Ds. W. Silfhout - Johannes 1 : 17

Mozes en Christus

Mozes naast Christus
Mozes minder dan Christus
Mozes of Christus

Johannes 1 : 17

Johannes 1
17
Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 111: 4, 5
Lezen : Johannes 1: 1-18
Zingen : Psalm 85: 1, 4
Zingen : Psalm 147: 10
Zingen : Psalm 89: 3

Gemeente, de woorden van onze tekst, waarbij we met de hulp des Heeren willen stilstaan, kunt u vinden in het Schriftgedeelte dat u is voorgelezen, Johannes 1 en daarvan vers 17:

 

Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.

 

Mozes en Christus, zo zouden we de woorden van onze tekst wel kunnen samenvatten.

 

We willen stilstaan bij drie gedachten:

1. Mozes naast Christus; Johannes vergelijkt Mozes en Christus met elkaar.

2. Mozes minder dan Christus. Er staat immers: De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.

3. Mozes of Christus. En dat is in het leven van elk mens van het allergrootste belang is. Of we denken door Mozes zalig te worden of door de genade en de waarheid die in Christus is.

 

1. Mozes naast Christus

 

Terwijl de evangelist Lukas in het bijzonder het oog heeft op de menselijke natuur van Jezus, spreekt Johannes vooral over Zijn goddelijke heerlijkheid en majesteit. Hij tekent Hem in het bijzonder als de Zoon van God.

Johannes heeft zich erover verwonderd dat de Zoon van God uit de hemel wilde komen om op deze aarde te lijden en te sterven, om genade te verheerlijken. In het veertiende vers heeft hij in verwondering opgeschreven: En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van de Vader), vol van genade en waarheid.

Johannes heeft op de berg van de verheerlijking iets van die heerlijkheid gezien. Johannes heeft ook iets van die genáde mogen zien, en daarom schrijft hij dat Hij ‘vol van genade’ is. Luister maar naar zijn getuigenis in het vijftiende vers: Deze was het van Welken ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik.

Hij was reeds voor de grondlegging van de wereld in de schoot van de Vader en, zegt Johannes: Uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade.

En dan trekt hij de conclusie uit het voorgaande. Hij zegt: ‘In de Christus der Schriften, in het vleesgeworden Woord, is een volheid die nooit is te ledigen. Vol van genade en waarheid.’ De éne genade na de andere genade. Als de ene genade er is en gaat wijken, dan is er alweer andere genade.

De volheid van het mens geworden Woord is onuitputtelijk, gemeente. Een bron van genade, overvloeiende genade!

 

In het zeventiende vers komt Johannes terug op het slot van het veertiende vers. Misschien is het u ook opgevallen dat Johannes de Heere Jezus steeds aanduidt met ‘het Woord’. Zo is hij ook het evangelie begonnen: In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God. Hier in het zeventiende vers noemt Johannes Hem voor het eerst bij Zijn persoonsnaam en bij Zijn ambtsnaam: Jezus, Zaligmaker, en Christus, de van God Gezalfde tot onze enige Profeet, onze enige Hogepriester en eeuwige Koning.

 

Johannes wil zo spoedig mogelijk bij de kern van het evangelie komen. En wat is de kern van het evangelie? Dat is het lijden, het sterven van Christus en Zijn opstanding. Zijn middelaarsarbeid, opdat daardoor ook Zijn goddelijke heerlijkheid zal blijken.

 

In de tekst staan ‘de genade en de waarheid die er in Christus Jezus is’ en ‘de wet van Mozes’ tegenover elkaar. Dit is niet zomaar een tegenstelling. Als Johannes hier namelijk het woord ‘wet’ noemt, ‘nomos’ in het Grieks, dan heeft dat bij Johannes geen negatieve klank. Wat wil Johannes daar eigenlijk mee zeggen? Hij wil laten uitkomen dat de genade en de waarheid die er in Christus is, de orde naar de wet van Mozes verre te boven gaat.

 

De wet is door Mozes gegeven. Mozes was de middelaar die de wet ontving uit de handen van God en de wet ook doorgaf. Meer kon Mozes ook niet doen. Maar de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Er wordt een woord gebruikt dat wil zeggen: het is uit Hem voortgekomen. Hij heeft de genade en de waarheid verworven en Hij schenkt die ook. Het zijn Zijn eigen gaven. Hij kan er Zelf over beschikken.

Vol van genade en waarheid. Johannes heeft hierbij de opvatting van de Joden van zijn dagen in gedachten. De Joden zeiden: ‘Als je de zaligheid en het leven gaat zoeken in Christus, wat moet je dan met Mozes doen? Waar blijf je dan met de wet van Mozes?’ Zo vaak hebben ze al Mozes en Christus tegen elkaar uitgespeeld! De ene keer hebben ze gezegd: ‘Wij zijn discipelen van Mozes.’ En een andere keer: ‘Wij weten dat God tot Mozes gesproken heeft, maar van Deze weten wij niet vanwaar Hij is.’ Ze voelden eigenlijk heel goed aan dat je Jezus niet kunt aanvaarden als de van God gegeven Verlosser, als je een discipel van Mozes bent. Aanvaard je Jezus wel, dan moet je Mozes loslaten.

