Ds. J.S. van der Net - Handelingen 2 : 19 - 21
Oorlog en vrede
Handelingen 2 : 19 - 21
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 105: 1, 3 | |
Lezen : | Joël 2: 18-32 | |
Zingen : | Psalm 97: 1, 2 | |
Zingen : | Psalm 98: 1 | |
Zingen : | Psalm 98: 2 | |
Zingen : | Psalm 56: 5 |
Onze tekstwoorden kunt u vinden in de Handelingen van de apostelen, het tweede hoofdstuk, vanaf vers 19 tot en met 21, waar we Gods Woord en onze tekstwoorden aldus lezen:
En Ik zal wonderen geven in de hemel boven, en tekenen op de aarde beneden,
bloed en vuur en rookdamp. De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat de grote en doorluchtige dag des Heeren komt. En het zal zijn dat een iegelijk die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden.
Gemeente, deze Schriftwoorden preken ons: Oorlog en vrede.
Dat zijn de twee hoofdlijnen, de twee hoofdpunten in onze tekst.
We zien hier in de eerste plaats: De oorlogsverklaring van de Heilige Geest.
Maar in de tweede plaats zien we hier ook: Het vredesaanbod van de Heilige Geest.
1. De oorlogsverklaring van de Heilige Geest
Gemeente, meisjes en jongens, kinderen, ik zeg vandaag tegen jullie: ‘Jullie zijn allemaal kinderen met een heel zondig hart. Er deugt helemaal niets van je. Je hebt een heleboel zonde.’
Hoe vind je dat, als ik dat tegen je zeg? Nu, ik denk dat er vast wel veel meisjes en jongens in de kerk zijn die het helemaal niet leuk vinden, als dat tegen je gezegd wordt. En soms worden mensen zelfs heel boos. Ik hoorde pas van een jongetje dat was gaan spelen bij de buurvrouw. Die buurvrouw deed nergens aan en tijdens het spelletje zei hij tegen die buurvrouw: ‘U hebt ook een heleboel zonde hè?’ Toen werd die mevrouw boos, heel erg boos. Ze zei: ‘Wat ben jij brutaal. Zulke dingen moeten je papa en je mama je helemaal niet leren. Ik maak zelf wel uit wat zonde is en wat het niet is.’ Dan gebeurt het vaak dat er ruzie komt. De mensen worden boos en geïrriteerd en ze snauwen.
En zo is het nog altijd. Als de Heilige Geest in ons leven komt en Hij maakt ons bekend met onze zonde, dan geeft dat irritatie. Dan geeft dat vijandschap, dan geeft dat tegenstand. En daar gaat het nu vandaag in de preek ook over.
Onze tekstwoorden zijn genomen uit de pinksterpreek van Petrus, waarin Petrus het heilsfeit van Pinksteren verklaart. En dan neemt Petrus die tekst uit Joël; die spreekt hij uit tot al die mensen die voor hem staan. Die tekst gaat over het laatste van de dagen. En dan zegt Petrus: ‘Mensen, dat laatste van de dagen waarover Joël spreekt, dat is nú aangebroken. Met de komst van de Heilige Geest in de gemeente. De oude tijd is voorbij.’
Wat heeft Joël gezegd? Wel, in de tijd van Joël kwam er een vreselijke sprinkhanenplaag over Juda. Die sprinkhanen vraten alles kaal. De anders zo bloeiende akkers werden veranderd in dorre vlakten. En wat zeiden de mensen? ‘O, wat een vreselijke natuurramp!’ Maar toen zei Joël tegen de mensen: ‘Nee mensen, je moet verder kijken dan je neus lang is. Dit is niet alleen een natuurramp waardoor alles kaal gevreten wordt door de sprinkhanen, maar het is een oordeel van God. God gaat vóór die sprinkhanenplaag uit. God komt ten gerichte. Dit is het oordeel over de zonde van Juda.’
Dan ziet Joël in een profetisch vergezicht, over die sprinkhanenplaag heen, de grote dag van de Heere naderen, waarop God ten gerichte zal naderen over de gehele aarde. En dan zegt Joël ook: ‘Aan die grote dag van het oordeel zal ook de komst van de Heilige Geest voorafgaan.’ En met de komst van de Heilige Geest zullen er ook allerlei verschrikkelijke gebeurtenissen komen. Aardbevingen, oorlogen, en dat zal blijven doorgaan en steeds erger worden.
