Ds. L. Terlouw - 2 Koningen 2 : 14
Elisa's roep om profetische kracht
2 Koningen 2 : 14
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 33: 6 | |
Lezen : | 2 Koningen 2: 1-18 | |
Zingen : | Psalm 12: 1, 6, 7 | |
Zingen : | Psalm 81: 12 | |
Zingen : | Psalm 66: 3 |
Gemeente, de tekst waarbij wij in deze dienst met Gods hulp samen willen stilstaan, kunt u vinden in 2 Koningen 2 vers 14, waar we lezen in Gods Woord:
En hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was, en sloeg het water, en zeide: Waar is de Heere, de God van Elia? Ja, Dezelve? En hij sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld, en Elisa ging erdoor.
Deze tekstwoorden bepalen ons bij: Elisa’s roep om profetische kracht.
Drie gedachten:
1. Staande zonder kracht
2. Vragend om Gods gave
3. Gaande in Gods kracht
Elisa’s roep om profetische kracht
- Staande zonder kracht, zoals wij in het veertiende vers en ook in verband met het voorgaande lezen: En hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was.
- Vragend om Gods gave, zoals er staat: Waar is de Heere, de God van Elia?
- Gaande in Gods kracht, zoals wij lezen: Ja, Dezelve? En hij sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld, en Elisa ging erdoor.
1. Staande zonder kracht
Daar staat hij, Elisa, aan de oever van de Jordaan. Hij is alleen achtergebleven. Toen hij heen ging, de Jordaan over, was Elia nog bij hem. Samen hadden ze Jericho verlaten en waren ze de weg gegaan naar de Jordaan. Elia was vooropgegaan en hij had een pad ontvangen door de Jordaan heen. Elisa was door dat pad achter Elia aangegaan.
Maar nu is Elia niet meer op deze aarde. Elisa staat daar, alleen, op de oever van de Jordaan. Wat doet dat pijn, dat hij alleen is overgebleven! Wat doet dat ook vandaag pijn, als liefdesbanden zijn verbroken en je alleen in het leven staat als man, als vrouw, als kind. Pijn van dat overal alleen voor staan. Jordanen vol met water, vol van onmogelijkheid. Wie zal mij verder leiden door het leven? Wat deed het pijn in het leven van Elisa, want wat was hij aan Elia verbonden.
Over de band die er was tussen Elia en Elisa, kunt u onder andere lezen in het twaalfde vers. Want als Elia door die vurige wagen wordt weggenomen, dan staat er: En Elisa zag het en hij riep: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiters! En hij zag hem niet meer. En hij vatte zijn kleren en scheurde ze in twee stukken. Tot een teken, tot uiting van grote smart en droefheid.
Ongeveer vijf jaar was Elisa met Elia opgetrokken. Elia had hem in opdracht van God geroepen vanachter de ploeg als zoon van een rijke boer. Hij had hem zijn mantel toegeworpen en Elisa had begrepen wat dat betekent. U leest daarover in 1 Koningen 19. Het laatste wat je daar leest, is dat Elisa opstond, dat hij Elia volgde en hem diende. Dan hoor je niet meer over Elisa. In stilte heeft hij gediend tot het moment waarover we lezen in 2 Koningen 2.
Dan komt de naam van Elisa terug. Hij is achter Elia aangegaan en heeft gezien wat Elia deed en verkondigde. Er is een band van liefde gevallen als tussen een vader en zijn zoon. Een geestelijke band, want wat ontving hij onder het werk van Elia veel onderwijs. Dat de grote Profeet, Christus, zou komen. Daardoor was hij zo met Elia verbonden. Hij steunde op Elia en via hem op God. Zonder zijn lessen kon hij niet verder. Deze waren middelen op de leerschool van Gods genade.