We zouden het eigenlijk heel eenvoudig kunnen zeggen: het gaat om de vraag of de mens door de werken van de wet zalig wordt, met God wordt verzoend, of door het geloof in Christus.

 

De gedachte dat wij door de werken van de wet zalig kunnen worden, leeft niet alleen bij de Joden van toen en bij de Joden van vandaag, maar die gedachte is nog springlevend. Want het is van tweeën één: óf we worden zalig door de werken óf uit genade alleen. Er zijn vandaag de dag genoeg mensen die zeggen: ‘Als ik maar de geboden van God onderhoud, als ik maar goed mijn best doe en al mijn godsdienstige plichten waarneem en alles doe wat in mijn vermogen ligt om ernaar te leven, dan ben ik toch eigenlijk wel een beetje beter dan de wereld die zich uitleeft in de zonden en zich om God noch gebod bekommert. Dan heb ik toch eigenlijk wel verdiend dat God me in genade aanziet.’

We zijn echter niet beter dan de wereld! ‘We zijn allemaal van dezelfde lap gescheurd’, zeiden onze ouden wel. De hele wereld is voor God verdoemelijk. We moeten uit genáde zalig worden, door het geloof in de Heere Jezus Christus alleen.

Er zijn ook mensen die zeggen: ‘Och, de wet van Mozes? Daar heb ik eigenlijk geen boodschap meer aan. Christus heeft de wet voldaan, dus daar hoef ik niet zo krampachtig meer naar te leven. Natuurlijk, ik moet wel iedereen het zijne geven, goed zijn voor andere mensen, recht en gerechtigheid nastreven en niet in openbare zonden leven, maar die wet van Mozes heeft afgedaan. Een christen is toch immers vrij van de wet? Die hoeft zich toch niet meer om de wet te bekommeren?’

 

Maar, gemeente, dan gaat Johannes Mozes en Christus met elkaar vergelijken. Als we dat doen, moeten we in de eerste plaats bedenken waartoe Christus in de wereld gekomen is. En dat schrijft Paulus zo heel eenvoudig in Galaten 4: Wanneer de volheid van de tijd gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, (en dan komt het) geworden onder de wet, opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden (Gal. 4:4-5).

Daartoe wilde Jezus in de wereld komen: om de wet te vervullen en de vloek van de wet weg te nemen. Daarvoor wilde Hij als een vervloekte gehangen worden aan het vloekhout der schande, om zo een eeuwige gerechtigheid aan te brengen die redt van de dood. Of, om het anders te zeggen: om zo de weg te banen waardoor verloren zondaren weer met God verzoend kunnen worden. De wet eist immers een volkomen gehoorzaamheid? En die kunnen wij, die kunt u en die kan ik nooit meer opbrengen; wij kunnen onze zonden en schuld alleen maar meer en groter maken. Zelfs onze beste werken – zo zegt ons Gods Woord – zijn met zonde bevlekt. Ze zijn onvolkomen. Onze gerechtigheden zijn voor de Heere als een wegwerpelijk kleed.

En daarom is er Eén gekomen in deze wereld Die kwam om gehoorzaam te zijn aan de wet van God. Daarom begint Johannes het evangelie ook niet met te zeggen: ‘Nu Christus gekomen is, heeft de wet afgedaan. Nu hoeft de wet van Mozes niet meer gepredikt te worden.’ Hij zegt ook niet: ‘Als u nu niet overtuigd en ontdekt bent aan uw zondige bestaan door de wet van Mozes, dan heeft de prediking van het Evangelie eigenlijk geen betekenis en waarde.’ Nee, hij zet ze naast elkaar!

 

Er zijn immers heel veel overeenkomsten tussen Mozes en Christus? We zullen er zomaar eens een paar noemen:

-       Mozes werd door de Heere geroepen om het volk te verlossen uit het diensthuis van Egypte.

     Christus is door de Vader gegeven om Zijn volk te verlossen van de banden en de boeien van de dood en het verderf.

-       Mozes was bij zijn geboorte reeds ten dode opgeschreven. We kennen allemaal - de kinderen denk ik ook wel - de geschiedenis van Mozes in het biezen kistje. Mozes, die gespaard moest blijven omdat de Heere wat anders voor hem voorzien had.

     Christus was ook bij Zijn geboorte reeds ten dode opgeschreven. Herodes heeft er alles aan gedaan om het vrouwenzaad uit te roeien, maar Jezus moest blijven leven. Hij zou niet sterven door de handen van een moordenaar, maar Hij zou plaatsbekledend sterven aan het vloekhout van Gogoltha.

-       Mozes moest gewillig worden gemaakt om het werk te doen dat de Heere op zijn schouders had gelegd. Daarvoor was het nodig dat hij veertig jaar de schapen van zijn schoonvader Jethro weidde in de woestijn, om zo te weten te komen hoe het volk van Israël straks geweid en geleid zou moeten worden door de woestijn.

     Christus, Hij wás gewillig. Reeds in de stilte van de eeuwigheid klonk het: ‘Vader, Ik kom, om Uw wil en Uw welbehagen te doen.’ En toch, gemeente, moest ook Jezus veertig dagen worden verzocht van de duivel in de woestijn opdat Hij werkelijk zou kunnen zijn de Hogepriester, in alles verzocht zijnde, opdat Hij ook degenen die verzocht worden, zou kunnen te hulp komen.

