwoorden om? Het verplaatst ons in gedachten naar Babel, waar Bélsazar regeert. Hij is de kleinzoon van Nebukadnézar. Het is waar dat Nebukadnézar regelmatig de vader van Bélsazar wordt genoemd. Dit is een oosterse spreekwijze, want de grootvader werd ook vader genoemd. Er zijn intussen, als deze geschiedenis zich afspeelt, al dertig jaar verlopen sinds Nebukadnézar gestorven is.

Nebukadnézar, de geweldige, de wereldveroveraar, had een zekere eerbied voor de God van Israël. Nadat hij zeven jaar krankzinnig geweest is, heeft hij een proclamatie uitgevaardigd, waarin hij openlijk de kracht van de God van Israël heeft beleden. Tijdens zijn heerschappij nam Daniël ook een grote plaats in aan het hof. Daarna is er veel veranderd. Daniël is om de een of andere reden in ongunst geraakt en leeft nu als een vergeten burger in Babel.

 

Wat is er nu aan de hand in onze tekstwoorden? De kleinzoon van Nebukadnézar, Bélsazar, houdt een geweldig feest. Wij lezen: met duizend geweldigen. Dit zijn duizend ambtenaren met een regeringsfunctie met tientallen vrouwen en bijvrouwen.

Het is echter een weerzinwekkend feest. Waarom is het zo weerzinwekkend? In de eerste plaats wanneer wij letten op het tijdstip van het feest. Want het land is in een vreselijke oorlog verwikkeld en de helft van het leger is al verslagen. Terwijl duizenden soldaten dood op het slagveld liggen en hun moeders en vrouwen diepe smart hebben, houdt Bélsazar zijn weerzinwekkend drinkgelag.

Er is nog een reden. Want tijdens dit feest laat Bélsazar de gouden en zilveren vaten, die zijn grootvader Nebukadnézar uit de tempel in Jeruzalem geroofd had, in de feestzaal brengen. Wij lezen dat de zevenarmige kandelaar tegenover de zetel van de koning geplaatst wordt, recht tegenover een witgekalkte muur. De onreine handen van de feestgasten betasten allemaal de gouden wierookschalen, waarin eenmaal in de tempel de geur van de wierook opsteeg, als symbool van de opstijgende gebeden. Uit de andere vaten drinken zij wijn ter ere van de goden van Babel.

 

Gemeente, wat een vreselijk spotten met de heiligheid van Israëls God. Wat een openlijk tergen van God. Ik lees bij Nahum: De Heere is lankmoedig. Dit is zeker waar. Het is nooit te vertellen hoe lankmoedig de Heere is. Maar Nahum gaat verder: Doch van grote kracht, en Hij houdt de schuldige geenszins onschuldig (Nah. 1:3). Ook Bélsazar zal dit ervaren. Want als hij niet beeft voor de heiligheid van Israëls God, dan zal God hem doen beven voor Zijn gericht. God grijpt in. Het einde is gekomen, de beslissing is gevallen.

 

Want wat gebeurt er? Terwijl zij hier volop aan het feesten zijn, de wijn drinken uit de heilige vaten en de God van Israël openlijk bespotten en tergen, verschijnt opeens te midden van het feestgedruis een hand. Deze schrijft op de witgekalkte muur woorden. Het zijn vreemde woorden, niemand kan deze lezen. Er gaat een schrik door die feestvierende menigte. De koning verstart. Wij lezen: De glans van zijn gelaat wordt veranderd. Hij wordt vaalbleek. Zijn knieën stieten tegen elkaar. Dat betekent: Hij stond te beven als een rietje. Ook zijn geweldigen schrikken. Het was geen heilzame schrik die tot bekering leidde, maar zij kregen het toch benauwd onder deze paar woorden. Het was de schrik van de levende God.

Het is ineens uit met het feest. Ze staren vol schrik naar de muur. Dan roept Bélsazar in zijn angst de gehele wetenschap naar het paleis toe. Alle geleerden, alle professoren moeten komen om te kijken naar de woorden op de muur, om te proberen deze te ontcijferen. Zij proberen het schrift te lezen van voor naar achter, van achteren naar voren, maar zij kunnen het niet lezen. Het is onmogelijk.

