Ds. W. Silfhout - Johannes 5 : 40

Het komen tot Jezus

De onwil om tot Jezus te komen
De noodzaak om tot Jezus te komen
Het voorrecht om tot Jezus te komen

Johannes 5 : 40

Johannes 5
40
En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 142: 4, 5
Lezen : Johannes 5: 16-47
Zingen : Psalm 33: 10, 11
Zingen : Psalm 59: 10
Zingen : Psalm 118: 3

Gemeente, de woorden van onze tekst, waarbij we met de hulp des Heeren willen stilstaan, kunt u vinden in het voorgelezen Schriftgedeelte, Johannes 5, en daarvan nader het 40e vers. Daar lezen we Gods Woord en onze tekst als volgt:

 

En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben.

 

Het gaat dus in de woorden van onze tekst over: Het komen tot Jezus.

 

We willen daarbij stilstaan in drie gedachten:

1. De onwil om tot Jezus te komen

2. De noodzaak om tot Jezus te komen

3. Het voorrecht om tot Jezus te komen

 

1. De onwil om tot Jezus te komen

 

Gemeente, we zien in onze gedachten de Heere Jezus staan vóór Jeruzalem. En dan klinkt het uit de mond van de Zaligmaker: Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt u woest gelaten (Matth. 23:37-38).

De Heere nodigde en riep. Maar men heeft geen gehoor gegeven aan de nodiging en roepstem van de grote Profeet en Leraar ter gerechtigheid. En dan zal het in de grote dag der dagen, als Christus wederkomt, voor hen gelden: Doch deze mijn vijanden, die niet hebben gewild dat ik over hen koning zou zijn, brengt ze hier en slaat ze hier voor mij dood (Luk. 19:27).

 

Gemeente, zo worden wij ook elke keer weer genodigd en geroepen tot de zaligheid en het leven. Maar geldt dan ook van ons dat we niet gewild hebben? Van nature geldt dat voor elk mens. Zonder hartvernieuwende genade zal het ook tot ons klinken in de grote dag der dagen: ‘Breng ze hier en sla ze voor Mijn voeten dood, die niet hebben gewild dat Ik Koning over hen zou zijn.’ Wij moeten namelijk niet denken dat wij beter zijn dan de Joden.

 

De Heere Jezus spreekt tot de ongelovige Joden. Zij geloven niet dat Hij de Messias is, de van God gezonden Zaligmaker. Ze vervolgen Hem en zoeken Hem te doden. Vooral ook omdat Hij die kreupele man heeft genezen, daar bij het badwater van Bethesda. Ze zoeken te meer Hem te doden – zo kunnen we lezen in het 18e vers – omdat Hij dat werk gedaan heeft op de sabbat. Maar bovenal omdat Hij gezegd heeft dat God Zijn eigen Vader was. En daarmee heeft Hij Zichzelf aan God gelijk gemaakt. Dat is een gruwel in de ogen van de Joden.

Er zijn overvloedige bewijzen dat Hij de Zaligmaker is, de Messias der Schriften. Hij maakt immers net als de Vader doden levend, en Hem is het oordeel gegeven. Toch geloven ze niet in Hem, ondanks dat Hij in het 24e vers gezegd heeft: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven.

 

En dan wijst de Heere Jezus de Joden ook op het getuigenis van Johannes de Doper, die als een brandende en lichtende kaars getuigenis heeft gegeven van Christus en op Hem gewezen heeft. De Heere Jezus zegt: Maar Ik heb een getuigenis meerder dan die van Johannes (Joh. 5:36). Ik heb het getuigenis van mensen niet nodig, maar de Vader Zélf heeft van Mij getuigd, want het heeft immers vanuit de hemel geklonken: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb (Matt.3:17). Maar gij gelooft Die niet, Die Hij gezonden heeft. U onderzoekt wel de Schriften, zoals er staat in het 39e vers: Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben.

Dit kunnen we opvatten als een vermaning, maar ook als een bevestiging dat ze wél de Schriften onderzochten. Ze zochten echter zo verkeerd! Want de geschriften getuigen júist van Hem. Het Oude Testament spreekt van de Christus, Die komen zou. En Die ook in de volheid van de tijd gekomen ís om te zoeken en zalig te maken wat verloren was.

 

Dus, gemeente, ondanks de vele bewijzen dat Jezus de Christus is, de beloofde Messias, ondanks het getuigenis van Johannes de Doper, ondanks het getuigenis van de Vader, ondanks de wonderen en de tekenen die de Heere Jezus gedaan heeft, ondanks het feit dat de Schriften van Hem spraken, toch geloofden de Joden niet in Hem.