-       Langdurig werd Mozes voorbereid op zijn taak aan het hof van Farao. Onderwezen in al de wijsheid van de Egyptenaren.

     Van Jezus lezen we in Lukas 2 vers 52 dat Hij toenam in grootte en in wijsheid en in genade bij God en bij het volk. Hij, Die het geen roof behoefde te achten Gode evengelijk te zijn, moest ertoe bekwaam gemaakt worden om Zijn ambtelijke werk op de aarde te verrichten.

-       Mozes werd opgevoed aan het hof van Egypte en heeft daar een heerlijke toekomst opgegeven om leidsman voor het volk Israël te zijn.

     Maar veel heerlijker plaats heeft Christus opgegeven, waar Hij de hemel van Gods heerlijkheid heeft verlaten, waar Hij was spelende voor Gods aangezicht, om op deze aarde te komen die onder de vloek ligt. Om zo, te midden van een krom en van een verdraaid geslacht, van een zondig geslacht, de weg te gaan van de kribbe naar het kruis.

-       Mozes werd niet met gejuich ontvangen door het volk van Israël.

     Maar van Christus, gemeente, heeft de profeet Jesaja reeds moeten getuigen dat Hij geen gedaante noch heerlijkheid had. Hij had geen gestalte dat we Hem zouden begeerd hebben, een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem. Hoe is dat ook tijdens Zijn omwandeling op aarde werkelijkheid geworden! Denk alleen al aan de laatste uren van Zijn lijdensweg. Toen klonk het: ‘Kruist Hem! Kruist Hem! Het is niet betamelijk dat Hij leve!’

-       Mozes was de middelaar van het oude verbond, maar Christus de Middelaar van een beter verbond: een verbond van genade dat van geen wijken en van geen wankelen weet.

 

Er zijn veel overeenkomsten, maar ook grote verschillen tussen Mozes en Christus:

-       Want wat kon Mozes doen? Wel, gemeente, Mozes kon het volk uit Egypte leiden, in de woestijn, door de woestijn, maar niet verder dan tot aan de grens van Kanaän.

Maar Christus leidt Zijn volk niet alleen uit het diensthuis van de zonde, niet alleen door de woestijn, maar Hij brengt ze ook door de doodsjordaan tot in het beloofde land, tot in het Vaderhuis met zijn vele woningen.

-       Mozes was een groot man. En toch, gemeente, was Mozes een mens zoals u en ik. Een zondig adamskind.

Maar Christus kon zeggen: Wie van u overtuigt Mij van zonde? (Joh. 8:46) Hij heeft geen zonde gekend en gedaan. Hij is tot zonde gemáákt, opdat wij zouden worden ‘rechtvaardigheid Gods in Hem’.

-       Mozes was alleen mens, maar Christus was God en bleef God. Hij nam de menselijke natuur aan uit de maagd Maria. Mozes was weliswaar de middelaar van het Oude verbond – zo wordt hij wel genoemd – maar, gemeente, Mozes kan de prijs niet aanbrengen die voor God alleen maar kan bestaan.

Daarvoor was een Middelaar nodig Die tegelijk waarachtig, rechtvaardig mens en ook tegelijk waarachtig God was.

-       En, om maar niet meer te noemen, Mozes is gestorven. Zijn lichaam is ergens op de berg Nebo aan de schoot van de aarde toevertrouwd. In de grote dag van Christus’ wederkomst zal ook het stof van Mozes weer tot een lichaam worden en verenigd met zijn ziel zal hij dan ingaan in de vreugde des Heeren. En hoe komt dat?

Wel, omdat Christus ook gestorven is! Hij kon van de dood niet gehouden worden! Hij is opgestaan ten derde dage en Hij is met een verheerlijkt lichaam ingegaan in het binnenste heiligdom om ook voor Mozes een plaats te bereiden in het Vaderhuis met zijn vele woningen.

 

Daarom lezen we in het derde hoofdstuk van de Hebreeënbrief zo betekenisvol: Deze – en dan gaat het over die Hogepriester, Jezus – Deze is zoveel meerder heerlijkheid waardig geacht dan Mozes, als degene die het huis gebouwd heeft, meerder eer heeft dan het huis (Hebr. 3:3).

En dat brengt ons tegelijk bij onze tweede gedachte:

 

2. Mozes minder dan Christus

 

Staan dan Mozes en Christus tegenover elkaar? De één is vertegenwoordiger van het werkverbond, dat zegt: ‘Doe dat en gij zult leven.’ De Ander is Vertegenwoordiger van het genadeverbond, van de volheid van de genade en de waarheid die in Christus Jezus is.

 

Och, gemeente, wij weten dat, als het werkverbond dat de Heere met de eerste Adam had opgericht, met de belofte van het eeuwige, zalige leven, maar ook met de eis van volkomen gehoorzaamheid, niet zou zijn verbroken, het genadeverbond helemaal niet nodig was geweest.

Dan was het helemaal niet nodig geweest dat de Heere Jezus Zich als de Zoon van God, in de stilte van de eeuwigheid, had gegeven om een Schuldoffer voor de zonde te zijn.

