Ds. L. Huisman - Genesis 13 : 11 - 12a

Tweeërlei weg en tweeërlei keus

Genesis 13
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Geen ander evangelie’ (deel 6) van ds. L. Huisman (gepubliceerd op www.dshuisman.nl)

Genesis 13 : 11 - 12a

Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van de ander. Abram dan woonde in het land Kanaän.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 25: 6, 7
Lezen : Genesis 13
Zingen : Psalm 73: 1, 6
Zingen : Psalm 102: 16
Zingen : Psalm 84: 5

Gemeente, het Woord van God dat wij u willen verkondigen, is uit het voorgelezen hoofdstuk, Genesis 13, en daarvan het 11e vers en het eerste gedeelte van het 12e vers:

 

Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van de ander. Abram dan woonde in het land Kanaän.

 

In deze tekst wordt een scheidslijn getrokken. We zien aan de ene zijde Lot met het door hem begeerde Sodom en aan de andere kant Abram met het aan hem beloofde Kanaän. In de voorafgaande geschiedenis zien we dat Abram geroepen is om uit te gaan uit zijn land en uit zijns vaders huis. Dat gaat niet zomaar, niet zonder slag of stoot. Abram was geen engel, hij was niet geestelijker dan wij. Abram was een mens zoals wij. Even verdorven, even aardsgezind, even zondig. Maar Abram was ook een begenadigde, een kind van God. Abram was een verkorene en dat komt uit in de roeping.

 

Abram wordt door God geroepen. Geroepen om de banier der waarheid in afzondering en eenzaamheid voort te dragen. En aan die roeping heeft hij niet getwijfeld door ongeloof. Dat betekent niet dat er in Abrams leven geen ongeloof meer was. Hij heeft met ongeloof geworsteld tot zijn dood toe, maar dat betekende dat hij toch door dat ongeloof niet geweigerd heeft uit te gaan. Uiteindelijk zegevierde het geloof. Wel in de weg van strijd, zoals altijd, maar dan toch overwinnend.

 

Wij weten dat hij in Haran was blijven steken. Wij weten niet waarom. God heeft hem daar zijn vader ontnomen. Anderen van zijn familie zijn gestorven, maar Abram moet voort om naar het Woord des Heeren naar het beloofde land te gaan. En eindelijk, aan het eind van het hoofdstuk, leest u hoe hij vanwege de honger die in Kanaän kwam, uitweek naar Egypte.

Daar in Egypte heeft hij gelogen en gezegd van zijn vrouw dat zij zijn zuster was. En we lezen ook hoe hij door de koning van Egypte, met al zijn bezittingen en met zijn vrouw en ook met zijn neef Lot, over de grens wordt gezet als ongewenste vreemdeling. Terug, ja, met schande terug.

Dat gebeurt zo vaak, ook in het leven van Gods kinderen, dat ze met schande teruggedreven worden naar God, naar Zijn beloften, naar het Woord van God. Ze zouden verdwaald zijn in het rijke Egypte en ze zouden het beloofde land niet meer zoeken, omdat er honger heerst, omdat in deze bedeling het beloofde land nog niet volmaakt is. Ze zouden in het heidense Egypte hun tenten blijvend opslaan. En daarom wordt Abram gedwongen met schande en schaamte terug te keren naar de erve die God hem beloofd had.

Maar toch is zijn weg daar niet ten einde en nog is zijn strijd niet gestreden, want de Heere had gezegd: Ga gij uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis, naar het land dat Ik u wijzen zal (Gen. 12:1).

Abram was echter nog steeds in gezelschap van zijn neef Lot. Weliswaar een godvruchtige Lot. Want we lezen in het Nieuwe Testament dat hij zijn rechtvaardige ziel kwelde in Sodom. Lot was dus ook een kind des Heeren. Maar het ging hier om een bijzondere belofte aan Abram, het ging hier om de voortplanting van het evangelie in het geslacht van Seth, in de lijn van Abrams huisgezin, en daar viel Lot buiten.

Lot viel dus niet buiten de hemel, hij viel niet buiten de zaligheid, maar hij viel buiten deze belofte. De Messias zou niet uit Lot geboren worden, maar wel uit Abram en als zodanig moest ook Lot achterblijven. Let er dus op: Lot is eensdeels het beeld van de mens der wereld, zoals we straks nog nader zien, maar anderdeels blijft hij toch een kind van God. Aan de bijzondere belofte had hij echter geen deel. Die was alleen voor Abram en zijn zaad.

 

Zie, zo is Abram teruggekeerd in het land der belofte. Uit Egypteland weer teruggekeerd in het land Kanaän. En daar wacht hem nieuwe verdrukking, daar komt nieuw lijden, want ook Lot moet hij laten vallen.

Abram had, zoals u weet, geen kinderen. Hij hing dus met zijn hele hart aan zijn neef. Die was hem als een enige zoon, die had hij zo lief dat hij straks zelfs een oorlog ontketent om zijn neef te redden uit de hand van de heidense koning Kedor-Laomer. Maar ook deze neef, waar hij met zijn gehele hart aan hing, met wie hij samen kon spreken over de dienst van God, moest hij verlaten. Hij moest alleen wonen om de lamp der waarheid te kunnen voortdragen, zoals God dat voor hem bestemd had. God haalt alle stutten weg uit het leven van Abram.

