Ds. A.T. Vergunst - Spreuken 22 : 6

Onderwerp

Het bevel van de Allerhoogste om onze kinderen te leren
Wie krijgen dit bevel?
Wat is dit bevel?
Hoe moedigt God ons aan in dit bevel?

Spreuken 22 : 6

Spreuken 22
6
Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 84: 1
Lezen : Spreuken 22: 1-6
Zingen : Psalm 8: 1, 2, 4, 9
Zingen : Psalm 84: 3
Zingen : Psalm 78: 3, 4
Zingen : Psalm 27: 7

Gemeente, een nieuw seizoen staat weer voor de deur. Jeugdwerk en catechisaties gaan in de komende weken weer beginnen. Het is belangrijk dat we daarom even stilstaan om na te denken over hoe we allemaal een taak hebben voor onze dierbare jongelui.

Met Gods hulp gaan we samen luisteren naar wat God te zeggen heeft tot ons als ouders, als grootouders, als catecheten en tot ons allen, wie we ook zijn en welke taak de Heere ons ook heeft gegeven.

 

Hebt u wel eens opgemerkt waar Jezus Zijn bediening begint? De allereerste bediening van het Woord was niet op het plein in de tempel. Dat was niet in het regeringsgebouw, maar dat was aan het begin van een huwelijk.

Dáár begon de Zaligmaker het werk van het bouwen van Zijn Koninkrijk. Dat is eigenlijk een heel belangrijk gegeven uit de Schrift. Want uiteindelijk is het gezin ook de hoeksteen van het Koninkrijk van God.

 

De Heere Jezus heeft veel meer gesproken over het Koninkrijk dan over de kerk. Twee keer sprak Hij over de kerk (Mattheüs 16 en 18). Maar daarnaast sprak Hij 119 keer over het Koninkrijk. Dat is opmerkelijk. Wij versmallen het Koninkrijk tot de kerk, maar dat is niet juist.

De kerk is een klein onderdeel van het Koninkrijk. Zoals wij als gemeente hier samen zijn, zijn we een heel klein onderdeel, wel een heel belangrijk onderdeel, van het Koninkrijk.

Maar als u straks naar huis gaat, dan bent u eigenlijk in een nog belangrijker gedeelte van het Koninkrijk. En als u morgen aan het werk gaat, als christen, dan zou u bezig moeten zijn voor het Koninkrijk.

 

We mogen hier nu samen zijn om na te denken over wat nu onze taak is. Onze taak als vader, moeder, catecheet, bestuur en leiding van de verenigingen en wie we ook maar zijn. Zijn we ons dagelijks bewust van onze taak in het bouwen van het Koninkrijk?

Want dáár is Jezus mee bezig in deze wereld. Hij is niet bezig om deze wereld mooi of mooier te maken, of schoner te maken of niet. Maar de Heere Jezus is uiteindelijk met één ding bezig in de wereld: Zijn Koninkrijk te bouwen uit mensen die Hem mogen leren kennen door het Woord en door Zijn Geest, om hen voor te bereiden, uiteindelijk, voor de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Dat is het eindstation.

Hier zijn we alleen maar op doorreis. En in dat kleine stukje tijd dat wij mogen leven, geeft de Heere God ons een taak. En hoe is het nu met die taak? En hoe gaan we met die taak om?

 

Het is George Whitefield, een Engelse prediker, die ergens in één van zijn preken schrijft: ‘Tenzij er een opwekking in het huisaltaar gevonden wordt, zal de wereld donker blijven.’ Zie je waar hij het accent legt? Niet: ‘Tenzij er een opwekking in de preekstoel zou zijn’, maar in het huisaltaar.

De kerk lijdt schade, deze kerk lijdt schade, omdat het huisaltaar in vele gezinnen aan diggelen ligt. Door deze preek wordt geen huisaltaar gebouwd! Hier wordt een huisaltaar gevoed, vanuit de preek, maar wij, als ouders, wij hebben de taak om thuis bezig te zijn met het vormen en funderen van onze opgroeiende jeugd.

Als het huisaltaar gebroken ligt, dan gaat het niet goed met Gods Koninkrijk. Alles in de maatschappij zal daar ook onder lijden. Want hoe minder het licht van Gods Woord schijnt met kracht en ons beïnvloedt, hoe minder krachtig getuigenis er uitgaat van het Koninkrijk. Als het licht vanuit Gods kerk niet meer schijnt, wordt de donkerheid van de wereld nog donkerder.

De bekering van ons land begint daarom met de bekering van de christenen. En de bekering van de christenen in naam, begint als het Woord van God in het gezin gezag heeft en beleefd wordt. Het Woord zal alleen gezag hebben wanneer onze huizen vol zijn met de Heilige Geest. Is het merkbaar dat de Heilige Geest in ons huisgezin leeft en werkt? Dat heeft alles te maken met het huisaltaar.