Gemeente, dit is het zoveelste faillissement van de wetenschap. Wat zou de wetenschap ook doen met het Woord dat God geschreven heeft? Het is immers voor de wijzen verborgen.

Wanneer de geleerden onmogelijk deze woorden kunnen lezen, dan worden Bélsazar, zijn geweldigen en de vrouwen steeds zenuwachtiger. De beroering neemt toe. Zij turen maar naar de muur, naar de woorden, maar zij kunnen het niet lezen.

Dan, te midden van die verwarring, komt de koningin-moeder binnen. Zij gaat voor Bélsazar staan. Als wij dit hoofdstuk lezen, blijkt wel dat de koningin-moeder niet op haar mondje is gevallen. Want zij gaat haar zoon toespreken. In de woorden die zij spreekt, ligt een ernstige berisping voor Bélsazar. Bélsazar, die liever feest hield dan zich te verdiepen in de geschiedenis van zijn land en volk. Zij zegt: ‘Bélsazar, jij moet weten van Daniël. Wat is het erg, dat jij zijn naam niet weet.’ Zo bestraft de koningin-moeder Bélsazar en zij herinnert hem eraan dat Daniël vroeger in de gunst stond en wijze dingen gesproken heeft.

 

Daniël wordt ontboden. Met de majesteit van kalme rust komt Daniël de feestzaal met heel die zenuwachtige menigte binnen. Nee, Daniël begint niet gelijk de woorden te vertalen. Hij begint eerst met een beschamende geschiedenisles. Daniël gaat Bélsazar eraan herinneren hoe Nebukadnézar zich verhief en door God gestraft werd. Toen raakte hij zijn verstand kwijt en leefde als een beest. Daniël zegt als het ware: ‘Koning, daar had u iets van moeten leren. Want vanavond spot u hier met God. Maar in het leven van Nebukadnézar heeft God bewezen dat Hij niet met Zich laat spotten.’ Zo begint Daniël de geschiedenis op te halen.

Daarna wijst Daniël Bélsazar erop wat nu eigenlijk zijn zonde is. Want hij zegt: Maar gij hebt u verheven tegen de Heere des hemels, en men heeft de vaten van Zijn huis voor u gebracht, en gij, en uw geweldigen, uw vrouwen, en uw bijwijven hebben wijn uit dezelve gedronken, en de goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien, noch horen, noch weten, hebt gij geprezen; maar die God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt (vers 23). Dat is zijn zonde. Gij hebt God niet verheerlijkt. Dat had Bélsazar vergeten.

 

Dit is de zonde van nalatigheid. Want, gemeente, de verheerlijking van God is het levensdoel van de mens. God heeft daar de mens voor geschapen en het leven voor gegeven. Wie dit nalaat in zijn leven heeft zijn levensbestemming gemist en het doel van zijn leven niet begrepen. Het zijn mislukte levens waar God boven moet schrijven: Gij hebt mij niet verheerlijkt.

Laten wij op deze oudejaarsavond hier eens op letten. Want laten wij maar eerlijk zijn. Wij spreken van een welbesteed leven, als iemand altijd gezorgd heeft voor zijn gezin en zaak. Maar als God in dit leven niet verheerlijkt is, dan is dit welbestede leven een mislukt leven.

Laten wij daarmee allemaal tot onszelf inkeren. Vraag het u eens op deze oudejaarsavond af: Waar is het u in het leven eigenlijk om te doen? Om God? Hebt u ook in het achterliggende jaar Zijn Naam en Zijn eer liefgehad? Lag dit teer in uw leven? Wat moet u boven uw leven schrijven? Hebt u God verheerlijkt? Meisjes en jongens, is God nu het hoogste in jullie leven geweest?