 

Waarom doet de Heere dat nu? Waarom geeft de Heere de oprechten in dit leven zoveel tegenslag? Het lijkt er wel op dat juist de kinderen der duisternis de gunstelingen Gods zijn. En dat diegenen die oprecht begeren de Heere te vrezen, altijd maar in de hoek zitten waar de slagen vallen. Asaf vroeg zich ook af: Zou God wel van me afweten? Weet Hij wel wat mij overkomt? Zou Hij Zich wel bekommeren om mijn lijden? Beseft Hij wel door welke weg ik gaan moet?

God haalt in Abrams leven alle stutten weg. Dat doet Hij niet ineens, maar dat doet Hij één voor één. Dat doet Hij ook bij ons. Hij breekt niet in één dag alles af waar we aan gehecht zijn, maar Hij breekt geleidelijk de stutten uit ons leven weg. De stutten die ons beletten op die enige Rotssteen te leunen. Al datgene waar we mede ons betrouwen op kunnen zetten naast Jezus Christus. En aan het eind van de weg, ja, dan mogen we zingen: Heere, het was door U, door U alleen!

Maar de weg daarheen is vaak een weg van moeite, van lijden en van tranen. Het is een weg waarin we alleen maar staande kunnen blijven door de genade van God, door de genade des geloofs, waarvan diezelfde Asaf ook éénmaal gezongen heeft:

 

Als ik dan U heb, o Heere mijn,

zal daar iets anders mijn God zijn?

Zal ik ergens, groot ofte klene,

een God hebben dan U allene?

 

Voor Abram gold het: Die niet verlaten zal hebben vader en moeder, broers of zusters om Mijnentwil, die is Mij niet waardig. En dat zegt Jezus ook nog tot ons. U begrijpt toch wel hoe ik dat bedoel? Dat betekent niet dat u de band met uw vader en met uw moeder, met uw broers en met uw zusters moet verbreken. Maar dat betekent wel dat als uw vader u belet Christus te volgen, als uw moeder een hinderpaal is om op Hem te steunen, als uw broers of uw zusters u in de weg staan om het Koninkrijk Gods te zoeken, u hen dan liever moet verlaten, dan ook maar enigermate tegen de wil van God in te gaan. Dat bedoelt de Heere Jezus er mee.

En zo was het ook hier voor Abram. Lot, met zijn aardse gezindheid, zou een beletsel kunnen vormen voor het voortdragen van de beloften in het nageslacht. En daarom wordt Abram geroepen alleen te gaan. En dat gebeurde in een smartelijke weg. Daarvan spreekt dit hoofdstuk.

 

Abram en Lot waren beiden rijk. Toen ze uit Egypte gingen, mochten ze alles meenemen, Dat was nog een voorrecht. De Heere zorgde voor hen. Al werden ze dan met schande weggedreven, ze mochten toch hun bezittingen houden en Abram mocht zijn vrouw en zijn neef Lot en zijn dienstknechten en dienstmaagden meenemen.

Dan komen ze in Kanaän en hun kudden breiden zich uit op een zodanige wijze dat het land voor hun beiden te klein wordt, dat wil zeggen: er was geen eten genoeg meer voor al dat vee, die koeien, schapen en kamelen. Er waren geen bronnen genoeg om het vee op tijd te kunnen laten drinken. En daarom kwam er twist.

Niet tussen Lot en Abram, want die twee hielden zielsveel van elkaar. En de zachtmoedige Abram was de meer aardsgezinde Lot telkens tot een zachtmoedige vader die hem weer terechtbracht en terug wees op de weg naar God. Maar zoals dat vaak gaat in gezinnen: het kwam door hun bezittingen, het kwam door hun knechten, door hun dienstboden. Die maakten ruzie met elkaar, die begonnen met elkaar te twisten over waterputten en over weilanden en over het al of niet in eigendom hebben van dit of dat stuk grond.

 

We begrijpen dat de rechtvaardige Abram met zijn zachtmoedig karakter dikwijls met Lot en diens knechten over deze dingen gesproken heeft. Dat hij alles gedaan heeft wat in zijn vermogen was om de twisten bij te leggen. Maar het was op het laatst zo dat er geen houden meer aan was. Op een gegeven dag zegt hij dan tegen zijn neef: ‘Neef Lot, zou het nu maar niet beter zijn als we uit elkaar gingen? Zo kan het toch niet langer. We zouden elkaar kunnen gaan haten, we zouden verwijdering krijgen in onze familie. Laten we dat voorkomen.’

En dan toont Abram zich hier in de grootheid van zijn geloof. Want dan staat er zo opmerkelijk bij in het zevende vers: En er was twist tussen de herders van Abrams vee en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaänieten en Ferezieten in dat land.

 

We kunnen begrijpen wat dat betekent, als we even doordenken. Abram was een oprecht man. Lot ten diepste ook, al was hij dan wat wereldsgezind, al kleefde hij dan wat meer aan het stof dan Abram. En nu leefden die twee mensen – dat was de kerk, de kerk in Kanaän – in het midden van de Kanaänieten en de Ferezieten. Die hadden daar ook hun kudden en hun herders.

