Ds. L. Huisman - Galaten 5 : 16 - 18
De strijd van de Geest en het vlees
Galaten 5 : 16 - 18
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 118: 3, 4 | |
Lezen : | Galaten 5 | |
Zingen : | Psalm 119: 49, 52, 53 | |
Zingen : | Psalm 35: 1 | |
Zingen : | Psalm 56: 5 |
Geliefden, het Woord van God dat wij u willen prediken, staat in Galaten 5, de verzen 16 tot en met 18:
En ik zeg: Wandelt door de Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleses niet.
Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet, hetgeen gij wildet.
Maar indien gij door de Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder de wet.
Deze tekst spreekt ons van: De strijd van de Geest en het vlees.
1. De partijen in deze strijd
Wat bedoelt de Heere nu met Geest en met vlees? Wie strijden er met elkaar?
2. Het kenmerk van deze strijd
U zult straks horen dat aan deze strijd, de strijd tussen Geest en vlees, het eeuwige leven hangt. Wie deze strijd niet kent, behoort niet tot Gods kinderen. Wie deze strijd wel kent, behoort tot het volk des Heeren. Dus het is buitengewoon belangrijk dat we het kenmerk, het wezen, van deze strijd leren kennen en niet een vleselijke strijd voor een geestelijke strijd aanzien.
3. De overwinning in deze strijd
In het laatste vers van de tekst spreekt de apostel van de overwinning in deze strijd. ‘Want,’ zegt hij, ‘degenen die door de Geest van God geleid worden, die zijn niet meer onder de wet. Zij staan in de vrijheid waarmee God ons vrijgemaakt heeft.’
Het gaat dus in deze dienst om een strijd, een complete oorlog. Nu eens niet in het buitenland waar u elke dag over lezen kunt in de krant en waar honderden mensen sneuvelen zonder dat we er meer acht op slaan. We zijn zo gewend geworden aan oorlog.
Het gaat hier ook niet om een oorlog die zo heimelijk woedt in ons vaderland tussen mensen van verschillende opvattingen. Nee, het gaat hier over een strijd die nog dichter bij huis gevoerd wordt.
Het is een strijd die in het hart van de mens gestreden wordt. Maar daarom niet minder belangrijk. Ook al loopt die strijd niet zo in het oog en al lees je er niet over in de dagbladen, het is toch een strijd op leven en dood. Het is ten diepste een strijd om het zijn of niet zijn. Het strijden van die strijd leidt tot de eeuwige gelukzaligheid, maar het ontbreken van deze geestelijke strijd leidt tot de eeuwige rampzaligheid. En dat is nog veel erger dan niet zijn. Het is de eeuwige dood.
Het komt er in ons leven op aan of wij deze strijd daadwerkelijk voeren. Want het is mogelijk dat u in de noodzakelijkheid van deze strijd toestemt, en dat u met aandacht kunt luisteren naar de partijen in deze strijd. En naar het wezen van deze strijd. En naar de overwinning in deze strijd. En dat u toch alleen maar toeschouwer bent. Zo moet het niet.
U moet wezenlijk betrokken worden in deze strijd. U mag u niet tevreden stellen met de objectieve waarheid alleen. U moet in deze strijd meestrijden. Want als u geen medestrijder bent in deze strijd, dan bent u nog dood in zonden en misdaden. Dan bent u nog een prooi van de vorst der duisternis. Dan hangt over uw leven het wraakzwaard van God aan de zijden draad van Zijn lankmoedigheid die elk ogenblik door God Zelf kan worden afgebroken. En dan daalt uw leven in de eeuwige dood. Dan sterft u weg. En u zinkt dieper dan het graf.
Geliefden, de apostel Paulus heeft aan de christengemeente van Galatië deze ernstige en pastorale brief geschreven. Hij is innerlijk bewogen over de veranderingen die hij in de gemeente van Galatië bemerkt, nadat ze aanvankelijk het Evangelie van Gods genade met veel blijdschap en van harte hadden aangenomen.
Maar er komen andere geesten los in de gemeente des Heeren. Die geesten hebben door alle eeuwen heen dit gemeen: dat ze afvoeren van de vrijheid die in Christus is. Dat ze afvoeren van de werkzaamheden die als vruchten van de Geest openbaar komen en die aan het eind van dit hoofdstuk zo duidelijk genoemd worden. Die andere geesten hebben altijd als gevolg dat de gemeente, als ze eenmaal losgeslagen is van het vaste fundament van het Evangelie van Jezus Christus, een ander fundament zoekt te leggen.
De gevolgen in de gemeente zijn duidelijk merkbaar. In plaats van dat de gemeente bloeit door vrede en liefde, barmhartigheid en vergevingsgezindheid, komt er haat en nijd, twist en gekrakeel.
De poort naar allerlei ongerechtigheid wordt geopend. Uiterlijk houdt men zijn stand nog wel op, maar innerlijk vervreemdt de gemeente van de omgang met God. Men trekt geen sappen meer uit de Wijnstok Christus. Men heeft zelf een andere godsdienst gemaakt, waarop men hoopt en waaruit men leeft.