Of moet God vanavond boven uw leven schrijven, net als bij Bélsazar: Die God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt? Denk eraan: Goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid; maar de gerechtigheid redt van de dood (Spr. 11:4). Als u God niet verheerlijkt hebt in het achterliggende jaar, Hij niet het hoogste is geweest, beef dan voor het Schrift van God.

Ik hoop dat u zo het oude jaar niet uitkomt. Maar buig uw knieën als een eerrover Gods en zeg: ‘Wat is mijn leven dit jaar geweest? Ik heb mij om zoveel dingen druk gemaakt, maar U niet verheerlijkt.’ Het mocht wel de belijdenis van ons hart zijn: ‘Ik verfoei mij in stof en as. Want wie zijn wij voor Zijn aangezicht en wie hadden wij moeten zijn?’

 

Nu wordt Bélsazar gewaarschuwd. Want het schrift op die muur is door God bedoeld als een laatste roepstem en laatste waarschuwing. Zo goed is God. Nog roept Hij Bélsazar voor de laatste keer tot bekering. Dat is de bedoeling van dit schrift. Al stond de levensklok van Bélsazar op vijf minuten voor twaalf, nog steeds is het voor hem genadetijd. Ook als de vinger van God alleen nog maar schríjft. Maar wee Bélsazar, als de vinger van God hem zal aanraken.

God laat u ook nu nog, voor de laatste keer dit jaar, waarschuwen. Hij laat u nog roepen, Hij laat u nog nodigen. Zo goed is Hij voor eerrovers boven wiens leven geschreven moet worden: ‘Mij hebt Gij niet verheerlijkt.’

 

Dit is onze eerste gedachte: Het beslissende einde gekomen. Nu komen wij bij onze tweede gedachte: Het vonnis wordt geveld. Maar zingen wij eerst uit Psalm 73, het veertiende vers:

 

Wie, ver van U, de weelde zoekt,

Vergaat eerlang en wordt vervloekt;

Gij roeit hen uit, die afhoereren

En U de trotse nek toekeren;

Maar ‘t is mij goed, mijn zaligst lot,

Nabij te wezen bij mijn God;

‘k Vertrouw op Hem, geheel en al,

De Heer’, Wiens werk ik roemen zal.

 

2. Het vonnis wordt geveld

 

Nadat Daniël Bélsazar gewezen heeft op zijn zonde, dat hij God niet heeft verheerlijkt, gaat Daniël de woorden vertalen. Hij zegt: ‘Luister, koning, dit is het schrift dat daar geschreven is: Mené, Mené, Tekel, Upharsin.’

Dit is de uitlegging van deze woorden: Mené; God heeft uw koninkrijk geteld, en Hij heeft het voleind. U hoort, dat eerste woord, Mené, wordt herhaald. Dit doet de Heere om de zekerheid ervan uit te drukken. Het woordje Mené betekent: geteld. In dit woordje Mené wordt het beeld gebruikt van een boekhouder die zijn kas afsluit. God heeft de balans opgemaakt van het leven van Bélsazar. God is gaan tellen.

Als God de balans opmaakt, dan komen aan de debetzijde alle schulden en onbetaalde rekeningen. Wat komt er dan aan de creditzijde? Er staat niets. Het eindigt in een ontzaglijk tekort. Mené, Mené, geteld, geteld.

 

De oudejaarsavond predikt ons dat eenmaal ook het einde van ons leven zal komen. Het is waar, de Heere heeft dit jaar de boom van ons leven nog laten staan en gezegd: Ik zal haar omgraven met mest, misschien zal zij vrucht geven. Daar hoeven wij echt niet oud voor te zijn, meisjes en jongens. Want als wij bij het einde van ons leven zijn, zal de Heere ook bij ons gaan tellen en de balans van uw en jouw leven opmaken. Hoe zal de uitkomst dan zijn, gemeente? Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zal Hij dan vruchten vinden, die voor Hem kunnen bestaan?

