Ds. A.T. Vergunst - Lukas 11 : 1 - 13

Christus' onderwijs over het gebed

Lukas 11
De gelegenheid van dit onderwijs
De gelijkenis vanuit dit onderwijs
Het bevel over het bidden met de belofte

Lukas 11 : 1 - 13

Lukas 11
1
En het geschiedde, toen Hij in een zekere plaats was biddende, als Hij ophield, dat een van Zijn discipelen tot Hem zeide: Heere, leer ons bidden, gelijk ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft.
2
En Hij zeide tot hen: Wanneer gij bidt, zo zegt: Onze Vader, Die in de hemelen zijt! Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde.
3
Geef ons elken dag ons dagelijks brood.
4
En vergeef ons onze zonden; want ook wij vergeven aan een iegelijk, die ons schuldig is. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze.
5
En Hij zeide tot hen: Wie van u zal een vriend hebben, en zal ter middernacht tot hem gaan, en tot hem zeggen: Vriend! leen mij drie broden;
6
Overmits mijn vriend van de reis tot mij gekomen is, en ik heb niet, dat ik hem voorzette;
7
En dat die van binnen, antwoordende, zou zeggen: Doe mij geen moeite aan; de deur is nu gesloten, en mijn kinderen zijn met mij in de slaapkamer; ik kan niet opstaan, om u te geven.
8
Ik zeg ulieden: Hoewel hij niet zou opstaan en hem geven, omdat hij zijn vriend is, nochtans om zijner onbeschaamdheid wil, zal hij opstaan, en hem geven zoveel als hij er behoeft.
9
En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden.
10
Want een iegelijk, die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden.
11
En wat vader onder u, dien de zoon om brood bidt, zal hem een steen geven, of ook om een vis, zal hem voor een vis een slang geven?
12
Of zo hij ook om een ei zou bidden, zal hij hem een schorpioen geven?
13
Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader den Heiligen Geest geven dengenen, die Hem bidden?

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 145: 1, 3
Lezen : Lukas 11: 1-13
Zingen : Psalm 86: 1, 2, 8
Zingen : Psalm 81: 11, 12, 15
Zingen : Psalm 105: 2, 3

Gemeente, we gaan het hebben over bidden. En als ik u vraag: denkt u eens aan een bidder, aan wie denkt u dan? Wie staat er in de Bijbel voor ons als een bidder van groot formaat? Misschien denkt u aan Elia. Maar ik denk aan de Heere Jezus. Denkt u wel eens over de Heere Jezus als een Bidder? Zijn hele leven was een biddend leven.

Lukas, van wie we gelezen hebben, heeft Hem waarschijnlijk niet persoonlijk ontmoet. Hij was niet iemand van de groep van de discipelen. Hij heeft later van anderen over Jezus gehoord. Is het u opgevallen hoe vaak Lukas spreekt over Jezus’ bidden? Kijkt u maar eens met me mee.

In hoofdstuk 3 vers 21 begint het al. Het zijn maar kleine woordjes die af en toe ineens voor ons staan: En het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was en bad… Hij was aan het bidden in die doopdienst.

In hoofdstuk 5 vers 16 lezen we het weer, maar nu in een heel andere context: Maar Hij vertrok in de woestijnen, en bad aldaar.

En in Lukas 6 vers 12: En het geschiedde in die dagen, dat Hij uitging naar de berg om te bidden, en Hij bleef de nacht over in het gebed tot God. De hele nacht! Wanneer is het de laatste nacht voor ons geweest dat we zo in de nacht worstelden, baden?

In hoofdstuk 9 vers 18 lezen we weer over Jezus’ gebed: En het geschiedde als Hij alleen was, biddende, dat de discipelen met Hem waren… Ziet u dat weer: biddende.

In hetzelfde hoofdstuk in vers 29: En als Hij bad… daar op de berg van de verheerlijking.

 

Gemeente, zo gaat het verder in dit boek. Uiteindelijk zien we Hem hangen aan het kruis. En wat was het eerste wat Hij deed? Hij bad: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen (Luk. 23:34).

Jezus was een biddend Mens. Zelf was Hij almachtig als de Zoon van God, en toch was Hij een biddend Mens. In Zijn dagelijks leven ademde Hij het gebed. Hij leefde, Hij werkte, Hij preekte, Hij sprak biddende. Dat is ook Zijn geheim.

Hij spreekt en ziet op Zijn Vader. Luister maar naar Johannes 5 vers 19: Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de Zoon kan niets van Zichzelven doen, tenzij Hij de Vader dat ziet doen; want zo wat Die doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks.

Jezus leefde in een constante gebedsgestalte met Zijn Vader. U zegt: ‘Dat had Hij toch niet nodig, Hij was toch God?’ Hij was ook mens, mens zoals wij zijn. En zo leefde Hij biddend. Hij was soms net zo moe als wij zijn ‘s avonds, misschien nog wel vermoeider. Maar Hij bad. Hij had ook de nachtrust nodig, maar Hij was een biddend mens.