Petrus zegt: ‘Dat gaat nú beginnen.’ Nú gaat gebeuren waar Joël over gesproken heeft. Vanaf Pinksteren gaat de Heilige Geest Zijn geweldige strijd aanbinden tegen de machten van de duisternis. De weg van de Heilige Geest na Zijn komst op de aarde zal een weg zijn van bloed, van vuur, van rookdamp. Dat zal een weg zijn van wonderen in de hemel boven, maar ook van tekenen op de aarde beneden. Ze zullen in de laatste dagen gezien worden, zegt Petrus, zoals de profeet Joël gezegd heeft. Want hij zegt: En ik zal wonderen geven in de hemel boven, en tekenen op de aarde beneden, bloed en vuur en rookdamp.
Petrus haalt de profeet Joël aan: in de hemel boven. Want, jong en oud, daar begint het: in de hemel boven. Alles wat God doet, begint in de hemel boven. Dan denk ik ook aan de Hemelvaart. Dat moet u thuis maar eens nalezen in Openbaring 12. Bij de Hemelvaart heeft Michaël gestreden tegen de draak, tegen de duivel. Toen is de duivel op de aarde geworpen door Michaël. En daarom: als met Pinksteren de Heilige Geest komt, wordt op de aarde deze strijd met de duivel voortgezet. De strijd tussen de Heilige Geest en het beest, de draak, de duivel. En daarom wordt ook vanaf Pinksteren vervuld: en tekenen op de aarde beneden, bloed en vuur en rookdamp.
Bloed… Dan denk ik, meisjes en jongens, aan de martelaren in de eerste eeuwen. Zij werden gedood als zij in de arena voor de leeuwen werden geworpen. Vuur en rookdamp… Dan denk ik aan de vervolgingen die direct na de Pinksterdag begonnen zijn. Jakobus werd door het zwaard gedood. Stefanus werd gestenigd. Petrus werd aan een kruis gehangen. En onder Nero stierven de christenen in de parken rond zijn paleis, waar ze als levende fakkels dienden als verlichting. En eeuwen later, tijdens de Hervorming, waren er de brandstapels waarop de martelaren omkwamen. En ook in onze tijd zijn er kerken die verdrukt en vervolgd worden. Christenen worden steeds meer naar de zijlijn gedreven. Dat gebeurt ook in ons land. We zien het in het politieke gebeuren.
Ja gemeente, hoe meer de genade van God aan deze wereld verkondigd wordt en overvloedig wordt, des te sterker zal de tegenstand openbaar komen. Want waar de Heilige Geest Zijn overwinnend spoor door de wereld trekt, daar wordt hij op de voet gevolgd door de duivel. Dat is ook in het persoonlijk leven zo. Als we God vrezen, wordt de Heilige Geest op de voet gevolgd door de duivel. Het spoor van de Heilige Geest is er één van bloed, vuur en rookdamp.
De tijden van nu kunnen ons terecht beangstigen. Het lijkt wel alsof het zich steeds meer toespitst. Wie op de bres wil staan voor het Woord en de eer van God, moet er steeds meer op rekenen dat men alleen komt te staan. Het beest uit de afgrond sleept het grootste deel van ons volk achter zich aan ten verderve.
Maar één ding mag de Kerk des Heeren troosten: door dit alles heen volvoert de Heilige Geest Zijn overwinnend werk. Ook vandaag! Hij blijft bij Zijn gemeente. En ook dit mag troosten: dat alles in het Woord is voorzegd. Het moet zo geschieden. Het wordt vervuld wat hier staat: En Ik zal wonderen geven in de hemelen boven, en tekenen op de aarde beneden, bloed en vuur en rookdamp.
En nu zit er misschien wel een meisje of een jongen in de kerk die vraagt: ‘Waarom moet dat nu zo? Als de Heilige Geest met Pinksteren op de aarde komt, waarom moet Hij dan zoveel tegenstand ontmoeten? Waarom moet het spoor van de Heilige Geest een spoor worden van bloed, vuur en rookdamp? Waarom?’
Als we daar antwoord op moeten geven, dan kunnen we daar wel iets van zeggen. De Heere Jezus heeft gezegd: ‘De Heilige Geest gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel.’ Dat is het antwoord. Maar wie wil er nu weten van zonde, gerechtigheid en oordeel? Als de Heilige Geest ons aan onszelf ontdekt, slaan de vlammen uit ons hart. O ja, we kunnen de oude waarheid wel beminnen, maar daarom is het nog niet wáár, hoor! Als de Heilige Geest Zijn overtuigend werk in ons hart gaat doen, slaan eerst de vlammen uit ons hart. Dan komt er tegenstand openbaar. Dan komt er vijandschap openbaar.