Dat andere beginsel is het beginsel van het vlees. Paulus zegt: De werken des vleses nu zijn openbaar. Dat kun je aan de buitenkant zien: overspel, hoererij, onreinheid, ontucht, afgoderij, venijngeving, vijandschap, twist, afgunst, toorn, gekijf, tweedracht, ketterij, nijd, moord, dronkenschap, brasserij en dergelijke.
Dit alles komt in de gemeente van Galatië openbaar. Daarom zegt Paulus: ‘Hoe komt dat toch, uitzinnige Galaten? Hoe komt u toch zo dwaas? U bent met de Geest begonnen. U liep wél. Wie heeft u dan verhinderd uw loop te beëindigen? Wie heeft u dan tegengehouden op het pad van de vrede? Hoe is het toch gekomen dat u van gedachten veranderd bent? Afgesneden moeten ze worden die u onrustig maken! Die u weer brengen onder de wet en onder het juk van de dienstbaarheid. Met als gevolg dat u wel uiterlijk wettisch gaat leven, maar innerlijk zo hol en zo voos en zo ongerechtig en zo goddeloos bent als het maar kan.’
Want, geliefden, denk er om: een uiterlijk vroom leven, een wettisch leven, gaat heel goed hand in hand met een werelds leven. Allerlei wettische bepalingen waaraan een mens zich onderwerpt, bewaren hem niet in de vreze Gods. Beslist niet. Alleen de liefde tot God, de tere omgang met God, bewaart een mens voor de zonde. Maar niet wat vormendienst. Niet een wettische gestalte. Want dat gaat heel goed samen met allerlei gemene, hatelijke, twistzieke en gierige daden.
En nu zegt Paulus: Staat dan in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft, en wordt niet wederom met het juk der dienstbaarheid bevangen.
Het ging daar in de gemeente ogenschijnlijk maar over kleinigheden. Ze twistten erover of christenen zich nog wel moesten laten besnijden, ja of nee. Een ander was aan het twisten over de vraag of de feestdagen en de nieuwe maanden nog wel onderhouden moesten worden. Ogenschijnlijk kleine dingen. Maar één dode vlieg doet de zalf van de apotheker stinken, heeft Salomo al gezegd.
Wanneer we eenmaal door deze poort de vijand binnenlaten, zal hij al snel al onze vrede weggenomen hebben. Hij zal in Gods kerk allerlei twist en tweedracht veroorzaken. Daarom zegt Paulus: ‘Als u zich nu nog laat besnijden, al schijnt dat een zaak van weinig belang te zijn, dan is Christus u ijdel geworden.’ Hij bedoelt: dan heeft het kruis van Christus voor u geen betekenis. Dan heeft u de gerechtigheid van Christus niet nodig. Dan moet u nog steeds onder het juk van de wet uw vrede zoeken. Dan staat u nog voor eigen rekening. En dan moet u uw eigen zaligheid uitwerken met de middelen die uiteindelijk tekort zullen schieten.
En nu zegt onze tekst: Gemeente van Galatië, als u in die vrijheid wandelt, dan ontslaat het wandelen in die vrijheid u niet van de strijd. Juist niet. Degenen die in de vrijheid wandelen waarmee Christus hen vrijgemaakt heeft, wandelen ook midden in de strijd. Zij kennen deze strijd op leven en dood, hun hele leven lang, hoe vreemd dat misschien mag klinken.
Maar we gaan na deze inleiding ons eerste punt behandelen en bezien welke partijen er zijn in deze strijd. Want het is openbaar dat alle mensen strijd voeren in dit leven. Zelfs de mensen die Gods Woord niet kennen, hebben een strijd.
Er is zoveel strijd. Ik noem een voorbeeld: Er is een koopman en hij kan een voordelig zaakje doen. Goede winst behalen. Maar dan moet hij op de één of andere manier het met de eerlijkheid niet zo nauw nemen. Dan is er een strijd in zijn leven. Of die vette winst opstrijken en dan eigenlijk zijn goede naam in de waagschaal stellen. Want als het openbaar komt, is hij zijn naam kwijt. Of hij blijft een eerlijk koopman, maar ziet die winst aan zijn neus voorbijgaan. Zo heeft hij een strijd. Onderschat het niet.
We zouden duizend voorbeelden kunnen noemen. Een jongen gaat ’s avonds de straat op en hij zegt: ‘Nou, vader en moeder, ik moet even naar mijn vriendje.’ Maar in plaats van dat hij naar zijn vriendje gaat, gaat hij naar een café, of naar één of andere waardeloze voorstelling in de bioscoop. Hij komt thuis en durft het natuurlijk niet te zeggen. Dan is er een strijd in zijn hart. Moet hij zijn ouders een rad voor de ogen draaien? Zijn ouders zijn goed voor hem, dat weet hij. Zij zijn het niet waard dat ze bedrogen worden. Maar aan de andere kant: hij vreest de straf. Of hij denkt: Ja, als ik het eerlijk zeg, dan mag ik morgenavond misschien niet weg.
