Ds. W. Silfhout - Lukas 4 : 16

Jezus in de synagoge te Nazareth

Lukas 4
Zijn komst te Nazareth
Zijn gang naar de synagoge
Zijn onderwijs in de synagoge

Lukas 4 : 16

Lukas 4
16
En Hij kwam te Nazareth, daar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge; en stond op om te lezen.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 49: 1
Lezen : Lukas 4: 14-32
Zingen : Psalm 42: 1, 2, 5
Zingen : Psalm 63: 1
Zingen : Psalm 26: 8, 12

Gemeente, de woorden van onze tekst waarbij we met de hulp des Heeren willen stilstaan, kunt u vinden in het Schriftgedeelte dat u is voorgelezen uit Lukas 4, en daarvan het zestiende vers. Daar lezen we Gods Woord en onze tekst als volgt:

 

En Hij (dat is Jezus) kwam te Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge, en stond op om te lezen.  

 

Jezus in de synagoge te Nazareth.

 

We willen stilstaan bij drie gedachten:

1. Zijn komst te Nazareth: En Hij kwam te Nazareth, waar Hij opgevoed was.

2. Zijn gang naar de synagoge: en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge.

3. Zijn onderwijs in de synagoge: en stond op om te lezen.

 

1. Zijn komst te Nazareth

 

We lezen in het veertiende vers: En Jezus keerde weder door de kracht des Geestes naar Galiléa; en het gerucht van Hem ging uit door het gehele omliggende land. Door de kracht, of ín de kracht van de Heilige Geest – mogen we ook lezen – is Jezus teruggekeerd.

De wederkeer naar Galiléa was niet alleen maar een wonderdaad van de Heilige Geest, gemeente, maar Hij, Jezus, was ook vól van de Heilige Geest in Zijn terugkeer naar Galiléa. Dat blijkt ook wel uit het onderwijs dat Hij vervolgens zal gaan geven, ook in de synagogen in dat gehele gebied, in dat hele deel van Israël dat Galiléa heet.

Hij begint dat onderwijs steeds opnieuw in de synagoge. Dan zal Hij ook niet voor niets straks het Oude Testament bij de hand nemen, hoofdstuk 61 uit de boekrol van Jesaja. We komen daar straks nog op terug.

 

Het gerucht van Hem ging uit door het gehele omliggende land. Het werk van Gods Geest blijft niet verborgen. Zijn gerucht verspreidt zich vooral door Zijn prediking in de synagoge. Daar leert Hij immers. Het zijn niet in de eerste plaats de wonderen die de Heere Jezus gedaan heeft, maar het zijn de woorden die Hij gesproken heeft in de synagoge, die indruk hebben gemaakt op de hoorders. Zijn woord is de spits van Zijn kracht. De wonderen en de tekenen die Hij gedaan heeft, zijn tot ondersteuning van Zijn prediking. Daar zijn die wonderen op gericht. Want door de prediking van het Woord zullen zondaren, zullen doden gaan horen de stem van de Zoon van God, toen en ook vandaag.

 

De Heere Jezus ontvangt heel veel eer, de mensen horen Hem graag. We lezen in het vijftiende vers: En Hij leerde in hun synagogen, en werd van allen geprezen. En in vers 32 staat: En zij versloegen zich over Zijn leer, want Zijn woord was met macht.

Maar het zal blijken dat menseneer maar heel kort en heel betrekkelijk is, een wisselvallige gunst. Want in vers 22 lezen we nog eens: En zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden die uit Zijn mond voortkwamen, en zeiden: Is Deze niet de Zoon van Jozef? Maar het duurt niet zo lang, want in vers 29 lezen we: En opstaande wierpen zij Hem uit buiten de stad, en leidden Hem op den top des bergs op denwelken hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen.

Maar de Heere Jezus is ook niet gekomen voor Zijn eigen eer, maar om de eer en de verheerlijking van Zijn hemelse Vader. Dáárom is Hij naar deze aarde gekomen. Daarom gaat Hij daar prediken in Galiléa, in het Galiléa der heidenen, het land van de schaduw van de dood.

 

Dan lezen we dat Hij komt te Nazareth. Dat is de plaats waar de Heere Jezus is opgevoed, opgegroeid. Vele jaren heeft Hij daar verkeerd in het huis van Jozef en Maria. Daar is Hij opgevoed, daar heeft Hij Jozef wellicht ook bijgestaan in de timmerwerkplaats.