En dat geldt ook voor de wereld, waarin de Heilige Geest sinds de Pinksterdag Zijn werk volvoert. Want deze wereld ligt in het boze. De wereld is van God afgevallen. Deze wereld is vreemd van God. De wereld is vol van eigengerechtigheid. Daar hangt ook de duisternis van het blinde heidendom. En daarom, in deze wereld is het kruis van de Heere Jezus Christus en de weg van vrije genade één grote ergernis. Want deze wereld wordt bewoond door natuurlijke mensen, die de dingen van Gods Geest niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden. In deze wereld gaat de overste der duivelen, de satan, briesend tekeer tegen de Heilige Geest.
Gemeente, meisjes en jongens, gaan jullie, gaat u het nu begrijpen? In zo’n wereld kan het niet anders, of het ware werk van de Heilige Geest roept grote weerstand op. Daarom gaat de weg van de Heilige Geest door bloed en vuur en rookdamp. In zo’n wereld moet het werk van de Heilige Geest wel tegenstand opwekken.
Ik moet er nog iets bij zeggen, namelijk dit: daar stuurt de Heilige Geest het ook op aan. Want als de Heilige Geest op de zaligheid gaat aan werken, werpt Hij een mens neer in al zijn vermeende vroomheid. Dan werpt Hij een mens neer in zijn blinde heidendom. De Heilige Geest werpt het vuur op de aarde, want Hij verbrandt al onze eigen werken. Wat denkt u, zou dat geen vijandschap opwekken? Daar wil de wereld niet aan, maar daar wilt u ook niet aan. En jij ook niet en ik ook niet. Als de Geest in ons leven al onze vroomheid gaat verbranden en heel onze eigenwaarde in het vuur werpt, dan komt er tegenstand in ons.
Sinds de val van Adam zitten we toch zelf op de troon? Vanaf de val in Adam willen we toch zelf de teugels in handen houden? Maar daar blaast de Heilige Geest tegen in. Daar werpt Hij het vuur in. Want Hij is gekomen om Christus te verheerlijken. De Heilige Geest is niet gekomen om ons in het zonnetje te zetten, maar om Christus te verheerlijken; en Christus wordt alleen maar verheerlijkt waar de mens op het diepst vernederd wordt. En zie, daarom trekt de Heilige Geest door deze wereld een spoor van rook, van bloed, van vuur.
Als u door Gods genade – en bid daarom – aan de zijde van God gebracht bent, als u overtuigd, overwonnen en ingewonnen bent door de Heilige Geest, dan moet u er ook maar mee rekenen dat Christus gezegd heeft: In de wereld zult gij verdrukking hebben (Joh. 16:33). Bloed en vuur en rookdamp.
Gemeente, meisjes en jongens, in deze tijd zien we dat de tegenstelling steeds groter begint te worden: vóór Christus Jezus of tégen Christus Jezus.
Er zijn immers maar twee soorten mensen. De ene soort is de mens die door de Heilige Geest geleid wordt. En de andere soort is de mens die door het beest, door de duivel, geleid wordt. O ja, wij maken vaak andere indelingen. Wij maken vaak andere vakjes. Maar ten diepste zijn er maar twee soorten mensen: mensen die door de Heilige Geest geleid worden of mensen die door het beest geleid worden.
De mensen die door de Heilige Geest geleid worden, hebben in hun diepste zielennood Jezus leren kennen als Borg en Zaligmaker. Zij hebben leren ervaren dat hun werkzaamheden zich richten op Jezus alleen. Mensen van het beest… och, zij hebben genoeg aan een beetje godsdienst. Ze hebben genoeg aan allerlei dingen van deze wereld.
Deze tegenstelling gaat zich in onze tijd steeds meer toespitsen ten opzichte van het werk van de Heilige Geest. Het zal steeds feller openbaar komen. Het werk van de geest uit de afgrond tegenover het werk van de Heilige Geest. Het zal zo erg worden, zeggen Joël en Petrus hier, dat de zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed. Dat zal gebeuren éér de grote en doorluchtige dag des Heeren komt. En daarom gaat de weg van de Heilige Geest sinds de Pinksterdag door bloed, vuur en rook. Want de Heilige Geest ondervindt weerstand als Hij overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel.