 

U vindt de tekst voor de prediking in het gedeelte dat we hebben gelezen, Spreuken 22 ver 6:

 

Leer de jongen de eerste beginselen naar de eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.

 

We horen in deze tekst: Het bevel van de Allerhoogste om onze kinderen te leren.

God is de Overste van Zijn Koninkrijk en Hij beveelt ons met grote ernst deze taak te volbrengen.

 

Ik vraag uw aandacht voor drie gedachten:

1. Wie krijgen dit bevel?

2. Wat is dit bevel?

3. Hoe moedigt God ons aan in dit bevel?

 

1. Wie krijgen dit bevel?

 

Wie krijgen dit bevel? Dat is nogal duidelijk, dat zijn wij, vaders en moeders. Als u een vader en moeder bent, zien wij dit dan als onze grootste en meest belangrijkste taak? Ik vraag mannen weleens: ‘Wat doet u voor uw werk?’ Nog nooit heb ik een man horen zeggen: ‘Ik ben een man en vader en daarnaast werk ik op een kantoor.’ Het zou heel profijtelijk zijn als wij zo gaan denken, want dan zal het ook een andere tijd worden voor het Koninkrijk.

In Efeze 6 vers 4 roept God ons ook tot onze taak: En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren. Waarom noemde Paulus de moeders niet? Is dat omdat hij minachtend op het moederschap neerkeek? Nee, dat niet. Is het misschien omdat vaders zo vaak vergeten dat hun grootste taak is dat zij hun kinderen leren? Helaas leven we in een tijd waarin moeders meer en meer buitenshuis werken. Dat alles brengt enorme afbraak aan het Koninkrijk van God, want om de jongeren de eerste beginselen te leren is veel meer nodig dan hun een liedje leren zingen of een Bijbeltekst opzeggen.

 

Zeg niet: ‘Ik ben te druk.’ Job was een man die oerdruk was. Die man had een grote boerderij met veel personeel. Toch verloor hij nooit zijn gezin uit het oog. Hoe teer ging die man om met de zielen van zijn kinderen.

Na een verjaardagsfeestje neemt hij elk kind apart en gaat hij met hem of haar in gebed. ‘Want het zou toch mogelijk zijn dat jullie gisteren, toen jullie bij elkaar waren, zondig bezig geweest zijn…’

Zijn wij zo’n vader? Wachten wij onze kinderen zo op, als ze thuiskomen? Of de volgende ochtend? Of zijn we de deur al uit? Ik weet wel dat we leven onder enorme stress, met verplichtingen in ons dagelijks, maatschappelijk leven. Maar ik denk niet dat de Heere dat excuus gaat aanvaarden! Denkt u wel? Ik denk niet dat de Heere zal zeggen: ‘Ik begrijp het dat er weinig tijd voor huisgodsdienst was, want er waren heel belangrijke andere zaken.’

Ik denk dat u wel aanvoelt dat het zo niet gaat. Daarom hoop ik dat wij vandaag, als we echt goed hebben geluisterd, in huiselijke kring meer dan voldoende stof hebben om thuis samen te praten. Ik hoop het. Want de zaak van Gods Koninkrijk moet ons aan het hart gaan.

 

Gemeente, zien onze kinderen wat nu écht belangrijk is, en wat écht prioriteit heeft, en wat écht het altaar is, wat in het midden van ons huis staat? Moet u maar eens aan uw kinderen vragen, wat het is. Als ze eerlijk zijn, dan zien ze dat heel goed.

De kinderen zien welk altaar wij dienen. Dan moeten wij niet verbaasd zijn als zij het ook gaan dienen.

Daarom onze tekst: Leer de jongen de eerste beginselen. Vaders, moeders, we zijn niet alleen aangesteld om te verbieden en te gebieden. Onze grootste taak als vader is: mijn kinderen iets áánbieden.

En wat bied ik ze aan? Wat moeten we ze aanbieden? Iets waardevols. Iets dat zó waardevol is, dat het niet alleen in dit leven, maar ook in het hiernamaals waarde heeft. Zullen onze kinderen dit écht aanvoelen?

 

Dat is niet alleen de taak voor ouders. U zit hier misschien wel als opa en oma. Uw taak is niet klaar, opa’s en oma’s. Luister maar naar Deuteronomium 4 vers 9: En gij zult ze uw kinderen en uw kindskinderen bekendmaken. U bent niet klaar! We hebben zoveel wijsheden in ons leven gekregen, en als grootouders hebben we dat ook maar weer door te geven. En wat staat er in Psalm 71? Ik vind het een prachtig gebed: Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dit geslacht verkondige Uw arm, en alle nakomelingen Uw macht (Ps. 71:18).