We moeten dat hier niet zo lezen alsof de evangelieschrijver bedoeld zou hebben dat de Heere Jezus na lange tijd van afwezigheid weer thuiskomt. Nee, het gaat er hier om dat Hij hier in Nazareth gaat doen wat Hij op elke andere plaats doet waar Hij komt, dat is het Woord van Zijn Vader verkondigen. Zo doet Hij dat ook in Nazareth, de plaats waar Hij Zijn eerste opvoeding gehad heeft van Maria en van Jozef, Zijn stiefvader. Naar de naam van die stad zal Hij ook worden genoemd. De profetie moest immers ook worden vervuld, dat Hij Nazaréner zou geheten worden. Daarom is Jozef met Maria en het Kind Jezus, na de vlucht naar Egypte, ook weer teruggekeerd naar Nazareth.

 

Nathánaël heeft tegen Filippus gezegd: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? (Joh. 1:47) Gemeente, dat Nazareth stond in die tijd niet zo goed bekend. Daar was de Joodse godsdienst vermengd met heel veel heidense elementen. Daarom wordt Galiléa ook genoemd het Galiléa der heidenen. Vanuit Jeruzalem keek men eigenlijk met verachting op dat Nazareth neer. Jezus van Nazareth… wat moet je nu met Jezus van Nazareth, met die Rabbi uit Nazareth?

 

Hij komt daar tijdens Zijn tocht door Galiléa. En laten we Hem in onze gedachten eens volgen. Dan komt Hij bij het huis waar Hij met Maria en Jozef woonde, waar Hij Zijn kinderjaren heeft doorgebracht. Hij, de Zoon van God, Zijn broeders in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Daar nam Hij toe in wijsheid, in grootte en in genade bij God en de mensen, zo lezen we in Lukas 2 vers 52.

We zien daar de timmerwerkplaats waar de Heere Jezus Zijn vader Jozef, Zijn stiefvader Jozef heeft bijgestaan. Wat een vernedering voor Hem, Die het geen roof behoefde te achten Gode evengelijk te zijn, dat Hij daar in dat verachte Nazareth is opgegroeid.

 

Gemeente, dat feit alleen al zou verwondering in ons hart moeten verwekken, dat Jezus nu in Nazareth is opgegroeid, dat Hij daar wilde verkeren. Of hebben we er ons misschien net als de Joden aan geërgerd? Wat moet je nu met Jezus Die in Nazareth is opgegroeid, in dat donkere land van de zonde en van de schaduw van de dood, een plaats zonder roem en zonder luister, zonder eer?

Maar gemeente, daar schuilt in de dienstknechtsgestalte van de Heere Jezus de luister van Zijn hemelse Majesteit, de luister van de Messias, van de Christus der Schriften, Die de Vader gegeven heeft om Profeet, Priester en Koning te zijn.

Dat is de ergernis van het Evangelie: kan er uit Nazareth iets goeds voortkomen? Ja, juist uit Nazareth, uit dat verachte Nazareth! En het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, teniet zou maken (1 Kor. 1:28).

Nee, de Messias komt niet uit een roemrijk geslacht. Jazeker, dat wás het huis van David wel van oorsprong, maar het is tot niet geworden. Hij komt uit een geslacht van zondaren. Daaronder wilde Hij wonen, daaronder wilde Hij opgroeien. Nee, Hij komt niet uit één van de vermaarde steden in Israël, uit Jeruzalem, maar uit dat afgelegen stadje Nazareth, niet in tel bij de grote massa.

 

Zou Hij dan mijn Koning, zou Hij dan mijn Zaligmaker zijn? Gemeente, dat is nu tegelijkertijd ook de schoonheid van het Evangelie, want nu kunnen zondaren die zich nergens op kunnen beroemen, zalig worden. Zondaren die wonen in het land van de schaduw van de dood, in dat duistere land. Nu kan de meest ver gezonkene, de meest ver afgedwaalde nog behouden worden, omdat Jezus zo laag wilde afdalen.

Daar vanuit Nazareth klinkt het Woord van God, daar is de Messias, daar is de Zaligmaker van zondaren. Hij komt uit Nazareth. Hebt u dat al leren bewonderen in uw leven? Is het voor u, is het voor jou al een wonder geworden, waar u uzelf door het licht van Gods Geest hebt leren kennen als wonende in het land van de duisternis en van de schaduw van de dood? Waar u, door uw zonde, dat oordeel van de dood uzelf hebt waardig gemaakt? De dood, die als een schaduw over u heen valt. Hebt u het reeds moeten bekennen: ja, dat heb ik nu verdiend, dat is nu mijn eigen schuld, omdat ik van God ben afgeweken, God de rug heb toegekeerd, tegen de heilige en rechtvaardige God gezondigd heb?

 

Wat zou dat groot zijn, gemeente, als we zo naar deze Jezus van Nazareth zouden mogen zien, tot Hem zouden mogen vluchten.