Waar kwam dat ongeloof nu eigenlijk uit voort? Waarom wilden zij niet tot Jezus komen? Wel, ze wilden wel tot Hem komen met hun zieken, met hun blinden, opdat zij door Jezus genezen zouden worden. Ze wilden wel komen om Hem te horen spreken en Hem lastig te vallen met hun twistvragen; ze wilden wel komen om de broden te eten die Hij vermenigvuldigd heeft. Maar tot Hem komen als tot de Zaligmaker om verlost te worden van het grootste kwaad en te worden gebracht tot het hoogste goed – dat wilden zij niet.

Wat was daar dan de oorzaak van? Wel, gemeente, dat was omdat er in hun leven geen werk was voor Jezus. Het was bij hen net als bij een gezond mens. Iemand die gezond is, heeft geen dokter nodig. Hoe komt het dat er in het leven van een natuurlijk mens geen werk is voor Jezus? Zou dat niet zijn omdat we niet weten hoe nameloos ellendig we zijn? Omdat we onze zonden en onze schuld niet kennen? Omdat we niet verstaan hoe groot onze zonden en ellende zijn? Omdat we de vuilheid van ons bestaan en onze geestelijke armoede niet kennen en daarom geen Borg en Zaligmaker nodig hebben?

 

Een mens wil van nature niet tot Jezus komen, omdat hij geen zondaar voor God wil zijn. Hier wordt ons de godsdienstige mens in eigenlijke zin getekend. Dat is iemand die wel gewillig is om onder de prediking van het Woord te komen, die zich op zondag trouw zet onder de verkondiging van het heilig Evangelie. Maar hij is onwillig om te komen tot Christus, Die God in de wereld gezonden heeft. Dat is de zonde van het ongeloof. We geloven ten diepste niet dat wij zondaren zijn. We kunnen er misschien wel heel breed over uitweiden wat het wil zeggen een zondaar te zijn. Maar er over spréken of het beléven, dat zijn twee heel verschillende dingen.

Misschien hebt u voor uzelf mogen beleven dat u een zondaar voor God werd. Het is een voorrecht als de Heere ons werkelijk maakt wat we zijn: ellendige en doemwaardige zondaren voor God. Maar van nature wil de mens niet komen tot een arme Heiland, Die moest zeggen: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge (Matth. 8:20).

Nee, we willen niet komen tot zo’n arme Heiland, Die op een ezel moest rijden, Die door anderen gevoed en verzorgd moest worden en Die het schip van een ander nodig had om te prediken. Nee, gemeente, we willen niet komen tot een Zaligmaker Die de weg ging van de kribbe naar het kruis. Dat komt omdat ons hart zo vast zit aan de dingen van dit tijdelijke leven, omdat we zo gebonden zijn aan de dingen van deze wereld. O, als we God wat zouden kunnen geven en de wereld wat, ja, dan zouden we misschien nog wel willen komen.

Waarom kwam de rijke jongeling niet tot Jezus? Wel, omdat hij zijn hart had gezet op het goed van deze wereld, op zijn rijkdom. Daarom kan een rijke bezwaarlijk ingaan in het Koninkrijk der hemelen, hoewel het bij de Heere niet onmogelijk is. Waarom kwam een Démas niet tot Jezus? Omdat hij de tegenwoordige wereld zo liefhad.

 

Maar waarom komt u, waarom kom jij niet tot Jezus? Zou het niet zijn, gemeente, omdat we ons leven niet willen verliezen? Want we moeten het leven in onszelf verliezen om het in Christus alleen te behouden! Waarom komt u niet? Is de oorzaak niet dat we niet willen zijn wie we werkelijk geworden zijn door onze diepe val in ons verbondshoofd Adam? We willen onszélf zo graag op de been houden. Misschien wel met onze godsdienst erbij en ons vrome, keurige en nette leven! Of hebben we nog zo’n grote liefde tot de zonde? Zijn er misschien verborgen zonden in ons leven? Zou dat niet de reden zijn geweest waarom Agrippa niet tot Jezus wilde komen? Hij hield immers vast aan zijn zondige verhouding met zijn eigen zuster! Gij wilt tot Mij niet komen.

 

‘Ja maar, is dat nu wel waar? Het is toch onze ónmacht waarom wij niet tot Jezus komen? Dat staat toch in de Bijbel? Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke (Joh. 6:44). Dus die trekking van de Vader is nodig, anders zal er niemand komen. Onmachtig!’

En toch staat hier: Gij wilt tot Mij niet komen. En dat is helemaal waar, gemeente; wij willen niet. Wij willen zelfs deze beschuldiging van de Heere Jezus niet aanvaarden en erkennen. De godsdienstige mens zegt: ‘Ik wil wel, maar ik kan niet.’ Nee, u kunt niet vanuit uzelf tot Jezus komen, maar hoe komt dat? Wel, omdat onze onmacht geworteld is in onze onwil.