Kent u die band vandaag ook? Heb jij, hebt u een geestelijke vader of moeder? Misschien zeg jij nu wel: ‘Ja, daar weet ik van af.’ Zestien jaar, en je weet ervan af? Onder de preek zijn er allerlei vragen gekomen in je leven. Vragen die jouw hart raakten. Dat je onbekeerd was en niet voor God kon bestaan. Thuis, bij vader en moeder kreeg je geen antwoord. Toen zag je de mensen die in de kerk aan het avondmaal gingen en je dacht: Die weten het.
En op een dag in de supermarkt, bij de kassa, kwam je haar tegen, die oudere avondmaalgangster. Zij kende jou uit de kerk. Ze vroeg hoe het met je was op school en andere dingen. Toen kwam het eruit, dat je zo ongelukkig was. Zij vroeg om bij haar wat te komen drinken.
Op een middag uit school ben je, zonder dat vader en moeder het wisten, naar haar toe gegaan. Zij vroeg opnieuw naar school en thuis, maar ook waarom je zo ongelukkig was. Zij vertelde je over haar eigen ongeluk, maar ook hoe de Heere voor ongelukkigen een weg gebaand heeft tot behoud. Zij mocht in die Weg, de Waarheid en het Leven, in Jezus Christus, in Zijn heil als Zaligmaker van zondaren, delen. Ze zei: ‘Dat kan voor jou ook nog.’ Op moeilijke vragen wist zij een antwoord. Wat weet jij je dan verbonden aan haar!
Wat krijgt een geestelijke moeder of vader dan een belangrijke plaats. Het gaat niet om de mens. Het gaat om het onderwijs dat zij geven over de wegen die God op deze aarde gaat met Zijn Kerk. Per keer krijg je een groter verlangen om deze te leren kennen. Zij kunnen het je niet geven, maar ’s avonds onder je dekbed klinkt de roep om datzelfde heil te ontvangen dat al Gods kinderen deelachtig zijn.
Hoe komt het dat jij, dat u geen geestelijke vader of moeder hebt? Ik weet dat er mensen zijn die God door Zijn Woord en Geest leidt zonder een geestelijke vader en moeder. Het kan ook een andere oorzaak hebben. Dat u helemaal geen geestelijke vragen hebt! Wat moet je dan met een geestelijke vader of moeder?
Elisa had in Elia wel een geestelijke vader nodig. Timotheüs had Paulus. Zo zijn er vandaag mensen die God een geestelijke vader of moeder geeft in geestelijke vragen. Wat doet het pijn als je die moet missen. Hoe moet het nu verder? Zal de Heere nog wat werken? Zal ik nog wel bekeerd kunnen worden? Dat kunnen vragen zijn waarmee je in eenzaamheid achterblijft.
Alleen staat Elisa aan de Jordaan. Hij is met Elia, zo lezen we in het tweede hoofdstuk, van Gilgal gekomen, via Bethel en Jericho naar de Jordaan, en toen deze rivier overgestoken. Dat is de weg die Elia moest gaan. Stap voor stap wordt deze aan Elia bekendgemaakt, waarop Elisa ook stap voor stap volgt.
Elia heeft van de Heere in Gilgal gehoord dat hij gaat sterven en daarom naar Bethel moet gaan. Wat zegt Elia dan? ‘Heere, als ik moet sterven, dan kunt U mij hier in Gilgal toch ook wegnemen? Waarom moet ik dan nog naar Bethel gaan? Dit is toch nergens voor nodig?’ Dat doet Elia niet. Elia komt in Bethel en daar zegt de Heere: ‘Ga naar Jericho.’ Dan zegt Elia niet: ‘Heere, U stuurde mij naar Bethel, dan moet U in Bethel…’ Nee, hij gaat naar Jericho. Daar moet hij over de Jordaan gaan en gaat hij erover.
Hoeveel onderwijs Elia ook ontvangen heeft op de leerschool van Gods genade, stap voor stap leidt de Heere hem voort. De Heere maakt Zijn weg niet bekend, waar hij precies in de hemel zal worden opgenomen en hoe dat allemaal zal gaan. Een onbekende weg, die Elia tevoren niet weet. Hij heeft in zijn leven geleerd om te volgen zonder vragen. Nee, dat is lang niet altijd eenvoudig geweest, want hij heeft ook geroepen: ‘Neem mij maar weg, want ik ben de laatste die overgebleven is. Ik heb hier in het tienstammenrijk geen werk meer.’ Maar nu, stap voor stap volgen, zonder vragen.