Wat zou dat een wonder zijn, als we zo iemand, natuurlijk denkbeeldig, daar in Nazareth zouden zien lopen, iemand die in Nazareth ook in het duister dwaalt, die gezocht heeft naar het licht, die dat misschien wel gezocht heeft in Jeruzalem, het centrum van de godsdienst. Daar dacht hij dat hij moest zijn, net als die Moorman, weet u wel, uit Handelingen 8. Of, om het met andere woorden te zeggen, die geprobeerd heeft om in eigen kracht de breuk tussen God en zijn ziel te helen door het onderhouden van Gods wet. Die alles in het werk heeft gesteld om verlost te worden van het grootste kwaad en gebracht te worden tot het hoogste goed. Die geprobeerd heeft die hemelhoge schuld te betalen met zijn eigen offers, maar hij is zijn kwaal niet kwijtgeraakt.

Het is veeleer erger geworden. En dan terechtgekomen in het land van de schaduw van de dood, in de duisternis. Hoe moet het nu toch verder? Hoe zal ik toch ooit met God verzoend worden?

Dat zijn mensen, die horen wel van Jezus Die in Nazareth is opgegroeid, maar Hij is voor hen nog zo verborgen. We zouden tegen zo iemand, als die vandaag in de kerk zou zitten, willen zeggen: kijk dan eens, kijk dan eens Wie Hij is, en waar Hij vandaan komt! Hij komt juist uit het land van de duisternis en van de schaduw van de dood.

 

Voor elk die in het duister dwaalt,

Verstrekt deez’ zon een helder licht.

 

Kom dan, en zie dan op Hem, want tot wie zullen we anders heengaan? Bij Jezus zijn de woorden van het eeuwige leven.

 

Daar gaat Jezus als de van God gezonden Zaligmaker door de straten van Nazareth. Moet Hij nog lager afdalen? Moet Hij Zich nog dieper vernederen? Ja, Hij zal Zich nog dieper vernederen, zelfs tot in de allerdiepste diepte van de versmaadheid en van de angsten van de hel.

Kan er uit Nazareth iets goeds voortkomen? Ach gemeente, daar zien we de bron van alle goed in Jezus. Omdat Hij Zich wilde vernederen en in Nazareth wilde geboren worden, daar wilde opgroeien, daarom is het nu mogelijk dat de Zon van de gerechtigheid opgaat in het hart van hen die de Heere vrezen, en ze zullen genezing vinden onder Zijn vleugelen.

Volgen we Hem op de weg naar de synagoge. We gaan naar onze tweede gedachte:

 

2. Zijn gang naar de synagoge

 

We lezen: En ging, naar Zijn gewoonte, op den dag des sabbats in de synagoge. Een synagoge is sedert de Babylonische ballingschap een leerhuis van de Joden, waar de Joden samenkomen om te bidden, om God te eren en de wet te bestuderen.

We zien voorin de langwerpige ruimte, de ingang van de kast waarin de heilige wetsrollen bewaard werden, de ark genoemd, afgescheiden door een voorhangsel, door een gordijn, van de rest van de synagoge. Als je zo voor die ark staat, dan kijk je altijd in de richting van Jeruzalem. Waar ook een synagoge in deze wereld is, de ark staat altijd in de richting van Jeruzalem.

En dan zien we de Heere Jezus plaatsnemen op het hoger gelegen, middelste deel, in de synagoge. Hij gaat, met Zijn rug naar de ark toe, op het spreekgestoelte staan dat altaarvormig is geweest. Achter Hem is dus de ark, en voor Hem zitten de oudsten en de farizeeën, de schriftgeleerden, en ook de rest van de gemeente. Althans de mannen, want de vrouwen met de kinderen zitten op de galerij.

We lezen dat Hij daar heenging naar Zijn gewoonte. Op tweeërlei wijze kunnen we dat opvatten. Dat de Heere Jezus reeds op vijfjarige leeftijd steeds met Zijn ouders meeging naar de synagoge. Als een jongen dertien jaar was, dan deed hij bar mitswa, dan werd hij zoon van de wet en dan was hij verplicht om ook mee te gaan naar de synagoge. Nee, de Heere Jezus laat Zijn plaats niet leegstaan in de synagoge. Als de gelegenheid zich voordoet, dan is Hij daar. Waarom? Wel, om te luisteren naar de woorden van Zijn Vader, naar de wet van Zijn Vader. De wet die Hij zou vervullen in volkomen gehoorzaamheid, opdat door de gehoorzaamheid van die Ene velen tot rechtvaardigen gesteld zouden worden.

Nee, de Heere Jezus was daar niet zoals zovele synagogegangers, maar Hij was daar ook naar Zijn mensheid geheel bij betrokken. Er werd immers gesproken van Hem, Die in de volheid van de tijd is gekomen, geboren uit een vrouw, geworden onder de wet. De Heere Jezus heeft daar vaak horen voorlezen uit de profeten die spraken van Zijn komst en van Zijn werk, waartoe Hij van God gezonden was in deze wereld. Hij zag uit naar het ogenblik dat Hij, op ongeveer dertigjarige leeftijd, Zijn bediening op de aarde zou aanvangen, opdat Gods raad zou worden vervuld in het zaligen van zondaren.