Dan had Hij helemaal niet de hemel van Zijn heerlijkheid hoeven te verlaten om op deze aarde te komen, om te lijden en te sterven, om de vervloekte en de smadelijke kruisdood te ondergaan.

Dan had Hij in die verschrikkelijke nacht daar op Gogoltha, hangende tussen de hemel en de aarde, niet hoeven uit te roepen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Matth. 27:46). Dan was dat allemaal niet nodig geweest.

Maar omdat het werkverbond verbroken is, omdat wij in ons verbondshoofd Adam het werkverbond verbroken hebben en de eis van dat verbond – Doe dat en gij zult leven – nooit meer kunnen volbrengen, moest Christus in deze wereld komen. Want wij liggen van nature allen buiten God en zijn zonder Christus en zonder hoop op de wereld. De komst van Christus is nodig om ons met God te verzoenen.

 

En daarom staat ook de wet in het teken van de genade. We mogen die twee nooit van elkaar losmaken! De wet is niet gegeven buiten Christus om! De apostel Paulus vraagt het zichzelf af in Galaten 3 vers 19: Waartoe is dan de wet? En dan geeft hij gelijk ook het antwoord daarop: Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, Wien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand van de Middelaar.

Want, gemeente, in de oudtestamentische schaduwdienst wees alles heen naar Christus, Die komen zou. Al de offers die gebracht werden in de tabernakel, in de tempel, wezen heen naar het offer dat Christus zou brengen op de vloekheuvel van Golgoltha.

De wet is door de engelen besteld in de handen van de Middelaar. Wat betekent dat nu? Wel, gemeente, dat betekent, dat als het gaat om de kennis van wat wij schuldig zijn ten opzichte van de wet, dat dat ons wordt geleerd door Christus.

Kijkt u maar eens naar de Heidelbergse Catechismus. Als daar gevraagd wordt hoe wij te weten kunnen komen wat de wet van ons eist, dan is het antwoord heel eenvoudig: Dat leert ons Christus in een hoofdsom, in een samenvatting van de wet. En de samenvatting van de wet is: God liefhebben boven alles en de naaste als onszelf.

 

Als de wet niet zou zijn gegeven in het verband van de genade, dan zou er nooit iemand komen tot de vraag: ‘Hoe kom ik met God verzoend?’ De wet moet ons gepredikt worden, opdat we door de wet, door het zien in de spiegel van de wet, onszelf leren kennen. Dat we zien wie we geworden zijn door onze diepe val in ons verbondshoofd Adam.

Daartoe is het nodig dat ons verstand door de Heilige Geest wordt verlicht, zodat we gaan verstaan wat de wet van ons eist. De wet is gegeven in de handen van de Middelaar. De Middelaar komt in de prediking van het Woord elke keer weer tot ons en zegt ons: ‘U moet aan de wet voldoen. U moet een volkomen gehoorzaamheid aan de wet volbrengen.’

Hoe zal dat toch moeten als we in het Woord van God lezen en als de praktijk van ons leven ook bewijst dat wij alleen maar onze zonden en schuld meer en groter kunnen maken?

 

En toch eist de Heere van ons dat wij Zijn geboden zullen onderhouden!

Daartoe houdt Hij ons de spiegel van de wet voor, zodat we onszelf daarin zouden leren kennen tegenover Gods heiligheid en Gods rechtvaardigheid. Zodat we onszelf zien in het licht van de goddelijke Majesteit, Die met de minste van de zonden niet te doen kan hebben. Gemeente, dan gaat de wet in het leven van een mens functioneren als een kenbron van onze ellende. Dan wordt dat eerste stuk van de Heidelbergse Catechismus, namelijk hoe groot mijn zonden en ellende zijn, werkelijkheid en waarheid in mijn leven!

 

De wet functioneert echter niet alleen als een kenbron van onze ellende, maar ook als een tuchtmeester tot Christus, als een instrument in de handen van de Heilige Geest om ons naar Christus uit te drijven. Want immers, de Heilige Geest overtuigt niet alleen van zonde opdat we onszelf leren kennen, maar zorgt er ook voor dat er plaats in ons leven komt voor de Christus der Schriften, voor Hem Die het einde van de wet is.

Want waar moeten we met onze zonde en onze schuld naartoe? Een mens die door Gods Geest wordt overtuigd van zijn verloren staat, gaat aan het werk om zelf de wet te vervullen, heeft ijver voor de wet en voor de dienst des Heeren. Die gaat proberen om met zijn gebeden God te bewegen, om met zijn tranen God tot barmhartigheid te bewegen. Maar die komt er ook achter dat dat de zaligheid niet is, dat dat het leven niet is. De zaligheid ligt buiten de mens!

 

Wij zullen nooit meer door onze gerechtigheden voor God kunnen bestaan, gemeente, want die zijn als een wegwerpelijk kleed! Daarom neemt de Heere in het leven van een mens alles af. En als de Heere ons alles afneemt, dan weten we niet meer waar we het zoeken moeten. ‘Hoe kom ik met God verzoend? Zo Gij, Heere, in het recht zoudt treden en gadeslaan mijn ongerechtigheden, wie zou dan toch voor U kunnen bestaan?’