Dat wij niet kúnnen, is niet Gods schuld! Dat wij niet kunnen geloven uit onszelf, dat we ons niet kunnen bekeren, dat we de geboden des Heeren niet willen gehoorzamen, is niet Gods schuld. Nee, dat is onze eigen schuld, omdat we God de rug hebben toegekeerd in het paradijs. Dat is het gevolg van de zonden. We willen zelf koning zijn. We willen ons eigen leven in de hand houden.

 

Stel dat er een man zou zijn die zo’n hekel heeft aan werken, dat hij zijn beide handen afkapt. En nadat hij dat gedaan heeft, verontschuldigt hij zichzelf dat hij de huur van zijn huis niet kan betalen; dat hij niet in het levensonderhoud van zijn gezin kan voorzien. Hij kan de kost niet meer verdienen. Hij zegt: ‘Ik heb immers geen handen en ik kan niet werken.’ Daarmee vertelt die man de waarheid. Maar tegelijk houdt hij zich met een leugen op de been. Dat hij niet kan werken, is waar. Maar dat hij daarvoor niet verantwoordelijk is, is een grote leugen. Want hij heeft immers moedwillig zijn beide handen afgekapt.

Zo is het nu ook met de mens. Dat wij niet kunnen, is helemaal waar. Maar als wij zeggen dat wij niet verantwoordelijk zijn, houden we ons met een leugen op de been. Zo verschuilen veel mensen zich achter hun onmacht, of achter Gods verkiezing. Soms verschuilt men zich zelfs achter de duivel en dan zegt men: ‘De duivel, ja die duivel; die heeft ons verleid. Daar kan ik toch niets aan doen? Adam heeft gegeten van die verboden vrucht en dat is toch niet mijn schuld?’ En zo heeft de mens vele vonden gezocht. Maar de voornaamste oorzaak vergeten we: ‘Ik heb niet gewild.’

Gemeente, is dat in uw leven al eens waar geworden? Dat wij onwillig zijn om tot Jezus te komen? Dan gaan we ook iets verstaan van de noodzaak om tot Jezus te komen. Dat brengt ons bij onze tweede gedachte:

 

2. De noodzaak om tot Jezus te komen

 

Er zijn mensen die de mens een vrije wil toekennen. Een vrije wil ten goede. Die mensen zeggen dat de zaligheid afhankelijk is van de zelfbeslissing van de mens. Die stellen het Evangelie voor onder het beeld van een ambassadeur van een koning, die door de koning naar de gevangenis wordt gestuurd. Hij mag de gevangenen verkondigen dat de koning een algeheel pardon heeft afgekondigd, waardoor ze vrij zijn. Wat moeten die gevangenen nu doen? Wel, dat is eigenlijk heel eenvoudig. Die moeten zelf die gevangenis uitgaan. Gehoor geven aan de stem van die ambassadeur van de koning, die tot hen gekomen is.

Is dat nu ook zo met de mens? Ach geliefden, de mens is zo diep gevallen dat er in hem geen kracht is en ook geen wil is overgebleven om uit de gevangenis te gaan. Ja, het Evangelie wordt hem verkondigd, en Christus wordt hem gepredikt in al Zijn Middelaarsheerlijkheid. Hem wordt verkondigd dat er bij God vergeving van zonde is voor de grootste der zondaren en Christus wordt hem voorgesteld als de Behouder van het leven. Maar als de Heilige Geest er niet in mee komt, is het alles tevergeefs en zal het eenmaal tegen ons getuigen.

De uiterlijke aanrading – zo hebben onze vaderen dat genoemd – de aanrading van het Evangelie, is niet genoeg tot zaligheid. Het werk van de Heilige Geest is nodig. Het is zeker waar: als we in de rampzaligheid komen, is het eigen schuld. Want wij zijn verantwoordelijke mensen die niet kunnen zeggen: ‘Het is Gods schuld.’ We kunnen ons niet verschuilen achter onze onmacht en onze onwil. En toch, gemeente, is het noodzakelijk voor elk mens om tot Jezus te komen.

Waarom eigenlijk? Wel, het antwoord wordt gegeven in het Woord van onze tekst: Opdat gij het leven moogt hebben. Onze zaligheid en het eeuwige leven is onlosmakelijk verbonden met het komen tot Jezus. We moeten tussen wieg en graf tot Jezus komen, wil het wél met ons zijn op reis naar de eeuwigheid. Er moet door het geloof een vereniging zijn met Hem, Die in de wereld kwam om zondaren zalig te maken. Als die vereniging met Christus door het geloof niet gevonden wordt in ons leven, is er geen behoudenis.