 

Hij is daar in de synagoge zo geheel anders dan vandaag ook zoveel mensen in de kerk, die naar gewoonte opgaan naar Gods huis. Het was voor de Heere Jezus méér dan een gewoonte.

Is het voor u nog steeds een gewoonte, gemeente? Dan zeggen we: Nee, het is geen zondag als we niet naar de kerk zijn geweest. Sommigen hebben genoeg aan één keer opgaan naar Gods huis. Anderen hebben er genoeg aan om maar zo nu en dan op te komen onder het Woord. De Heere Jezus veroordeelt ons in Zijn gaan naar de synagoge, als we onze plaats in Gods huis onwettig leeglaten. Laten we dat toch niet doen, gemeente. Wat is Hij, Jezus, voor ons ook hierin tot een voorbeeld.

Nee, begrijpt u me goed, we zijn er niet als we maar getrouw naar de kerk gaan, maar de Heere bindt ons aan de middelen. De middelen van de genade die Hij Zelf gegeven heeft. Hij vraagt ook als we in Gods huis zijn, dat we er dan ook bij betrokken zijn, en dat we in de bank maar niet een houding aannemen alsof het ons niet aangaat. Of dat we onze gedachten zomaar de vrije loop laten naar de dingen van elke dag. Of dat we het gaan naar de kerk gebruiken om de achterstand in slaap in te halen van de week die achter ons ligt. O, de tijd die we zo doorbrengen in Gods huis, zal ons tot in der eeuwigheid in het aangezicht vliegen.

 

Maar de Heere Jezus gaat naar gewoonte naar de synagoge. Hij gaat daar doen wat Hij ook elders doet: het Woord prediken! Hij doet dat in de synagoge, om te onderwijzen. Hij leerde in hun synagogen, zo lezen we in het vijftiende vers.

Ook de apostel Paulus zocht op zijn zendingsreizen altijd de synagoge op, om het Woord te gaan verkondigen, in de eerste plaats aan zijn broeders naar het vlees, aan de Joden. De Heere bindt Zich ook aan Gods dag, dat zien we ook in deze woorden. De Heere wil dat we op Gods dag getrouw zullen samenkomen. Daar wil de Heere in het bijzonder wonen en werken. Daar wil Hij Zijn gemeente ook onderwijzen. Daar wil Hij Zijn gemeente ook uitbreiden door zondaren tot Zich te trekken. Wat hebben ook Gods kinderen al vaak onderwijs mogen ontvangen, bemoedigingen en vertroostingen, als ze mochten zitten onder de prediking van het Woord. Ja, dat kan de Heere ook thuis doen, dat is zeker waar, maar de Heere bindt ons aan de middelen. De Heere kan dat ook doen in de weekdiensten. Daarom worden we opgeroepen om getrouw de middelen van de genade waar te nemen.

 

Gemeente, als het nu werkelijk zo is dat we met een honger en een dorst naar de Heere bezet zijn, dan kan het weleens zo zijn dat we op de zondagavond alweer verlangen naar de volgende zondag, om te mogen horen wat tot onze eeuwige vrede dient. Dat we verlegen zijn om de woorden Gods te mogen horen, om te mogen horen wat tot onze troost dienen kan. Te mogen horen van die enige Naam die onder de hemel is gegeven tot zaligheid, waardoor wij zalig moeten en ook nog kunnen worden.

Immers, in Gods huis wordt gesproken van genade en ontferming voor de grootste van de zondaren. Daar wordt gesproken van de onmogelijkheid van ’s mensen kant om zelf zijn zaligheid te bewerken. Maar dat er vanuit God nu een volheid van genade is, in de Zoon van Zijn eeuwige liefde, Die Hij gegeven heeft tot een Verzoening voor onze zonden.

 

Daarom is het ook altijd maar weer de vraag: hoe zijn wij nu naar de kerk gekomen? Hoe zitten die mensen daar in de synagoge? Maar laten we het vandaag maar eens dichtbij halen, voor onszelf. Dan moet u uw eigen leven er maar eens naast leggen. Want daar in de synagoge komen heel veel verschillende mensen samen; ouderen, jongeren, kinderen, de mannen en de zonen van dertien jaar en ouder beneden, en de vrouwen en de kinderen op de galerij.

