Ds. G.J. Baan - Mattheüs 27 : 50 - 53
Jezus' dood
Mattheüs 27 : 50 - 53
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 89: 19, 20 | |
Lezen : | Mattheüs 27: 33-56 | |
Zingen : | Psalm 22: 6, 7, 8 | |
Zingen : | Psalm 85: 1 | |
Zingen : | Psalm 85: 4 |
Gemeente, in de hemel zal eenmaal het volmaakte gezang gezongen worden uit Openbaring 5 vers 9: Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie. Daar zal de schare die gekocht is uit alle einden van de aarde en die tot God mocht naderen van het noorden en van het zuiden, van het westen en van het oosten, het gezang aanheffen, door middel waarvan zij hun Koning de lof, de aanbidding en de dankbaarheid toebrengen tot in alle eeuwigheid. En dat volmaakt, zonder dissonant!
Terugblikkend op die vloekheuvel van Golgotha, waar het de Koning behaagde om de dood in te gaan, klinkt het: Gij zijt geslacht! En terugblikkend op de vrucht daarvan: Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed.
Wanneer dit lied nu tot in alle eeuwigheid klinken zal en de zielesnaren van Gods kinderen doet trillen van vreugde en lof, dan zal het ook zo moeten zijn dat de inhoud van dit lied het enige fundament van hun zaligheid is. Wanneer het gezang in de hemel vol zal zijn van het lijden en sterven van Christus tot betaling van al hun zonden, dan is het ook zo dat Gods kind in het leven dat lijden en sterven van de Zaligmaker als de enige grond en het enige fundament van hun zaligheid zal gaan leren kennen. Al het andere heeft geen enkele waarde voor God. Alles buiten het lijden en sterven van de Middelaar, buiten de verzoenende genade van God in Christus, is als grond niet genoeg om de Heere te kunnen ontmoeten.
Wat is het een wonder wat eenmaal gebeurd is op de vloekheuvel van Golgotha. Daar is het Lam van God geslacht en heeft Het betaald, tot volkomen verzoening van alle zonden van Gods kinderen.
Hierop letten we in deze Goede Vrijdagdienst. De tekst vindt u in Mattheüs 27, de verzen 50 tot en niet 53, waar het Woord van God aldus luidt:
En Jezus, wederom met een grote stem roepende, gaf de geest. En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot heneden; en de aarde beefde en de steenrotsen scheurden. En de graven werden geopend en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt. En uit de graven uitgegaan zijnde, na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad en zijn velen verschenen.
Deze vier verzen spreken ons over: Jezus’ dood.
We letten op:
1. Een koninklijke dood
Met grote stem opnieuw roepende, gaf Jezus de geest.
2. Een priesterlijke dood
Daarover spreekt ons het eerstgenoemde teken van de vijf. Het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën. Dat wijst ons erop dat aan de gerechtigheid van God, door middel van Jezus’ lijden, volkomen genoeg gedaan was. Zijn bloed was tot volkomen betaling van de zonden. Alle andere godsdienstige ceremoniën van het Oude Testament waren niet meer nodig.
3. Een profetische dood
Dan letten we op die andere vier tekenen: de aarde beefde, de steenrotsen scheurden, de graven werden geopend en veel lichamen van de heiligen werden opgewekt. Het is alsof Jezus zelfs in Zijn sterven nog vanuit die tekenen onderwijs geeft.
Dus: Jezus’ dood, als een: 1. koninklijke, 2. priesterlijke, en 3. profetische dood.
1. Een koninklijke dood
Gemeente, gaat het in hoofdstuk 26 vooral over Jezus’ lijden met betrekking tot Zijn discipelen en tot Zijn andere kinderen, in hoofdstuk 27 wordt het lijden van de Zaligmaker vooral beschreven zoals Hij dat helemaal alléén heeft ondergaan. U leest over het verhoor bij Pilatus en Herodes, over de geselslagen die daarbij kwamen, de spotmantel, de kroon van doornen en de rietstok in Zijn hand waarmee Hij geslagen werd. U leest in dat hoofdstuk over allerlei bespotting die men Hem toebracht, en allerlei smaad en hoon waarmee men Hem beschimpte.