Calvijn zegt op een zeker ogenblik: ‘Waarom is dat zo? Nu, in de eerste plaats moeten de mensen wel aangezet worden door allerlei benauwdheden, omdat ze van zichzelf zo traag zijn om Jezus aan te nemen.’ Dat is het eerste wat Calvijn zegt. En dan zegt hij ook nog: ‘Omdat Christus de vermoeiden en de beladenen tot Zich roept, is het nodig dat wij eerst door veel rampen verootmoedigd worden, opdat wij nederigheid mogen leren. Want als het ons voor de wind gaat, steken de mensen hun hoornen vol trots omhoog en wie het op de aarde nog zo goed kan vinden, moet noodzakelijkerwijs Christus wel verachten.’ Dat is het tweede. En in de derde plaats zegt Calvijn: ‘Omdat de mens geneigd is om zijn vleselijke lust te zoeken, is het nodig dat hij aangespoord wordt om de rust ergens te zoeken. De schatten van Christus zijn hemels en daarom oefent God ons door velerlei ellende naar het vlees, om het geluk buiten de wereld te zoeken in Jezus alleen.’
Kijk, gemeente, zo spreekt Calvijn. En daarom gaat het in de wereld zoals het moet gaan. Laten de oordelen Gods die over de aarde gaan, u en jou daarom mogen uitdrijven tot de énige toevlucht in Christus Jezus. Want, zegt Petrus, straks komt die doorluchte dag. En die doorluchte dag is de dag dat alles openbaar zal komen. Op die doorluchte dag zal alles aan het licht komen. Op die doorluchte dag zult u en jij van ieder werk rekenschap moeten afleggen.
Gemeente, hoe zal het op die doorluchte dag met u zijn? Zal het goed zijn als God u zal onderzoeken? En jullie, meisjes en jongens? Ach, de Heilige Geest is uitgestort. De Heilige Geest woont in de gemeente. Nóg wil de Heilige Geest u alles leren wat nodig is tot het leven en de zaligheid.
En als dat mag gebeuren, verklaart de Heilige Geest de oorlog. Want alles wat geen God en geen Christus is, brandt de Heilige Geest uit. Dan zegt de Geest ons ook onze valse rust op. Zalig als de Geest zó Zijn werk gaat doen in ons leven. Dan komt er wel tegenstand, maar de Heilige Geest kan die tegenstand overwinnen. Zalig pinksterfeest, waar de Heilige Geest ons Christus verklaart en Christus schenkt!
De oorlogsverklaring van de Heilige Geest. Maar dan nu in de tweede plaats: het vredesvoorstel. Laten we eerst echter samen gaan zingen uit Psalm 98 het eerste vers:
Zingt, zingt een nieuw gezang de HEERE,
Die grote God, Die wond’ren deed;
Zijn rechterhand, vol sterkt’ en ere,
Zijn heilig’ arm wrocht heil na leed.
Dat heil heeft God nu doen verkonden,
Nu heeft Hij Zijn gerechtigheid,
Zo vlekkeloos en ongeschonden,
Voor ’t heidendom ten toon gespreid.
2. Het vredesaanbod van de Heilige Geest
Bloed, vuur en rookdamp. Oorlog!
De Heilige Geest ondervindt tegenstand als Hij in deze wereld werkt in de harten van mensen. Maar het gaat verder. Want dan zegt Petrus: En het zal zijn dat een iegelijk die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden.
Deze woorden moet je natuurlijk lezen tegen de achtergrond van de voorgaande verzen. Want die doorluchte dag komt snel naderbij sinds de Pinksterdag.
En nu is de grote vraag voor u, voor jou en voor mij: aan welke kant staan we? Weet je nog, meisjes en jongens, wat ik net gezegd heb? Er zijn tenslotte maar twee soorten mensen. Of de mensen die door genade aan de kant van Jezus staan, óf mensen die aan de kant van het beest, van de duivel staan. Natuurlijk, wij willen graag een derde soort. Dat is veel gemakkelijker. Ik noem dat wel eens een soort groenstrook langs de smalle weg. Ja, die smalle weg, die is zo lastig en zo moeilijk, dat weet ik allemaal wel… En de brede weg, dat kan natuurlijk ook niet. Op zo’n groenstrook naast die smalle weg, dan zit je er zo tussen in… Een derde soort. Maar die bestaat niet. Want die groenstrook behoort bij de brede weg.