Elisa volgt hem op die weg, ook al zegt Elia tot driemaal toe tegen hem: ‘Blijf jij nu maar hier, Elisa.’ Maar Elisa antwoordt steeds opnieuw, zoals te lezen is in het tweede vers: Blijf toch hier, want de Heere heeft mij naar Bethel gezonden. Maar Elisa zei: Zo waarachtig als de Heere leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Alzo gingen zij af naar Bethel.
In Bethel wordt diezelfde vraag door Elia aan Elisa gesteld, en weer zegt Elisa dat hij zal volgen. Elisa weet dat Elia weggenomen zal worden. Dat blijkt wel als de zonen van de profeten in Bethel aan Elisa vragen: Weet gij dat de Heere heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil.
Dus Elia wist dat hij weggenomen zou worden, Elisa wist het en de profetenzonen in Jericho en Bethel wisten het ook. Zo gaat Elia de dood tegemoet. Zo gaat Elisa het afscheid van Elia tegemoet. Zo steken zij samen de Jordaan over. De profetenzonen, zoals blijkt uit wat wij gelezen hebben, gaan niet mee.
Elia en Elisa komen aan de overkant. En dan lezen wij in het negende vers van 2 Koningen 2: Het geschiedde nu als zij overgekomen waren, dat Elia zei tot Elisa: Begeer wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen word.
Elisa mag nog wat vragen en wat begeren van zijn geestelijke vader. Dit is het laatste dat hij mag vragen. Wij horen Elisa antwoorden: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn!
Wat vraagt Elisa nu? Dat hij twee keer zoveel wonderen zal doen als Elia? Twee keer zoveel zal preken? Dat hij een veel groter profeet dan Elia in Israël zal zijn? Vraagt hij dit, als hij zegt: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn? Nee, dat vraagt hij niet. Dan legt u die woorden verkeerd uit.
Weet u wat Elisa bedoelt? Dan moet u denken aan een erfenis onder de Joden. Als je als Jood vijf kinderen had en een erfenis achterliet, dan werd deze in zessen verdeeld. Vier kinderen kregen een zesde deel en het oudste kind een dubbel deel. Elisa begeert nu een dubbel deel van de erfenis van Elia. Hij hoeft niet dezelfde gave als Elia, als hij maar een deel van de erfenis van Elia krijgt.
Het antwoord in het tiende vers is: En hij zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd; indien gij mij zult zien als ik van bij u weggenomen word, het zal u alzo geschieden; doch zo niet, het zal niet geschieden. Elia kan het niet geven, want dat is aan God. Het is welbehagen van God, die de gave aan Elisa geeft.
Elisa staat daar alleen aan de oever van de Jordaan. Hij weet niet of hij iets van de gave van Elia ontvangen heeft. Daar moet u even over nadenken. Hoe moet het dan verder? Hoe zal hij ooit terugkeren onder zijn volk, het tienstammenrijk?
Weet u wat er dan gebeurt? Jullie, kinderen, weten vast wel hoe Elia werd weggenomen van de aarde. Beiden lopen daar over de weg, maar zij worden plotseling uit elkaar gedreven, ieder naar een kant van de weg. Er komt een vurige wagen tussen hen in rijden. Elia mag in deze vurige wagen gaan en vaart met die wagen levend ten hemel. Elia heeft de dood niet gezien. Hij is de eeuwige rust ingegaan om altijd bij zijn Heere en Zender te zijn. Om Hem eeuwig groot te maken.