Leeft u zo, opa’s en oma’s? Is het uw verlangen: ‘Heere, gebruik me nog! Ik kan niet zoveel méér doen, maar gebruik me toch voor mijn kinderen en kleinkinderen om vóór te leven Uw arm en Uw macht, en iets te laten zien van U, en van Christus, en van Uw genade!’

Kijk, dan zijn ouden van dagen nog zo waardevol. Ja, meer waardevol dan we ze vaak zien. We hebben een taak. En ik weet, in de Bijbel leefden ouders en grootouders bij elkaar. Dat is nu niet meer zo. Maar is dat een goed excuus, om te zeggen: ‘Ja Heere, ik kan er eigenlijk ook niet zoveel over spreken met mijn kinderen, omdat ze zo ver weg wonen’? Is dat echt een excuus?

 

Maar daarnaast, ouders, grootouders, hebben we ook de hulpdiensten. U moet horen hoe ik het zeg: de hulpdiensten. Dat zijn de broeders van de kerkenraad, en dat is de predikant. Dat zijn misschien ook anderen, zoals docenten en jeugdleiders. Dat zijn de hulpdiensten. De broeders van de kerkenraad, de catecheten, gaan straks onze jeugd catechisatie geven.

Weet u waar ik ons mee vergelijk? Er zijn bouwers die het beton storten. En dan zijn er ook mensen die het beton afwerken. Dat zijn wij. Wij zijn de afwerkers van het beton dat u thuis als ouders giet! En als u het beton niet giet, dan hebben wij ook niet veel te doen. Zult u die vergelijking eens meenemen? Wat er thuis, in de eerste beginselen, aan onze kinderen worden geleerd, is de meeste belangrijke vorming van het kind.

Helaas komt vaak de huisgodsdienst in het gedrang van het drukke leven en lopen wij, catecheten, leraars, predikanten, in een gat waarin geen beton gestort is. Dan is er dus niets af te werken. U begrijpt, er zitten genoeg haken en ogen aan deze vergelijking, maar toch is het een beeld dat duidelijk de band tussen het gezin en de kerk weergeeft.

 

Gemeente, ik vraag u, als ouders, nog even terug te denken aan het moment dat u bij het doopvont stond. Wat hebt u toen gezegd? Toen hebben we gezegd: ‘Ja Heere, ik zal mijn uiterste best doen om dit kind, dat U mij leent, te leren Wie U bent.’

Dat moet u niet aan de catecheten en jeugdleiders overlaten. U mag niet zeggen: ‘Dat doen zij wel!’

Nee, dat is onze taak als vader en moeder. We hebben beloofd alles te doen om ons kind op te voeden.

 

We gaan in de tweede plaats kijken wat de Heere zegt.

Leer de jongen de eerste beginselen naar de eis zijns wegs; als hij ook oud geworden zal zijn, zal hij daarvan niet afwijken.

We zingen eerst Psalm 84 het derde vers:

 

Welzalig hij die al zijn kracht

En hulp alleen van U verwacht,

Die kiest de welgebaande wegen.

Steekt hen de hete middagzon

In ‘t moerbeidal, Gij zijt hun bron,

En stort op hen een milde regen,

Een regen die hen overdekt,

Verkwikt, en hun tot zegen strekt.

 

2. Wat is dit bevel?

 

Ik heb dat woord ‘leren’ nog eens in het Hebreeuws onderzocht. Dat is een heel rijk woord. Ik laat u meedenken over wat dit woord ‘leren’ betekent. Dat woord wordt in het Hebreeuws op drie verschillende manieren gebruikt.

 

1.                 Ten eerste wordt dat ‘leren’ gebruikt om te beschrijven hoe een vers stuk hout voor de eerste keer geverfd wordt. Wat gebeurt er? Die verf gaat in dat hout zitten. Dan kun je dat later wel weer over gaan verven en wéér oververven. Maar die eerste verf die in dat hout dringt, die krijg je er nooit meer uit. Dat is het woord ‘leren’ in het Hebreeuws.

Zo moeten wij als het ware ons kind de eerste onderdompeling geven als zij jong zijn. Dan kan er van alles overheen komen. Dat kómt er ook overheen. Het moment dat ze naar groep 1 op school gaan en soms al veel eerder. Maar als zij die eerste onderdompelingen hebben ervaren en het Woord van God is in hun hart als de eerste indrukken, dan heeft de Heilige God beloofd dat te zegenen.

Leren. Dat is nu dat woord. Leer de jongen de eerste beginselen naar de eis zijns wegs. De eerste indrukken blijven bij kinderen het langste hangen. Ik zeg altijd: Mijn kinderen zijn als een spons. Als je er iets op giet, dan gaat het er in. Dan komt het er jaren later soms uit. Dat kan negatief zijn, maar ook positief. Maar dat is onze taak: leren. Onze taak is om die eerste indrukken te geven van God. Luther zei eens: ‘Wij ouders, wij zijn de eerste God voor ons kind.’