Alléén het komen tot Jezus brengt ons in het bezit van het leven. Hij heeft immers Zélf gezegd: Die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden (Spr. 8:17) en: Die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van de Heere (Spr. 8:35). Hij is het Leven. Hij is de Zaligheid van Zijn kerk. Dit, zo heeft Jezus Zelf gezegd, is het eeuwige leven. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt (Joh. 17:3).

 

Wij hebben van nature het leven niet. Wij leven wel, anders zouden we hier niet zitten. Maar dat leven wordt in onze tekst niet bedoeld. Van het leven tussen wieg en graf hebben onze vaderen gezegd: ‘Het is niet anders dan een gestadige dood.’ Elk ogenblik brengt ons dichter bij het moment dat wij sterven moeten. Elke zucht brengt ons dichter bij het ogenblik van de grote Godsontmoeting. Wij leven wel, en dat leven onderhoudt de Heere nog opdat we Hem zouden zoeken. Hij geeft ons nog genadetijd om bezig te zijn met de dingen van het eeuwige leven, met de dingen van Gods Koninkrijk, opdat we zouden mogen weten geborgen te zijn in de Ark der behoudenis, Jezus Christus en Die gekruisigd.

Maar, gemeente, we zijn van nature geestelijk dood. We zijn immers de drievoudige dood onderworpen, gescheiden van Gods gunst en gemeenschap. We moeten sterven. En als God het niet verhoedt, zinkt de mens weg in de eeuwige dood, zonder God, zonder Christus, zonder ooit weer enige straal van licht te zien.

 

Maar: Die de Zoon heeft, die heeft het leven; die de Zone Gods niet heeft, die heeft het leven niet (1 Joh. 5:12). God is buiten Christus een verterend vuur en een eeuwige gloed, bij Wie niemand wonen kan. Onder die toorn van God moet een mens verteren!

Dat die toorn is ontstoken, is vanwege de zonden van het gehele menselijke geslacht. Vanwege ónze zonden. Daarom mogen we God ook niet losmaken van Christus, geliefden. Als we dat doen, blijft er alleen maar dood en verdoemenis over. Als wij in dit leven niet tot Jezus komen, kunnen we niet voor God verschijnen. Dan kunnen we voor de heilige God niet bestaan.

Als er gesproken wordt over het komen tot Jezus, dan veronderstelt dat een beweging. Dan gaat het om mensen die ergens vandaan komen en ook ergens naartoe gaan. Waar komt de mens vandaan die tot Christus komt? Wel, die komt uit zijn zondaarsbestaan. Die komt uit de wereld vol zonde en ongerechtigheid. Want daarin verkeren wij. In een wereld, verloren in zonde en in schuld. Die wereld heeft helaas zo’n grote plaats in ons hart en leven. De mens komt uit de duisternis, uit het land van de duisternis en van de schaduwen van de dood. Hij komt misschien wel uit zijn godsdienstige bestaan, uit de godsdienstige wereld. Dat is een wereld vol godsdienst en eigen gerechtigheid, zonder dat het ware werk van God in het leven wordt gekend.

 

We zouden de vraag kunnen stellen: ‘Als er nu niemand is die God zoekt of naar God vraagt, als nu alle mensen onwillig zijn om tot Jezus te komen en als nu niemand de kracht in zichzelf heeft om naar Hem toe te gaan, hoe zal er dan ooit een zondaar tot Jezus komen?’

Hoe zal dan de Schrift bevestigd worden en vervuld worden? Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh. 6:37). Hoe zal dan het Woord vervuld worden? Ze zullen komen, met smeking en met geween. Ze zullen komen door het goddelijke licht geleid. Hoe zal het Koninkrijk van God dan ooit in deze wereld komen? Hoe zal dat Koninkrijk ooit vol worden?

Wel, gemeente, het is eigenlijk opgesloten in de woorden die we aanhaalden: ‘Zij zullen komen, met smeking en met geween. Ze zullen komen door het goddelijke licht geleid.’ Er is sprake van een goddelijk zullen. Het komen tot Christus is een genadewerk van God. God doet de zondaar komen.

 

En hoe doet Hij dat? Dat doet Hij door Zijn Heilige Geest. Door te overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. Het is het werk van de Heilige Geest om de behoefte aan Christus in het hart van een mens te wekken.