Naar gewoonte; velen zijn naar gewoonte naar de synagoge gekomen, zoals velen elke keer weer naar gewoonte naar de kerk komen. Het is goed. U zegt: ja, ik voel me daar thuis, ik voel dat ik daar ook moet zijn. Daar wordt immers mijn godsdienstig gevoel een beetje bevredigd. Daar wordt de wet van Mozes me voorgehouden. En ik probeer ook in de week die volgt die wet te vervullen, voor zover dat mogelijk is. Nee, dat lukt niet altijd, en daarom is het ook elke keer weer nodig om weer naar de kerk te gaan, maar ik doe toch mijn best…

Gemeente, het is goed als we naar gewoonte naar Gods huis gaan, maar wordt die gewoonte nu ook vergezeld met de bede: O Heere, zou U door Uw Geest mijn oren en mijn hart willen openen voor Uw Woord en voor Uw getuigenis? Opdat het Woord dat ik ook weer mag horen, elke keer weer opnieuw, voor mij mag zijn een kracht Gods tot zaligheid, opdat het niet tot in der eeuwigheid tegen mij zal getuigen?

Want de Heere komt eenmaal op Zijn Woord terug. Zijn Woord zal nooit ledig wederkeren; maar het zal doen wat Hem behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Hij het zendt, hetzij een reuke des levens ten leven of een reuke des doods ten dode.

 

Als u nu al misschien twintig, dertig, vijftig of zeventig jaar uit gewoonte naar de kerk bent gekomen, wat zal het dan verschrikkelijk zijn als we zo moeten sterven en God moeten ontmoeten. Al die woorden die de Heere ons heeft toegevoegd, al die nodigingen van het Evangelie die we maar naast ons hebben neergelegd, en we zijn dan verder gegaan op de brede weg die eindigt in de eeuwige rampzaligheid.

Wat ik u dan bidden moge, alsof God door ons bade: Laat u met God verzoenen! (2 Kor. 5:20). De Heere wil erom gevraagd zijn. Buig toch uw knieën en vraag de Heere of Hij genade zou willen verheerlijken. En geliefden, als we daar door de bediening van Gods Heilige Geest werkelijk verlegen om worden, o, dan zal de Heere ook betonen dat er bij Hem genade is voor de grootste van de zondaren. Denk toch niet te gering van die God. Denk toch niet te klein van Hem. Denk toch niet te klein van de Messias, van Jezus, van Zijn volheid, van Zijn verdienste, want Hij wilde zo laag afdalen dat nu de meest verstokte zondaar nog zalig kan worden.

 

Dan zie ik daar in mijn gedachten ook een jongen in de synagoge, een jongen vandaag in de kerk. Hij moest misschien wel van zijn ouders naar de kerk. Waar zijn je gedachten? Zijn die bij de dingen van Gods Koninkrijk? Zijn die bij Hem, Die die grote Profeet en Leraar der gerechtigheid is? Bij de Heere Jezus Christus, Die je wil onderwijzen en leren van de wet tot de zaligheid?

Of zijn je gedachten bij al de dingen van dit tijdelijk leven? Bij de spannende dingen die misschien deze week op het programma staan, waar je gedachten naar uitgaan? En eigenlijk gaat dan het Woord van God aan je voorbij.

Ik zou je toch willen oproepen om te luisteren, want het is de meest belangrijke boodschap die je kunt horen en mag horen in je leven. Het is een boodschap van het allergrootste belang. De Heere zegt: Mijn zoon, geef Mij je hart. Want het leven is maar kort, en al die dingen waaraan je zit te denken, ook in Gods huis, die wellicht zullen gaan gebeuren, daar weet je niet eens zéker van of ze wel gebeuren zullen, want ons leven is maar een damp en de dood wenkt ieder uur.

Al zou je nog zoveel genieten in de wereld, als je dan straks moet sterven, zonder God, zonder Christus, dan zal alles wat je in dit leven gedaan hebt, tot in der eeuwigheid tegen je getuigen. Toe, er is geen beter leven dan een leven in Zijn dienst. Luister dan naar Hem Die het Woord van God ook elke keer weer tot je richt.

 

Ik zie in mijn gedachten een meisje zitten in de synagoge boven met moeder, maar vandaag misschien ook wel hier beneden in de kerk, nog klein, geboeid door alles wat er in de kerk gebeurt, maar het heeft voor de boodschap van het Evangelie niet zoveel belangstelling.

Toch, kinderen, jongens en meisjes, de Heere heeft ook voor jullie een heel belangrijke boodschap. Wat is die boodschap dan? Wel, dat je van nature een kind des toorns bent, maar dat je nu nog een kind van God kunt worden, zolang je nog leven mag, zolang je bent in het heden van de genade. De Heere heeft ook een bijzonder woord voor de kinderen: Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods (Mark. 10:14).