 

2.                 De tweede manier waarop dit woord ‘leren’ gebruikt wordt, is ook heel mooi. Het wordt gebruikt om te beschrijven hoe je kinderen voedt. Eerst melk, en uiteindelijk krijgen ze vast voedsel. En wat doen wij vandaag? Wij gaan naar de winkel en we kopen die kleine potjes met babyvoeding. Maar die had je in de tijd van de Bijbel niet. Dus wat deden die vader en moeder? Die namen de aardappel in hun eigen mond en die kauwden die aardappel helemaal door en dan ging het van papa’s mond naar de babymond. Dat is het woord ‘leren’. Leer hen de eerste beginselen. We moeten het voor onze kinderen als het ware voorkauwen en dan met de lepel in hun mondje stoppen. Van kinds af aan. Leer hen die eerste beginselen van Mijn Woord, van Mijn karakter en van Wie Ik ben, van wat Ik wil, wat Ik verlang en wat Ik gedaan heb, en ga dat aan Mijn kinderen doorgeven.

Leer het wat zonde is, specifiek en herhaaldelijk. Voor veel kinderen in de kerkdienst is het allemaal best moeilijk om te begrijpen, zelfs al proberen wij zo eenvoudig mogelijk te preken. Maar als u de preek hebt gehoord en straks weer thuis bent, wat gaat u dan met die preek doen? De kinderen begrepen er misschien niet veel van. Nu, dan is het uw taak, net als de koeien in het weiland ook wel doen, om het te herkauwen. Doet u dat? Dan ga je de preek nog eens overdenken en dan herkauwen en dan fijner kauwen, en dan aan de kinderen doorgeven. Wat zei die dominee nu? Wat bedoelde hij daar nu mee? Wat betekent dit voor u, voor jou, voor mij?

Gebeurt dat hier? Want anders zitten onze kinderen vaak voor spek en bonen in de kerk en begrijpen ze er niets van en leren ze gewoon niet te luisteren.

Dus dat is onze taak als ouders en grootouders: hen te leren, door te herkauwen wat in het Woord is gezegd. God belooft dit te zegenen. Mag ik u daaraan herinneren? Hij kan door Zijn Geest de smaak van dit Woord aan uw kind geven, aan onze jongens en meisjes, onze tieners. Ze moeten het horen!

 

Als u mij nu vraagt: ‘Wat is uw definitie van opvoeden?’, dan is mijn antwoord: dat is hetzelfde als de definitie van predikant zijn. Dat is: mensen tot Christus leiden. Dat is uw taak. Dat is mijn taak als predikant, dat is mijn taak als vader. Maar dat is ook uw taak als vader en als moeder. En hoe moet dat dan? Nu, er zijn wel honderd situaties per dag dat uw kind zondigt. Gebruikt u dat moment om de eerste beginselen te leren?

‘Hé kind, dat is niet alleen stout, maar wat je daar deed dat is zonde. Daar doe je de Heere zeer mee. Want dat staat in Gods Woord.’

‘O.’

‘Wat vraagt de Heere dan van jou? Dat jij je bekeert van de zonde van begeren of van oneer.’

Noem de zonde bij naam; laat het kind zien hoe die zonde zich uitte; zoek het ervan te overtuigen dat dit schuld is en dat het God onteert en ook verkeerd is tegenover de naaste.

Gemeente, als ouders moeten we het hart van het kind behandelen zoals een schaapherder een dwalend schaap behandelt. Nooit gaat dat met geweld gepaard; wel met pijn, maar altijd met het doel om het schaap weer te herenigen met de herder en de kudde.

‘Ja, maar daar heb ik geen tijd voor om dat te doen voor elk moment dat die kinderen zich misdragen.’ Is dat een goed excuus? Was dan uw belofte bij de doop van uw kind waarachtig of vorm?

En ziet u, gemeente, dan hebben we honderden, ja duizenden gelegenheden, in de jaren dat onze kinderen kind zijn en onze kinderen opgroeien, om onze kinderen de eerste beginselen van God, van zonde, van Zijn wet, van Zijn genade, van Christus te geven. Maar dat moet wel op hun niveau worden voorgekauwd. Zoals de vaders en moeders dat in de tijd van de Bijbel deden. Dat is het tweede van het woord ‘leren’.

 

3.                 Het derde dat leren betekent, is: iets apart zetten voor een heilig gebruik. Dat is wat Job deed. Job heiligde zijn kinderen. Hij zonderde hen af. Het geschiedde dan als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job heenzond en hen heiligde, en des morgens vroeg opstond en brandoffers offerde naar hun aller getal; want Job zei: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd en God in hun hart gezegend. Alzo deed Job al die dagen (Job 1:5).