Dit is wel een strijd, maar dit is niet de strijd die Paulus hier bedoelt. In de voorbeelden gaat het over een natuurlijke strijd, een vleselijke strijd. Een strijd die nog getuigt van de barmhartigheid van God in uw leven. Een strijd die getuigt dat er nog algemene genade is, waardoor de diep gevallen mens nog indrukken heeft van goed en kwaad. Maar het is niet de strijd tussen Geest en vlees. Het is eigenlijk een strijd tussen lagere en hogere belangen. Tussen het ene en het andere belang. Maar het is geen geestelijke strijd.
Paulus spreekt echter wél over een geestelijke strijd. Hij heeft het in onze tekst over het vlees dat begeert tegen de Geest. Onze statenvertalers hebben terecht het woord Geest met een hoofdletter geschreven. Het gaat hier dus om de Heilige Geest. Als God ons vernieuwt, ons wederbaart, dan vernieuwt hij door de Heilige Geest ook onze geest en onze wil. Maar dat kan in het begin zo duister zijn, dat we soms niet weten of we aan de kant des Heeren staan of dat we nog aan de kant van de boze staan.
Zolang we niet duidelijk zien wat Christus voor ons gedaan heeft, komen we ook niet tot de bewuste verheffing van de Naam des Heeren. Dan komen we ook nog niet tot het wandelen in de vrijheid der kinderen Gods. We blijven nog steeds van die bekrompen, angstige dienaars die aan de ene kant wel begeren te leven in die vrijheid, maar die dat aan de andere kant nog niet durven. Die zich veel meer aantrekken – dat is het kenmerk van zo’n dienstbare gestalte – van wat de mensen van hen zeggen, dan dat ze luisteren naar wat God van hen zegt.
Ach, en in die schuddingen van de ziel zijn we zo onbekwaam om tot eer van God te leven. Er komt zo weinig liefde uit zo’n hart voort. Er komt zo weinig vrede openbaar. Er komt zo weinig geloof in de vruchten openbaar. Er komt zo weinig barmhartigheid en lankmoedigheid en milddadigheid openbaar. Het blijft alles zo bekrompen, zo benepen, zo angstig en zo troosteloos. Je wordt er niet jaloers op. Ze laten een ander niets zien van de genade Gods die in Christus Jezus is. Ze winnen zo weinig zielen voor Christus. Ze zijn soms meer een aanstoot voor het Evangelie, dan dat ze een vriend van de Bruidegom zijn, die zich verblijdt wanneer hij de stem van de Bruidegom hoort.
Geliefde christenen, al zult u dan zeker behouden worden als door vuur, uw werk zal verbranden, want het is hout, hooi en stoppelen. U kunt zo niet leven, al zal God u dan om de zonden die nog in u overgebleven zijn, niet verwerpen. Het moet toch niet de eerste vraag van uw leven zijn: ‘Met hoe weinig kan ik zalig worden?, maar: ‘Heere, hoe kan ik leven tot lof van Uw Naam? Hoe kan ik U laten zien aan dit verloren mensengeslacht? Hoe kan ik een goede getuige van U zijn, zodat ook mijn vrouw, mijn man, mijn kinderen, mijn ouders, mijn vrienden en mijn collega’s lust krijgen om de Heere te vrezen?’
Vlees en Geest. Wie die Geest is, heb ik dus zo-even gezegd. Het is de Heilige Geest. Maar wat is nu het vlees? Wordt hier met vlees enkel maar de vleselijke begeerte bedoeld, zoals Paulus in het begin van de tekst noemt: overspel, hoererij, onreinheid of ontuchtigheid?
Nee, dat niet alleen. Want hij zegt aan het eind van deze opsomming ook: gekijf, tweedracht, ketterij, nijd. Nou, dat zijn niet speciale zonden van ons vlees, zoals dronkenschap en hoererij. Nee, als hij hier over vlees spreekt denkt hij aan de hele oude mens. Dus ook aan onze wil, aan ons verstand, aan ons innerlijke leven.
Dus: de Geest, de Heilige Geest aan de ene kant. En wijzelf, onze oude natuur, met al zijn verdorvenheden, aan de andere kant. En daarvan zegt hij: Nu begeert het vlees tegen de Geest.
Er is dus een strijd van vlees tegen Geest. En ach, dat is niet altijd aan de buitenkant zichtbaar. We kunnen daar ook niet alles van zeggen. Het zou niet stichten. We moeten dat ook niet doen. We moeten die strijd veelal, en dat is het beste, in het verborgen strijden. Een enkele vriend, een vertrouwde vriendin mag u misschien eens iets van het binnenste, van die strijd meedelen. Of dat u samen kunt bidden en samen worstelen om van dat vlees verlost te worden.