Gemeente, ik vraag me af of dit niet één van de grootste zwakteplekken is van het christendom in onze dagen: het gebedsuur. Want hoewel de Heere Jezus dagelijks biddend leefde, waren er toch die momenten dat Hij Zich afzonderde van alle drukte. Hij had een gebedsuur. Hebben wij dat nog?

Ik zeg niet ‘gebeds-vijf-minuten’, want dat is het meestal. Maar waar zijn die uren of die tijden die we wegzetten uit ons drukke leven? En ik weet heel goed, persoonlijk ook, dat er niets moeilijker is dan om te bidden. Om echt te bidden hebben we God nodig. En om te blijven bidden, hebben we de Geest nodig. Dat is een geestelijke oefening; het gebed is moeilijk.

 

We gaan eens zien wat de Heere Jezus tot ons zegt over bidden. In het hoofdstuk dat we gelezen hebben, Lukas 11, lezen we het eerste vers nog eens samen: En het geschiedde (dat is: het gebeurde) toen Hij in een zekere plaats was biddende, als Hij ophield, dat een van Zijn discipelen tot Hem zeide: Heere, leer ons bidden, gelijk ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft.

Ik zie de discipelen zo om Hem heen staan, of misschien hebben ze Hem ineens zo gevonden. Ze vonden Hem biddend; op Zijn knieën of staand. Want nooit lees je in de Bijbel over zittend bidden. Zij zagen zo de Herder, de Zaligmaker, biddend. En ze stonden er heel eerbiedig omheen tot Hij ophield. We weten niet hoe lang dat gebed was, dat staat er niet. Maar er staat wel dit, dat een van Zijn discipelen, die zo onder de indruk was, tot Hem zei: Heere, leer ons bidden, gelijk ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft. En dan geeft de Heere een antwoord.

 

Gemeente, we gaan dit antwoord eens met elkaar doornemen. Dat is het thema van deze preek: Christus’ onderwijs over het gebed.

 

Er zijn drie invalshoeken:

1. De gelegenheid van dit onderwijs

2. De gelijkenis vanuit dit onderwijs

3. Het bevel over het bidden met de belofte

 

1. De gelegenheid van dit onderwijs

 

We zien dat Zijn onderwijs een antwoord is. O, de Heere antwoordt zo graag. Hij wil heel graag aan deze discipelen leren wat zij vroegen: Leer ons bidden. Ik hoop dat wij deze vraag ook gaan meenemen. Want als het christendom in deze wereld waarin wij leven, moet worden opgewekt zodat het ook invloed gaat uitoefenen op deze verloren maatschappij, dan zal het toch moeten beginnen met het gebed om wat de Heere Jezus ook in dit hoofdstuk belooft: de Heilige Geest. Hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven degenen die Hem bidden (vers 13).

 

Wat de discipelen zagen, gemeente, maakte diepe indruk op hen. Wat was het dan dat hen zo trof in het gebed van de Heere Jezus? Ik denk dat het heel kinderlijk was, als Zoon tot de Vader. Het was ook heel vertrouwelijk; het was heel open. Het zal iets heel teers geweest zijn in deze biddende Jezus.

Daar ligt hun grote Meester Jezus, Die allerlei wonderen heeft gedaan, Die de golven heeft gestild, Die doden heeft opgewekt, Die blinden heeft genezen. Daar ligt hun Meester op Zijn knieën, biddend. Dat zijn de discipelen nooit meer vergeten. Ze hebben het Lukas verteld: ‘We vonden Hem biddend en we hebben Hem gevraagd om ons te leren bidden.’

 

Zijn gebed was niet alleen als een kind tot Zijn Vader, maar ik denk ook dat er een gloed van liefde in dat bidden was. Ben ik abuis als ik denk dat zij Hem hoorden bidden voor de farizeeërs en de schriftgeleerden, Zijn vijanden dus? Wat denkt u? Voor hen die Hem het leven zuur maakten. Hij bad voor degenen die Hem aan het kruis nagelden, dus ik denk dat ik wel gelijk heb.

Dat hoorden ze. Hij werd verworpen door mensen. Hij zag ook heel veel verwarring in Zijn hoorders. Want Zijn theologie was totaal verschillend van die van de farizeeërs. Ze hoorden een heel ander geluid van deze Dominee, zal ik maar zeggen, van deze Jezus. En Hij zag de verwarring op de gezichten van deze hoorders, hun vragen en hun worsteling met het ongeloof. Hij heeft voor hen geworsteld, dat ze het geloof inderdaad mochten ontvangen, om Zijn Evangelie te geloven.