Wat was dat toch voor een vader, die Job? Hij stond vroeg op, niet om snel naar zijn werk te gaan omdat het druk was. Nee, nee. In die vroege ochtend riep hij zijn jongens en zei hij: ‘Laat ik, voordat we verder gaan, jullie heiligen. Laten we ons even afzonderen voor Gods aangezicht. Want ik weet niet wat jullie allemaal gedaan hebben gisteravond. Maar het zou kunnen zijn dat je God beledigd hebt. Dat er zonde op je ligt. Laten we toch Christus eerst gaan zoeken.’ Het altaar waar hij het brandoffer op legde was een heenwijzing naar Christus.

 

Kijk, dat is nu het derde woord ‘leren’. Dat doen we als we ons kind ten doop brengen. We beloven voor dit ‘geheiligde kind’ zorg te dragen. Niet alleen voor al het natuurlijke, maar juist voor het geestelijke gehalte van hun leven. Leeft dat moment van de doop, die afzondering?

Kinderen, wanneer is jullie verjaardag? Waarschijnlijk weet ieder kind in de kerk dit wel. Maar weet je ook wanneer je gedoopt bent? Nee? Dat dacht ik wel. Weet u dat van uzelf, van uw kinderen? Moet ik nog verder gaan? Die verjaardag is zeker een bijzondere dag, maar je dag waarop je gedoopt bent is veel belangrijker.

Nee, nee, dat betekent niet dat ik bekeerd was of mijn zonden weggewassen werden, maar toen ben ik geheiligd, met een teken. En ik vraag me af hoe vaak we als ouders tegen onze kinderen gezegd hebben: ‘Vandaag was de dag dat jij gedoopt bent.’ Leer deze eerste beginselen!

 

En dan zeg je tegen die kinderen: ‘Ja, maar wat betekent dat nu kinderen?’ Nu, ga maar eens naar Daniël 5. Daar was een goddeloze koning en die had een feestje. Hij vond dat hij iets speciaals moest doen. Hij gaat de glazen en de gouden bekers en mokken gebruiken, die zijn vader en grootvader uit de tempel van Jeruzalem hadden gehaald. En ineens staat daar: MENÉ, MENÉ, TEKEL, UPHARSIN (Dan. 5:25) op de muur. Waarom? Waarom deed de Heere dat? Omdat die glazen en bekers waren geheiligd.

En zo zijn jullie geheiligd. En vaders en moeders, wij mogen niet alles ingieten in onze kinderen. We mogen ook niet alles in láten gieten. Dat hebben wij hier bij het doopvont beloofd. Wij hebben gezegd: ‘Heere, wij zullen de kinderen opvoeden, als een geheiligd vat.’ Die kinderen behoren niet overal te zijn. Maak van dit geheiligd zijn niet iets negatiefs, alsof het een stok is zoals ‘dit mag je niet omdat je gedoopt bent’. Dat is ook waar, maar benadruk juist meer het voorrecht dat het kind door God geheiligd of afgezonderd is en onder Zijn tedere zorg mag zijn. En dat vergeten we, denk ik, toch wel vaak.

 

We gaan samen eerst zingen. Psalm 78 vers 3 en 4:

 

Want God heeft Zijn getuigenis gegeven

Aan Jakobs huis; een wet, om naar te leven,

Die Israël zijn nageslacht moet leren,

Opdat men nooit haar kennis moog’ ontberen;

God vordert dat de naneef, eeuwenlang

Van kind tot kind, dit onderwijs ontvang’.

 

Opdat z’ op God hun hope stellen zouden;

In ’t oog Zijn daân, in ’t hart Zijn wetten houden,

En nimmermeer weerspannig God verachten,

Verdraaid en krom, als vorige geslachten,

Wier hart niet was gericht naar Zijn gebod,

Wier geest niet was getrouw met hunnen God.

 

Leer de jongen de eerste beginselen.

We lezen in het boek van Richteren wat er gebeurde toen Jozua en zijn generatie waren gestorven. De volgende generatie neemt het heft in handen. En dan de derde generatie: ze waren allemaal weg. Het waren allemaal slechte kinderen. Ze gingen allemaal achter de Baäls en de Astharots aan. Want het waren slechte kinderen.

Maar weet u waar eigenlijk de fout lag? Ze hoorden niet meer Wie God was en wat Hij gedaan had! Ze werden niet geleerd in de eerste beginselen dat de Heere onze God is! Dat Hij alles waard is, want Hij heeft Zich aan ons toegewijd. Ik denk dat ze heel druk waren met hun landerijtjes en nieuwe wijngaardjes en al die dingen die ze eerst niet hadden en nu wel. Zoveel werk, maar geen tijd meer!