En wat was dat nu een vertoning als de heidenen elke dag weer opnieuw zagen hoe de knechten van dat heilig volk, hoe de kerkmensen, om het nu eens in de taal van vandaag te zeggen, elke dag met elkaar aan het vechten waren. Dat deed Abram leed. Zoiets bracht geen goed gerucht voort van de Koning, van Abrams God.

Daarom zegt Abram: ‘We zitten hier in het midden van de heidenvolken. Die dienen hun afgoden, die kennen de levende God niet. Dan zijn wij een bron van ergernis voor hen, als we elke dag opnieuw door onze knechten de twist laten voortduren.’ Om dus aan de heidenen geen oorzaak te geven om de God van Abram te lasteren, zegt hij: ‘Laten we maar uit elkaar gaan.’

 

Ook hierin toont Abram zich in de grootheid van zijn geloof, want dan zegt hij niet: ‘Lot, het beloofde land is aan mij door de Heere toegezegd, dus jij eruit. Zoek jij maar een plek in die andere landen hier rondom Kanaän.’ Nee. Het geloof leert ons lijden. Het geloof leert ons afstand doen van datgene waar we onze rechten op kunnen laten gelden. Waarvan we kunnen zeggen: ‘Dat is van mij, in een rechte weg.’

 

Aan dit Woord van God denk ik altijd, wanneer er mensen zijn die zo op hun rechten staan. Dat doen we immers zo graag. ‘Ja,’ zegt men dan, ‘we hebben toch het recht aan onze kant?’ Maar als we nu de waarheid betrachten in liefde, dan kunnen we iets van ons recht afstaan. Dat kon Abram, omdat hij in zijn God geloofde. Daarom kon hij ook iets van zijn recht afstaan. Ja, hij kon zelfs dat aardse Kanaän ter keuze voorleggen aan zijn neef Lot. Hij kon zelfs zoveel van dat land waar hij recht op had aan die ander overlaten, dat hij zei: ‘Kom Lot, bekijk dat land maar, van oost naar west, van noord naar zuid. Kies nu maar. Ga jij naar de ene kant, dan ga ik naar de andere kant. Kies maar.’

 

Zie, dat is de beste weg. Dat is ook de enige weg, de christelijke weg, de weg die Christus ons voorgeschreven heeft. Dat is dat twee mijlen gaan, wanneer er maar één van ons gevraagd wordt. Dat is degene die een kleed vraagt ook de rok geven. Dat is kolen vuurs hopen op het hoofd van degene die tegen ons opstaat of met wie we geschillen hebben vanwege onszelf of vanwege onze knechten.

Rijkdom is zwaar, het is een gave van God. Als we het als een dienstknecht kunnen gebruiken, kunnen we er wél mee doen. Daar hebben we het ook voor gekregen. Maar als het ons in bezit neemt en we slaven worden van ons goed, dan wordt het zwaar en moeilijk en dan wordt het menigmaal een belemmering om in vrede het levenspad te kunnen gaan.

Abram zegt tegen Lot: ‘Kom maar, kies nu zelf maar waar je heen wilt. Laten we nu goed uit elkaar gaan.’ Abram is bescheiden. Lot niet. Hoewel Lot een rechtvaardige was, hoewel hij een kind van God was, toont hij zich hier toch van zijn aardse zijde, zijn wereldse gezindheid. Hier is Lot en hij kiest! In plaats dat hij nu zegt: ‘Nee, oom, ik wil niet van u scheiden, want u bent de drager van de belofte. God heeft tot u gesproken en in uw geslacht zal de zegen zijn. Ik wil bij u blijven, al mag ik dan maar een knecht zijn, al mag ik dan maar één van uw herders zijn.’ Maar dat doet hij niet.

 

Ze staan daar samen op een hoogte en bekijken het land. Prachtig, wat een weelderige vlakte daar in het oosten, het land van de Jordaan. Nu, als Lot daarheen zou mogen gaan met zijn kudden, dan was zijn kostje gekocht. Dan had hij zo zijn schaapjes op het droge. Als hij daar zou mogen weiden, dan zou een overvloed van goud, van goed, van geld, van eer en wat daaraan verbonden is, alras zijn deel worden.

En als Lot dan zo het land gemonsterd heeft, als een kenner, zegt hij: ‘Nu oom, als het u dan toch hetzelfde is, als u dan zegt dat ik eerst kiezen mag, nu goed, dan zal ik het doen. Geef mij dan het oosten maar. Laat mij dan maar in de vlakte van de Jordaan wonen, daar is het vruchtbaar. Daar zijn de groene, grazige weiden en de waterputten. Daar is het water van de Jordaan. Laat me daar maar wonen.’

 

Het was een mooi stuk land. Het was als de hof van Eden, staat er in de Schrift. Het was als het verloren paradijs. Zo’n mooi stuk land. Daar waar Sodom en Gomorra en de andere steden van de vlakte lagen. Lot kiest. En hij kiest de welvaart, de weelde, het beste. Hij monstert het land en zijn keus is spoedig gedaan.