U zegt: ‘Hoe weet u dat toch allemaal? Dat staat toch helemaal niet in de tekst?’ Nee, maar we kunnen wel iets leren uit Jezus’ antwoord op de vraag die hij kreeg. Hem werd toch gevraagd: ‘Leer ons bidden’? Hij geeft het antwoord: ‘Zo moeten jullie ook bidden.’

Dan geeft Hij een tweeledig antwoord. Ik ga nu niet verder in op het eerste deel van Zijn antwoord. Het eerste deel van Zijn antwoord is dat Hij leert wat wij moeten bidden. Dat is het gebed des Heeren zoals we zien in vers 2 tot 4. Ik laat dat nu liggen. Daar krijgt u genoeg onderwijs over vanuit de Heidelbergse Catechismus. Maar ik geef toch even een aantal gedachten door over deze verzen.

 

Ten eerste ziet u de balans. Hij leert ons eerst bezig te zijn, niet met ons leven, met onze zaligheid, met onze problemen en met onze noden. Nee, dat niet, dat is het tweede. Eerst: Uw Naam, Uw Koninkrijk, Uw wil. Is dat in ons gebed ook zo? Worstelen wij net zo hard en net zo intens met de zaken van Gods Koninkrijk? Weegt deze maatschappij, die totaal goddeloos is, ook zo op het hart als onze eigen noden? Denk er eens aan, luister eens naar je eigen gebeden.

Ten tweede, is het u opgevallen dat er een paar woorden gemist worden in het gebed van de Heere Jezus die veel te veel in onze gebeden voorkomen? Wat zijn dat voor woorden dan? ‘Ik’ en ‘mij’. Luister maar eens naar uw eigen gebed hoe vaak het over ‘ik’ gaat. Heeft u gezien dat dat in het gebed des Heeren niet voorkomt? Het gaat altijd over ‘wij’ en over ‘ons’. De Heere Jezus leert ons dat de gemeente van God altijd in het meervoud moet denken.

Waarom? O, daar ligt een heel diepe gedachte onder; die kan ik alleen maar even aanstippen. We leven vandaag de dag in een individualistische maatschappij waarin iedereen voor zichzelf staat. En weet u dat dit ook heel diep doorgedrongen is in ons kerkelijk leven? Maar zo spreekt Gods Woord niet. De Heere en de apostelen spreken altijd over Gods Kerk als een lichaam.

En zo zegt de Heere Jezus: we bidden niet zomaar voor onszelf; we bidden voor al die anderen die ook tot deze kerk behoren en we denken over hen en over hun noden hetzelfde als over onze noden. Luister eens naar je eigen gebed. Zijn wij net zo hard bezig met al die anderen in Gods kerk als dat we met onze eigen dingen bezig zijn? Misschien hoorden de discipelen dat wel.

 

Ten derde, dat is ook een belangrijk gegeven wat we soms niet in de gaten hebben als we de Bijbel zomaar lezen: Jezus bad en leerde Zijn discipelen te bidden in het dagelijks Grieks. Voor uw informatie: in de dagen van Jezus werd er in de synagoge ook gebeden, maar altijd in het klassiek Hebreeuws. Jezus leerde Zijn discipelen dat niet. Hij leerde hen te bidden in de dagelijkse Griekse taal die ze elke dag spraken: eenvoudig, echt, verstaanbaar. En dat moeten wij ook doen. We moeten echt, verstaanbaar bidden, ook voor hen die om ons heen staan. De eenvoudige woorden in dit gebed zijn een pleidooi dat ook onze gebeden eenvoudig zijn, zodat zelfs een kind het kan begrijpen. Op zich is het gebed ook heel kort en krachtig. Daar zal ook een les in liggen. Het is toch niet de veelheid van woorden of lengte van het gebed dat indruk maakt. Het gaat altijd om het hart.

Dat zijn enkele gedachten die ik even op dit gedeelte toepas, maar ik laat voor de rest de inhoud van dit gebed liggen. We gaan naar onze tweede gedachte:

 

2. De gelijkenis vanuit dit onderwijs

 

Hij heeft niet alleen aan Zijn discipelen geleerd wat zij moeten bidden maar ook hoe zij moeten bidden. En daarover gaat het in dit onderwijs ook heel nadrukkelijk. Hoe moeten wij bidden? De Heere Jezus geeft hen dan een gelijkenis. Laten we die samen nog eens lezen, in de verzen 5 tot en met 8: En Hij zeide tot hen: Wie van u zal een vriend hebben, en zal te middernacht tot hem gaan en tot hem zeggen: Vriend, leen mij drie broden; overmits mijn vriend van de reis tot mij gekomen is, en ik heb niets dat ik hem voorzette; en dat die van binnen antwoordende zou zeggen: Doe mij geen moeite aan; de deur is nu gesloten, en mijn kinderen zijn met mij in de slaapkamer; ik kan niet opstaan om u te geven. Ik zeg ulieden: Hoewel hij niet zou opstaan en hem geven omdat hij zijn vriend is, nochtans om zijner onbeschaamdheid wil, zal hij opstaan en hem geven zovele als hij er behoeft.