Wat wordt het dan een eeuwig wonder als de Heere ons laat verkondigen dat er een Zaligmaker is gekomen naar deze wereld, geboren uit een vrouw, geworden onder de wet. Dat Hij die heilige wet draagt in het binnenste ingewand, maar dat Hij ook de vloek van de wet draagt om die weg te dragen aan het vloekhout van Golgoltha. Wat een wonder als we Hem dan in beginsel mogen leren kennen als het einde van de wet!

 

Hebt u zo al eens op de geboren Zaligmaker mogen zien? Met verwondering? Met aanbidding? Dan verstaan we er ook iets van wat tot de herders is gesproken in de velden van Efratha: Ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, Welke is Christus, de Heere (Luk. 2:10-11).

Wat die herders ervan hebben verstaan, weten we niet. We weten wel dat ze met grote vreugde en blijdschap zijn weergekeerd om aan iedereen te vertellen wat ze gehoord en gezien hebben.

Als we daarin door het geloof mogen delen, zal er ook de begeerte zijn om Hem te kennen in de gangen van Zijn lijden en sterven. Want Christus kwam niet om in Bethlehem te blijven, maar om naar Golgotha te gaan. Achter Bethlehem ligt Golgotha; daar moet het geschieden. ‘Dan wordt genâ van waarheid blij ontmoet; de vrede met een kus van ’t recht gegroet.’

 

Gemeente, als we mogen weten dat Hij geboren is in deze wereld, dat Hij ook in mijn hart geboren wilde worden, is dat oneindig groot. Maar weet u wat groter is? Als ik mag weten dat Hij ook voor mij persoonlijk gestorven is, overgeleverd om mijn zonden.

‘Christus is voor mij gestorven, heeft genâ voor mij verworven. 'k Ben van dood en zonde vrij!’ Dan kun je met vreugde en blijdschap alles wat je in Jezus hebt gezien en van Hem hebt gehoord, verkondigen! Van die Schoonste van alle mensenkinderen in Wiens lippen genade is uitgestort.

 

Zo verlost Christus van de dienstbaarheid van de wet. De wet krijgt dan ook een andere functie. Zij wordt de liefdewet van God, ‘om die te doen uit dankbaarheid’. Dan wordt de wet mijn vermaking de ganse dag, omdat het de wet van God is. Omdat God daarin en daardoor geëerd en geprezen wordt en omdat Christus ook de wet voor mij heeft vervuld. Omdat Hij het einde, het einddoel van de wet is.

Laten we toch nooit vergeten, gemeente, dat als de wet gepredikt wordt, dat altijd gebeurt onder het opschrift boven de wet: ‘Ik ben de Heere, uw God, Die u uit het diensthuis – uit Egypte – heb verlost.’ Als we dat niet beseffen, wordt de prediking van de wet alleen maar een ethische prediking van doen en laten, van lief zijn voor elkaar en van het zoeken van de zaligheid en van Gods Koninkrijk hier op aarde. Maar Christus verlost van de dienstbaarheid van de wet, door de volheid van de genade en de waarheid die in Hem is. Dan wordt de wet elke dag mijn vermaak!

 

Dan gaan we er ook iets van verstaan dat door Hem niet alleen de wet van de zeden volmaakt is vervuld, maar dat ook in Hem de ceremoniële wet is vervuld. Dan wordt Christus hét Altaar. Dan wordt Hij hét Offer. Dan is er maar één Hogepriester; een Hogepriester Die ons betaamt; heilig, onnozel (dat wil zeggen: onbesmet), afgescheiden van de zondaren en hoger dan de hemelen. Die Hogepriester is ingegaan in het binnenste heiligdom en pleit daar voor het aangezicht van Zijn Vader op Zijn middelaarsarbeid. En dat kan Hij ook doen, want wat Hij in de stilte van de eeuwigheid beloofd had: ‘Vader, Ik kom om Uw wet te vervullen’, dat hééft Hij ook gedaan. Daarom kan Hij zeggen tegen de Vader: ‘Vader, Ik heb alles volbracht wat volbracht moest worden.’ Gemeente, daarom ziet God geen zonde in Zijn Jakob en geen overtreding in Zijn Israël.

De wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.

Mozes kon niet meer doen dan de wet geven. Maar, gemeente, de genade en de waarheid is door Christus geworden. Dat blijkt wel uit die geboren Koning der Joden.

 

Waarheen dan met onze zonden en onze schuld? Niet tot de wet! Tot in der eeuwigheid zal geen vlees gerechtvaardigd worden uit de werken van de wet.

We moeten naar Hem toe, Die ons mensen in alles gelijk wilde worden, uitgenomen de zonde. Hij wilde zó laag afdalen, zodat nu de voornaamste van de zondaren zalig kan worden. We moeten bij Hem zijn!

 

En nu hoop ik dat er velen zijn, ook hier in het midden van de gemeente, die zeggen: ‘Ja maar, hoe kom ik nu bij Jezus? Hoe zal ik Hem toch leren kennen? Ik heb geen handen om Hem aan te grijpen, geen voeten om tot Hem te gaan. Hij is zo verborgen voor mijn oog. Al mijn zonden, mijn ongerechtigheid, mijn vuilheid staan tussen mij en Hem in. Als ik tot Hem zal gaan, zal Hij dan niet zeggen: Ga weg van Mij, gij die de ongerechtigheid werkt, in het eeuwige vuur? Zal Hij dan wel met mij te doen willen hebben?’