 

Echt menselijk, zult u zeggen. Daar was toch niets verkeerd in? Ja, echt menselijk, echt werelds. Zo met een ondertoon van: als ik het maar heb, mijn oom komt wel terecht. Echt menselijk, ja, puur menselijk, maar dan ook puur werelds en aards. Er zijn mensen die verheffen zich er op dat ze zo eerlijk zijn.

Ze zeggen: ‘Jullie christenen zijn allemaal huichelaars. Jullie zeggen niet wat er in je hart leeft. Ik zeg eerlijk wat er in mijn hart leeft. Ik zeg eerlijk wat mijn lusten en mijn begeerten zijn. Ik zeg eerlijk hoe ik over jullie God denk.’ Tegenwoordig zijn er weer stromingen onder ons volk die zeggen: ‘Nu, zo is het nu eenmaal in mijn leven, dat zijn nu eenmaal de begeerten van mijn hart. Waarom zou ik die verzwijgen, waarom zou ik ze verdringen?’ Zo zijn we nu eenmaal, zo willen we ook openbaar komen aan de wereld. Het dierlijke uit de mens, waarvoor men zich schaamde in vroeger dagen, wordt nu geopenbaard. Zoals toen in Sodom.

 

Hier zie je ook in het hart van Lot iets van dat leven der wereld. Als ik het maar heb! Zo ben ik nu eenmaal! Lot kiest, maar hij kiest de wereld. Hij kiest verkeerd, want we lezen van Lot nergens dat hij, toen hij in die groene vlakte aankwam, een altaar bouwde. We lezen in de heilige geschiedenis van Abram wel twaalf keer dat hij de Naam des Heeren aanroept en vele malen dat hij een altaar bouwde. We lezen het van Lot niet. Lot koos de grazige weiden om zich te vermaken met zijn geld en in zijn goed, in zijn eer en in zijn grootheid.

 

Wij worden ook voor een keus gesteld. Telkens weer opnieuw. Elke prediking is een voor de keus stellen. Laten we daar wel aan denken. Telkens als we onder het Woord van God komen, worden we door God voor de keus gesteld. En is de scheiding nu in ons leven gevallen? Lot is gegaan tot aan de grenzen van Sodom. Straks zit hij in de poort van Sodom en is hij één van de oudsten van de stad. En vóórdat Sodom vergaat, woont hij reeds in Sodom.

Daar heb je de weg der zonde. De weg van God af. Het moge dan een vruchtbare vlakte zijn die veel gras voortbrengt voor de veelheid van zijn vee, maar de vreze Gods is in die plaats niet. Geen tien rechtvaardigen, want anders zou de stad straks gespaard zijn gebleven.

 

En let nu eens op het gezin van Lot. Lot kiest de groene vlakte. Nu ja, je hoeft toch niet met die mensen mee te doen? Maar onwillekeurig kwam hij tot aan de poorten van Sodom. Hij kwam in contact met die mensen. Hij trouwde een vrouw. Hij kreeg er kinderen. En die kinderen, ja vanzelf, die kregen ook weer zin om te trouwen. Die zagen daar een jongen en zeiden: ‘Vader en moeder, waarom niet? Waarom zouden we niet trouwen met die jongen uit Sodom? Nu ja, het is een goddeloze stad, maar die jongen van mij doet er niet aan mee. Nee, dat is een echt nette jongen, hij behoort niet tot uw volk, tot uw gemeente, hij behoort tot de wereld, dat is waar, maar er is verder toch niets op aan te merken.’

Laten we het zo eens veronderstellen, laten we het beste nog maar veronderstellen. We zullen niet zeggen dat de vrouw van Lot ook een zondares was, zoals de meeste inwoners van Sodom. En we willen niet zeggen dat die schoonzoons van Lot die zich straks aandienen, goddeloze jongens waren die in de algemene Sodomietische zonden leefden. Dat wil ik nog niet zeggen. Dan zou Lot ze mogelijk geen plaats in zijn huis gegeven hebben. Het waren de besten nog, de edelsten. Maar als Lot straks gaat zeggen: ‘Jongens, luister eens even. Het gaat niet goed hier in Sodom. Straks zal deze plaats vergaan’, dan zeggen ze tegen elkaar: ‘Kom nu, die oude vader, wat weet die er nu van?’

Hij was in hun ogen als iemand die schertste, zo zouden we het kunnen vertalen. Als iemand die zomaar iets zei waarin hij zelf niet geloofde, die maar een grapje maakte. Zo dachten die schoonzoons.

 

Ja, zo denken die schoonzoons en schoondochters en die mensen van de wereld nu nog.

Weest u er van overtuigd: er is een dienst van God en er is een dienst der wereld. God komt richten hier beneden. Christus komt, gekroond met de kroon der overwinning. Dan zullen we wegdragen naar dat in het lichaam is geschied.

Dan kan men zeggen: ‘Kom nu, die vader van jou met zijn godsdienst. Zo ernstig moet je het maar niet nemen.’ Dan kun je zeggen: ‘Beste jongens zijn het’, maar ze geloven niet in God. ‘Echte meisjes, die niet in de zonde van Sodom geleefd hebben’, maar ze begrijpen van de dienst van God niets en ze willen er ook niets van horen. Zo loopt het uit op de ondergang. Ze zijn achtergebleven. Dat weten we dan in ieder geval.