Elisa mag de wagen niet in. Zo blijft hij alleen achter. Maar er valt wat op de grond. Wat is dat? Een mantel, de profetenmantel van Elia ligt nu op de grond. Wat moet Elisa met die versleten profetenmantel? Niets toch? Hij neemt de mantel op, want deze is een preek zonder woorden voor Elisa. Deze mantel aan zijn voeten herinnert hem aan zijn roeping door God tot profeet. Hij wijst hem op zijn zending om als profeet uit te gaan onder het tienstammenrijk. Deze profetenmantel is als een schild, een teken, een prediking van Gods gunst en de wapenrusting des Heeren.
U zegt: ‘Kregen wij maar zo’n teken.’ U hébt zo’n teken! U hebt allemaal zo’n teken, misschien een enkeling uitgezonderd. Nee, geen profetenmantel, maar een teken op je voorhoofd. Dit is het teken van Gods gunst, goedertierenheid en genade: gedoopt in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
‘Hoe moet het nu verder met dit teken in mijn leven? Het zit te hoog: op mijn voorhoofd. Dit moet nog uitgewerkt worden in mijn leven, in mijn hart.’ Is dat je vraag? Ben je met die vraag naar de kerk gekomen? Heb jij, voor je naar de kerk ging, jouw gedoopte voorhoofd aan de Heere laten zien? Zoals Ledeboer dat schrijft in zijn vragenboekje: Als je wederom geboren moet worden, wat zegt de doop daarbij? De doop zegt dat je nog wederom geboren kúnt worden. Dat de Heere mensen nog een nieuw hart geeft.
Een ander hoor ik zeggen: ‘Ik ben niet vreemd aan de bemoeienis van de Heere in mijn leven. Ik weet hoe groot mijn zonde en schuld is in mijn leven. Ik weet buiten het Koninkrijk van God te staan in het Overjordaanse. Ik weet niet hoe het verder moet in mijn leven. Hoe zal er ooit de weg tot behoud, de zaligheid die de Zaligmaker van zondaren heeft verworven, aan mij geopenbaard worden?’
Wij gaan naar onze tweede gedachte:
2. Vragend om Gods gave
Als Elisa aan de oever van de Jordaan staat, dan is er geen pad meer. Dat pad was er geweest voor Elia, maar nu Elisa terugkomt is het weer overdekt met water. De rivier is zo vol met water, dat hij geen doorwaadbare plaats kan vinden. Hoe moet het nu?
Wat doet hij met die afgevallen mantel? En hij sloeg het water. Je ziet het als het ware voor je ogen gebeuren. Hij staat daar met die mantel en hij slaat hiermee op het water. Helpt dat nu? Hoe kom je er nu bij, Elisa, om met de mantel op het water te slaan? Elisa volgt het voorbeeld na wat hij gekregen heeft van Elia. Zoals Elia op het water geslagen heeft, zo slaat ook Elisa op het water.
Welk voorbeeld volgt u na? Welk voorbeeld volg jij na in je leven? Dat van de wereld? O, dan zul je nooit in het Koninkrijk van God komen. Je zult daar eeuwig spijt hebben. Welk voorbeeld bent u als ouder voor uw kinderen? Of als grootouder voor uw kleinkinderen? Welk voorbeeld laat u voor hen na? Heel concreet: Toen u ziek werd, waar gingen de gesprekken over in uw huis? Over het naar de dokter gaan, over de specialist, over het ziekenhuis, over een behandeling, en dat een dokter er gelukkig voor gezorgd heeft dat de kwaal gestopt is? Zullen uw kinderen dat doen? Zullen zij het in de nood van hun leven voor alle dingen van de aarde verwachten? Het misschien alléén van de aarde verwachten?
Als ik het u, zoon, dochter, nu zo vraag: ‘Weet u nog hoe het was in het ouderlijk huis, toen jouw vader zo ziek werd?’, dan zeg je misschien: ‘Het eerste wat mijn vader en moeder toen deden – mijn moeder heeft het mij verteld, want ik was er niet bij – was dat zij de knieën hebben gebogen en de Heere in die nacht hebben aangeroepen. Toen wij thuiskwamen heeft vader de nood van zijn leven, van zijn lichaam, van zijn ziel, onze nood en onze zielennood aan de Heere voorgelegd.’