Buig je jonge knieën maar veel. Zeg maar: Heere, nu mag ik het elke keer weer horen, dat de Heere Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken, en nu heb ik ook zo’n zondig hart, heb ik ook zo’n boos hart. Zou U het willen vernieuwen? Zou U me willen wassen en willen reinigen van al die vuile zonden?

Er zit een man of een vrouw in de kerk, druk geweest in de week, bezet met vele zorgen, vele moeiten. Ook als je in de kerk zit, kun je je gedachten er maar niet bij houden. Ze vliegen alle kanten op.

Waar denkt u aan? Denkt u eens aan het ogenblik dat u voor God zult moeten verschijnen en rekenschap moet afleggen van uw rentmeesterschap. Denk niet dat u in het onderhouden van deugden en van plichten voor God zult kunnen verschijnen, of met uw godsdienstige, vrome levenswandel als we de kracht daarvan niet hebben verstaan. Zoekt den Heere terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan terwijl Hij nabij is (Jes. 55:6).

 

En dan zie ik in mijn gedachten daar ook een man of een vrouw zitten, die niet zoveel heeft te zeggen in de synagoge. Anderen laten zich weinig aan hem of haar gelegen liggen, misschien halen wij onze schouders wel over hem op, we halen onze neus er voor op. We hebben het oordeel al klaar: hij of zij is bekend als een grote zondaar of een grote zondares. En we vragen niet naar de leeftijd, het kan een jongen, het kan een meisje zijn, het kan een man of het kan ook een vrouw zijn.

Maar we vragen aan hem of aan haar: Waarom ben je nu vandaag in de kerk? Och, hij of zij zegt: Het is zo donker in mijn hart. Er is zoveel moeite, zoveel verdriet in mijn leven. En het grootste verdriet is dat ik God kwijt ben, dat ik tegen God gezondigd heb en gedaan wat kwaad was in Zijn oog. Bij het lezen van de wet heeft de Heere mij de spiegel van Zijn heilige wet voorgehouden en heb ik mezelf leren kennen als melaats van de hoofdschedel tot de voetzool toe. Ik ben een groot beest bij God. De Heilige Geest heeft me ervan overtuigd dat ik niet sterven kan zoals ik geboren ben. Ik heb het oordeel Gods verdiend, niet anders verdiend dan de dood. Rechtvaardig zou de Heere me van voor Zijn aangezicht kunnen wegdoen. En toch, en toch kan ik hier niet wegblijven.

We zouden tegen zo iemand zeggen: Ziet u dan Jezus daar niet voor in de synagoge staan, op het spreekgestoelte? Of: hoort u dan niet dat Hij omgaat, lerende, nee, niet als de schriftgeleerden, maar als macht hebbende, Die machtig is om uw zonden te verzoenen? Dat Hij daarom juist wilde wonen in het land van de schaduw van de dood, opdat in uw leven het licht zou mogen opgaan?

Hij is immers de Zon der gerechtigheid, Hij kwam in deze verloren mensenwereld om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Hij spreekt nu door Zijn Woord en wil dat Woord ook toepassen door Zijn Heilige Geest. En Hij nodigt zulke zondaren, zulke ellendige mensen, en zegt: Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Matth. 11:28).

 

Och, zegt die man of die vrouw: Ja, dat heb ik wel gehoord, en ik geloof ook dat het waar is, maar weet u wat nu zo nodig is? Dat Hij Zelf tot mijn ziel spreekt: Zie, hier ben Ik, zie, hier ben Ik, Ik ben uw Heil alleen. Het is nodig dat ik zelf uit Zijn mond mag horen dat Hij als de Zon der gerechtigheid ook voor mij is opgegaan, in de duisternis van deze wereld, opdat ook de duisternis in mijn hart zou worden verdreven en ik in Zijn licht het licht mag zien.

 

Daarom gaan we letten op Zijn onderwijs in de synagoge. Maar we gaan eerst zingen Psalm 63 vers 1:

 

O God, Gij zijt mijn Toeverlaat;

Mijn God, U zoek ik met verlangen,

Zo ras wij ’t morgenlicht ontvangen,

Bij ’t krieken van den dageraad;

O Heer’, mijn ziel en lichaam hijgen,

En dorsten naar U in een land,

Dat, dor en mat, van droogte brandt,

Waar niemand lafenis kan krijgen.

 

3. Zijn onderwijs in de synagoge

 

Jezus in de synagoge te Nazareth; Zijn komst te Nazareth, Zijn gang naar de synagoge en Zijn onderwijs in de synagoge.

Want we lezen: en stond op om te lezen. Destijds gaf men aan hem die geen schriftgeleerde was, maar door de schriftgeleerden in staat werd geacht om een gedeelte van de wet te lezen, de boekrol om daar in de synagoge uit voor te lezen. Eigenlijk al een vernedering voor de Heere Jezus, dat Hij afhankelijk is van de bereidwilligheid van de schriftgeleerden om zo het Woord van Zijn Vader te mogen lezen. Immers, Hij is Degene van Wie in de rol des boeks is geschreven. Een vernedering voor de Borg en de Zaligmaker, Jezus Christus.