 

Als straks Lot door genade gedwongen wordt uit Sodom te gaan, dan gaat hij alleen met zijn vrouw en zijn dochters. En dan is hij op een gegeven ogenblik ook zijn vrouw nog kwijt. Dan gaat hij alleen met zijn dochters. Dan redt hij het vege lijf. Dan is hij zijn vee kwijt en dan is hij zijn dienstknechten kwijt, dan is hij zijn aanstaande schoonzoons kwijt en dan is hij ook zijn vrouw nog kwijt. Alleen met het naakte leven kan hij door Gods genade uit het Sodom der wereld gered worden.

 

Voordat we verder gaan, zingen we uit Psalm 102 vers 16.

 

Uwer knechten trouwe zonen

Zullen altoos bij U wonen;

Ja, bevestigd in hun staat,

Voor Uw aanschijn, met hun zaad,

Uwen Naam ter ere leven;

Zij, van smart en smaad ontheven,

Blijven aan Uw dienst geheiligd,

Daar Uw goedheid hen beveiligt.

 

Ja, het is waar, in onze dagen kunnen Gods kinderen ook zo toegeeflijk zijn voor deze wereld. Want je kunt je tenslotte toch niet altijd zo afzonderen. Je kan toch niet altijd in oorlog leven. Je moet toch ook wel eens toegeven. En als het nu toch een nette jongen is en als het nu een keurig meisje is.

Je moet heus niet denken dat al die jongens en meisjes van ons beter zijn. Dat is waar. Maar het zijn wel kinderen van de gemeente. Het zijn dan toch kinderen des verbonds. U weet wel hoe ik dat bedoel. Kinderen die leven onder de openbaring van Gods verbond, binnen de grenzen van het verbond. Naar wie God Zijn hand heeft uitgestrekt, die leven onder de bediening van het Woord, onder de beloften Gods. Het zijn jongens en meisjes die het merk- en veldteken van Jezus Christus dragen. Laat ons daar erg in hebben.

Laten wij het opmerken in het leven van Lot. Hoe de weg der wereld in de vlammen uitloopt. Ook in het kiezen van de voorspoed.

 

Misschien zegt u: ‘Ja maar, daar is zo’n goede baan, daar zit promotie in de lucht…’ Nu goed, laat dat zo zijn. Word dan directeur van dat grote bedrijf daar. Laat dat nu zo zijn. En laat het zo zijn dat je door de koningin geridderd wordt met de hoogste onderscheiding. Maar straks stoppen ze toch ook voor u die witte brief met een zwarte rand in de bus. De brief waarop staat: hij of zij is niet meer. En wat baat het u dan als er opstaat: in leven directeur van het Unileverconcern? Wat baat het dan als er opstaat: Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw? Wat baat het u dan? Als je de wereld won en je zou schade lijden aan je ziel, wat baat het je dan? Kies dan nú wie je dienen wilt. Want de tijd is kort en we weten de dag van onze dood niet!

Als iets je in de weg staat, al is het vader of moeder, al is het broer of zuster, al is het geld of goed, al is het je verloofde, je jongen of je meisje, om Gods wil, maak niet met Lot de keus der wereld. Want al zou het zijn dat God het nieuwe leven in je hart verheerlijkte, je zult alleen het vege lijf kunnen redden en meer niet. Al het andere zal achterblijven.

 

In Lots familie vind ik de gouden draad van het verbond niet ver. Straks bezondigt hij zich aan zijn beide dochters en dan lees ik dat de nakomelingen vijanden zijn geworden van Israël, van het volk des verbonds, van de God van Israël. Zie, dat is de voortgang op de weg der zonde. Dat is de uiteindelijke consequentie van het kiezen van de wereld, van de grazige weiden van Sodom, van het willen leven met de kinderen van deze eeuw.

 

We haasten ons nu ook een blik te slaan op de vader der gelovigen, op Abram. Voor hem was het een smartelijke weg. Hij komt geheel alleen te staan en nu kunt u wel zeggen: ‘Ja, dat moet nu eenmaal zo, want die Abram moest het beloofde land alleen beërven.’ Ja, maar als u er dan maar goed rekening mee houdt dat Lot de vlakte van Sodom niet gekozen heeft met de beweegreden: de Heere heeft dat nu eenmaal zo besloten, want Abram moet alleen wonen.

O nee, Lot heeft uit vrije wil de vlakte van Sodom gekozen, zonder enige noodzaak. Het besluit van God, mocht het Lot dan bekend zijn, heeft hem zeker niet gedwongen de vlakte van Sodom te kiezen. Nee, niemand gaat verloren omdat hij verworpen is. Prent dat in uw gedachten, in uw hart. Als we verloren gaan, als die brand van Sodom ons treft, terwijl we nog in Sodom zijn, dan komt dat omdat we uit eigen vrije wil de vlakte van Sodom gekozen hebben, omdat we met ons zondig leven meer hingen aan de grazige weiden van dit leven, dan dat we met Abram de beloften Gods hoogachtten en steunden op het Woord des Heeren.