 

Om deze gelijkenis echt goed te begrijpen, moeten we even denken. Bij de Joden is het de grootste belediging als je een gast krijgt en je kan hem geen maaltijd voorzetten. Dat is vandaag de dag in het Jodendom nog steeds beledigend.

U ziet de verlegenheid van deze man die opeens een vriend op bezoek krijgt en er staat niets in zijn kast. Hij heeft zelfs geen brood meer, er is niets meer. En hij is verlegen met deze zaak, heel verlegen. En zo gaat hij naar zijn buurman, die waarschijnlijk een vriend was. Hij klopt op de deur van die vriend, hoewel het twaalf uur in het midden van de nacht is.

Die man ligt te slapen met zijn kinderen en daar staat die buurman op zijn deur te kloppen. Het antwoord van die zogenaamde vriend die daar binnen lag, laat ons zien dat hij eigenlijk een vriend van niks is. Hij is helemaal niet gewillig. Hij maakt nog een excuus ook. Hij zegt: ‘Ik kán niet opstaan om u te geven.’

Nu zat daar wel wat waarheid in. Want inderdaad, zoals hij zegt: ‘Mijn kinderen zijn met mij in de slaapkamer.’ Nou, jongens en meisjes, ik denk dat jullie niet meer in de slaapkamer van je vader en moeder slapen. Maar nu even Joods denken. Dit is een Joods huis. Die hebben één woonkamer, en dat wordt in de nacht een slaapkamer. Zo ligt het hele gezin in dezelfde kamer. Ze liggen allemaal ergens op die vloer en het is stikdonker en het is midden in de nacht. Deze man kan ook niet echt opstaan zonder dat hij op iemand zou stappen. Dus ja, je ziet, hij heeft echt wel een goed excuus. ‘Ik kan niet opstaan om u te geven, dus doe mij geen moeite aan; de deur is gesloten en de kinderen zijn met mij in de slaapkamer.’

 

Uiteindelijk staat hij toch op. Er staat in vers 8 dat de Heere Jezus zegt: ‘Hoewel hij niet als een vriend of liefdevolle buurman opstond om zijn vriend te helpen en hem te geven, nochtans, om de onbeschaamdheid van de kloppende vriend zal hij opstaan.’

Nou, kinderen, als je vader en moeder tegen jullie zeggen: ‘Wees niet zo onbeschaamd’, dan corrigeren ze je. Dan ben je een beetje onbeleefd. Maar dat betekent het hier niet. Het woord ‘onbeschaamd’ betekent hier dat die man daar buiten niet wegging. In het Engels staat: importunity. Dat betekent: hij bleef maar staan en wilde geen nee als antwoord. Dat was zijn onbeschaamdheid. Hij bleef maar kloppen.

En nu vraag ik u: Waarom geeft deze man uiteindelijk die gevraagde broodjes? Uiteindelijk alleen maar omdat hij lekker wilde slapen. Niet omdat hij zijn vriend zo dolgraag wilde helpen. Het was om de onbeschaamdheid van die andere man, zijn blijven vragen. Uiteindelijk liep hij maar naar zijn kast en pakte die broodjes en uiteindelijk gaf hij ze maar, want hij wilde toch eigenlijk wel weer gaan slapen.

 

Wat is nu het doel van deze gelijkenis? De Heere geeft toch een antwoord op de vraag ‘leer ons bidden’? Wat heeft dit nu te maken met leren bidden? Wel, het heeft alles te maken met leren bidden! Door deze gelijkenis wil de Heere laten zien hoe wij moeten bidden. We gaan het samen overdenken, nadat we eerst gezongen hebben van de heel bekende Psalm 81, vers 11, 12 en 15. Daar staat ook dat bekende versje in: ‘Opent uwe mond, eist van Mij vrijmoedig…’

 

Ik, Ik ben de Heer’;

’k Ben uw God, Die heilig

IJver voor Mijn eer,

Die u door Mijn hand

Uit Egypteland

Leidde vrij en veilig.

 

Opent uwen mond,

Eist van Mij vrijmoedig,

Op Mijn trouwverbond;

Al wat u ontbreekt,

Schenk Ik, zo gij ’t smeekt,

Mild en overvloedig.

 

Och, had naar Mijn raad

Zich Mijn volk gedragen!

Och, had Isrels zaad

Op Mijn effen paân

IJv’rig willen gaan,

Naar Mijn welbehagen!

 

‘Heere, leer ons bidden; leer ons bidden zoals U bidt; leer ons bidden zoals Johannes zijn discipelen geleerd heeft.’ En zo heeft Jezus eerst het antwoord gegeven wat. Maar nu: hoe.