Laten wij maar eerlijk zijn. Hoe is het vaak op oudejaarsavond? Wij hebben het druk met van alles en nog wat en ’s avonds ook nog gauw naar de kerk toe. Dan snel naar huis toe, en daar passeren allerlei toestanden de revue. Wij besluiten misschien met te zeggen: ‘Het is een donkere tijd.’ Daarna nemen wij nog een oliebol, een hapje en een drankje. Misschien wordt er nog een traan weggepinkt over het een en ander en uiteindelijk gaan wij naar bed. De vraag waar het om gaat, is niet aan de orde gekomen. Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Als God gaat tellen, en de balans opmaakt van uw en jouw leven, zal het dan goed zijn?

 

Als wij zakenman zijn, dan zorgen wij ervoor onze boekhouding in orde te hebben en om onze boeken zo gauw mogelijk af te sluiten. Hoe is het nu bij God in uw leven, de Kenner der harten? Zeg nu vanavond alstublieft niet: ‘Even wachten, dat komt later wel.’

Nee, gemeente, de oudejaarsavond bepaalt ons bij het beslissende einde. Man of vrouw, jongen of meisje, zal het goed zijn, als Hij je zal onderzoeken over je kerkgang, je catechisatie? Als Hij je zal onderzoeken hoe je naar de preken geluisterd hebt in de kerk? Ik weet het wel. Van nature heeft een mens een soort ingebouwd mechanisme om dat een beetje weg te duwen. Niet te veel aan denken en niet zo somber zijn! Vooruit maar, wij nemen nog maar iets en dan gaan wij naar bed. Morgen, Nieuwjaar, dat is toch ook weer gezellig.

 

Maar zo laat ik u vanavond niet gaan. Zo mág ik u vanavond niet laten gaan. Wij moeten allemaal geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus. Hoe is het als God gaat tellen? Want dan moet ik dit zeggen: Als de balans opgemaakt wordt en u bent onbekeerd en onverzoend met God, dan zult u eindigen met een geweldig tekort, net als Bélsazar. Het negatieve saldo van uw leven zal oneindig zijn.

Kom, gemeente, leef daar niet overheen. Meisjes en jongens, smeek vanavond, doe het maar hier in de kerk: ‘Heere, breek mijn harde hart alstublieft.’ Opdat het onze belijdenis zal zijn:

 

Zo Gij in 't recht wilt treden,

O Heer’, en gadeslaan

Onz’ ongerechtigheden,

Ach, wie zal dan bestaan?

 

Mené, Mené, geteld, geteld.

 

Nu komt Daniël bij het derde woord: Tekel. Daniël vertaalt dit in: Gij zijt in weegschalen gewogen; en gij zijt te licht gevonden. Tekel betekent: wegen. Want God telt niet alleen, God weegt ook. Dat wil zeggen: God vraagt naar het gewicht. Hij vraagt naar de inhoud van uw leven.

Stelt u zich eens een ouderwetse weegschaal voor. U kent ze misschien nog, met aan twee kanten een schaal. Wat doet de Heere nu? De Heere heeft Bélsazar in de weegschaal gelegd. En na alles tegenover elkaar gewogen te hebben, moet de Heere zeggen: ‘Gij zijt te licht bevonden. Uw leven had geen inhoud, het was een leeg leven. Want u bent vergeten Míj te verheerlijken.’

 

Welnu, dit is ook de boodschap voor nu. Elk leven dat God niet tot inhoud heeft, is een leeg leven. Tekel, gewogen.

Gemeente, ik kijk u allemaal aan vanavond. Als uw leven, en dat van jou, meisje en jongen, komt te liggen op die onbedrieglijke weegschaal van God, wat zal dan het resultaat zijn van al uw dagen in dit jaar? Waren de dagen, die gelegd worden op de weegschaal van God, zwaar van vruchten van bekering? Waren die dagen zwaar van vruchten van strijd tegen de zonde? Waren de dagen zwaar van gebed en zelfverloochening? Kortom, waren de dagen in uw leven zwaar van verheerlijking van God? Wanneer God al deze dagen op de weegschaal gaat leggen, als wij aan het einde staan. Als al onze gedachten, begeerten, wilsneigingen, verbeeldingen, dromen, fantasieën, ons lachen, woorden, daden, al ons persoonlijk, huiselijk leven en alles wat u gedaan hebt, op de weegschaal van God komt, wat is dan de uitkomst?