Let dus op dat u onder vlees niet verstaat het lichaam als zodanig. Er zijn in vroeger dagen wel eens ketters geweest die het lichaam als minderwaardig aanmerkten tegenover onze geest. Dan was de consequentie daarvan: laat de teugel van je lichaam maar los, want dat is toch maar een ezel die straks tot stof vergaat en waarmee de wormen zich zullen voeden. Dat is een zeer gevaarlijke en dwaze ketterij.
Nee, met vlees wordt bedoeld onze oude, verdorven natuur. En die oude, verdorven natuur begeert te wandelen in de zonden. Die begeert naar het vlees te wandelen. En die begeert onze leden als wapenen van de ongerechtigheid te stellen. Dus onze ogen, onze oren, onze handen, onze voeten, onze denkkracht, ons wilsleven, onze hartstochten. Die begeert hij ons te doen besteden in dienst van de zonde.
Dat is een machtige strijd. Dat is een strijd op leven en dood. Dat is een langdurige strijd. Daar komen we nooit uit. Die strijd komen we niet te boven. Zelfs al hebben we Gods genade duidelijk mogen smaken. Al hebben we iets mogen aanschouwen van het offer van Jezus Christus. Al hebben we door het geloof mogen ingaan in Gods barmhartigheid en het Lam mogen zien. Al hebben we de verzegeling van de Geest aan ons hart ervaren: ‘Gij zijt Mijne. Ik heb u bij uw naam geroepen. Gij zijt verlost. God heeft u welgedaan’, zelfs dan nog houdt het vlees niet op te strijden tegen de Geest.
Dat gebeurt zelfs in onze allerheiligste verrichtingen, wanneer we bijvoorbeeld onze knieën buigen, of als we in de kerk zitten, of als we lezen in het Woord van God. Dan is het vlees bezig om allerlei duivelse, vleselijke, zondige gedachten in ons hart te werpen.
Het vlees, het bedenken van het vlees is vijandschap tegen God. Het spreekt God tegen. God zegt: ‘Op Mij kun je aan!’ Maar het vlees zegt: ‘Ja, dat zegt God nu wel, maar dat geldt niet voor jou. Leef maar raak. Als God jou bedoelt, kom je het duidelijk aan de weet. Denk niet dat je jezelf veranderen kunt. Denk niet dat je Gods roepstemmen op kunt volgen. Nee, wacht maar op de tijd dat God je roept.’ Dat is een overlegging van het vlees.
Soms gebruikt het vlees woorden uit de Bijbel. Want de satan, een trouwe metgezel van het vlees, kleedt zich soms in het gewaad van een engel van het licht. Dan probeert hij ons te weerhouden van de weg der godzaligheid. Hij grijpt Bijbelteksten aan om ons hart nog wreveliger en nog opstandiger te maken tegen God dan dat het van zichzelf al is. O, wie kent het niet, zelfs wanneer we genade van God ontvangen hebben en mogen weten Gods kinderen te zijn.
Die ontzaglijke macht van het vlees! Wat beneemt het ons vaak de rust. Wat beneemt het ons vaak de vrede. Wat verkoelt het de liefde tot God en dan vanzelf ook die tot elkaar. Want als de verwondering over de genade ophoudt en als die tere band der liefde met God niet gesmaakt wordt, dan worden we zo kil, zo vleselijk, zo hard, zo afgunstig, zo koud. Dan kunnen we zelfs met allerlei Bijbelteksten een ander om zijn oren slaan. O zeker, dan zijn we net als die man die zijn talent in een zweetdoek verborg. Hij gaf God het Zijne wel. Hij zei: ‘Ik weet, u bent een hard heer, maar u heeft over mij niet te klagen, want ik heb het zuinig bewaard. Ik heb er niets van verloren.’
Zo zijn er mensen die handelen met de waarheid zoals die dwaas met zijn talent. Een bindende waarheid in een zweetdoek, een zakdoek zouden wij zeggen. Ze leggen hem ergens weg in de grond en ze bewaren hem secuur. Ze gaan er als een gierigaard bij zitten, opdat niemand er een blik op slaat, opdat niemand zich ermee bemoeit.
Maar straks komt de Heere Die de talenten heeft uitgedeeld, en dan zal Hij zeggen: ‘Gij boze en luie dienstknecht, u hebt niemand jaloers gemaakt. U hebt met het talent niet gearbeid. U hebt geen ander tot de vreze des Heeren gebracht. U hebt niet gesproken van Mijn genade en van Mijn barmhartigheid. U hebt als een gierigaard de rijksdaalders bewaard. Zo hebt u de waarheid bewaard met een koud hart en met een grimmig gezicht en met een bitter gemoed. U bent een boze, een luie dienstknecht. Geef dat talent terug en geef het aan degene die er vijf talenten bij gewonnen heeft. Want wie heeft, die zal gegeven worden. Maar die niet heeft, van hem zal genomen worden ook wat hij heeft. Straks wordt de waarheid uit je vingers gehaald, want je hebt hem nooit in je hart bewaard. En je gaat zonder de waarheid, die je als een gierigaard bewaakt hebt, naar het eeuwig verderf.’