We lezen ten slotte ook over de pijn en over het lichamelijk zware lijden dat de Zaligmaker heeft ondergaan. En dat helemaal alleen, in de plaats van Zijn kinderen. We lezen over spot in vers 39, als er staat dat degenen die voorbijgingen Hem lasterden en hun hoofden hebben geschud. In vers 41 lezen we dat ook de hogepriesters, de schriftgeleerden, de ouderlingen en de farizeeën Hem hebben bespot.
We lezen over zwaar lichamelijk lijden: geselen, een doornenkroon op Zijn hoofd die Hem ongetwijfeld ook het bloed van Zijn hoofd deed afdruppen, kinnebakslagen die men Hem toediende en andere slagen die men Hem toebracht.
Maar vooral lezen we over het zielenlijden dat Hij smaakte. Niet alleen daar in de hof van Gethsémané en daar bij het rechthuis van Pilatus, Gabbatha, waar Hij berecht en veroordeeld werd. Maar vooral aan het kruis van Golgotha. Jezus roept uit in de grootste Godverl-tenheid, met een grote stem: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Matth.27:46).
En eindelijk, gemeente, dat diep ingrijpende woord, waarna en waarop ons alleen maar stilte past: En Jezus, het hoofd buigende, met grote stem roepende, gaf de geest.
Wat een ontroerend ogenblik, wanneer daar de Zoon van God, als de Koning van alle koningen, tenslotte Zijn stervensdaad heel bewust inluidt. Want daar aan het kruis hangt geen martelaar. Daar aan het kruis hangt geen passief lijdend mens. Maar daar aan het kruis hangt een Koning. Daar hangt de Koning. Daar hangt nu ook geen zwijgende Borg, zoals Hij gezwegen heeft onder alle beschuldigingen die men Hem toedichtte, maar een sprekende Zaligmaker.
In die zes uren dat Jezus aan het kruis gehangen heeft, van negen uur ‘s morgens tot drie uur ‘s middags toen Hij stierf, heeft Hij een zevental lijdenswoorden nagelaten, de zeven kruiswoorden.
De eerste vlak nadat men Hem gekruisigd had: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. De tweede tot één van die moordenaars: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. De derde tot Zijn moeder en tot Zijn eigen neef Johannes: Vrouw, zie uw zoon. Zoon, zie uw moeder. De vierde: Eli, Eli (Mijn God, Mijn God), Lama (waarom) Sabachtani (hebt Gij Mij verlaten)? De vijfde, bijna aan het einde van Zijn lijden: Mij dorst. Het zesde kruiswoord lezen we slechts in Johannes 19 vers 30. Het is maar één woord in de grondtekst. Ik kom daar straks in de tweede gedachte nog op terug. Het is volbracht!
En dan het allerlaatste. Met grote stem, zo staat het in onze tekst, Jezus roepende. Wederom roepende, want Hij had al met een grote en duidelijk hoorbare, een luid roepende stem het vijfde kruiswoord uitgesproken: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? En dan klinkt het ten slotte, terwijl Hij sterven gaat: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En het hoofd buigende, gaf Hij de geest.
Met grote stem! Hier hangt de Leeuw Die uit de stam van Juda is en Die overwonnen heeft. Hier hangt de Koning in Wiens handen niet alleen ons aller leven ligt, maar ook Zijn eigen leven lag. Hier hangt Jezus, Die in Zijn opstandingsheerlijkheid- en glorie zal gaan uitroepen: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde (Matth.28:18). Hier hangt, gemeente, te midden van Zijn sterven, de Levensvorst. Dezelfde Die eenmaal neergelegd is in Bethlehems kribbe en van Wie Gods kinderen mogen zeggen met die ontroerende woorden: ‘Ik kniel aan Uwe kribbe neer, o Jezus, Gij mijn leven.’ Maar dan ook nu aan het kruis: ‘Ik kniel ook aan Uw vloekhout neer, o Jezus, Gij mijn leven.’
Hij is de Levensvorst. Juist daarom zijn wankelende, twijfelende, aangevochten en bestreden zondaren welkom bij dat vloekhout van Golgotha, waar geen machteloze, maar een almachtige Middelaar gehangen werd. Daarom kan en zal het ook altijd waar blijven: ‘Jezus, Uw verzoenend sterven blijft het rustpunt van mijn hart.’ Ook daar aan het koninklijke vloekhout.