 

Maar we zouden naar Abram kijken. Abram is er door in moeilijkheden gekomen. Hij is nog meer alleen komen te staan. Alleen in een vreemd land dat nog door de Hevieten, Ferezieten en Kanaänieten werd bewoond. Maar dan toch met God. Maar dan toch door het geloof. Want dan staat er zo opmerkelijk in het veertiende vers dat, als Lot weggegaan was naar Sodom: En de Heere zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef nu uw ogen op, en zie van de plaats waar gij zijt, noordwaarts en zuidwaarts en oostwaarts en westwaarts.

Hier denk ik aan het woord uit Mattheüs 5 vers 5: Zalig zijn de zachtmoedigen. En er staat achter: want zij zullen het aardrijk beërven. Er staat niet: want zij zullen in de hemel komen. Dat zullen ze ook. Maar er staat: zij zullen het aardrijk beërven. En dat woord ‘zachtmoedigheid’ is afgeleid van het grondwoord waar moeite mee aangeduid wordt, verdrukking, verdrijving.

Dus het woord ‘zachtmoedigheid’ staat in verband met smart, met pijn, met alleen staan, met verdreven worden. En nu staat er: die zachtmoedigen worden wel verdreven van de aarde, maar Ik, God, Ik zeg dat zij het aardrijk zullen beërven.

En nu kiest Lot de wereld. Ziezo, grazige weiden, gauw rijk. Maar God zegt: ‘Abram, kijk eens, zie je dat land? Zie je daar de vlakte van Sodom, en daar de rest van Kanaän? Kijk maar naar alle windstreken. Abram, dat is nu voor jou en je zaad, want: Zijn Godgeheiligd zaad zal ’t gezegend aardrijk erven.’

 

De wereld is voor ons. Kijk maar, alles wat er in deze wereld is, dat is van ons. Want wij zijn van Christus, en Christus is Gods. Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde (Matth. 28:18). Al dat goud en al dat zilver, met het vee op duizend bergen, krijgen we straks gelouterd terug. Als de elementen der wereld brandend vergaan zullen en de nieuwe aarde door God hersteld is, uit de vuurbrand is teruggeroepen, dan krijgen wij die nieuwe aarde met alles wat er op is.

Dan zal de gehele aarde een groot paradijs zijn. Dan zal nergens meer leed gedaan worden, nergens meer verdrukt worden. Dan zullen er geen goddelozen meer zijn, want er staat dat de goddeloze van de aarde verdaan zal worden. Maar dan zullen de rechtvaardigen, de zachtmoedigen, het gezegend aardrijk erven.

 

Nu was Abram zo’n zachtmoedige. Abram liet zich het rijkste stuk land ontnemen door zijn neef. Waarom toch? Abram zag op God en verwachtte de stad die fundamenten heeft. Abrams hoop was gevestigd op het toekomstig goed. Abram wist het: Mij geleidt des Heeren hand. Abram besefte het: Hij komt, Hij komt, om de aarde te richten. Abram kende God, had gemeenschap met God, werd geleid door God.

 

De zachtmoedigen hebben het over het algemeen niet best op deze aarde.

Denk er om, zachtmoedigheid zoals hier bedoeld wordt, heeft niets te maken met de karaktereigenschap die wij ook wel eens zachtmoedigheid noemen. Zachtmoedigheid is de vrucht van de werking des Geestes. Zachtmoedigheid is de vrucht van het zien op Jezus, is de vrucht van de gemeenschap met Hem Die gezegd heeft: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet waar Hij het hoofd nederlegge (Matth. 8:20).

In de gemeenschap met die God worden we zachtmoedig. Dan kunnen we van ons recht afstand doen. Dan kunnen we zelfs tegen Lot zeggen: ‘Nu, Lot, kies maar.’ Dan kunnen we de minste zijn. Ook vandaag. Dat zijn de zachtmoedigen.

Dan mag Lot het beste van de wereld gekozen hebben, maar Abram zal de wereld beërven, want er staat: zij zullen beërven. En u weet wel, een erfenis kun je niet verdienen. Abram heeft ook door zijn godvruchtig leven de hemel en Kanaän niet verdiend. Maar Abram heeft wel door het geloof het Kanaän, het eeuwige Kanaän en straks ook deze wereld, mogen beërven. Daar hoef je niet voor te strijden. Dan hoef je alleen maar achter die grote Strijder aan te gaan. Dan hoef je alleen maar stil te betrouwen in Zijn beleid. Dan hoef je alleen maar met Abram steeds weer bij het altaar terecht te komen.

 

Dáár kwam Abram steeds terecht. En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar de Heere een altaar (vers 18).

Voor de zoveelste keer. Abram kon niet zonder het altaar. Abram leefde bij het altaar. En dan zijn er ook tijden dat we mogen rusten. Abram mocht daar bij die eikenbossen van Mamre rusten, want hij sloeg er zijn tenten op. Daar mocht hij rusten, rusten in het midden van de strijd, rusten bij het altaar. En daar riep hij de Naam des Heeren aan.

Denk er om, ons leven over deze wereldzee is niet maar een woest heen en weer gedreven worden zonder roer en zonder enige bestemming, zonder enige lijn die het schip van ons leven volgt. O nee, ons leven door deze woestijn is een gaan van rustplaats tot rustplaats.