Laat u dat voorbeeld na? ‘Ik sla de ogen naar het gebergte heen, vanwaar alleen mijn hulp kan komen’? Of dit voorbeeld: ‘Schoon ik arm ben en ellendig, denkt de Heere aan mij bestendig, mijn Hulp en mijn Bevrijder’?
Elisa volgt het voorbeeld van Elia na. Is het dan vanzelfsprekend dat er een pad komt door de Jordaan? Is dat de verdienste van Elisa? Hij wist dat het niet zijn verdienste kon zijn. Het zou alleen genade zijn. Hij slaat op de rivier en bidt. Wat bidt hij? ‘Baan een pad door de Jordaan’? Nee, moet u horen wat hij bidt: Waar is de Heere, de God van Elia? Dat is het gebed van Elisa, staande alleen op de oever van de Jordaan. Gelooft Elisa dan niet dat God hem ziet en dat God bestaat? Dat gelooft hij wel, maar hij heeft Gods hulp zo onmisbaar nodig in zijn leven.
Wij geloven allemaal met ons verstand (het historisch geloof) dat er een God is. Maar Hem nódig hebben, dat is wat anders. Er geen recht op hebben dat Hij naar ons omziet, dat is wéér wat anders. Daarom het gebed: Waar is de Heere, de God van Elia? ‘Heere, tenzij U met mij meegaat, kan ik niet verder komen of gaan.’
Elisa noemt in zijn gebed niet zomaar een paar namen van God, zoals wij dat wel doen. Hij noemt de namen die aantonen waarin hij God nodig heeft in zijn leven.
Hij zegt: Heere. Dat is de God van Mozes; Hij maakte een pad door de Rode Zee. Dat is de God van Jozua; Hij maakte een pad door de Jordaan. Dat is de God van Elia; Hij maakte een pad door de Jordaan.
‘Uw Naam wás toch Heere en ís toch Heere? Zou U dan willen tonen in mijn leven dat U de God kunt en wilt zijn van mijn voorgeslacht, met Uw trouw, met Uw verbondstrouw, met Uw trouw uit dat genadeverbond? Buiten Uw genade als Heere is er geen weg. Toon dat U als Heere, als de Ik zal zijn Die Ik zijn zal, de Ik ben Die Ik ben, met mij optrekt.’
Hebt u zo de God van het voorgeslacht nodig gekregen? Hebt u zo op deze zondag in al uw ontrouw, ook na ontvangen genade, en in uw zonde, deze Heere nodig?
‘Heere, alles komt alleen bij U vandaan.’ Want de volgende Naam die hij noemt is de Naam van God. Dat is de Naam die verbonden is met de Schepper van hemel en aarde. De Naam God is verbonden met de almachtige kracht van de Heere. Deze is verbonden met God, Die alle goden te boven gaat.
‘Heere, wilt U als de Almachtige tonen dat U met mij optrekt? Dat ik onder de schaduw van Uw vleugelen mag optrekken? Alleen als Almachtige kunt U mij standvastig maken en als Elia standvastig houden. U alleen kunt geven dat Uw Woord met kracht zal klinken. Dan kunt U wonderen geven om te verkondigen dat U nog Dezelfde bent.’
Waar is de Heere, de God van Elia? Wanneer hebt u dat voor het laatst gebeden? Ziende op uw onmogelijkheden, op uw ongeloof, op uw zonde. Hoe moet het als er geen pad is door de doodsjordaan? Roep het dan uit: ‘Waar is de Heere, de God van Elia? De Heere, de God van Zijn Zoon, de grote Profeet, Die wijs kan maken tot zaligheid. Wees mij, arme zondaar, genadig. Heere, God van Elia, Uw Zoon is Zaligmaker van verloren zondaren.’ Opent uw mond; eist van Hem vrijmoedig op Zijn trouwverbond, want de Heere belooft het Zelf: Al wat u ontbreekt schenk Ik, zo gij ’t smeekt, mild en overvloedig. Wij gaan het samen zingen uit Psalm 81 vers 12:
Opent uwen mond,
Eist van Mij vrijmoedig,
Op Mijn trouwverbond;
Al wat u ontbreekt,
Schenk Ik, zo gij ’t smeekt,
Mild en overvloedig.