We hoeven met de Heere Jezus wat dit betreft geen medelijden te hebben zoals we dat wel met een martelaar hebben. Wat zijn er veel martelaren gestorven in de eeuwen die achter ons liggen, en zelfs ook nog in de dagen die we beleven. Doorpriemd met een zwaard, doorstoken met een speer, verbrand door het vuur, doodgeschoten door het peloton dat dood en verderf zaait, verdronken in de diepten van de zee, gestenigd, enzovoorts. Denk bijvoorbeeld aan Stefanus die sprak: Heere Jezus, ontvang mijn geest (Hand.7:59). En wanneer we die verhalen lezen, of wanneer we van anderen beluisteren hoe dat vandaag de dag nog plaatsvindt, kan er zoveel medelijden zijn.
Maar bij Jezus’ dood moet dat zo anders zijn. Hij stierf niet als martelaar, maar gewillig. Uit liefde wilde Jezus sterven. Zo heel bewust. Als een krachtig Overwinnaar, zodat Hij daar met een grote stem tot tweemaal toe geroepen had. De conclusie van de hoofdman over honderd was dan ook: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon! (Mark.15:39)
In dit krachtige roepen blinkt Zijn almacht en Zijn koninklijke, goddelijke heerlijkheid. Zo komt dat laatste kruiswoord. Niet afhankelijk van soldaten of joden, maar geheel bewust legt Jezus Zijn leven neer in de hand van God, Zijn hemelse Vader. En deze handen omhelzen een stervende Borg en Middelaar. Want God in de hemel, God de Vader van een stervende Jezus, heeft volkomen voldoening gevonden in het offer van Zijn Zoon.
Jezus is een Zaligmaker, een koninklijk Zaligmaker, Die zelfs in Zijn sterven nog nodigt. Wie van het gehele menselijke geslacht zou dat kunnen doen, zoals Hij het hier gedaan heeft? Terwijl Hij daar hangt aan het kruis, zijn Zijn handen zo wijd uitgestrekt als nooit tevoren.
Zijn stervende en smachtende lippen, die het laatste woord met kracht en met majesteit voortbrengen, gebieden het ons vanavond te geloven dat er hulp is besteld bij een Held Die machtig is te verlossen.
Zijn ogen die gebroken zullen worden door het sterven aan het kruis, zijn nodigende, vriendelijke ogen.
Zijn handen die werden doorboord zijn milde handen. Die milde handen en vriendelijke ogen zijn reeds bij Hem van eeuwigheid. Maar zeker ook aan het kruis.
En al die woorden van de Zaligmaker verenigen zich in dit koninklijke woord van macht en majesteit: Het is volbracht! Daarom gaat ook vanavond, op deze Goede Vrijdag, de nodiging uit tot ellendige en verloren zondaars en zondaressen, tot u en tot mij: ‘Kom!’
Met grote stem roepende, gaf Hij de geest. Zo zeggen we het niet van mensen of dieren die sterven. Dan zeggen we: ‘Dat dier ging dood’ en: ‘Die mens is overleden of gestorven’ of: ‘Het leven werd hem of haar ontnomen’ of anders: ‘Hij of zij is door de dood weggenomen.’ Dat is iets wat ons overkomt, ook al zouden we, en God verhoede het, zelf kiezen voor de dood. Uiteindelijk overkomt elk mens die dood.
Bij Jezus is het zo anders. Hij gééft de geest. Doelbewust. Zoals Jesaja al uitriep: ‘Hij heeft Zijn ziel uitgestort in de dood.’ Wat laat ons dat vanavond zien? Wel, in de eerste plaats Zijn koninklijke almacht. De dood is Hem niet overvallen, maar Hij is de dood ingegaan. Zelfs over Zijn eigen dood heeft Hij alle macht. Dat laat ons vanavond zien dat er Eén is Die de dood verbreken kan en Die machtig is om ons uit ons dodelijke graf geestelijk levend te maken.
Maar het spreekt ons niet minder van Zijn koninklijke gewilligheid. Uit liefde wilde Jezus sterven. Voor u, Mijn kinderen! Omdat gij anders de eeuwige dood had moeten sterven, heb Ik Mijn lichaam verbroken in de dood van het kruis en heb Ik Mijn bloed vergoten, dat wil zeggen: Mijn leven afgelegd. Jezus heeft alles gedaan om Zijn Kerk het leven te verdienen en weder te geven. Zo heeft Jezus koninklijk die koning van de verschrikking, die laatste vijand die tenietgedaan moet worden, de dood, omhelsd.