 

Want wij komen allemaal net als Bélsazar te liggen op die onbedrieglijke weegschaal van God. Ziet u die weegschaal voor u met de twee schalen? Dan legt God aan de ene kant alles van uw leven en aan de andere kant legt God de onbedrieglijke weegstenen van Zijn gerechtigheid, van Zijn deugden, van Zijn Naam en van Zijn heilige wet.

Kijk, dat gebeurde hier bij Bélsazar ook. In die ene schaal Bélsazar met heel zijn leven en in de andere schaal de weegstenen van Gods gerechtigheid en van Gods Naam en wet. Toen sloeg de weegschaal helemaal door. Gewogen en te licht bevonden. Hoe zal dat bij u zijn en bij jou, meisje of jongen?

Want zult u eraan denken, ook uw deugdzame leven kan nooit opwegen tegen de onbedrieglijke weegstenen van Gods heilige deugden. Al uw goede werken, plichtsbetrachtingen, gestalten en werkzaamheden, kunnen nooit opwegen tegen de onbedrieglijke weegstenen van Gods gerechtigheid, Zijn Naam en eer. Alles wat wij proberen aan te brengen om wat gewicht in de schaal te brengen, helpt niet. Want die weegschaal slaat hopeloos door. Te licht bevonden.

Heel ons leven, úw leven, jouw leven, mijn leven, komt te liggen op de weegschaal van God. Tekel, gewogen en te licht bevonden.

 

Zitten er nu mensen in de kerk in wier hart dat waarheid is? Die het, misschien wel stilletjes, in hun hart met verdriet moeten uitschreeuwen:

 

O Heer’, Gij zijt weldadig;

Straf mij niet ongenadig

In Uwen toornegloed.

 

Wij hebben wellicht van alles geprobeerd om nog wat gewicht aan te brengen vanuit een verbroken werkverbond, maar het moet allemaal falen. Tekel, gewogen, te licht bevonden. Want brandofferen noch offers voor de schuld voldeden aan Zijn eis noch eer.

 

Zitten hier vanavond nu mensen in wier hart dit waarheid is? Luister dan.

Als hier nu een punt zou staan, zou dat rechtvaardig zijn, maar ook vreselijk. Maar ik mag u vanavond ook boodschappen de onvergelijkbare goedheid van de Heere, de rijke boodschap van Gods genade. Waar wij nooit gewicht aan kunnen brengen in de weegschaal, heeft God Zelf voor een gewicht gezorgd. Dat gewicht hebben wij de achterliggende dagen gezien in de kribbe: Zijn Zoon. Dit is Zíjn gerechtigheid: het borgwerk van de Heere Jezus.

Gemeente, de verdienste van de Heere Jezus, dat is nu het gewicht waardoor wij niet te licht worden bevonden, als wij in dit gewicht mogen delen. Daarom, als u nu in de kerk zit en moet zeggen: ‘Als God gaat wegen, dan word ik hopeloos te licht bevonden, dan eindig ik in een vreselijk tekort’, luister dan. Dan zeg ik tegen u: Hef dan uw neergebogen hoofden op! Zie dan op de Gave van Gods gadeloze liefde. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3:16). Met deze Gave van God, de Heere Jezus, worden wij niet te licht bevonden. Wanneer een arme zondaar door het geloof bij de Heere Jezus mag schuilen en de toevlucht mag nemen tot Zijn gerechtigheid en onder de schaduw van Zijn middelaarsvleugelen mag schuilen, dan komt de weegschaal in evenwicht. Dan daalt er een vrede in ons hart, die alle verstand te boven gaat.

 

Nu zit er misschien vanavond ook iemand in de kerk, die zegt: ‘Het is waar, de Heere Jezus is me dierbaar en onmisbaar geworden. Maar weet u waar ik nu zo mee tob? Is het wel voor mij? Zou ik er wel deel aan hebben?’