Als dat uw gestalte is, weet u wat u dan moet doen? Dan moet u maar net doen als de dichter van Psalm 130. Die wist ook van zonde en van schuld: ‘Zo Gij in het recht zou treden, wie zal dan voor U kunnen bestaan?’ Hij bleef echter zijn hoop op God stellen: ‘Ik blijf de Heere verwachten! Ik hoop in al mijn klachten op Zijn onfeilbaar woord!’

Daar kwam geloof in mee. Het was niet een lijdelijk afwachten, met een boekje in een hoekje. Nee, het was een lijdzaam wachten, want hij wist dat het van God móest komen en dat het ook – en bij ogenblikken mocht hij dat geloven – bij God vandaan zóu komen. Want, zegt hij: ‘Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.’

Smeek dan maar: ‘Heere, trek mij en ik zal U nalopen!’ Dan zal Hij op Zijn tijd zeker komen, want: ‘Nooddruftigen zal Hij verschonen; aan armen, uit genâ, Zijn hulpe ter verlossing tonen; Hij slaat hun zielen gâ.’

Opdat u zich mag verheugen en verblijden in de Zaligmaker van zondaren, Jezus Christus. Hij zal Zijn volk zalig maken van al hun zonden.

 

Nu hoop ik, jongens en meisjes, dat jullie er iets van begrepen hebben. Het is best een beetje moeilijk, zo’n tekst als deze: Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.

Nu kan het zijn dat er in je jonge leven een begeerte is om Christus te kennen. Omdat je van binnen voelt dat je een boos, een zondig hart hebt, en dat je daarvan verlost moet worden. In deze preek heb je gehoord dat het alleen maar kan door Jezus Christus, de Zaligmaker van zondaren. De Heere Jezus heeft gezegd: Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh. 6:37).

‘Ja’, zeg je misschien, ‘er staat toch ook: Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke (Joh. 6:44)?

Dat is waar. Maar, jongens en meisjes, buig dan maar veel je jonge knieën en zeg maar: ‘Heere, het staat toch in Uw Woord: Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet, want derzulken is het Koninkrijk Gods (Mark. 10:14).’

Zou de Heere dan geen Waarmaker zijn van Zijn woord? Lees maar veel in je Bijbel en vraag maar of de Heere het door Zijn Heilige Geest wil zegenen aan je hart.

 

Dan moet ik denken, gemeente, aan een geschiedenis die u misschien wel kent. Een rondtrekkende evangelist trok jaren geleden rond in Schotland. Hij kwam in een herberg waar hij een heel jong meisje ontmoette. Dat meisje was daar aan het werk. Hij kwam met haar in gesprek en zei: ‘Weet je dat je een ziel hebt?’

‘Nee,’ zei dat meisje, ‘daar weet ik helemaal niets van. Dat is mij nooit verteld.’

‘Weet je dat je sterven moet?’

‘Ja, natuurlijk, elk mens moet sterven. Niemand blijft eeuwig leven.’

‘Weet je dat er een God is?’

‘Nee,’ zei dat kind, ‘daar heb ik nooit van gehoord. Er wordt wel over gesproken, maar ik weet helemaal niet wat er mee wordt bedoeld.’

Toen zei die evangelist tegen dat kind: ‘Je moet me één ding beloven. Vouw elke avond voordat je gaat slapen je handen en buig je knieën en zeg maar heel eenvoudig: ‘Heere, leer mij mezelf kennen.’ Zul je me dat beloven? En als ik terugkom, krijg je een mooi geschenk van mij.’

Een jaar later kwam de evangelist terug. Hij zei tegen de herbergier: ‘Waar is dat meisje met wie ik vorig jaar gesproken heb?’

De herbergier zei: ‘Ze werkt nog steeds hier, maar ze loopt maar te huilen. Dat kind loopt maar te roepen en er is eigenlijk geen land mee te bezeilen. Ze is zo heel anders dan voorheen.’

De volgende dag kwam de evangelist het meisje tegen en hij zei: ‘Kind, hoe is het met je?’

Ze zei: ‘Ik heb gedaan wat ik u beloofd heb. Elke avond heb ik gevraagd: ‘Heere, leer me mezelf kennen.’ En nu ben ik zo ongelukkig. Ik weet niet meer hoe het verder moet in mijn leven. Ik vrees dat ik voor eeuwig verloren ben.’

Toen zei de evangelist tegen haar: ‘Dan moet je me nu wat anders beloven. Vanaf nu moet je elke avond als je je knieën buigt en je handen vouwt bidden: ‘Heere, leer me U kennen.’ Zul je dat beloven?’ En ze hééft het gedaan. Ze ging bidden: ‘Heere, leer me U kennen.’

Als de evangelist jaren later op een andere plaats zijn werk doet, komt er een jonge vrouw naar hem toe die zegt: ‘Kent u me nog?’ ‘Nee, ik zou niet weten wie u bent.’

‘Ik ben dat meisje aan wie u twee korte gebedjes leerde: ‘Heere, leer me mezelf kennen’ en ‘Heere, leer me U kennen.’ Die beide gebeden heeft de Heere verhoord; ik heb Hem mogen leren kennen. Hij is mijn God, mijn Heere, mijn Zaligmaker!’