Laten we nu deze gelijkenis eens persoonlijk maken. Als u bidt, tot Wie denkt u dan dat u bidt? Tot Wie bidt u? Hoe bidt u? Geven we ook zo snel op in het bidden? Of zetten we door, zoals die man doorzette die daar buiten stond? Die stond maar te kloppen: ‘Vriend, ik móet die drie broden hebben; vriend, hóór me nou toch; ik móet die drie broden hebben.’

Ik denk dat dat kloppen de tweede, de derde, de vijfde en de zesde keer wel een beetje harder ging. Hij móest het hebben, hij gaf niet op. Hoe moeten wij bidden? O, de Heere bemoedigt ons dat we niet zo snel moeten opgeven in het gebed. Doorzetten, als het inderdaad nood is.

 

Er staat natuurlijk veel op ons verlanglijstje wat niet echt een nood is. Weet je wat de grootste nood is vandaag de dag? Waar Jezus mee eindigt: de Heilige Geest. Dat hebben we als kerk nodig, dat hebben bekeerde mensen nodig, dat hebben onbekeerde mensen nodig, dat heeft deze wereld nodig. Op alles wat er gebeurt in Irak, in Syrië en overal in de wereld, is maar één antwoord: de Heilige Geest.

Zijn wij zo biddend? Waarom is die Heilige Geest er eigenlijk niet vandaag in Nederland? Waarom is Hij zo teruggetrokken? Waarom groeit de kerk zo snel in Nigeria, en in Irak misschien ook wel, maar niet hier in de lage landen?

 

Onlangs kwam ik een Nigeriaanse man tegen. Die werkte en woonde in Nigeria. Zijn gezin woonde in Nieuw-Zeeland. Ik stond met hem de afwas te doen in de keuken na een dienst waarin ik mocht voorgaan. Toen vroeg ik aan hem: ‘Ben je nooit eens bang daar in Nigeria?’ Hij zei: ‘We zijn wel eens bang, maar de kerk groeit zo ongelooflijk snel.’ ‘Maar woont u dan daar in dat gebied waar ze al die moorden plegen op christenen?’ ‘Ja,’ zei hij, ‘daar woon ik middenin. Mensen worden om mij heen vermoord. Maar weet je wat ze niet kunnen doen? Ze kunnen de groei van de kerk niet stoppen, dat zien ze. Bid maar niet voor het einde van de vervolging in Nigeria. Bid dat wij mogen volharden, want Gods Geest is aan het werk.’

Waarom is deze Geest er niet in Nederland? Waarom gaat er niet die kracht van de kerk uit, die wervende kracht, zoals het er dáár van uitgaat? Is er misschien iets mis met ons gebed daarvoor? Kloppen wij als het ware zo op die hemelpoort zoals die man die daar buiten op die deur van die vriend stond te kloppen: ‘Heere, geef toch Uw Heilige Geest!’ Ja, één keer misschien, op zondag. Nee, totdat Hij de hemel scheurt, tot Hij Zichzelf weer openbaart in deze maatschappij!

Gemeente, zegt Hij het niet: Hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven degenen die Hem bidden (Luk. 11:13)? Waarom doet Hij dat dan niet? Misschien omdat wij na één keer kloppen al stoppen met kloppen, zou het niet? Neem het eens mee.

 

Mijn tweede opmerking over deze gelijkenis over hoe we moeten bidden, is: hoe denkt u over God als u tot Hem nadert in het gebed? Denken we heimelijk misschien dat Hij net zo ongewillig is als die man die in dat bed lag? Ga het eens na, denk er eens over. Als ik tot God kom, geloof ik dan wat we zojuist uit volle borst zongen: ‘Hij is barmhartig, gaarne vergevende, vol van goedertierenheid, vol van liefde’?

Gelooft u dat als u bidt? Of komen we schoorvoetend? Of komen we misschien denkend dat we op de een of andere manier Zijn hart moeten overtuigen of overwinnen van Zijn onwilligheid om ons te horen? Ga het eens na: wat is het Godsbeeld dat wij in onze gedachten hebben wanneer we onze knieën buigen?

 

Hoe bidden we? Met vrijmoedigheid? Hij moedigt het toch aan: ‘Opent uwe mond, eis van Mij vrijmoedig’? Geloven we dat nu echt? En bidden we zo nu echt? De Heere Jezus corrigeert deze gedachtegang die zo vaak in ons is. Hij corrigeert het in vers 11 en 12. Hij zegt: En wat vader onder u, dien de zoon om brood bidt, zal hem een steen geven? Of ook om een vis, zal hem voor een vis een slang geven? Of zo hij ook om een ei zou bidden, zal hij hem een schorpioen geven?

Dat doen we toch als vaders niet voor onze kinderen? En nu zegt de Heere dat God de Vader een Vader is die de beste aardse vaders in alles overtreft. Denken wij zo over Hem als we onze knieën buigen voor Hem?