Zeg het nu zelf maar. Hoort u nu nog onder de volgelingen van het beest uit de afgrond, die wij in Adam zijn toegevallen? Leeft u nu nog steeds onverzoend met God? Meisjes en jongens, kinderen, aan welke kant staan jullie? Aan de kant van Jezus of aan de kant van het beest?
Als we onbekeerd zijn, betekent dit dat we aan de kant van het beest staan. Aan de kant van de duivel. Maar dan mag ik u toch op deze pinksterdag nog prediken dat er behoud voor u en jou is. Voor u en jou kan het nog! Want de Heilige Geest is niet alleen gekomen om de wereld te oordelen. De Heilige Geest is niet alleen gekomen om te strijden tegen het beest en die hem aanhangen, maar de Heilige Geest is ook gekomen om de eeuwige ontkoming aan het strenge oordeel van God te verkondigen.
‘Ja,’ zegt er nu een meisje of een jongen, ‘maar hoe gaat dat dan? Ontkomen aan het strenge oordeel van God, bekeerd worden, hoe gaat dat in zijn werk? En kún je daar dan wel aan ontkomen, aan die toorn van God?’ Jazeker! Want dan zegt het Woord van God vandaag: En het zal zijn dat een iegelijk die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden. Hoort u dat? Aanroepen! Dat is de weg. Aanroepen! Dat is het middel. De Naam van de Heere aanroepen!
Gemeente, die uitdrukking ‘de Naam des Heeren’ komen we heel vaak in het Oude Testament tegen. Dat begint al in het boek Genesis. Denkt u maar aan Enos, die de Naam des Heeren aanroept. Denkt u maar aan de aartsvaders als ze altaren bouwden; dan riepen ze de Naam des Heeren aan. En Psalm 116 zegt het toch ook: ‘En ik riep de Naam des Heeren aan, in al mijn nood.’ Die uitdrukking ‘de Naam des Heeren’ geeft eigenlijk het wezen van de ware godsdienst aan. Wat moeten we aanroepen? De Naam des Heeren.
En wat is dat nu eigenlijk? De Naam des Heeren? Want dat is niet zomaar een naam, zoals wij allemaal een naam hebben. De één heet Maria, de ander heet Pieter, enzovoort. Wat zeggen die namen over ons? Nou, die namen van ons zeggen over ons niet zo veel. We zijn vaak vernoemd naar onze opa of oma. Of onze ouders hebben een naam verzonnen die ze zelf mooi vinden. Nee, die Naam des Heeren is niet een naam zoals wij die dragen. Want in de Naam van de Heere onthult God Wie Hij is. In die Naam van de Heere laat Hij zien Wie Hij zijn wil. Zo heeft de Heere Zijn Naam bekendgemaakt aan Mozes bij de brandende braambos. God is de Ik zal zijn Die Ik zijn zal. En in die Naam, de Ik zal zijn Die Ik zijn zal, maakt Hij Zich bekend als de onveranderlijke en de trouwe Verbondsgod. En met die Naam, Ik zal zijn Die Ik zijn zal, is God de geschiedenis van Zijn volk Israël ingegaan. Totdat ten slotte deze Naam van de Heere vlees en bloed geworden is in de Heere Jezus Christus. Want de Heere Jezus Christus is de vlees geworden Naam van de Heere. De Heere Jezus zegt: ‘Vader, Ik heb Uw Naam bekendgemaakt op deze aarde.’ In Christus heeft God Zijn grote Naam bekendgemaakt. Dat is de Naam van de Heere.
En nu staat hier dat we die Naam des Heeren moeten aanroepen. Kan dat dan? Nou, we kunnen een naam alleen maar aanroepen als die ons eerst bekend is gemaakt. Een naam die je niet kent, kun je niet aanroepen. En kijk, dat heeft God nu gedaan. Hij heeft Zijn Naam bekendgemaakt aan Zijn volk Israël. Hij heeft Zijn Naam bekendgemaakt aan u, aan jou en aan mij. God heeft Zijn Naam al uitgeroepen, meisjes en jongens, toen je gedoopt werd. God heeft Zijn Naam uitgeroepen in Zijn Woord. En God laat ons de Naam van Hem steeds weer verkondigen als we in de kerk komen en het Evangelie ons wordt gepreekt.