 

Zul je dat ook doen, jongens en meisjes? Zo bidden? Zo heel eenvoudig? Hoe vaak heeft de Heere een kindergebed – op een heel eenvoudige wijze tot Hem opgezonden – niet willen verhoren! Wij moeten niet denken dat het heil alleen voor oude mensen is.

Jonge vrienden, het kan ook voor jullie! Het kon voor Maria, een jonge vrouw van zestien jaar. Zul je daaraan denken? Ze heeft in verwondering uitgeroepen: Mijn geest verheugt zich in God mijn Zaligmaker (Luk. 1:47). Wat zouden we je beter kunnen toewensen dan dat je dat Maria mag nazeggen? Dan heb je alles! Dan kun je dóór het leven en dan kun je ook úít het leven. Dan krijgt God de eer.

Het gaat in ons leven om Mozes of Christus. Misschien zit je wel vast aan bepaalde zonden in je leven, waarvan je zegt: ‘Hoe kom ik daar toch ooit van verlost?’ Al je pogingen om jezelf daarvan te verlossen zijn op niets uitgelopen. Maar Hij, Hij is machtig om je te verlossen! Hij hoeft maar één woord te spreken en je bent bedorven voor de wereld, maar gewonnen voor het Koninkrijk van God.

 

We gaan naar onze derde gedachte, maar we zingen eerst Psalm 147 vers 10:

 

Hij gaf aan Jakob Zijne wetten,

Deed Isrel op Zijn woorden letten;

Hij leerde z’ in Zijn wegen wand’len;

Zo wou Hij met geen volken hand’len;

Die moesten Zijn getuigenissen

En Zijn verbondsgeheimen missen.

Laat dan Gods lof ten hemel rijzen;

Laat al wat adem heeft Hem prijzen!

 

Mozes en Christus. We stonden stil bij Mozes naast Christus, bij Mozes minder dan Christus en letten nog op:

 

3. Mozes of Christus

 

God wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede. Gods wet moet onderhouden worden. Het is de liefdewet van de Vader. Die wet staat voor ons. En zo, gemeente, stond de wet ook eenmaal voor de Borg, Christus. Als we denken aan de berg der verheerlijking, toen iets van de hemel op de aarde werd gezien, toen Mozes en Elia daar verschenen, stond Mozes voor Hem. De wet door Mozes gegeven. Toen klonk het ook voor Christus: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen (Gal. 3:10). Hij droeg immers de heilige wet, die God de sterveling zet, in het binnenst ingewand, om de wet te vervullen. Hij is tot zonde gemaakt.

Wat zou de Heere Jezus hebben kunnen doen toen Mozes verscheen? Nu, Hij had weer naar de hemel kunnen gaan, naar de heerlijkheid die Hij bij de Vader had, eer de wereld was. Maar dat heeft Hij niet gedaan! Hij koos voor de dood, de vervloekte kruisdood. Hij koos voor het verlorene! Hij koos voor Zijn schapen!

Hier openbaart zich goddelijke zondaarsliefde. Johannes heeft in het dertiende hoofdstuk geschreven: Alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde (Joh. 13:1). Hij wilde de dood des kruises sterven, en dat voor verlorenen.

 

De wet staat ook voor ons: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen (Gal. 3:10). Is dat al werkelijkheid geworden in ons leven? Dan gaan we de dichter verstaan die gezegd heeft: ‘Ik heb gedaan wat kwaad was in Uw oog; Dies ben ik, Heer’, Uw gramschap dubbel waardig.’

Maar zie, er is een Verlosser! Er is een Behouder des levens! Er is een Zaligmaker geboren in deze wereld! Hij is gekomen om de zegeningen van het genadeverbond te ontsluiten voor vervloekten.

En wat zijn dan die zegeningen van het genadeverbond? De vergeving van de zonde, de verzoening van onze schuld, het recht op het eeuwig, zalig leven, de troost in de droefheid naar God, de kracht om te strijden tegen de driehoofdige vijand, de inwoning van de Heilige Geest, Die plaatsmaakt voor Christus en Zijn weldaden.

Wat zullen we nog meer noemen, gemeente? Álles is in Hem te verkrijgen wat we voor de tijd en de eeuwigheid nodig hebben!

 

Of denkt u altijd nog met Mozes zalig te kunnen worden? Dat dachten de farizeeërs ook: ‘We hebben Mozes! We zijn discipelen van Mozes. Wat moeten we met Jezus doen? We hebben de wet; waarom zouden we om genade bidden?’

U kunt proberen om met Mozes zalig te worden, maar het zal tot in der eeuwigheid niet gelukken! Geen vlees wordt gerechtvaardigd door de werken der wet. Mozes eist, maar geeft niets. Mozes eist: ‘Doe dat en gij zult leven’, maar Mozes geeft dat leven niet. Dat leven ligt in Christus alleen.

Er zijn mensen die hun hele leven op twee gedachten hinken. Ze weten wel dat ze met Mozes niet zalig kunnen worden, ze weten wel van zonde en schuld, maar zeggen: ‘Ik moet toch meer overtuigd zijn. De kennis van mijn zonde en ellende is niet diep genoeg. Ik moet daaronder meer verbroken zijn.’