Ik laat u eens meedenken over wat Luther mij eens heeft onderwezen. Ik ben het nooit meer vergeten. ‘Bidden’, zegt hij, ‘is niet Gods onwilligheid overwinnen, bidden is Gods gewilligheid vastgrijpen.’

Dat is rijk! Bidden is niet dat ik alles moet doen om God gewillig te maken, maar bidden is dat ik Hem Die gewillig is om mij te zegenen, met vrijmoedigheid smeek om genade, zelfs al ben ik de meest onwaardige verloren zoon.

Want dat is het beeld van God, zoals die vader die wachtend en rennend is naar hem die terugkeerde: gewillig.

 

Hoe bidden wij, gemeente? Ga het eens na in je eigen gedachtewereld, in je eigen gebedsleven. O, hoe eren wij Hem in het geloof in hoe Hij Zich geopenbaard heeft!

En ik weet het wel, het is een worsteling, het is een ongelooflijke worsteling om die donkere gedachten, die harde gedachten die de duivel diep in ons hart heeft ingehamerd in onze diepe val, om die te overwinnen of uit te bannen.

Maar zó is het in het Woord geopenbaard: God openbaart Zichzelf als een zoekende Herder, als een gewillige God Die in uw leven komt, in mijn leven is, Die mij zoekt en Die mij roept en Die het ook echt tegen mij zegt: ‘Mijn kind, Mijn jongen, Mijn meisje, hoor toch Mijn stem! Open je mond en eis van Mij vrijmoedig op Mijn verbond.’ Dat betekent: op Mijn belofte. Dat betekent: op Mijn openbaring, op Wie Ik ben, op hoe Ik ben. En op dat verbond mag je pleiten, zelfs al ben je de meest onwaardige persoon in deze wereld.

Bidden we zo? O, leer dat we inderdaad God mogen bidden met vrijmoedigheid, zegt Hij. Deze man kwam om wat brood dat hij nodig had. Gemeente, laten we toch niet vergeten dat de Heere ons uitnodigt om met al onze noden te komen zoals we zijn.

 

Samuël Rutherford zegt ergens: ‘Geef God maar veel werk, geef Hem maar elke zonde die je in jezelf vindt.’ Is dat niet mooi? Die zonden hoef ik niet te verbloemen, die hoef ik niet te verbergen, die mag ik voor Hem brengen. Ik mag het voor Hem leggen: ‘Heere, mijn hart is zó koud, ik verberg het niet. Heere, mijn hart is zó verweven met deze wereld, ik vind het allemaal zo mooi en prachtig, de dingen in deze wereld.’ Verberg het maar niet; dat mag je zeggen tegen Hem. ‘Heere, mijn hart gaat niet uit naar Uw Woord, het gaat uit naar de ijdelheden van dit leven.’ Zeg het maar. Buig uw knieën aan de voeten van deze Zaligmaker.

Hij is gekomen, vriend, als een Zaligmaker om jou te zaligen, niet half maar heel! En we hoeven Hem niets te brengen, we hoeven Hem niet te overwinnen. Nee, Hij opent de deur en Hij roept ons toe: ‘Kom dan tot Mij, o zondaar!’

 

Alles mogen we bij Hem brengen. We mogen tot Hem komen zoals we zijn. O, dat is zo heerlijk bevrijdend, als je uiteindelijk het Evangelie mag gaan begrijpen: dat ik deze God niet gewillig hoef te maken, geen genade hoef te winnen; Hij is het in Zichzelf! Zo rijk, zo gunnend, zo gevend.

Kom, gemeente, als u niet gelooft wat ik zeg, zeg dat dan maar tegen Hem: ‘Heere, ik geloof het eigenlijk niet wat die dominee zegt. Wilt U me laten zien dat hij fout is? Of wilt U me laten zien dat het waar is wat Hij zegt over U?’

Leg het maar voor Hem neer. Want ik kan het je niet laten zien; geen mens kan het je laten zien. Maar daar is Hij voor gekomen, om zondaren te verlossen van die boze gedachten die ze hebben over hun eigen Schepper en over de God Die hen gemaakt heeft, Die ons al zocht in het paradijs, waar we nog met gebalde vuisten tegenover Hem stonden: ‘Adam, waar ben je toch? Waarom loop je toch van Mij weg? Wat heb Ik gedaan?’

Hij kwam achter hem aan, en zo komt Hij achter u aan, ook nu weer. Hij roept ons: ‘Werp al je bekommernissen toch op Mij, want Ik zorg voor u.’ Die God hoeven we niet te overwinnen met onze gebeden; Hij roept ons nu om ons te overwinnen.

 

Kom, laten we nog even bij de laatste gedachte stilstaan:

 

3. Het bevel over het bidden met de belofte

 

Jezus beveelt ook om te bidden. Ziet u maar in vers 9 en 10: En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven worden. Ik denk dat je die tekst wel uit je hoofd kent, kinderen. Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, zoals die man, en u zal opengedaan worden.