Waarom doet de Heere dat? Waarom laat de Heere steeds maar weer opnieuw Zijn Naam uitroepen? Waarom? Wel, dat doet de Heere opdat u, jij en ik die Naam zouden aanroepen. Doet u dat? Doe jij dat eigenlijk, meisje of jongen, de Naam van de Heere aanroepen? Of zit je in de kerk en hoor je hier of thuis uit de Bijbel lezen, en – nou ja – leg je het dan maar weer naast je neer? Maar je moet weten dat de Naam van de Heere je wordt verkondigd, opdat wij allen, u, jij en ik, die Naam zouden aanroepen!
Aanroepen. ‘Ja,’ zegt een meisje of jongen, ‘maar wat is dat dan, aanroepen?’ Ja, hoe zou ik dat kunnen zeggen? Aanroepen is pleiten op die Naam. Wat is dat? Dat is de Heere Zijn eigen Naam en Woord voorhouden. Dat is een beroep doen op die Naam. ‘Heere, hier staat het toch in Uw eigen Woord! Wie U aanroept in de nood, vindt Uw gunst oneindig groot. Heere, ik heb het niet verdiend, maar zou U het uit genade willen schenken?’ Dat is die Naam aanroepen. Op Zijn Naam pleiten. Doet u dat, pleiten op Zijn Naam? Nogmaals, meisjes en jongens, de Heere heeft Zijn Naam bekendgemaakt, opdat ook jij Hem zou aanroepen.
En nu zie ik ineens het gezicht van iemand betrekken. Waarom? ‘Nou, u zegt wel dat we moeten pleiten, en dat we die Naam moeten aanroepen, maar om die Naam aan te roepen moet een mens toch eerst geroepen worden? Dan moet je toch eerst geroepen worden?’
Ik begrijp wat u bedoelt. En toch zeg ik, gemeente, de Heere roept u en jou al jaar en dag. En de Heere roept al sinds Adam bevend wegvluchtte en zich verborg in het struikgewas. Toen is God Hem achterna gegaan. Toen heeft God hem geroepen: ‘Waar zijt gij?’ En op die eerste roep in het paradijs zijn alle eeuwen door Gods roepstemmen gevolgd. Door heel de Bijbel heen, op elke bladzijde, klinkt die luide roep van de Heere.
En wat heeft de Heere ook u en jou vaak geroepen. Jong en oud, Hij heeft u en jou geroepen toen we gedoopt zijn. Hij roept ons en heeft ons geroepen op de catechisaties. Hij roept ons iedere zondag als we in de kerk zitten en luisteren naar de prediking. Hij roept ons als het Avondmaal bediend wordt, maar Hij riep ook toen u zo ziek was en ook toen er zoveel problemen en zorgen waren en het kruis drukte. Dat zijn ook roepstemmen van de Heere.
En ook vandaag, op deze dag, roept de Heere u en jullie, meisjes en jongens: ‘Wendt u naar Mij toe en wordt behouden!’ Hij roept je toe: ‘Mijn zoon, Mijn dochter, geef Mij uw hart.’ ‘De goddeloze verlate zijn weg en hij bekere zich tot de Heere.’
Zeg het nu eens eerlijk, gemeente. Hebt u zó de Heere al eens horen roepen? Je zat misschien in de kerk en onder de preek werd het zomaar ineens anders. Je merkte bij jezelf: onder al die miljoenen mensen op de wereld bedoelt de Heere míj. Hij spreekt tegen míj. Heb je de Heere zó al eens horen roepen?
Want dan kan het niet anders, of u bent terug gaan roepen. ‘Heere, bekeer mij. Wilt U komen met Uw Heilige Geest in de beestenstal van mijn hart? Heere, trek me alstublieft, dan zal ik U nalopen.’ Gemeente, Hij roept u en jou, opdat we Hem zouden aanroepen.
Nu zie ik hier een meisje zitten en daar een jongen, met een vraag. En misschien ook wel een oudere, met diezelfde vraag. Wat is die vraag? ‘Ja maar, dominee, ik kán toch niet echt roepen? Ik kán de Naam van de Heeren toch niet echt aanroepen? Dat kan ik toch niet?’ Ja, dat is waar. Dat is zo. Maar weet u, er is er Eén Die ten volle weet dat u of jij dat niet kunt. Dat is de Heere. Vraag dan maar: ‘Heere, leer mij bidden zoals het behoort. Leer mij toch om Uw Naam echt aan te roepen.’ Het is het liefste werk van de Heilige Geest om dwalenden de weg te wijzen. Het is het lievelingswerk van de Heilige Geest, om blinden ziende te maken. Daarvoor is Zijn Geest geschonken.