Dit zegt God ervan. Dat is die strijd, althans het is een deel van die strijd, tussen vlees en Geest.
Maar nu staat er niet alleen dat het vlees begeert tegen de Geest, maar ook dat de Geest tegen het vlees begeert. En deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet hetgeen gij wildet. Dus: tegenover dat vlees staat de Heilige Geest. Ik heb zo-even gezegd dat God hem geeft in het uur der wedergeboorte.
Die Heilige Geest begint van stonde aan de strijd aan te binden tegen het vlees. Dat is een ware strijd. En dat doet die Heilige Geest door Gods wet, Gods inzettingen, in ons hart te schrijven. Dat doet de Heilige Geest door ons de billijkheid en betamelijkheid van de dienst van God te laten zien. Dat doet de Heilige Geest door ons het welbehagen Gods dat in Christus Jezus is, te openbaren.
Want we kunnen wel eens redeneren over het welbehagen of de vrijmacht van God, maar het welbehagen van God vertroost mij op zichzelf niet. Want het welbehagen van God is ook dat de verdoemden eens straf zullen lijden in de hel. De vrijmacht van God is ook dat er een duivel is en dat er goddelozen zijn. Dat welbehagen en die vrijmacht op zichzelf geven mij geen enkele vertroosting en geen enkele liefde.
Maar dat God Zijn welbehagen hierin geopenbaard heeft, dat zondaren zalig worden en dat Hij Jezus Christus voorgesteld heeft tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, dat Hij in de wereld gekomen is om het verlorene te zoeken, dat geeft mijn ziel hoop! Dat vertroost mijn hart! Dat is mijn bedekking voor al mijn ongerechtigheid, wanneer ik door het geloof daarop vertrouwen mag. Dat werkt nu de Heilige Geest.
De Heilige Geest is altijd de Geest van Jezus Christus. Hij heeft gezegd: ‘Die zal van Zichzelf niet spreken, maar Die zal het uit het Mijne nemen en Die zal het u verkondigen.’ Daarom is deze strijd een geestelijke strijd. Het gaat tussen vlees en Geest, de Heilige Geest.
Het gaat in deze strijd niet ten diepste en niet ten eerste om onszelf. Ik heb zo-even iets gezegd over die vleselijke strijd die er zijn kan tussen bepaalde deugden en plichten, tussen eer en schande. Van die strijd geldt dat het altijd om mijzelf gaat. Houd dat voorbeeld van die koopman maar vast. Het gaat erom: moet ik de winst binnenhalen of moet ik mijn eer veilig stellen? Maar het gaat beide om onszelf, om mijn ik. Bij dat kind dat ongehoorzaam geweest is aan zijn ouders: het gaat er aan de ene kant om, ja, een pak slaag, een flink standje, morgenavond niet weg. Of, nou ja, vooruit, dan maar liegen en vrij zijn. Begrijpt u? Het gaat om onszelf.
Maar in die geestelijke strijd leert God het ons van stap tot stap. O, zeker, dat gaat ook om onszelf. Maar niet ten diepste. Niet ten eerste. Niet geheel en al. We zijn in die strijd betrokken, want ik heb gezegd: het is zijn of niet zijn. Het is behouden worden of verloren gaan. Maar dat behouden worden is dan maar niet een verlost worden van de dood, van de hel. Dat behouden worden is: dat we ten diepste weer voor God leven, weer Gods kind mogen zijn. Het gaat in deze geestelijke strijd tussen God en de boze. Het gaat tussen Gods gerechtigheid en Gods heiligheid aan de ene kant en de zonden en de ongerechtigheid en de onheiligheid aan de andere kant. Dat is die echte strijd.
U kunt ook weten of u in die strijd betrokken bent. Want als u die strijd kent, dan gaat u de zonden niet alleen haten omdat die zonde straf met zich meebrengt. Maar dan gaat u die zonden haten omdat ze zo lelijk zijn, omdat ze zo bedroevend en zo schandelijk zijn voor God. De verloren zoon zegt: ‘Vader, ik heb tegen u gezondigd. Ja meer, ik heb tegen de hemel, tegen God gezondigd.’ Dan wordt elke zonde die ik bedrijf, tegen vader of moeder, tegen man of vrouw, tegen kind of broer of vriend, ten diepste een zonde tegen God. Daarom ga ik de zonden haten. De Heilige Geest leert mij de zonden haten, omdat de zonde opstand en rebellie is tegen God.
Als de Heilige Geest in mijn hart komt, dan stort Hij juist de liefde tot God in mijn hart uit. Vanwege die uitgestorte liefde wil ik niet langer tegen die God zondigen en is het zondigen tegen zulk een God mij bitter geworden, ja, het is mij de dood geworden. Dat is nu de strijd die de Geest voert tegen het vlees.
Als ongerechtige gedachten de overhand over mij hebben, als het vlees zegt: ‘Ach, doe deze zonde maar, vooruit, de groten in de genade hebben ook wel eens een steekje laten vallen, zij hebben ook wel eens gezondigd, God zal u er niet om verwerpen’, dan is het de Geest Die daartegen strijdt. En die Geest heft tegen die stroom van vijandschap de banier op en doet ons zien wat de zonde God gekost heeft. Hoe smartelijk de zonden zijn aan het hart van God.