God beveelt Zijn discipelen daar te bidden. Maar in dat Woord ligt ook een bevel voor ons allen. Let wel, dat is geen advies. Hij beveelt ons te bidden. Hij zegt tegen de discipelen: ‘Je moet bidden, je moet roepen, je moet kloppen.’ En zoals altijd heeft God een zegen verbonden aan gehoorzaamheid. Niet om de gehoorzaamheid, want dan zijn we allemaal verloren mensen, want we kunnen Hem geen perfecte gehoorzaamheid meer geven. Maar Hij heeft wel beloofd dat er een zegen rust op en een zegen verbonden is aan gehoorzaamheid.

 

Welke gehoorzaamheid? In dit hoofdstuk staat er: bidt en u zal gegeven worden, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal opengedaan worden. Er zijn drie niveaus in dit bidden: bidden, zoeken en kloppen. Als u Engels kent, ziet u wel hoe ik het in het Engels zou zeggen: bidden is ‘to present’, dat is uw zaak voor de Heere brengen. Zoeken, dat is ‘to press’, dat is uw zaak bepleiten. En kloppen, dat is ‘to persevere’, dat is door te blijven kloppen. En zo verbeeldt de Heere Jezus in dit woord een verdieping in het niveau van het bidden.

 

In het eerste bidden noemen we onze nood, daar noemen we onze zaken, daar brengen we onze gedachten, onze zonden, ons ongeloof, alles wat verkeerd is, voor Hem. Dat is bidden in de eerste plaats: we leggen het voor Hem neer. Bidden, spreek het uit.

Soms is het moeilijk om al die gedachten te ordenen. Ik geef altijd het advies: schrijf het uit. Schrijf het uit? Dat is toch niet erg eerbiedig? Wel, ik lees heel veel geschreven gebeden in dit Boek. De Psalmen staan er vol mee. Die werden opgeschreven, soms naderhand, voor ons om te gebruiken. En als u moeite heeft om uw gedachten inderdaad goed bij elkaar te houden, dan raad ik u aan in uw eigen persoonlijk leven: schrijf het dan maar eens uit wat uw noden zijn, waar je mee worstelt. Weet u wat u zult zien? Dan gaat het veel dieper, dan wordt het veel duidelijker waar je mee worstelt. En zo schrijvend kunnen we het voor God neerleggen. Dat is bidden. Bidden is God zeggen wat er in ons leeft.

 

En dan zegt de Heere niet alleen bidden, maar ook: zoeken. Dat is het andere niveau, dat is de diepte van het bidden waarin we de nood met God bepleiten en zoeken naar pleitgronden waarop wij onze verzoeken kunnen baseren. En waar mag ik dan mijn gebeden met vrijmoedigheid op baseren? Nou, niet op uw nood, niet op dat u het zo moeilijk hebt. Dat zijn geen pleitgronden, gemeente. Onze pleitgronden zijn niet de grootheid van onze nood en van onze problemen, maar onze pleitgronden zijn Zijn beloften. ‘Eis van Mij vrijmoedig op Mijn trouwverbond.’

Dat zijn Zijn beloften. Daar staat de Bijbel vol mee. Die beloften staan er niet voor niets. Die mogen we openleggen voor Gods aangezicht, en daar mogen we heel eenvoudig onze vinger bij leggen en zeggen: ‘Heere, ik zoek U omdat U het geschreven hebt, omdat U het beloofd hebt, omdat U het gezegd hebt.’

Dat is zoeken, dat is pleiten op het werk en Woord van God, gemeente. Ik raad u aan om deze week eens Psalm 86 als uw gebedsoverdenking te gebruiken. En ik ga er nu verder niet op in, maar in deze psalm moet u maar eens letten op één woordje dat acht keer wordt herhaald; dat is het woordje want. Als u goed oplet, dan ziet u dat die profeet, die bidder elke keer een belofte van God in gedachte heeft waarmee hij pleit voor Gods aangezicht.

Ik geef u één voorbeeld. Verheug de ziel van Uw knecht (vers 4). Nu ga ik even doordenken; dat betekent dat hij niet erg verheugd is. Hij is misschien depressief, hij is verdrietig, hij voelt zich ellendig. Hij zegt: Verheug de ziel van Uw knecht.. Hij zegt: Want tot U, Heere, verhef ik mijn ziel. Let u op dat kleine woordje want? Is dat een goede reden? ‘Omdat ik mijn ziel tot U verhef, wilt U me daarom verheugen’? Nee, er ligt een belofte onder dat want. Want U heeft beloofd dat U hen die hun ziel tot U opheffen, niet zult beschamen. Ga maar eens in Psalm 25 kijken, daar staat het. Dat betekent dat deze bidder met het Woord worstelt als hij tot God bidt.