Luister dan ook. Laat ik u dan dit toebidden: Laat nu eens alle eigen gewichten los, om als een te licht bevondene, als een waardeloze in uzelf, als een die alles verbruid heeft, aan Zijn voeten te komen. Als u nu zo aan Zijn voeten komt, dan zeg ik u: Blijf daar maar liggen. Want Hij heeft het Zelf gezegd: Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh. 6:37). In de gemeenschap met deze Christus komt deze schaal in evenwicht. En dan mag het geloof de hand leggen op deze Zaligmaker, en mag het zeggen: ‘Aan dit Lam hebt Gij, o God de Vader, genoeg. Al Uw deugden zijn in Hem verheerlijkt. Maar aan dit Lam, de Heere Jezus, heb ook ík, arme zondaar, genoeg.’ Want in de erkentenis van onze strafwaardigheid wil Hij genade bewijzen in de Heere Jezus Christus, op Wie al onze ongerechtigheden zijn aangelopen. Ik mag u vanavond prediken: In de Heere Jezus is een gans zeer uitnemend gewicht, dat opweegt tegen alle andere gewichten!

 

Mené, Mené, Tekel. Oudejaarsavond, het predikt: God gaat tellen, God gaat wegen in ons aller leven. Dan is het van onze kant een bankroete zaak. Maar als u dit mag bekennen, dan zal er meer zijn. Want ziet u daar deze vreemde woorden op de muur steen: Mené, Mené, Tekel, Upharsin? Dan zie ik van deze vier vreemde woorden een lijn lopen naar het Nieuwe Testament, de tégenhanger van deze woorden. Want in het Nieuwe Testament staan ook vier vreemde woorden. Weet u welke vier er in het Nieuwe Testament staan? Eli, Eli, Lama Sabachthani (Matth. 27:46). De uitleg is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? De toepassing hiervan is: Hij heeft Zich vernederd tot in de allerdiepste versmaadheid en angsten der hel. ‘Mijn God, Mijn God, waarom verlaat Gij Mij?’ Opdat wij tot God genomen en nimmermeer van Hem verlaten zouden worden.

Gemeente, door het geloof in de Heere Jezus Christus is er geen tekort. Dan komt de schaal in evenwicht. Dan zingen wij, en laten wij het eerst met elkaar zingen uit Psalm 73, het twaalfde vers:

 

‘k Zal dan gedurig bij U zijn,

In al mijn noden, angst en pijn;

U al mijn liefde waardig schatten,

Wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten.

Gij zult mij leiden door Uw raad,

O God, mijn heil, mijn toeverlaat;

En mij, hiertoe door U bereid,

Opnemen in Uw heerlijkheid.

 

3. De volvoering wordt geboden

 

Want Daniël verklaart ook het vierde woord, Upharsin. Dan zegt hij: Peres; uw koninkrijk is verdeeld, en het is de Meden en de Perzen gegeven. Waarom staat hier Peres? ‘Pharsin’ is het meervoud van het woordje ‘peres’. En dit betekent: stuk. Er staat dus dat Babel uiteen is gevallen in twee stukken, namelijk het rijk van de Meden en de Perzen.

 

Dat was de laatste roepstem tot Bélsazar. Wat is nu de uitwerking van deze preek van Daniël? De uitwerking van deze roepstem van God? Ze applaudisseren! Ze applaudisseren wel, maar geloven er helemaal niets van. Want wat gebeurt er? Bélsazar benoemt Daniël tot de derde heerser in zijn rijk. En dat rijk zal geen uur meer bestaan. Begrijpt u het, gemeente? Ze applaudisseren om het talent en vernuft van de prediker, maar hun hart zegt geen amen op de inhoud.

Dit gebeurt nog zo vaak ook in de kerk. Wij knikken en zeggen: ‘Het was weer mooi’, of: ‘Het was ernstig’, of: ‘Het was rijk.’ Intussen gaan wij weer over tot de orde van de dag.