Wij staan nog stil bij onze derde gedachte:
3. Gaande in Gods kracht
God antwoordt, hoort en verhoort Elisa, zoals Hij Elia verhoorde. God schenkt Elisa wat hij nodig heeft om verder te gaan. God schenkt van die twee delen waar Elisa Elia om gevraagd heeft. God gaf het Elia per keer en Hij geeft het ook Elisa per keer. Hij geeft die gave naar de mate waarin God het nodig acht, ook in de bediening van Elisa. Ook nu, als er geen weg meer is, als een wonder, die gave van God. Zo is het ook nu nog.
Als er nu in uw leven geen weg meer is, ook na ontvangen genade, dan wil God Zijn genadegave verheerlijken in het leven. Hij geeft dit op de leerschool van Zijn genade in de Weg, de Waarheid en het Leven, naar Zijn maat, door de oefeningen. Om te leren dat niet onze wil, maar Zijn wil alleen geschiedt. Zo komt er een pad.
Er staat: En hij sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld, en Elisa ging erdoor. Maar hier staan nog twee woorden voor: Ja, Dezelve? Elisa heeft gebeden: Waar is de Heere, de God van Elia? De Bijbelschrijver, gedreven door Gods Geest, tekent het op. Hij ziet het voor zijn ogen gebeuren en schrijft dit gebed op. Toen legde hij misschien zijn pen neer van verwondering. Tussen het pad van Jozua door de Jordaan en Elia zaten tientallen jaren, nee, vele eeuwen. Voor Elia was er een pad. Zou er voor Elisa, zijn knecht, die nu terugkomt, weer een pad zijn? Ja, wéér ontstaat er een pad.
Als hij zijn pen weer oppakt, schrijft hij: Ja, Dezelve? Daar staat een vraagteken achter, maar u mag ook een uitroepteken zetten, vol van verwondering. Dan zet hij erachter: En hij sloeg het water, en het werd herwaarts en derwaarts verdeeld.
Het bleef aan de rechterkant staan op een hoop en het stroomde aan de linkerkant weg naar de Dode Zee. Ja, Dezelve! De God, Die onder Elia Zijn wonderen groot maakte onder afgodendienaars die de dood van de profeet op het oog hadden, gaat nog door met Zijn werk onder het volk van Israël. Dat verkondigt het gebaande pad door de Jordaan. Het pad dat ontstond omdat de ark der verzoening er stond. Opdat de Christus der Schriften zal komen uit het volk van Israël. Opdat Anna er zal staan vanuit het tienstammenrijk, bij de geboren Zaligmaker van zondaren. Daarom komt dit pad door de Jordaan. Zodat de verkondiging van Gods Woord te midden van dat volk, dat zo is afgeweken van God en Zijn wet, doorgaat. Hoe goddeloos zij ook geworden zijn en doorgegaan zijn onder Elia. Diezelfde God heeft te midden van dat goddeloze volk nog werk te verrichten. Hij zendt opnieuw een profeet om het oordeel aan te kondigen over afgodendienaars.
Vreselijk zal het zijn om als afgodendienaar te sterven, toen en vandaag. Want al zult u geen afgodsbeeld van Baäl hebben staan, de afgoden van het geld, goed, materialisme, uw kinderen, noemt u het verder maar op, bieden geen toekomst. Wij zullen ermee verloren gaan.
Maar die profeet wordt ook gezonden om genade te verkondigen voor de grootste der zondaren. Als u het hoofdstuk vandaag nog eens uit leest, dan zult u lezen wat er in Jericho, die vervloekte stad, gebeurt. Een kwade bron wordt geheeld; dit spreekt van genade. Want hoe kwaad het hier vanbinnen ook is, de genezing is in de Zaligmaker Die komen zal.