 

We zien Hem in onze gedachten daar in het spreekgestoelte in de synagoge staan. Dan moet u zich eens proberen voor te stellen hoe dat in een synagoge gaat. In zo’n synagoge loopt iedereen een beetje door elkaar. Sommige mensen praten met elkaar, het is meestal een onordelijk gedoe.

Dat doen wij gelukkig niet. Velen in de synagoge schenken helemaal geen aandacht aan Jezus, Die in het spreekgestoelte staat. Hij is voor hen één van de andere mannen, die samen de zogenaamde minjan vormen. Want slechts als er tien mannen, de minjan, aanwezig zijn kan er een dienst gehouden worden.

 

Maar dan denk ik weer aan die man of die vrouw, die daar alleen in de synagoge zit of vandaag alleen in de kerk zit. Zo vóelt hij zich ook: alleen. Want als je honger hebt naar het Woord, als je verlegen bent om een woord van de Heere, dan is het soms net alsof je alleen in de kerk zit. Dan zie je al die mensen om je heen niet meer. Als de Heere door Zijn Woord gaat spreken tot de ziel, dan horen we alleen Zijn stem. Dan spitsen we de oren als er gesproken wordt van genade en ontferming voor de grootste van de zondaren. O, die man of die vrouw spant zich in om te luisteren. Wat zal die Jezus te zeggen hebben? Het is wel vol in de synagoge, maar hij wil horen wat hem alleen maar troosten kan, en nu wordt zijn wens vervuld.

 

Jezus gaat spreken. Een synagogedienaar reikt Hem de perkamenten rol aan die uit de ark is gehaald. Hij maakt de linnen band los waarmee die boekrol was vastgemaakt, en Hij houdt stil bij een gedeelte uit de profetieën van Jesaja. We vinden dat in Jesaja 61 vers 1 en 2, maar we lezen het hier in de verzen 18 en 19: De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart; om den gevangenen te prediken loslating en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren.

En ziet u die hongerige, die dorstige ziel zitten? Die zegt: Dat is nu precies zoals ik me voel: arm, gevangen, gebonden in de banden, in de boeien van de dood. ‘O God,’ dat is de bede die uit dat hart van die man of van die vrouw opklimt, ‘Gij zijt mijn Toeverlaat; mijn God, U zoek ik met verlangen, zo ras wij ’t morgenlicht ontvangen, bij ’t krieken van de dageraad.’ Zit u misschien zo ook in de kerk vandaag?

 

Hoe branden mijn genegenheên,

Om ’s Heeren voorhof in te treên!

Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen;

Mijn hart roept uit tot God, Die leeft,

En aan mijn ziel het leven geeft.

 

Gemeente, dan horen we van de lippen van Hem, van de Gezegende van de Vader, die Profeet en Leraar der gerechtigheid, woorden des eeuwigen levens. Dan hoort die man, die vrouw een boodschap die van het allergrootste belang is voor hem of haar en van grote troost voor zijn of haar persoonlijk leven. Een blijde boodschap, aan armen het Evangelie, een rijke boodschap verkondigd! Om de verslagenen heen te zenden in vrijheid. We kunnen het niet allemaal behandelen, dat begrijpt u wel. Om te prediken het aangename jaar des Heeren.

We zouden tegen zo iemand die daar zit, willen zeggen: hoort u het dan niet? Hoort die verslagen zondaar dat dan niet, die daar in de kerk zit? Ja gemeente, die hoort het wel, maar die kan geen woord meer uitbrengen, want wat hij nu hoort, dat is zo wonderlijk, dat is zo heerlijk, dat hij er zelfs niet meer over kan spreken. Zo vol wordt het in zijn hart. Zo vol wordt het in zijn leven. Hij gevoelt zich ellendig, hij gevoelt zich arm. Hij zit daar in de kerk met een gebroken hart en met een verslagen geest, omdat hij tegen God gezondigd heeft. Hij voelt zich gebonden. Maar als Jezus gaat spreken, dan spreekt Hij als macht hebbende en niet als de schriftgeleerden.

 

Dan gaat Hij Zijn eigen Woord ook nog bevestigen, want dan zegt Hij in vers 21: Heden is deze Schrift in uw oren vervuld. Want zie maar op Mij, Ik ben het Die God gezonden heeft om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart, om de gevangenen te prediken loslating en de blinden het gezicht. Ik ben gekomen om, ook voor u, te prediken het aangename jaar des Heeren.