Als we enige kennis van de genade van God hebben in de openbaring van Jezus Christus, dan laat die Geest ons zien in de wonden van onze Borg en Zaligmaker. Dan voert die Geest strijd door het uit Christus te nemen en het ons te verkondigen.
Wat verkondigt Hij? Wel, Zijn gerechtigheid. Hoe Hij de gerechtigheid heeft aangebracht. Hoe Hij gekropen heeft in de hof. Hoe Hij geweend heeft. Hoe Hij in de duisternis ten onder ging. Hoe Hij van God verlaten werd en van dorst versmachtte aan het schandelijk hout, om mijnentwil.
Verder staat er: Deze staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet hetgeen gij wildet. U doet niet hetgeen u wilt. Dit mag u naar twee kanten zien. Zoals Paulus het zegt in Romeinen 7: ‘Als ik het goede wil doen, dan ligt het kwade mij bij.’ Maar hij klaagt daar, niet te doen hetgeen hij wil, maar hetgeen hij niet wil, dat doet hij. Zo mag u het zien. Want dat is waar.
Maar in verband met de strijd van de Geest tegen het vlees, mag u het ook omgekeerd zien: als mijn hart verlokt wordt tot de zonde, als ik niet breken kan met mijn boos bestaan, als er zoveel in mijn leven is wat me aftrekt van de dienst van God, dan komt de Geest. En die Geest drijft me tot het gebed. Als ik soms niet meer bidden kan, als ik soms niet meer bidden wil, dan bidt die Geest met onuitsprekelijke zuchtingen en neemt Hij soms plotseling de lust tot de zonde, of de gelegenheid tot de zonde weg. Dan wekt Hij in mijn hart een toevlucht tot God, een smeekgebed: ‘Bewaar me voor de zonde, verlos mij van de boze.’ Dan werkt die Geest het geloof. Dan zie ik duidelijk voor ogen dat God de zonde bezocht heeft in Zijn Zoon. Dan zie ik duidelijk hoe Jezus Christus de wet droeg, vol striemen, vol wonden, vol benauwdheid en vol angst. Dan vergaat me door de Geest de lust van het vlees. De lust van de zonde. Dan ga ik de vruchten dragen die hier ook duidelijk genoemd worden. De vruchten van de Geest: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, zachtmoedigheid, goedheid, geloof, matigheid.
Geliefden, er is een helse list de kerk binnengeslopen. Er zijn sommigen die zeggen dat je christenen kennen kunt aan hun gelaat, aan hun praat en aan hun gewaad. Dat is een list van de duivel. Dat is een leugen waarmee hij velen een rad voor de ogen draait. Er staat juist in de Bijbel dat de profeten een haren mantel aantrekken om te liegen. Jezus zegt van de geveinsden: ‘Ze mismaken hun aangezicht om van de mensen gezien te worden. Ze hebben hun loon weg.’ Nee, laat geen olie op je hoofd ontbreken. Laat je klederen ten alle dage alleenlijk wit zijn. Dat was het feestkleed voor de Israëlieten.
En wat betreft de praat, de Heere zegt: Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet de wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is (Matth. 7:21). Waar staat hier dat als vruchten van de Geest genoemd worden: praat, daad en gewaad?
O, ik stem graag toe en ik ben het van harte met u eens: als God ons leven vernieuwt, dan zal het zeker openbaar komen, dat we niet meer de mode achterna rennen. Dan zullen we geen lust meer hebben om ons op te tutten en te tooien. Zeker niet als we naar het huis van God komen. Dan zullen we een eenvoudig kleed gaan dragen. Dan zal het aan onze ogen te zien zijn. Die zijn niet meer hoog en niet meer verheven. Dan zullen we niet meer wandelen in dingen die te groot en te wonderbaar zijn. Dan zal het ook op het werk gehoord worden. Dan zullen we niet meer behoren bij de vloekers en bij de vuilsprekers en bij de spotters. Het zal ons leven helemaal veranderen.
Maar het valt op dat wanneer hier over de vruchten des Geestes gesproken wordt, er gesproken wordt over innerlijke vruchten. Die vruchten komen dan wel naar buiten openbaar, maar u moet het niet omkeren. U moet niet zeggen: ‘Deze man komt openbaar als christen in zijn praat, in zijn daad en in zijn gelaat.’ Nee, het is zo: wanneer er liefde in het hart is, blijdschap, geloof, vrede, lankmoedigheid en zachtmoedigheid, dan kan dat niet verborgen blijven. Dan zullen deze vruchten zich openbaren, ook in uiterlijke dingen, maar eerst in het innerlijk. Opdat we ons niet bedriegen en opdat we ons niet door anderen zouden laten bedriegen. De Heilige Geest heeft een duidelijk kenmerk aangewezen, namelijk liefde tot God en liefde tot de naaste.