Begrijp me goed, het gaat niet buiten de kennis van onze ellende om, want als we geen kennis van onze ellende hebben, hebben we ook geen Zaligmaker nodig.

Maar met de kennis van onze ellende alléén, hoe diep of hoe ver die ook moge gaan – daar is de Heere vrij in – kunnen we níét zalig worden! We kunnen niet met Mozes sterven. Het moet naar Jezus toe!

 

Ja, met de wet, met Mozes kunnen we nog iets worden; daar kun je nog een heel eind mee komen. Dan word je misschien zelfs nog wel door andere mensen geprezen. Dan wijzen mensen je aan en zeggen ze: ‘Dat is nog eens een godvrezend iemand! Die leeft zo stipt naar de wet, naar de tien geboden! Daar is niets op aan te merken!’

Als u echter niet meer hebt dan dat, is het tekort voor de eeuwigheid. We kunnen alleen voor God verschijnen als we gekleed zijn; niet in het kleed van ónze gerechtigheden, maar in het kleed dat Christus op Golgotha geweven heeft: de klederen des heils en de mantel der gerechtigheid.

 

We moeten daartoe als een arme, verloren zondaar aan de voeten van de Heere terechtkomen, om te bedelen om genade en ontferming. Dan alleen zal het grote verschil tussen Mozes en Christus waar worden, waarop we gewezen hebben.

Mozes kon het volk niet verder brengen dan tót de grens van Kanaän, maar Christus brengt óver de grens in het beloofde land. Hij heeft immers al de machten van de boze en de dood overwonnen. Hij is Overwinnaar over de dood en over het graf en Hij doet Zijn volk delen in die zegeningen.

Tot wie dan anders heen met onze schuld, met ons zondige bestaan? Tot wie dan anders heen dan tot Hem, Die de woorden van het eeuwige leven heeft? Er is geen andere naam onder de hemel gegeven tot zaligheid door wie wij zalig moeten worden.

Daarom, gemeente, is Christus álles. Als we Hem niet nodig hebben, als we nog denken met ons godsdienstige leven en onze ijver voor de Heere of met onze rechtzinnigheid voor God te kunnen verschijnen, dan zullen we tot in der eeuwigheid betreuren op zo’n grote zaligheid geen acht te hebben gegeven.

 

Hoe zien wij de wet? Zien wij de wet nog als een keurslijf? Als een juk waaronder we gebukt gaan en dat we het liefst maar van ons af willen schudden, omdat we vrij willen zijn, omdat we niet gebonden willen zijn aan God en Zijn heilzame geboden? Of hebben we de wet in waarheid al gezien als een kenbron van onze ellende en zijn we eronder verbroken, omdat de wet gegeven is in de handen van de Middelaar?

Gemeente, laten we bedenken dat we nooit ware vreugde en ware blijdschap zullen kennen in de wet van Mozes. Daar kunnen we onszelf mee op de been houden, maar het zal ons geen vreugde en blijdschap geven. Alleen in Hém, Die van de Vader gezonden is in deze wereld. In Hem, de Vredevorst alleen, vinden we vrede. Alleen in Hem vindt onze ziel rust.

 

Wonderlijke liefde van de Vader, Die van eeuwigheid gedachten des vredes en niet des kwaads heeft gehad en Zijn Zoon heeft willen zenden in deze wereld. Dat was de Heere niet verplicht, maar dat heeft Hij gedaan vanuit innerlijk ontfermen.

 

Wonderlijke liefde van de Zoon, Die kwam in de volheid des tijds om aan te brengen wat u en ik nooit meer kúnnen aanbrengen: God tevreden stellen in Zijn heilig recht, waardoor er weer een weg is om met God verzoend te worden.

 

Wonderlijke liefde van de Heilige Geest, Die intrek neemt in het zondaarshart om daar Christus te verheerlijken. Dat is immers het liefste werk van de Geest? Christus heeft daar Zelf van gezegd: Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen (Joh. 16:14).

 

Het gaat om Jezus alleen! Onder de banier van Hem zullen al degenen zich scharen die door het geloof Christus en Zijn weldaden leren kennen. Zij zullen Hem bij de aanvang of bij de voortgang leren kennen, omdat ze het leven hebben leren vinden in de gezegende Middelaar Gods en der mensen.

Onder die banier zal Hij ze leiden door de woestijn; niet alleen brengen tót aan de grens van Kanaän, maar zal Hij ze ook leiden dóór de doodsjordaan. Dan zullen ze ingaan in de vreugde des Heeren. Daar zal God alles en in allen zijn. Daar zullen ze verzadigd zijn met het goede van Zijn huis en met het heilige van Zijn paleis.

 

Amen.

 

 

Slotzang: Psalm 89:3

 

De hemel looft, o Heer’, Uw wond’ren, dag en nacht;

Uw waarheid wordt op aard’ de glorie toegebracht,

Daar Uw geheiligd volk van Uwe trouw mag zingen;

Want wie is U gelijk bij al de hemelingen?

En, welke vorsten ooit het aardrijk moog’ bevatten,

Wie hunner is, o Heer’, met U gelijk te schatten?