 

Gemeente, dat is nu vandaag precies hetzelfde. De vaders gaan om zeven uur de deur uit en ze komen om acht uur thuis. Dan ben je helemaal afgedraaid. ‘Ja maar, dat móet!’ Moet het écht? We zijn zo verwend, dat we niet eens meer weten hoeveel we hebben. Wereldgelijkvormigheid!

Weet u waarin het meest de wereldgelijkvormigheid zit? Die zit in onze portemonnee! En daar gaan de kinderen aan ten onder. Want vaders, als u om zeven uur weggaat en om acht uur thuiskomt, dan hebt u ook niets meer te geven. U hebt alles gegeven aan een ander altaar.

U zegt: ‘U weet niet hoe moeilijk het is.’ Nee, ik weet het inderdaad niet. Als predikant leef ik in een andere wereld dan degenen die in de maatschappij werken. Maar ik heb dezelfde verzoeking. Ik kan ook als predikant net zo druk gaan worden als ik wil. Maar ik moet wel eens ‘nee’ zeggen. Ik moet ook wel eens wat minder hebben en wat minder doen. Het kan heel verleidelijk zijn voor predikanten om je echt druk te maken voor de kerk, terwijl het gezinsleven wordt verwaarloosd. Maar het gaat uiteindelijk om de zielen van de kinderen, door God aan ons toevertrouwd, waar ik straks verantwoording van moet afleggen.

 

Ga hier straks thuis eens over doorpraten. Wat kan en wat moet er geschrapt worden, zodat we tijd hebben om als herder en leraar thuis bezig te zijn. Onze kinderen, en juist zeker onze tieners en jongvolwassenen, hebben ons nodig.

Ze hebben u nodig! Die jongens worstelen. Ze hebben u nodig, moeders, want de meisjes worstelen. Het is niet makkelijk, als je jong bent. Dat is het nooit geweest, maar zeker niet vandaag de dag. We moeten naast ze staan. We moeten leren luisteren. Het duurt lang voordat ze het eruit hebben wat er van binnen woelt. Ze moeten voelen: ik ben voor mijn vader en moeder het meest belangrijk; zij hebben er alles voor over om mij te begeleiden.

Voelen ze dat? Dat is ook godsdienst. Dat is echt.

 

Leer de jongen de eerste beginselen naar de eis van zijn weg. Dat is een manier van denken en van leven. Het Hebreeuwse woord ‘weg’ gaat over een manier van denken en leven. De eis van zijn weg. Dat is een manier van denken en van leven.

Let dus op dat ‘de weg’ niet betekent: netjes gedragen. Kijk, vaak denken we dat kinderen opvoeden betekent dat ze leren zich netjes te gedragen. Dat is voor een tijdje niet zo moeilijk. Als ik ze een tientje beloof zodat ze zich goed gedragen als er bezoek komt, of als we ergens heen gaan, dan zijn ze meestal keurige kinderen. Op die manier kweken we gauw farizeeërs. Maar het heeft niets te maken met Hebreeuwse woord ‘gaan in de weg’, want het gaat daar in de eerste plaats over hoe we denken.

Leer de jongeren te denken naar Mijn Woord. Dat is Zijn bevel. Leer het de eis van Mijn goddelijke wil en het waarom. Het doel van opvoeden is dus het denken van onze kinderen leiden naar God als het middelpunt van al het leven, al het doen en laten.

 

Ik lees nog een keer Efeze 6 vers 4. En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren.

Daar gaat het ook over het denken. Wij moeten hen leren denken over het leven, over zichzelf, over hun relatie tot God, over hun relatie tot anderen, over hun staan in de maatschappij, waarover het gaat in dit leven, over hun toekomst. Bijbels denken.

En echt, onze kinderen zijn de hele dag aan het denken. Want ze zitten maar op die beeldschermpjes te lezen en te kijken. En al die input wordt omgezet in denken en gaat het denken in een zekere richting sturen.

 

God vraagt van ons dat we in de alledaagse dingen van het leven met onze kinderen spreken. U kent de tekst: En gij zult ze uw kinderen inscherpen en daarvan spreken, als gij in uw huis zit en als gij op de weg gaat, en als gij nederligt en als gij opstaat (Deut. 6:7).

Ziet u, huisgodsdienst, dat is de hele dag! Dat is niet alleen maar eventjes een stukje uit de Bijbel lezen, dat is de hele dag. Altijd maar onze gedachten naar God en naar Zijn Woord leiden. Wat zegt God over dít? Wat zegt de Bijbel over dát? Hoe wil de Heere dat wij erover denken? Dat is opvoeden. Dat is een dagtaak. Dat is ook knieënwerk. Elke keer weer. Elke dag maar weer. Leer hen het Woord te lezen.