Maar ook blijdschap. Hoort u het? Ook blijdschap is een vrucht van de Geest. Natuurlijk niet die holle blijdschap die alleen uit woorden bestaat. Want dan krijg je dat praatchristendom. Maar blijdschap van het hart. Dat vrolijk zijn in God. Dat tevreden zijn in ons lot. Dat buigen onder de Heere. Dat hopen op God, zelfs in de nacht van ons leven. Dat blij kunnen zijn, als alles tegen ons is. Die blijdschap in God en die vrede met God en met de schepping. Geen kwaad meer van God te kunnen denken. Te zeggen: ‘Heere, U doet het goed, ook al is Uw hand zwaar op mij.’
Dat lankmoedig kunnen zijn, omdat we zien dat God met ons ook lankmoedig is. O, dan blijft er ook nog iets over voor een onbekeerde, voor een verstarde zondaar. Dan trappen we niet zo vlug. Dan slaan we niet zo vlug. Dan zeggen we: ‘Ach, wie ben ik voor God? En wat is God voor mij? Zal ik dan voor die ander niet lankmoedig zijn?’
Goedertieren. Goed. Gelovig. Zachtmoedig. Matig. Ik kan er verder niet over spreken om des tijds wil. Maar u ziet: dit zijn de vruchten des Geestes.
Verder staat er: Maar indien gij door de Geest geleid wordt, zo zijt gij niet onder de wet. Wat dat betekent, wil ik nog met een enkel woord zeggen, nadat we gezongen hebben uit Psalm 35, het eerste vers:
Twist met mijn twisters, Hemelheer;
Ga mijn bestrijd’ren toch tekeer;
Wil spies, rondas en schild gebruiken,
Om hun gevreesd geweld te fnuiken;
Belet hun d’ optocht; treed vooruit;
Zo worden z’ in hun loop gestuit;
Vertroost mijn ziel in haar geween,
En zeg haar: ‘’k Ben uw heil alleen.’
Maar indien gij door de Geest geleid wordt... Als we nu door de Geest geleid worden, dan moeten we ook wandelen door die Geest. Als we door de Geest geleid worden, staat er, dan zijn we niet meer onder de wet.
Paulus maakt in dit hoofdstuk enig onderscheid tussen ‘door de Geest geleid worden’ en ‘door de Geest wandelen’. De Heilige Geest leidt ons leven. Het antwoord daarop is: nu ook door die Geest wandelen.
En nu verbindt hij hier het ‘niet onder de wet zijn’ niet aan het wandelen, maar aan het geleid worden. Dat is bijzonder vertroostend. Want als we het ‘niet onder de wet zijn’ zouden moeten afmeten naar ons ‘wandelen door de Geest’, dan zouden we dagelijks nog een hoopje ellende zijn. Want mijn wandel is nog zo zondig, zo Gode ongelijkvormig.
Maar als het ‘niet onder de wet zijn’ afhangt van het ‘geleid worden door de Heilige Geest’, dan zijn al degenen die door de Geest geleid worden niet meer onder de wet. Dan mogen de kleinen en de groten weten dat God hen vrijgemaakt heeft van de wet.
Wat wil het zeggen: niet meer onder de wet te zijn? Wil dat zeggen nu maar raak te mogen leven?
Ja en nee. Gods kinderen mogen maar raak leven, maar dan naar de Geest. Maar dan naar hetgeen God in hun hart gelegd heeft. Maar dan naar hun nieuwe natuur. Dan kunnen ze geen zonden meer doen, want die Geest wil nooit iets anders dan wat God wil.
Maar Gods kinderen mogen niet raak leven naar het vlees, naar de wereld. Dat niet. Als hier staat: ‘Ze zijn niet meer onder de wet’, dan wil dat zeggen: ze zijn niet meer aan de wet gehouden om rechtvaardig voor God te zijn. Ze hoeven niet meer dit of dat te doen om vrede met God te krijgen. Ze hebben die vrede ontvangen uit genade, toen ze de gerechtigheid ontvingen die buiten hun medewerken tot stand gekomen is door de Heere Jezus Christus. En omdat ze niet meer onder de eis van de wet zijn, zijn ze ook niet meer onder de vloek van de wet. Die wet interesseert Gods kinderen in dat opzicht niets meer. Die vloek kan hen niet meer treffen. Die ijzeren greep van de wet is voor eeuwig verbroken.
Ach, wat leven we daar dan ver vandaan. Wat leven we ver van die vrijheid der kinderen Gods; die vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft. Wat leven we dikwijls onder de wet. In ons doen en laten vrezen we op een wettische wijze voor de straf der wet.
Ja, geliefden, wanneer we naar het vlees leven, dan zitten we telkens weer onder de wet, onder de eis van de wet en onder de vloek van de wet. Maar wanneer we door de Geest leven, laat ik het kort en goed zeggen: wanneer we niet alleen door die Geest geleid worden, maar ook door die Geest wandelen, dan wandelen we met Christus. En dan is Hij onze gerechtigheid. Dan is Hij ons leven. Dan zijn de werkingen die van Hem uitgaan het leven van onze ziel geworden. Dan zijn we niet meer onder de wet, maar onder de genade.