Die behoefte is er bij u en mij van nature niet. Er is niemand die goed doet, ook niet één (Ps. 14:3). Jesaja heeft ervan geprofeteerd dat Hij, de lijdende Vorst Immanuël, geen gedaante noch heerlijkheid had. Hij had geen gestalte, dat we Hem zouden hebben begeerd. Een ieder verborg het aangezicht voor Hem. En daarom is het komen tot Christus een beweging van het hart, van de geest, van de wil, van het verstand. En die begeerte werkt de Heere door Zijn Heilige Geest.

Een begeerte naar Christus. Waarom? Wel, omdat we Hem niet meer missen kunnen. Is dat in uw leven waar? Of kunt u Hem nog missen? Kunt u de Gezegende van de Vader nog aan Zijn plaats laten? Is er nu nooit in uw leven een begeerte gekomen om Hem te mogen kennen? Want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.

Daarom is het zo’n groot voorrecht als de Heere die begeerte naar Christus gaat werken door Zijn Geest, in de weg van kennis van onze zonde en schuld. Door de ontdekkende bediening van de Geest gaat de mens pas werkelijk zien wie hij geworden is: een ellendige, doemwaardige zondaar, die voor God niet kan bestaan.

 

Gemeente, zonder het gevoel van onze ellende, zonder het besef kinderen des toorns te zijn en in het rijk Gods niet te kunnen komen, tenzij we van nieuws geboren worden – zonder die bewustheid zal er in de mens geen beweging komen om tot Christus te gaan.

Ik kan u bidden met alle ernst: Laat u met God verzoenen (2 Kor. 5:20). Ik kan u oproepen om de welverdiende straf te ontgaan en u te haasten om des levens wil. Ik kan proberen om met alle ernst de realiteit van het verloren gaan aan uw hart te leggen, en wat het zeggen wil voor eeuwig van God gescheiden te zijn. Ik kan proberen om met menselijke woorden de heerlijkheid u voor te stellen die er is in het leven der genade en de heerlijkheid die de kerk des Heeren wacht aan de overzijde van de doodsjordaan. Maar als de Heere er met Zijn Geest niet in mee komt, dan is het alles tevergeefs en krijg ik geen beweging in die dorre doodsbeenderen.

Ook Ezechiël kon er geen beweging in krijgen. De Heere vroeg hem: Mensenkind, zullen deze beenderen levend worden? (Ezech. 37:3). Maar Ezechiël wist geen ander antwoord te geven dan te zeggen: Heere Heere, Gij weet het. De Heere moet er Zélf aan te pas komen in ons leven.

 

Gemeente, we kunnen elkaar Jezus wel opdringen, maar Jezus wordt benodigd door een mens die Hem niet meer missen kan als het allerhoogst en eeuwig Goed. We zouden kunnen zeggen: in het leven van die mens is sprake van tweeërlei beweging. Dan moet u uw hart er maar eens naast leggen of het u bekend voorkomt in uw leven of niet.

Dan is daar aan de ene kant de overtuiging van mijn zonde en schuld en ga ik door de Heilige Geest verstaan hoe groot mijn zonden en ellenden zijn. Dan word ik vervuld met een droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid.

Aan de andere kant is er de trekkende liefde van God. Want als de Heere een mens bekeert en zaligmakend bearbeidt, worden er door de Heilige Geest banden van liefde in het hart gelegd. De liefdebanden die de Heere Zélf in het hart legt, trekken altijd weer naar de hemel en trekken naar de God van de hemel. Dat kán niet anders. Want die liefde noopt tot wederliefde. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.

 

Er is dus tweeërlei beweging in het leven van die mens. De nood dringt en de liefde trekt. Het is de wet die vervloekt. Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen (Gal. 3:10). Maar het is het Evangelie dat nodigt. Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Matth. 11:28).

O gemeente, dat is een niet te omschrijven gevoel in het hart en in het leven van een zondaar die met het pak van zijn schuld en zonde over de wereld gaat. Hij gaat er toch iets van verstaan: ‘Wat blijdschap smaakt mijn ziel, wanneer ik voor U kniel, in het huis dat Gij U hebt gesticht.’

Hier is een zondaar die voor het aangezicht des Heeren leert in zichzelf de moed te verliezen. Maar tegelijkertijd voelt hij de liefdestrekkingen van de hemel in zijn hart. Daardoor kan hij de Heere niet loslaten en is hij bij dagen en bij nachten verkleefd aan Gods genadetroon. Alleen van Hém kan hij ontvangen wat voor tijd en eeuwigheid niet gemist kan worden. Zie, zo maakt de Heere het waar: ‘Ze zullen komen met smeking en met geween.’

 

Zo werkt de Heere de behoefte aan Christus, om Hem te mogen kennen, Wie te kennen het leven is. De zondaar wil van de zonde en de ongerechtigheid verlost worden. Zo gaat hij door de trekkende liefde van de Vader verstaan dat er geen andere Naam onder de hemel is gegeven waardoor wij zalig moeten worden, dan de enige Naam, Jezus Christus, onze Heere, de Zaligmaker van zondaren.