 

Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort;

elk hunner zal in ‘t zalig oord

van Sion, haast voor God verschijnen.

 

Zij gaan, zo staat er in de grondtekst, van rustplaats tot rustplaats. En die rustplaatsen zijn de plaatsen waar het altaar wordt opgericht. Of moet ik maar van die beeldspraak afstappen en het gelijk zeggen in nieuwtestamentische taal? Ons leven is een strijd, maar we mogen bij ogenblikken op Christus zien, het Woord Zijner beloften hebben en we mogen bij ogenblikken geloven, waarachtig oprecht geloven. En dan is het leven van Abram een leven bij het altaar, en dan is ons leven een leven bij Christus, een leven met Christus verborgen in God.

Ja, niet dat we daar altijd zijn, maar dat is toch het leven. Alles daarbuiten is het leven niet, dat is maar een woelig voortdrijven over de levenszee. Dat is het leven, als we houvast krijgen aan dat Woord, als dat Woord onze sterkte is, als we op dat Woord betrouwen, als we zeggen: ‘Heere, U zoekt mijn hart, mijn oog blijft op U staren. Heere, hier zijn mijn handen, hier is mijn hart, hier zijn mijn voeten, ik leg het alles in Uw handen. Leid mij naar Uw raad en neem me dan op in Uw heerlijkheid.’ Alles alleen door het altaar.

 

Abram heeft begeerd Zijn dag te zien en hij heeft hem gezien. Wij ook? Hebben wij Christus’ dag gezien? Dan worden we zachtmoedig. Ja, dan kiest Lot het beste van deze wereld, maar dan zegt de Heere: ‘Abram, stil maar, want de hemel en de aarde zijn voor u.’ En dan mag Abram zeggen: ‘Heere, ik ben zo alleen, ook Lot ontvalt mij al.’ Maar dan zegt de Heere: ‘Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot (Gen. 15:1). Is dat niet genoeg? Abram, in u zullen al de geslachten der aarde gezegend worden. Abram, u zult Kanaän beërven.’

 

Daar heb je nu het verschil. Het eerste is gekozen, gekozen door ons, en dat verliezen we helemaal. En dat andere, dat wordt geërfd door het geloof. U weet, aan een erfenis kleeft smart. Aan deze erfenis kleeft ook smart, maar geen smart voor ons. Smart voor Christus, smart voor Hem, in Wie de erfenis is vastgemaakt door het Offer, waar Abram niet buiten kon.

En met het oog op dat Offer heeft hij het land zijner vreemdelingschap doorwandeld. De zachtmoedigen, die zullen het aardrijk beërven.

Er waren in de dagen van de Heere Jezus veel mensen die zichzelf het zaad van Abram noemden, maar de Heere zei: ‘Gij, geveinsden!’ En daar kwamen ze: Cornelius, de vreemde vrouw uit Syro-Fenicië, de enige Samaritaan van de tien, die wederkeerde om de Heere de eer te geven, nadat ze genezen waren van hun melaatsheid. Daar kwamen ze, van heinde en ver, om met Abram, met Izak en met Jakob aan te zitten, omdat ze alles verlieten en de Heere volgden. Omdat ze door het geloof op de God van Abram vertrouwd hebben.

 

In welk teken staat ons leven? In het teken van Lots keus? Het is waar, Lot is uit de zondebrand, daar in dat land, gered. En de Heere zal door genade Zijn kinderen eruit halen en redden. Maar kijk eens wat een ontzettend gevolg voor zijn nageslacht! Kijk eens wat er terechtgekomen is van het nageslacht van Lot! Ja, het was naar Gods raad, maar ik zeg het nog eens en met nadruk: Lot heeft nooit God de schuld kunnen geven, want hij is er zelf de oorzaak van geweest dat in zijn nageslacht de vreze des Heeren niet meer gevonden is, omdat hij de vlakke velden van Sodom koos.

 

Vaders en moeders, het is niet onverschillig op welke wijze u uw gezin leidt. U mag maar niet zeggen: ‘Ja, maar diegenen die uitverkoren zijn ten leven zullen er toch wel komen.’ Nee! God werkt mede door uw opvoeding. Als u uw kinderen niet meer in de vreze des Heeren opvoedt, dan gaan uw kinderen verloren.

Zo moet u maar redeneren en zo moet u maar rekenen. Dat God ze er toch uit kan halen, dat is ondanks uw opvoeding, dankzij Zijn genade. Maar daar mag u niet mee rekenen. U mag anderzijds vertrouwen, dat, wanneer u uw kinderen de Heere beveelt en hen leert om aan de hand des Heeren te gaan, als u altijd maar bezig bent om het hart van uw kinderen te bewegen tot de dienst van God, als u met smeking en met geween het aangezicht des Heeren voor u en voor uw kinderen zoekt, dat dan de Heere zegt: ‘Aan uw zaad zal Ik dit land geven.’ De zachtmoedigen zullen het aardrijk beërven.

 

Lot mag dan voor een ogenblik het goud van de wereld gehad hebben, maar het ging ten koste van het heil van zijn geslacht. Hij is afgesneden onder de volken en straks vliedt hij, als een eenzame weduwnaar, met zijn twee dochters de brandende puinhopen van Sodom uit.