Wil dat nu zeggen dat we het dan zo nauw niet meer hoeven te nemen? Ach, dan heeft u er niets van begrepen. Nooit leef ik nauwer dan met Jezus in het oog. Nooit leef ik verder van de zonde, dan zittend aan Jezus voeten. Nooit haat ik het vlees met haar begeerlijkheden meer dan in de gemeenschap met Hem Die Zich aan het kruis heeft opgeofferd om mijn zonden weg te nemen, en om me een toegang tot het hart des Vaders te verwerven.
Er is geen krachtiger medicijn tegen het vlees dan de Geest van Christus. Nergens zal ik meer afstand doen van vlees en wereld, zonden en eigen ik, dan in de aanschouwing van het gebroken Godslam. Nee, dan neemt u de godsdienst niet op een koopje, maar dan zegt u: ‘Daarin is al mijn lust.’ Dan hang je met je ganse hart aan het Woord van God. Dan kun je nog over geen strootje heen stappen. Want die liefde is zo zuiver en zo oprecht, en die begeerte van het hart zo volmaakt, dat ik liever zou sterven dan zondigen. Dat is de werking van de Geest. Maar zo leer ik ook wandelen door de Geest. Zo leef ik in beginsel in de vrijheid van de kinderen Gods.
Maar misschien zult u vragen: ‘Ach, wanneer zal die strijd nu eens tot dat einde mogen geraken dat ik in die vrijheid zou mogen wandelen met Jezus, en achter Hem aan?’ Helaas, zolang als u hier op de aarde bent, is het nog maar in beginsel. Zolang u hier op de aarde bent, blijft het een strijd. Waarom? Kan God dan Zijn wedergeborenen niet in één ogenblik zo heilig maken als Jezus?
Geliefden, wie zal twisten over de vrijmacht Gods, ook hierin? Het heeft God behaagd om het te doen zoals Hij het doet. Om ons zolang we in dit leven zijn, in het strijdperk te doen verkeren. De diepste beweegredenen daartoe weet ik niet. Enkele gedachten van God heb ik uit het Woord opgevangen, en ik geef ze graag aan u door:
God laat ons hier in de strijd, opdat we alle dagen van ons leven zouden leren dat we slechts gezaligde zondaren zijn. Opdat we met een ootmoedig hart en met een nederig oog ons over andere zondaren zouden ontfermen. Dat heeft David begrepen in Psalm 51. Hij zegt: ‘Heere, als U mij de vreugde van Uw heil weergeeft, en als U aan mij Uw Heilige Geest niet onttrekt, dan zal ik de zondaars Uw wegen leren. Dan zullen ze zich tot U bekeren.’
Nee, daar bedoelt David niet een grote mond te hebben over de zonden van anderen. Maar daar bedoelt David: ‘Heere, als U mij de zonden vergeeft, dan zal ik ook tegen die andere zondaren zeggen dat er plaats is bij U. Dan zal ik ze trekken in de schaduw van het kruis. Dan zullen ook zij komen om aan te bidden aan Uw voeten. Dan zal ik de zondaren die, net zoals ik, een moord gepleegd hebben, of hoererij en overspel gedaan hebben, trekken naar de kracht van Uw bloed. Dan zal ik hen wijzen op het enige Godslam, geslacht voor de zonden van de wereld.’ Daartoe laat de Heere ons ons leven lang in deze strijd.
Er is nog een bedoeling van God die ik meen te kennen: Hij laat ons in deze strijd, opdat we straks dit lied volmaakt voor Gods troon zullen zingen: ‘Het was door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen.’ Daar hebben we ons leven voor nodig, om dat straks zonder fouten en zonder stoornis te kunnen zingen voor de troon van God en van het Lam. Daarom laat de Heere ons in deze strijd.
Maar al is het waar dat deze strijd ons ons leven lang zal aankleven en dat we in deze strijd onze drie doodsvijanden steeds ontmoeten, ons vlees samenspannend met de satan, en met het boze in deze wereld, toch heeft God ons beloofd dat Hij de wereld overwonnen heeft.
In dit leven zult u strijd hebben, het kruis dragen en verdrukking hebben. Maar heb goede moed, zelfs in deze strijd, want: Ik heb de wereld overwonnen!
Amen.
Slotzang: Psalm 56: 5
Ik roem in God; ik prijs ‘t onfeilbaar woord;
Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord;
‘k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord;
Wat sterv’ling zou mij schenden?
Ik heb beloofd, wanneer G’ in mijn ellenden
Mij bijstand boodt, en ‘t onheil af zoudt wenden,
Tot U, o God, mijn lofzang op te zenden,
Door ijver aangespoord.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Geen ander evangelie’ (deel 5) van ds. L. Huisman (Uitgeverij P. Boekhout, 2011).