Hij is een volkomen Zaligmaker, Die ook volkomen kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan. Het is een wonder van genade, als de Heere een mens dáár brengt waar Hij ons alles wordt en we het uitroepen: ‘Geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.’ Zal de Heere Zich onbetuigd laten in het leven van deze zondaar? Nee! Maar op deze zal Ik zien, op de arme en verslagene van geest en die voor Mijn woord beeft (Jes. 66:2).

 

Gemeente, zo staat de Heere Jezus vóór u, met uitgebreide armen. Hij roept de vermoeiden en belasten op om tot Hem te vluchten en door het geloof te zien op de Schoonste van alle mensenkinderen, in Wiens lippen genade is uitgestort. Jezus alleen.

 

We gaan naar onze derde gedachte, maar we zingen eerst nog uit Psalm 59 en daarvan het tiende vers:

 

Ik zal, omdat G’ in bange dagen

Mijn Toevlucht waart, van U gewagen;

Van U, mijn sterkte, zij mijn zang

En snarenspel, mijn leven lang.

Ik heb in nood, aan God verbonden,

In Hem mijn hoog vertrek gevonden;

In God, Wiens goedertierenheid

Zich over mij heeft uitgebreid.

 

Het komen tot Jezus. We stonden stil bij de onwil om tot Jezus te komen. Vervolgens bij de noodzaak om tot Jezus te komen: opdat gij het leven moogt hebben. En we letten in de derde plaats nog op het voorrecht om tot Jezus te komen.

 

3. Het voorrecht om tot Jezus te komen

 

Wat betekent dat eigenlijk, het leven te hebben?

Als voor de zondaar de weg tot verlossing door het Woord van God en door de toepassing van de Heilige Geest wordt ontsloten, krijgt hij een gezicht op de profetische bediening van Christus. Dan toont Hij Zich in Zijn profetische bediening als Degene Die in al de waarheid leidt en onderwijst in de weg tot zaligheid. Daar geeft Hij door Zijn Woord en Geest zóveel van Zichzelf te kennen dat de zondaar weet: Jezus is de Enige Die mij kan onderwijzen.

Dan krijgen we Hem niet alleen nodig als Profeet, maar ook als de barmhartige Hogepriester, Die Zichzelf gaf tot een verzoening voor de zonde. Dan krijgen we Hem ook nodig als de Koning van de Kerk, Die ons beschut en bewaart bij de verkregen verlossing en Die niet zal toelaten dat de poorten van de hel Zijn gemeente zullen overweldigen.

Dan laat de Heere zien dat Jezus de enige Naam is die onder de hemel tot zaligheid is gegeven. Zo wordt de zondaar als het ware in beweging gezet om tot Christus te vluchten. Dan wordt het verlangen des te meer geboren: Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding (Filip. 3:10). Want Hem te kennen, dat is het leven, dat is de zaligheid.

Door de trekkende liefde van God en het doorleefde besef van eigen goddeloosheid en verlorenheid wordt het gebed des te meer gevonden: ‘Geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven…!’

Kent u, gemeente, die honger en dorst naar Hem? ‘Mijn ziel en lichaam hijgen en dorsten naar U in een land, dat dor en mat van droogte brandt, waar niemand lafenis kan krijgen.’ Dan komt er in het leven van de zondaar een tijd dat hij niet meer is tegen te houden. Mag ik het eens zo zeggen, gemeente: dan komt er een tijd dat die mens zich door al de onmogelijkheden heen een weg vecht naar Christus. Eigenlijk moet ik het anders zeggen: dan komt er een tijd dat de Heere de zondaar trekt met koorden van zondaarsliefde, door al de onmogelijkheden heen, tot Jezus.

Dan kan de duivel op de been zijn en zeggen: ‘Je hebt geen heil bij God, het is tevergeefs om God te dienen.’ Hoe de duivel ook probeert de zondaar van Jezus af te houden, het zal hem niet gelukken. De duivel gaat dat zéker proberen. Hij gaat Jezus de ene keer voorstellen als een Ongenaakbare en dan zegt hij: ‘Ja maar, Jezus is God en u zult voor God niet kunnen verschijnen met al die zonden en ongerechtigheden.’ Een andere keer stelt de duivel Hem voor als niet meer dan een mens: ‘Hoe zal die mens kunnen verlossen?’ Maar die zondaar breekt door! Waarom? Omdat hij getrokken wordt met koorden van zondaarsliefde.