Zo was het met Bélsazar ook. Dan zien wij hem met geschenken naar Daniël toekomen. Wat een vreselijk iets! Hij komt met handenvol geschenken in plaats van met lege handen voor God neer te vallen. Dat is de uitwerking. De roepstem wordt niet ter harte genomen. Daarom komt diezelfde nacht nog het einde. Nu is het uit.

 

Gemeente, u wordt vandaag ook nog geroepen, de laatste keer van dit jaar. Anderen niet, tienduizenden mensen zijn gestorven dit jaar. Wij zijn niet beter. Wat is de Heere goed, dat Hij u nu voor de laatste keer waarschuwt. God heeft gezegd tegen u, en tegen jou ook, meisje of jongen – ik hoop dat je de preek gevolgd hebt – dat Hij gaat tellen aan het einde van uw leven, en wegen. Van uzelf uit zult u eindigen met een ontzaglijk tekort. Maar ik heb u ook mogen boodschappen hoe u wél voor God kunt bestaan. In het gewicht, van God gegeven; in de Gave van Zijn liefde.

 

Gemeente, deze Heere Jezus strekt ook nu nog Zijn armen uit tot u allemaal en zegt: ‘Ouderen en jongeren, kom tot Mij. Hoort en uw ziel zal leven!’ Ga toch het oude jaar niet uit buiten de Heere. Smeek dan maar net als Bartiméüs: Gij Zone Davids, ontferm U mijner (Mark. 10:48). Echt waar, alleen in de Heere Jezus zult u kunnen bestaan. Buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsbederf. Daarom, heden, zo gij Zijn stem hoort, verhardt u niet, maar laat u leiden. Want in de Heere Jezus kan het, in de gemeenschap des geloofs met Hem.

Want als dan de vraag gesteld wordt: ‘Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken?’, weet u wat wij dan mogen antwoorden? ‘Ja, dat zal goed zijn. Want Hij is goed, de Heere Jezus, in Wie ik voor God verschijn. In de gemeenschap des geloofs met de Heere Jezus Christus mag ik het oude jaar uit gaan zonder schuld. Dan heb ik een saldo, zó groot, dat het in eeuwigheid niet kan worden opgemaakt.’

Natuurlijk zijn wij ook bedroefd, omdat wij dit jaar zo weinig hebben liefgehad en er zo weinig vruchten van dankbaarheid waren. Maar aan de andere kant ook blij, want wij mogen het jaar uit met een goed en gerust geweten, omdat er bloed op viel; het bloed van het Lam.

 

Gemeente, wij kunnen weleens verlangen naar het einde van deze wereld. Want dan zullen wij nooit meer hoeven te zondigen. Het zal dan eeuwig, eeuwig juichen zijn: ‘Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij ‘t hebt gedaan.’

Ik wens u een gezegende oudejaarsavond toe en een ontwaken in Hem. Hij belooft: Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren, noch slapen (Ps. 121:4).

Nu is het einde van deze laatste Woordbediening in dit vervlogen jaar. Dat wij dan in stilheid onze knieën mogen buigen voor Hem, Die ons ook dit jaar een Toevlucht is geweest. De Koning nu der eeuwen, de onverderfelijke, de onzienlijke, de alleen wijze God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid (1 Tim. 1:17).

 

Amen.

 

 

Slotzang: Psalm 103: 8 en 9

 

Gelijk het gras is ons kortstondig leven,

Gelijk een bloem, die, op het veld verheven,

Wel sierlijk pronkt, maar kracht’loos is en teer,

Wanneer de wind zich over ’t land laat horen,

Dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren;

Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.

 

Maar ’s Heeren gunst zal, over die Hem vrezen,

In eeuwigheid altoos dezelfde wezen;

Zijn trouw rust zelfs op ’t late nageslacht,

Dat Zijn verbond niet trouweloos wil schenden,

Noch van Zijn wet afkerig d’ oren wenden,

Maar die, naar eis van Gods verbond, betracht.