 

Wij hebben ook zo’n woord in deze tekst. Zal ik hem nog eens lezen? Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven degenen die Hem bidden.

Zullen we dat woord eens meenemen deze week? Zullen we daar onze vinger eens bij leggen? Zullen we die vinger daar eens bij laten liggen? Want daar mag je de vinger bij leggen; je hoeft niet weg te gaan als het niet beantwoord wordt, want dit is een belofte! Totdat we iets gaan zien van die Heilige Geest in de gemeente. Laten we de vinger daar bij leggen. ‘Heere, wij bidden en wij zoeken. Help ons U te zoeken in het geloof in Uw Woord.’

 

En dan dat derde, dat kloppen. Dat is: aan Zijn voeten blijven. Dat is volhouden zoals die man aan de deur van zijn vriend in het midden van de nacht.

 

En merk dan op, gemeente, dat de Heere Jezus ook een belofte geeft: Want een iegelijk die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden (vers 10).

Dat zijn geen loze woorden. Dat zijn niet de woorden van een mooie prediker. Dat zijn de woorden van de Waarheid! Hij heeft het beloofd.

O, houd God aan Zijn Woord! Mag ik het zo eerbiedig zeggen? Houd God aan Zijn Woord!

 

Ik zal nooit vergeten, kinderen, dat toen ik nog schoolmeester was, ik een keer zei tegen die jongens aan het begin van de dag: ‘Als jullie allemaal hard je best doen vandaag, dan heb ik een verrassing. Dan gaan we vanmiddag samen een uurtje lezen uit dat boek dat ik met jullie lees.’

En weet u wat ik leerde die dag? Hoe die kinderen mij geloofden! De hele dag door: ‘Meester, u vergeet toch uw belofte niet?’ En dat vond ik zo mooi, dat deed me wat. ‘U vergeet toch uw belofte niet?’

Bidden wij ook zo? ‘Heere, U vergeet toch Uw belofte niet?’ Hij wil het horen dat we geloven wat Hij in dit Woord gezegd heeft. Daar ligt de kracht van het gebed. Niet in hoe goed wij bidden, en hoe goed wij klinken, nee nee. ‘Eis van Mij vrijmoedig op Mijn trouwverbond.’

 

Gemeente, laten we dan eindigen met deze laatste opmerking. Leer ook God te vertrouwen dat Zijn antwoord altijd beter is dan wij denken. Dat is een les die ik nog steeds aan het leren ben; dat moet ik eerlijk zeggen. We hebben allemaal onze gedachten over wat het beste antwoord wel zou kunnen zijn. Maar God weet veel beter dan wij denken te weten wat het beste is. Maar één ding weet ik zeker, dat als een van Zijn kinderen om brood vraagt, dan zal Hij nooit een steen geven.

Nee, misschien geeft Hij niet het brood waar u om vraagt. Misschien geeft Hij u wat anders. Misschien geeft Hij u de gelegenheid om uw eigen brood te maken, of hoe Hij ook maar antwoordt. Maar nooit zal Hij een steen geven of een schorpioen of wat anders. Nee, zo is Hij niet.

Paulus vroeg om de verwijdering van de doorn. En misschien zitten er hier ook wel die met doornen lopen in hun leven. Paulus heeft het drie keer gevraagd, en uiteindelijk kreeg hij toch méér dan hij vroeg. Hij hield de doorn, maar hij kreeg de genade om ermee te leven. En dat was méér dan wat hij vroeg. En zo is het ook in dit leven. Er zijn zoveel dingen in ons leven waarvan wij denken dat we ze wel moeten hebben of mogen hebben, maar laten we het maar aan God overlaten.

 

En daarom eindig ik met een gebed dat ik onlangs ergens las. Ik vond het heel treffend. Deze persoon bad dit: ‘Heere, ik wil niets van wat de wereld een zegen noemt, tenzij U weet dat het goed en nuttig voor ons is. Ik vraag niet voor de schaduwen in mijn leven, tenzij U ziet dat wij die nodig hebben. Geef dat wat ons dichter bij U brengt en dicht bij U houdt. Ik zoek zegeningen, Heere, maar ik ben niet in staat om te beslissen wat een zegening is. Uw wil geschiede.’

 

Amen.

 

 

Slotzang: Psalm 105: 2 en 3

 

Juicht, elk om strijd, met blijde galmen;

Zingt, zingt den Hoogsten vreugdepsalmen;

Beroemt u in Zijn heil’ge Naam;

Dat wie Hem zoeken, nu tezaam

Hun hart verenen tot Zijn eer,

En zich verblijden in de Heer’.

 

Vraagt naar de Heer’ en Zijne sterkte;

Naar Hem, Die al uw heil bewerkte;

Zoekt dagelijks Zijn aangezicht;

Gedenkt aan ’tgeen Hij heeft verricht,

Aan Zijn doorluchte wonderdaân;

En wilt Zijn straffen gadeslaan.