 

Ik vraag wel eens aan de jongens en meisjes: ‘Zeg, lezen jullie het Woord?’ ‘Ja, dat doen we even! We lezen even aan het einde van de dag.’ ‘Denk je er wel eens over?’ ‘Ja, nee, ik lees het, en doe mijn Bijbel dicht. Ik heb nu toch gelezen?’ ‘Maar wat heb je ervan geleerd?’ ‘Ja maar, zo doet mijn vader het ook altijd. Die gaat aan het einde van de maaltijd even lezen en dan gaat de Bijbel dicht en dan bidden we even, en dan gaan we verder!’

Je ziet, ouders, ons voorbeeld is ook iets aanleren. Vaak hele lege gewoonten die ook voor onze kinderen weinig betekenis hebben.

Komt het nog voor dat we aan de kinderen vragen: ‘Jongens, wat denken jullie dat hier eigenlijk staat? Laten we nog eens even doordenken over wat we net gelezen hebben.’

‘Ja maar, we zijn zo druk, dat we daar ook geen tijd voor hebben.’ Maar dan leren we onze kinderen niet het echte lezen uit de Bijbel. We leren onze kinderen een gewoonte, een goede gewoonte, maar met weinig diepte. Gods Woord vraagt om te overdenken. En wij moeten de kinderen leren te denken. En dan, als hij ook oud geworden is, dan zal hij daarvan niet afwijken. Hoe groot is ons tekort.

 

De Joodse kinderen en de knechten werden heel bewust onderwezen in het karakter van de Joodse gewoonten. Hoeveel te meer moeten onze jongeren worden geïntroduceerd in het basisonderwijs en in de grondprincipes van het Evangelie van Jezus Christus. Want dat is ten eerste Gods openbaring. En zoveel rijker dan toen de Joodse openbaring er was.

Vooral ook vandaag, omdat de tijden waarin we leven zoveel van het fundament afbreken. Nabespreking van de preek is zo belangrijk. En vragen naar de catechisatie. Niet: ‘Het is catechisatie vanavond, schiet op!’, en voor de rest niets. Vraag eens na als ze thuiskomen: ‘Waar ging het over, jongens, wat heb je nu geleerd?’ Waarschijnlijk moeten de catechisanten vragen leren. Leert u hen die vragen door daar samen met hen mee bezig te zijn? De catecheten moeten de vragen alleen maar overhoren, niet leren. Dat is mijn taak als vader, en uw taak als ouders, om die dingen te leren, thuis, en dan mogen de catecheten het overhoren. Dat is het beeld van het beton afwerken. Dat is uw taak! Huiscatechisatie.

 

Belangrijk is ook om met elkaar, samen, te bidden. Niet gauw, niet snel. Ook niet met eindeloze herhalingen met dezelfde woorden. Nee, nee, zo spreken we ook niet met elkaar. Laten we ook niet zo tegen God spreken in het gebed. Maar betrek de kinderen in het dagelijks gebed. ‘Kind, wat heb je morgen? Een toets? Goed, daar gaan we voor bidden. Zijn er nog jongens of meisjes in je klas die ziek zijn? Zullen we daar voor bidden?’ Kijk, zo zijn we met elkaar vormend bezig. En nu moet dat in het gezin gaan leven. Dat is wat we toch zo graag zouden zien.

‘Ja maar, dominee, dat is allemaal vormendienst.’ Begin dan maar met vormendienst. En vraag: ‘Heere, kom er in mee. Laat het leven, Heere! Laat ons allemaal samen leren, Heere. Leren te gaan in de eis van de weg. Het leren denken.’ We hebben de hartvernieuwende genade en het werk van de Heilige Geest nodig.

 

Weet u, gemeente, waar de Geest blaast? Die blaast in het Woord van God. Die blaast als wij het Woord lezen en het Woord bespreken. Die blaast als wij vanuit het Woord iets zeggen tot onze kinderen, zelfs op het midden van de dag. ‘Zeg kind, luister eens, weet je wat God daarover zegt?’

Dan laat je iets horen. Kijk, zo werkt de Heilige Geest, middellijk, door het Woord. Dan moeten we heel voorzichtig zijn. Ik zal iets voorlezen van een Engelse baptist, Philpot. Daar zult u wel eens van gehoord hebben. Ik vond het heel onderwijzend. Ik heb geprobeerd het te vertalen:

‘Het kinderhart is heel gevoelig voor indrukken. Hoe goed kunnen wij nog gebeurtenissen uit onze kinderjaren herinneren. Zullen we die tijd goed besteden om in het hart levenslessen te kerven? Wij kunnen God dienen, maar we kunnen niet onze kinderen leren God te dienen. Dat is het werk van de Heilige Geest. God in waarheid en Geest te dienen, dat kan alleen God onze kinderen leren.’