Dan zien we die bloedvloeiende vrouw tot Jezus komen, wát er dan ook in de weg zal staan. Dan móét ze de zoom van Zijn kleed aanraken om genezen te worden. Want alle andere middelen die ze te baat heeft genomen, zijn haar uit de handen geslagen. Dan wordt het ómkomen. Maar dan vecht ze zich door al de moeilijkheden heen een weg naar Jezus.

Zo komt ook Esther bij de koning. ‘Kom ik om, zo kom ik om.’ ‘Want tot wie zal ik anders heen gaan? Bij Hem zijn de woorden van het eeuwige leven.’ En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods (Joh. 6:69). En dan zal het ook ervaren worden: En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh. 6:37).

 

Zo komt de zondaar arm en naakt tot Jezus, Die zalig maakt. In het komen tot Hem wordt de ziel van de zondaar liefelijk vertroost, want nu hoort hij uit de mond van de Zaligmaker woorden van vergeving en van genade. Hij hoort uit de mond van de Zaligmaker: ‘Mijn zoon, Mijn dochter, uw zonden zijn u vergeven.’

 

Gemeente, het komen tot Jezus is geen lichamelijk, maar een geestelijk werk. De zondaar wordt op een geestelijke wijze onderwezen door het Woord en de Geest van Christus. Dan gaat hij iets zien van de schoonheid, de heerlijkheid, de algenoegzaamheid en de volheid van deze Middelaar Gods en der mensen. Dat is de volheid die de Vader in, met en door Zijn Zoon schenkt. In Hem, in Zijn wonden vindt de ziel genezing. Daar vindt hij een verberging tegen de wind en een schuilplaats tegen de vloed. In Hem vindt hij het leven en de zaligheid.

 

Zo wordt de zondaar door Hem Zélf genodigd om tot Hem te komen. O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk (Jes. 55:1). Want alles buiten Hem predikt ons de dood, predikt ons de ondergang. Maar alles in Hem is heerlijk en begeerlijk.

En ze kómen ook! Hij die komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Wie hij ook is, hoeveel hij ook gezondigd heeft, hoe hemeltergend zijn zonden ook mogen zijn – maar die komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Alexander Comrie heeft eens geschreven: ‘Als Jezus maar een poging ziet om te komen en het kermen hoort om getroost te worden, dan gaat Hij de ziel reeds tegemoet.’ Zaligheid, rust, vrede, vreugde, eeuwig zalig leven is er in Jezus te vinden.

 

Gemeente, dat zal ons moeten aanzetten om de Heere te zoeken, terwijl het nog het heden der genade is. We moeten tot Hem uitgaan. Doe dan maar net als de bruid in het Hooglied en zeg het maar: Trek mij, wij zullen U nalopen (Hoogl. 1:4). Wilt U, Heere, mijn onwil verbreken? Dat is niet alleen nodig bij de aanvang, maar ook in het verdere leven der genade.

Wat wordt er vaak een onwil gevonden, ook bij Gods kinderen, als de Heere met hen wegen houdt die tegen vlees en bloed ingaan. Dan rijst er zelfs vijandschap op in het hart. Waarom ga ik steeds in het zwart vanwege des vijands onderdrukking? (Ps. 43:2) Waarom, Heere, houdt U deze weg met mij? Dan worden er soms vuisten gebald naar de hemel.

 

Maar zie, daar waar de Heere leidt in het heiligdom, daar wordt de onwil verbroken. Daar wordt de zondaar gewillig gemaakt om de voetstappen te drukken van Hem, Die in alles is voorgegaan. In het drukken van de voetstappen van Hem wordt het verstaan dat alle dingen moeten medewerken ten goede, degenen die naar Zijn voornemen geroepen zijn.

Ja, dan is de kastijding, als die tegenwoordig is, geen oorzaak van vreugde of blijdschap, maar van droefheid. Doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid degenen die door dezelve geoefend zijn (Hebr. 12:11).

Daarom moet onze onwil verbroken worden, vóór het voor eeuwig te laat is en vóór het tot ons zal klinken: ‘Gij hebt niet gewild, dat Ik Koning over u zou zijn.’ Want, geliefden, het oordeel, de verdoemenis, is een zaak voor eigen rekening, omdat we niet gewild hebben.

Het komen tot Jezus is echter geen vrucht die op onze akker groeit. Het is vrucht van de zaligmakende bediening van de Heilige Geest. Dit is de Bijbelse leer van de genade. Dat moet de mens voor de gedachte bewaren dat hij door zichzelf in staat is om tot Jezus te gaan en zo zijn eigen zaligheid te bewerken. Want dat is onmogelijk.