Daar is op Golgotha een Koning gestorven. Is het ook uw, mijn Koning? Geldt het dan ook u en mij: ‘Ziet, uw Koning zal u komen’? Zie dan, kinderen van God, uw Koning: Jezus, de Nazaréner, Koning der Joden! Dat was het opschrift boven het kruis. Zo stierf Hij als een machtig Gebieder. En dat in de plaats van Zijn koninklijke volk.
Het was niet alleen een koninklijk, maar ook een priesterlijk sterven. We letten er op in onze tweede gedachte:
2. Een priesterlijke dood
En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden. Gemeente, dat is een merkwaardig teken. Er worden er vijf genoemd, maar de eerste ervan wordt aangekondigd met die opmerkelijke woorden ‘en ziet’. Dat lezen we vooral in de evangeliën altijd weer als er iets heel belangrijks gebeurt. Wat hier komt is dus van groot belang.
Er worden vijf dingen genoemd. Er is een geweldige aardbeving. Misschien zou je verwachten dat er dan staat: ‘En ziet… kijk eens, de hele grond beeft en golft, schudt en wankelt!’ Maar dan staan die woorden ‘en ziet’ er niet. Steenrotsen scheuren doormidden, maar dan lees je ook niet dat er zoiets staat als: ‘En ziet, de rotsen scheuren!’ De graven gaan open. Dat is toch wel heel bijzonder, zo’n graf dat open gaat, zo luguber, zo beangstigend. Misschien zou je verwachten dat er dan staat: ‘En ziet... Die vele, vele doden die levend gemaakt worden. Kijk eens...!’ Maar nee, dat lezen we niet.
Gemeente, het scheuren van het voorhangsel, het eerste teken, brengt nauwelijks geluid met zich mee. Die andere tekenen wel. Die aardbeving, die rotsen die scheuren, die graven die opengaan, die mensen die hun stem verheffen als ze opstaan… En bij dit ene teken, wat zoveel minder opzienbarend is, staan juist die twee woorden: En ziet...
Het is dus wel heel belangrijk, wat daar is gebeurd. Inderdaad, gemeente. Wat is daar dan gebeurd? Er gebeurt iets met een voorhangsel. Dat is waarschijnlijk het grote gordijn dat hangt tussen het heilige der heiligen en het heilige. Er waren meer voorhangsels, maar wellicht wordt dit gordijn bedoeld. Dat grote gordijn was tien meter breed en twintig meter hoog. Dat is heel wat: tweehonderd vierkante meter gordijnstof! Het gordijn was purperrood, hemelsblauw, kopergeel gekleurd, hagelwit, en al die prachtige kleuren waren door elkaar heen geweven en geborduurd tot cherubims, engelen. Het gordijn was al honderden jaren oud. Het had er al eeuwen gehangen.
Wat was het doel van dit gordijn? We weten dat het voorhangsel er voor zorgde dat niemand in het heilige der heiligen kon zien en er zomaar in kon gaan. Niets kon worden opgevangen van wat daar gebeurde. Het was als het ware het middel om de zintuiglijke waarneming tot in dat binnenste heiligdom geheel af te sluiten. Alles wat daar gebeurde was onzichtbaar, onhoorbaar en ontoegankelijk.
Daar ging de hogepriester eenmaal per jaar, op de Grote Verzoendag, naar binnen met een schaal vol van bloed, waarmee hij het gouden verzoendeksel, die gouden plaat op de ark, besprenkelde. Bij de tabernakel en tempel werden allerlei offers gebracht; offers van koeien, ossen, stieren, kalveren, schapen, geiten en vogels. En die offers vonden als het ware hun hoogtepunt in hetgeen eens per jaar plaatsvond in het heilige der heiligen. Daar vloeide het bloed op het gouden verzoendeksel, heenwijzend naar de noodzaak van verzoening van onze zonden.
Allerlei offers vonden oudtestamentisch plaats; echter geen mensenoffers. Pas eenmaal zou het Mensenoffer worden gebracht, als Jezus aan het kruis zou sterven. Hierop wezen al de offers die in het Oude Testament hadden plaatsgevonden.