O, God zij dank, hij is er uit gekomen, dankzij Gods genade. De Heere moest hen wel bij de hand grijpen, want ze hadden de vorige dag die verschrikkelijke boodschap al gehad en toch gingen ze nog niet weg, zo waren ze verknocht aan hun vee en aan hun goed. Ze gingen niet weg, totdat de Engel des Heeren hen bij de hand greep en hen uit Sodom voerde. Zo vast zit Lot aan Sodom!

Het zijn strikken, het zijn netten. Als je er eenmaal in zit, is er dubbele genade voor nodig om je er uit te trekken. Zij zijn er uit gekomen.

Maar hoewel ook Lots vrouw er aanvankelijk uit gekomen is, is ze toch omgekomen. Waarom? Omdat ze in haar hart toch aan Sodom bleef hangen. Het was tegen haar wil, bevrijd te worden van Sodom. Ze wilde liever in Sodom blijven wonen. Nu, zegt de Heere, dat erfdeel zult u krijgen. En dan sterft de vrouw van Lot voor ze in Zoar aankomt.

 

O, God zij dank, Lot had de Heere lief, hij heeft zijn rechtvaardige ziel in Sodom gekweld. Zo was het toch bij Lot? Hij kwelde zijn rechtvaardige ziel. Hij wilde niet in de zonde van Sodom leven. Maar u ziet, als de mens wil meeleven met deze wereld, dan komt hij aan de kant van de vijanden te staan. En als hij dan toch nog gered wordt, dan is het als door vuur. Gods engelen grijpen hem vast, omdat Christus ook voor Lot betaalde. Dan mag Lot toch erven! Maar wat vreselijk voor zijn nageslacht!

 

Indien ons hart nog zo hangt aan wat van beneden is, als we er nog zo weinig ernst mee maken, dan is het nú de tijd om naar de roepstem van de Heere te luisteren. En al zou Abram dan ook zeggen: ‘Lot, kies maar’, zeg dan: ‘O nee, ik kan niet weg. Ik kan niet weg van Gods huis, van Gods volk. Abram, laat mij met u meegaan, want ik heb gehoord dat de Heere met u is.’

Klem u vast aan het volk van God, klem u vast aan het Woord dat voor dat volk een richtsnoer is. Klem u vast aan de gemeente des Heeren, opdat de zegeningen van Abram ook over u zouden komen en u, als ware zonen en dochters van Abram, ook eenmaal dat gezegend aardrijk zult mogen beërven. Want dan geldt het ook voor Abram: hij heeft het geërfd. Gekregen, alleen door genade, door het geloof, omdat hij vastgehouden heeft. En ook dat was genade. Hij heeft als een vreemdeling geleefd. En is God niet goed voor hem geweest? Alles ging steeds door een weg van strijd, door een weg van moeite en verdriet, maar is de Heere voor Abram niet een Schild geweest? Is de Heere Abrams Loon niet geweest?

 

Heeft het u aan iets ontbroken, u die God vreest? U mag dan hier als een verstotene over de aarde gaan en veel van uw recht moeten afstaan, ook soms aan de goddeloze wereld, maar de Heere heeft gezegd: Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven (Matth. 5:5). En bij Psalm 25 staat er nog iets bij. Daar staat dat niet alleen Abram het aardrijk beërven zal, maar ook zijn Godgeheiligd zaad.

Ouders, daarin is ook een belofte voor uw zaad. Als uw kinderen leven bij het altaar, bij de gemeente des Heeren, als vreemdelingen zoekende de blijvende stad; indien zij met Abram begeren Zijn dag te zien en Hem lief hebben uit een ongeveinsd gemoed, dan mag de strijd hevig zijn en de eenzaamheid soms drukkend, maar als de keus oprecht is om de Heere te mogen dienen naar Zijn Woord, dan zullen ook zij met ons aan het eind van onze vreemdelingschap in Abrams schoot gedragen worden, om zich in Abrams grote Zoon voor eeuwig te mogen verblijden. En in die gouden Godsstad zal geen strijd en eenzaamheid meer zijn, omdat de zonde voor eeuwig zal zijn buiten gesloten. Moede pelgrim, voor u is het lied:

 

Onze weg geleidt naar boven,

schoon met kruis aan kruis omheind.

Bloedt het hart, voor die geloven

is er blijdschap in het eind.

Slechts de strijder wordt geleid

in de burcht der eeuwigheid.

Die binnen Salems muren wonen,

droegen hier hun doornenkronen.

 

Amen.

 

 

Slotzang: Psalm 84: 5

 

O God, Die ons ten schilde zijt,

En ons voor alle ramp bevrijdt,

Aanschouw toch Uw gezalfde koning.

Eén dag is in Uw huis mij meer

Dan duizend waar ik U ontbeer;

’k Waar’ liever in mijns Bondsgods woning

Een dorpelwachter, dan gewend

Aan d’ ijd’le vreugd in ’s bozen tent.

 

 

Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Geen ander evangelie’ (deel 6) van ds. L. Huisman (gepubliceerd op www.dshuisman.nl)