Maar aan de andere kant moet het de mens ook bewaren voor wanhoop. Want er is een komen tot Jezus. Daar zal de Heere Zelf voor zorgen. Ze zullen komen, door het goddelijke licht geleid. Daar is een komen door de trekkende liefde van God en dat moet ons uitdrijven tot Jezus. Dan moeten we niet rusten vóór we mogen weten in Hem geborgen te zijn, voor de tijd en voor de eeuwigheid, naar ziel en lichaam.

 

Het is waar, Gods kinderen komen niet allemaal op dezelfde wijze. Er zijn er die als kreupelen komen. Zij hebben geen voeten om tot Hem te gaan. O, ze zien zoveel belemmeringen op de weg. Er zijn zoveel moeilijkheden, er zijn zoveel tegenheden, er is zoveel strijd met de driehoofdige vijand. En er is vooral de strijd met het eigen goddeloze bestaan, dat ze vrezen op de weg te zullen omkomen. Maar ze kómen, omdat God het wil.

Sommigen komen als blinden, die de weg niet weten en moeten belijden dat ze zo dwaas zijn en het licht van boven zo nodig hebben. Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden (Ps. 43:3). Ja, ze mogen bij ogenblikken wel eens iets van dat licht zien. Want: In Uw licht zien wij het licht (Ps. 36:10). En dat doet de duisternis alleen maar opklaren. Ze verlangen ernaar om eenmaal te mogen wandelen in het vrolijk levenslicht, waar God alles zal zijn en in allen.

Sommigen komen met de koorden van de veroordeling om de hals, omdat ze zichzelf elke keer weer moeten aanklagen vanwege hun zonden en ongerechtigheden; vanwege het verlaten van de Heere, dagen zonder getal. Omdat ze zo vastzitten aan de dingen van dit tijdelijke leven, moeten ze zeggen: Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord (Ps. 119:25). Maar ze komen. Ze komen, omdat God het wil. Omdat ze begrepen liggen in het eeuwig welbehagen. En ze mogen weleens geloven dat de Heere het wáár zal maken, wat Hij tijdens Zijn omwandeling op aarde gesproken heeft: Vrees niet, gij klein kuddeken, want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven (Luk. 12:32).

 

Hoe ze ook mogen komen, gemeente, ze komen, niet omdat ze zelf willen of gewild hebben, maar ze komen omdat God het wil. Omdat Hij hen trok met koorden van zondaarsliefde. Ook van hen geldt het: Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader Die Mij gezonden heeft, hem trekke (Joh. 6:44). Ze komen omdat Jezus hen dierbaar en noodzakelijk is geworden, omdat ze niet meer buiten Hem kunnen leven, en niet zonder Hem kunnen sterven.

Ze worden getrokken in de doorleving van hun zonden en schuld, en in het levende besef dat ze zichzelf daarvan niet kunnen verlossen. Ze worden getrokken door de liefde. Met al hun dwaasheid, met al hun schuld, met al hun afmakingen komen ze aan de voeten van het Lam van God, Dat de zonden van de wereld wegneemt.

Ze komen met de bede: Zone Davids, ontferm U mijner (Luk. 18:39). En dan vinden ze het leven. Dan vinden ze de zaligheid. Dan vinden ze alles wat nodig is om welgetroost te leven en eenmaal zalig te sterven. En het kan niet anders, gemeente, dat er dan ook een verlangen geboren wordt om altijd bij de Heere te zijn. Dat verlangen is er in de wetenschap waaruit ook Paulus heeft gesproken: En ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft (Gal. 2:20). Dat is leven.

 

Zal het van ons gelden: ‘Gij hebt niet gewild dat gij het leven moogt hebben’? Niet gewild! Of zitten er hier vandaag in de kerk die zeggen: ‘Heere, nee, ik heb niet gewild, maar U hebt mijn hart overgebogen.’ De Heere heeft immers een gewillig volk op de dag van Zijn heerkracht. ‘En de wil, vernieuwd zijnde, gaat ook zélf willen.’ Wat gaat die dan willen? Wel, gemeente, die gaat willen wat God wil. Opdat God aan Zijn eer mag komen en de zondaar aan de zaligheid.

 

‘Neig mijn hart en voeg het saâm, tot de vrees van Uwe Naam.’

 

Amen.

 

 

Slotzang: Psalm 118:3

 

Ik werd benauwd van alle zijden,

En riep de Heer’ ootmoedig aan;

De Heer’ verhoorde mij in ’t lijden,

En deed mij in de ruimte gaan.

De Heer’ is bij mij, ’k zal niet vrezen;

De Heer’ zal mij getrouw behoên;

Daar God mijn schild en hulp wil wezen,

Wat zal een nietig mens mij doen?