En wat ik u nu zeg, dat geldt ons allemaal. Dan staat er: Want het zal zijn dat een iegelijk… een iegelijk, iedereen! Waar ziet dat op? Wel, dat ziet in de eerste plaats op het wegvallen van het onderscheid tussen Jood en heidenen, want met Pinksteren is de Heilige Geest, zoals Joël ook geprofeteerd had, uitgestort op alle vlees. Op Jood en heiden. De grenzen van Israël worden doorbroken. Pinksteren, dat is zendingsfeest. Een iegelijk!
Maar dat betekent ook: alle leeftijden. Hoor je dat, jongens en meisjes? Je bent nooit te jong om bekeerd te worden. Nooit te jong. Maar, gemeente, u bent ook nooit te oud. Zolang u leeft, leeft u in het heden der genade. Een iegelijk… dat wil ook zeggen: in alle rangen en alle standen. Niemand is te arm. Niemand is te rijk. Een iegelijk! Bij de Heere is geen aanneming des persoons.
En dan ook dit nog. Dat ‘een iegelijk’ geldt naar ieders staat en toestand. Dat betekent: of je nu midden in de wereld leeft, of dat je nu voor grote of grove zonden bewaard bent, u bent voor de Heere nooit te goddeloos. U hebt nooit te diep gezondigd.
Wat een boodschap. Een iegelijk! Gemeente, hoor des Heeren Woord!
Laten wij eerst samen zingen uit Psalm 98, en daarvan het tweede vers:
Hij heeft gedacht aan Zijn genade,
Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt.
Dit slaan al ’s aardrijks einden gade,
Nu onze God Zijn heil ons schenkt.
Juich dan de Heer’ met blijde galmen,
Gij ganse wereld, juich van vreugd!
Zing vrolijk in verheven psalmen
Het heil, dat d’ aard in ’t rond verheugt!
En het zal zijn dat een iegelijk die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zál worden. Zeg, misschien zit hier wel een kind dat graag een nieuw hart wil hebben. Willen jullie dat, kinderen? Ik zie sommige kinderen een beetje knikken. Ja maar, wat moet je dan doen om een nieuw hart te krijgen?
Wel, wat hier in deze dienst gepreekt wordt: de Naam des Heeren aanroepen. Want de Heere heeft beloofd: ‘Ik zal u een nieuw hart geven.’ En onder deze belofte, jong en oud, mogen we leven. Dat is een pinksterbelofte.
Ik kijk nog een keer de kerk in. Nu zie ik een meisje en een jongen; die denken goed na, en die zeggen: ‘Eigenlijk ben ik de zonde moe geworden. Ik heb geen vrede in het leven dat ik tot nu toe geleid heb. Wat is het eigenlijk allemaal leeg en wat is het allemaal hol.’
Dan zeg ik vandaag: Het kan nu nog anders worden! De Heere zegt: En het zal zijn dat een iegelijk die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zál worden. Horen we dat, jong en oud? Zal! Het is niet zomaar een misschientje. Zal! Zo zeker is het: zál zalig worden!
Van nature zijn wij niet zalig, maar rampzalig. Van nature zijn wij op weg naar de eeuwige rampzaligheid. En dat door eigen schuld. Bent u dat al aan de weet gekomen? Zitten hier nu mensen in de kerk die moeten zeggen: ‘Dat is waar. Ik ben van nature op weg naar de rampzaligheid. En dat door eigen schuld. Vanwege de zonde die ik bedreven heb ten opzichte van God, Die mij nog nooit anders dan goed heeft gedaan.’ Zitten hier nu zulke mensen in de kerk?
Welnu, dan komt de Heere tot mensen die de rampzaligheid verdiend hebben, met het Woord der zaligheid. En Hij zegt tegen u en jou: En het zal zijn dat een iegelijk die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden. Wat een rijke boodschap op deze pinksterdag!
‘Ja,’ zegt er nu iemand in de kerk, ‘het is wel een rijke boodschap, maar weet u, ik vind het zo moeilijk om zalig te worden. Zo moeilijk!’ Nou, luister dan. Als u het nog steeds moeilijk vindt om zalig te worden, dan bent u er nog ver vandaan. Want het is niet moeilijk, nee, het is onmogelijk van ons uit. Van Gods kant is het zo ruim voor een ieder die de Naam des Heeren aanroept. Maar van ons uit is het onmogelijk.