In de duisternis van die man of die vrouw gaat het Licht op. Het Licht, zeker, Dat verlicht elk mens, komende in de wereld. Maar, gemeente, waar dat Licht opgaat in de duisternis, daar wordt de duisternis verdreven. Daar worden de banden losgemaakt. Daar worden de ogen geopend voor de schoonheid en de heerlijkheid van de Middelaar Gods en der mensen.

Als de Heere de ogen opent voor de bereidwilligheid, voor de algenoegzaamheid en voor de volkomen verdienste van de Heere Jezus Christus, dan wordt inderdaad het Woord heden vervuld. Hij is immers een volkomen Zaligmaker, Die ook volkomen kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan (naar Hebr. 7:25). Dan gaat het Licht op en wordt er iets verstaan van de blijdschap, van de vreugde des heils, die de Heere wil schenken in het leven van een arme, verloren zondaar. Dan gaat de tollenaar af gerechtvaardigd naar zijn huis. Dan maakt de Heere het waar, waar Jesaja ook van profeteerde in datzelfde hoofdstuk: dan geeft de Heere sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid en het gewaad des lofs voor een benauwde geest.

 

Heden is deze Schrift in uw oren vervuld. We zouden die man of die vrouw willen vragen: Hebt u het gehoord, hebt u het verstaan? Wat zou zijn antwoord zijn? Ik denk dat het antwoord zal zijn: Het was door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen.

 

Vele synagogegangers gaan weer naar huis, net zoals ze naar de synagoge zijn gekomen. Vele mensen gaan elke keer weer naar huis, zoals ze naar de kerk zijn gekomen. Nee, eigenlijk niet, want het Woord is weer aan uw hart gelegd. En als dat Woord geen kracht heeft gedaan in uw leven, dan heeft het u verhard.

Bij veel mensen blijft het steken in de oren. O zeker, zij gaven Hem allen getuigenis, en verwonderden zich over de aangename woorden die ze gehoord hadden, maar ze gaan vervolgens weer over tot de orde van de dag. Nee, nog veel erger, er staat zelfs dat ze met nijd vervuld werden, als de Heere Jezus verder gaat met Zijn onderwijs te geven aan de Joden.

 

Heden is deze Schrift in uw oren vervuld. Wat zult u ermee doen, gemeente, wat zult u met dat Woord doen? Zal het u in de binnenkamer brengen? Ik hoop dat het zo mag zijn, en dat u daar mag worstelen aan de troon van Gods genade om de Heere te zoeken, terwijl Hij te vinden is, aan te roepen, terwijl Hij nabij is. Want het is een boodschap, waarmee Hij tot ons komt, die van het allergrootste belang is: Heden, zo gij Mijn stem hoort, verhard u niet, maar laat u leiden.

Jongens, meisjes, vraag of de Heere je een nieuw hart wil geven. Dat kan bij de Heere vandaan. Bij de mens vandaan is het onmogelijk, maar bij de Heere vandaan is er niets onmogelijk. Hij heeft maar te spreken en het is er, en te gebieden en het staat er. De Heere roept en nodigt nog welmenend tot de zaligheid.

En oudere jeugd, jongeren, laat je niet verblinden door de begeerlijkheid van de wereld, want de wereld gaat voorbij, met al zijn begeerlijkheid; maar die de wil van God doet, die blijft in der eeuwigheid.

En ouderen onder ons, leg het Woord toch niet opnieuw naast u neer, maar vraag of de Heere het door Zijn Heilige Geest wil brengen in het diepst van uw hart, opdat het daar mag zijn een kracht van God tot zaligheid. Het kan morgen voor eeuwig te laat zijn. Haast u dan en spoedt u om uws levens wil.

 

En als u mag weten dat deze woorden van Jezus uit Jesaja 61 ook in uw leven werkelijkheid zijn geworden, dan zult u daar nooit bovenuit groeien, boven de tekening van die man of van die vrouw die daar alleen in de kerk zat, en die geen rechten, geen aanspraken heeft overgehouden; alles verloren, alles kwijt. Maar toch, waar de Heere Zich gaat openbaren in Zijn dierbaarheid, in Zijn schoonheid, in Zijn heerlijkheid: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven (Joh. 14:6). En: Die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven (Joh. 11:25).

 

Amen.

 

 

Slotzang: Psalm 26: 8 en 12

 

Wat blijdschap smaakt mijn ziel,

Wanneer ik voor U kniel

In ’t huis dat Gij U hebt gesticht!

Hoe lief heb ik Uw woning,

De tent, o Hemelkoning,

Die G’, U ter eer, hebt opgericht!

 

Nu stap ik rustig aan;

’k Betreed een effen baan.

Mijn God verhoort nu mijn gebed.

’k Zal Hem met blijde klanken,

In Zijn vergaad’ring, danken,

Wanneer Zijn gunst mij heeft gered.