Er is een pad waarlangs Elisa’s voet kan gaan. Dit pad verkondigt dat de Heere, Dezelfde, daarbij is. Het verkondigt dat de Weg, de Waarheid en het Leven, dat die beloofde Zaligmaker, dat beloofde land, zeker komen zal. Dit spreekt van Gods aangezicht dat over Elisa licht. Dan kan hij de vijanden en de dood tegemoet treden. Want de Heere, de God van het genadeverbond, Dezelfde, gaat mee. God de Almachtige gaat mee, bij Wie uitkomsten zijn tegen de dood.
Kent u dit pad? U weet ervan af, zeker. Dit wordt u in iedere preek aangewezen. Het pad tot verlossing, tot verzoening, om door de doodsjordaan in te gaan in het eeuwige leven. Het is de erfenis die er overblijft voor Gods volk, om eeuwig bij de Heere te zijn. U weet van het pad, maar kent u dit pad nu ook? Bent u in de weg van wedergeboorte en bekering op dit pad gebracht? Hebt u gezien in uw leven, in uw verzondigde bestaan, dat dit pad onmisbaar is in uw leven en dat u dit zelf niet kunt banen? Dat al uw pogingen dit pad niet dichterbij kunnen brengen in uw leven?
Dan het wonder, dat deze weg u hier in de kerk aangewezen is. Dat het niet meer gaat om de zonde van een ander, maar om uw zonde. De weg is er ook nog voor u, ondanks uw goddeloosheid en ongeloof. Omdat de Heere Dezelfde is, en Hij brengt op dat pad.
Wat is dat, om op dat pad gebracht te worden? Dit pad te kennen is de Weg, de Waarheid en het Leven nodig te hebben. Het te leren kennen door Gods Woord en Geest als onmisbaar, maar ook als dierbaar. Uit de diepte door Hem opgeraapt worden, uit die diepte door Hem op dit pad gebracht worden. Maar ook vanuit die diepte door Hem te worden geleid op die verse en levende weg tot eeuwige zaligheid. Als rechteloze in en door Christus toegang te ontvangen om eens eeuwig bij God te zijn.
Kent u dat verlangen? Wanneer zal het einde van uw aardse reis zijn? Blij vooruitzicht dat mij streelt, ik zal, ontwaakt, uw lof ontvouwen? Mist u dat? Kent u dat niet? Hij is nog Dezelfde. De goddeloze, hoeveel hij ook gezondigd heeft, wil Hij daarin doen delen.
Jij zegt, u zegt: ‘Ik heb die weg niet nodig. Ik heb vandaag geen slechte uitslag gekregen. Ik wil leven in het hier en nu.’ Maar het kan geen uitstel lijden. Hoor jij de doodsjordaan niet? U antwoordt: ’Ik hoor helemaal niets.’ Maar iedere sirene van een ziekenauto laat je dit horen. Die jongen van zestien jaar, die als gevolg van een ongeluk daarin gelegd wordt, sterft in het ziekenhuis. Die man van veertig, die uit zijn huis wordt gedragen met een hersenbloeding, is niet meer bijgekomen. Hoort u het? De doodsjordaan hoort u dagelijks. De vijand fluistert in je leven: ‘Jij leeft nog, wees maar niet bang, ik zal voor je zorgen.’ Dat is de satan.
U kunt niet verder zonder bekering. Nog roept Hij en overwint Hij vijanden in al uw vreze en beven. Daar is de Heere, de God van Elia. Hij leidt vanuit de schaduw van de dood op het vredepad, het spoor van Zijn gerechtigheid. Kent u dat pad? Dat alleen leidt door de doodsjordaan tot het leven!
Amen.
Slotzang: Psalm 66:3
God baande, door de woeste baren
En brede stromen, ons een pad;
Daar rees Zijn lof op stem en snaren,
Nadat Hij ons beveiligd had.
Hij zal eeuw uit, eeuw in regeren;
Zijn oog bewaakt het heidendom.
Hij zal d’ afvalligen verneêren;
Hij keert hun trots’ ontwerpen om.