En, gemeente, als er dan ‘aanroepen’ staat, dan staat er eigenlijk in de oorspronkelijke tekst: te hulp roepen, erbij roepen. Dat is een mens die het zelf niet meer kan; die roept net als de mensen op de pinksterdag: ‘Wat moet ik doen om zalig te worden?’ En die staan naast de tollenaar, achterin de tempel: ‘O God, wees mij de zondaar genadig.’ O gemeente, van ons uit is het onmogelijk. Maar van Gods kant is het zo ruim, zo ruim! En dat voor een ellendige, die het niet meer kan.
En dan staat er: die zal zalig worden. Wat is ‘zalig’? Nou, ik zou het zo kunnen zeggen: dat is delen in de gunst van God. Dat is vol van God zijn. Dat is nu de Pinkstergeest. Die Pinkstergeest brengt de volheid van Jezus’ verdienste mee in het hart. Maar ook de liefde en de vrede Gods in Christus. Dan bent u zalig, als deze liefde van Christus in uw hart komt door de Heilige Geest. Weet u wat zalig worden is? Laat ik het zo zeggen. Ik hoop dat u en jullie het onthouden. Wat is zalig worden? Dat is zien dat Jezus Jezus is. Dan ben je zalig, als je dat mag zien met een geschonken geloof en geopende ogen. En die zaligheid mag hier bij ogenblikken al door de ziel stromen. Hier mogen de beginselen van de zaligheid al gesmaakt worden. En eenmaal zal het eeuwig zijn.
En dan zegt de Heere: En het zal zijn. Het zál zijn. Want Hij zegt het. De Ik zal zijn Die Ik Zijn zal. En daarom zal het zijn dat een iegelijk die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden.
Gemeente, ik vraag het u allemaal: wat let u om zalig te worden? Wat let u? Je hebt een mond gekregen van de Heere om die te gebruiken, om te roepen. U hebt knieën gekregen om ze te buigen. Roep dan, aanhoudend. Roep luid. Roep ook zachtjes. Maar die de Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden.
Weet u aan wie we dit rijke woord te danken hebben? Dit rijke woord hebben we te danken aan Christus Jezus. Want de Heere Jezus heeft de Naam van Zijn Vader aangeroepen en Hij kreeg geen antwoord. Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Matth. 27:46). Hij heeft de rampzaligheid doorleden. Hij heeft de rampzaligheid doorstreden. En daarom wil God nog antwoorden, als een rampzalige Hem aanroept; ja, Hij wil rampzaligen de eeuwige zaligheid aanbieden.
Daarom hoort God het roepen van de ellendigen.
En gemeente, dan ligt hier voor Gods kinderen een volkomen zekerheid. Dat zál, dat zál! Want een ieder die God vreest, kent het aanroepen van Zijn Naam, als een ellendige. Zelf niet meer te kunnen. Rampzalig in jezelf. Maar wat ligt er dan een zaligheid buiten jezelf. En het zal zijn dat een iegelijk die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zál worden. Dwars door al onze onmogelijkheden heen. Daar zorgt de Heere voor, door Zijn Heilige Geest. Want Joël en Petrus zeggen dat het sinds de uitstorting van de Heilige Geest naar die doorluchtige dag gaat. Eigenlijk staat er in het Grieks: een stralende dag. Want op die dag zal de heerlijkheid van Christus stralen. En weet u wat dan de grootste heerlijkheid van Christus op die dag zal zijn? Zijn duur gekochte bruid. Want de Heilige Geest blijft bij die bruid. Hij zal haar niet verlaten en haar bereiden tot de dag van de bruiloft, deze doorluchtige en stralende dag.
Dan zal de Bruidegom op die stralende dag de bruid in de trouwzaal leiden naar de Vader en de bruid aan de Vader voorstellen als een reine maagd, zonder vlek en rimpel, gekocht door het bloed van Jezus. Dat zal de heerlijkheid van Christus zijn. Maar dat zal ook de heerlijkheid van Zijn bruid zijn.
En het zal zijn dat een iegelijk die de Naam des Heeren zal aanroepen, zalig zal worden. Heden, zo gij Zijn stem hoort, verhard u niet, maar laat u leiden!
Amen.
Slotzang: Psalm 56: 5
Ik roem in God, ik prijs ’t onfeilbaar woord;
Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord.
‘k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord,
Wat sterv’ ling zou mij schenden?
Ik heb beloofd, wanneer G’ in mijn ellenden
Mij bijstand boodt, en ’t onheil af zoudt wenden,
Tot U, o God, mijn lofzang op te zenden,
Door ijver aangespoord.