En: ‘Zonder geloof is het onmogelijk om God te behagen. En geloof is Gods vrije gave. Zelfs de gebeden van onze kinderen behagen Gods oor niet. Maar waarom zullen we niet alles doen om juist de beste principes te leren? En zonder hen hypocrieten te maken, waarom zullen we onze kinderen niet leren over Gods heiligheid, Gods rechtvaardigheid, Gods strengheid, de zaligheid door genade, de vergeving en de verzoening van het bloed van Christus, de noodzaak van de nieuwe geboorte?’

Hij zegt: ‘Hoewel het bij mij niet zo was, is het toch de getuigenis van anderen. Dan mogen we geloven dat er veel voorbeelden zijn dat de Heere Zijn werk in de kinderjaren, of althans in de vroege jeugdjaren wil beginnen. Is het dan wijs, barmhartig en godzalig, om met wrede en ruwe handelingen de tedere knoppen van Gods werk te verbreken omdat we bang zijn voor schijngeloof?’

Tot zover de aanhaling van deze Philpot.

 

We staan nog kort stil bij onze derde gedachte:

 

3. Hoe moedigt God ons aan in dit bevel?

 

Er staat nog één gedeelte in de tekst, een belofte: Als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.

Dat is een bemoediging. God belooft ons als ouders en anderen die met de jeugd bezig zijn, dat als wij de eerste beginselen leren, zij dit in hun latere jaren niet zullen verlaten.

Als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken. Dat betekent dat hij niet zal ontkennen wat hij heeft geleerd en dat hij niet een andere weg zal gaan bewandelen dan dat hij heeft geleerd.

 

Maar u zegt: ‘Wat als onze kinderen afvallen?’ Er zullen hier ouders zijn die teder met hun kinderen hebben omgegaan in het opbrengen in de waarheid en waar sommige van hen toch niet in de weg gegaan zijn die hen voorgeleefd werd.

Dan moeten we aan Gods Woord niet vertwijfelen. Dan moeten we niet gaan zeggen: ‘Die belofte wordt niet altijd vervuld!’ Wat de Heere zegt, vervult Hij!

Dan moeten we onszelf eens gaan nakijken, als onze kinderen afdwalen. Dan moeten we zelf gaan doorzoeken: ‘Heere, wat was het nu in mijn leven, dat mijn kind miste en niet zag, waar ik toch gefaald heb?’

‘Niet van de weg afdwalen’ betekent niet dat het kind niet van kerk kan veranderen. Er zijn kinderen die overgaan naar een ander kerkverband. We moeten oppassen om dat te betitelen met een ‘afdwaling van de weg’. Hoewel we onze gemeenten liefhebben, laat het verre van ons zijn om te denken dat we de enige kerk zijn waar Gods waarheid wordt geleerd en beleefd. Het kan pijnlijk zijn als onze kinderen de band met het eigen kerkverband verbreken, maar dat is toch niet te vereenzelvigen met ‘van de weg afdwalen’.

 

Gemeente, we gaan eindigen. We voelen allemaal wel hoeveel wij tekortkomen. We staan als gemeente aan het begin van een nieuw seizoen van catechiseren, van leren en van onderwijs geven aan de kinderen.

Maar ik heb de vinger willen leggen waar eigenlijk ál het onderwijs moet beginnen. En dat is thuis, in ons gezin.

Mogen we dan bezig zijn zoals de apostel Paulus? Hij was geen vader van biologische kinderen, maar hij was wel een vader van de gemeenten die hij mocht dienen. Ik lees voor wat hij schrijft in Kolossenzen 1 vers 28 en 29. Ik vind voor mijzelf dat daar het motto ligt van vader en zeker ook van moeder zijn. Paulus zegt dit: Denwelken wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens en lerende een iegelijk mens in alle wijsheid, opdat wij zouden een iegelijk mens volmaakt stellen in Christus Jezus; waartoe ik ook arbeid, strijdende naar Zijn werking, die in mij werkt met kracht.

Dat is het doel van de prediker. Dat is ook het doel van vader en moeder zijn. En dan zegt hij: Waartoe ik ook arbeid. En het Griekse woord is: heel hard werken. Strijdende, en luister dan goed, naar Zijn werking, die in mij werkt met kracht.

 

God zegene Zijn Woord.

 

Amen.

 

 

Slotzang: Psalm 27:7

 

Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven

Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,

Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?

Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.

Wacht op de Heer’, godvruchte schaar, houd moed;

Hij is getrouw, de bron van alle goed;

Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer;

Wacht dan, ja, wacht; verlaat u op de Heer’.