En juist in het heilige der heiligen was het zo heilig vanwege de ark die daar was. De ark wees op het aanwezig zijn van God te midden van Zijn volk. Die aanwezigheid was dus alleen mogelijk door het bloed. Het was daar zo goddelijk, zo volmaakt (in zoverre het menselijke volmaakt kon zijn); alles vervaardigd naar de wil van God Zelf, Die Bezaleël en Aholiab de gaven had gegeven om dat alles te maken. Zo sprak ons de Grote Verzoendag, en hetgeen in het heilige der heiligen plaatsvond, van de noodzaak van het ontvangen van het verzoenend bloed tot onze zaligheid. Alleen dan kan de geschonden betrekking van ons met God worden hersteld.
U kent de geschiedenis van Uza die de ark aanraakte en ogenblikkelijk daarna gedood werd. De ark was immers te heilig. En waarom? Omdat het de kern was van de godsdienst van het Oude Testament. Dus: Gods aanwezigheid door het offer en het verzoenend bloed.
Is dat ook bij u en mij de kern: het offer? Of gaat het ons slechts om wat uitreddingen, wat tranen, om wat gemoedelijkheid, wat emotie, wat oppervlakkige godsdienstigheid, wat vroomheid of wetticisme, hetgeen uiteindelijk niet meer is dan uiterlijk vertoon, en wettische vormendienst waarvan de Heere zegt: ‘Tekort!’ Dat alles wordt vandaag op de weegschaal gelegd van het goddelijk oordeel wat dan klinkt: ‘Mene, Mene, Tekel Upharsin!’ In eigen woorden vertaald: gewogen, maar te licht bevonden! Het offer is de enige grond en het enige fundament van onze zaligheid.
Nu gaat de Heere laten zien dat die offers van het Oude Testament niet langer meer nodig zijn. En om dat duidelijk te maken, scheurt het grote voorhangsel middendoor. Als een oud gordijn scheurt, hoe scheurt dat dan? Meestal horizontaal. Dan is die stof te oud om nog langer zichzelf te kunnen vasthouden. Dan rafelt het als het ware af. Maar dit gordijn is verticaal gescheurd.
Als een gordijn verticaal scheuren zou, scheurt het altijd van beneden naar boven. Die stof valt als het ware open en trekt een diepe scheur door het kleed. Maar de Heere laat zien dat hier geen mensenhand aan te pas komt, dat het niet te verklaren is vanwege ouderdom of mogelijk een aardbeving, die immers pas later plaatsvond. Het voorhangsel scheurt van boven naar beneden, onmogelijk voor de mens te verklaren en onmogelijk voor onze bevatting.
‘Dit werk is door Gods alvermogen, door ‘s Heeren hand alleen geschied.’ Het is als een prediking van de hemel naar de aarde. Wat voor prediking dan? Wel, dat al die offers van het Oude Testament niet meer nodig zijn. Al dat bloed van stieren en bokken kan de zonde niet afwassen. Jezus heeft immers uitgeroepen: Het is volbracht!
Dat is de prediking van vers 51a: En ziet, het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden. Eén woord onderstreept het. Het zesde en ook wel heerlijkste kruiswoord. ‘Tetelestai’, staat er. Het is maar één woord in het Grieks. Het is volbracht! Voltooid tegenwoordige tijd. Het is allemaal voltooid, maar dan in het heden van het nu.
Wat betekent dat woord Het is volbracht? Gemeente, het is een woord van macht en majesteit hetgeen Jezus aan het kruis heeft uitgeroepen. In de eerste plaats wil het zeggen: ‘Alles is beëindigd.’ Zoals Paulus later zou zeggen: Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd (2 Tim.4:7). Zo heeft Jezus uitgeroepen: Ik heb voleindigd het werk dat Gij Mij gegeven hebt om te doen (Joh.17:4). Het is tot het einde toe af. Mijn leven is af, Mijn werk is af, Mijn lijden is af. Mijn sterven zal het bevestigen. Het is volbracht!
Het is allemaal ook genoeg. Er is volkomen genoeg gedaan. Daar behoeft geen druppeltje bloed van het Oude Testament meer bij. Daar behoeft geen enkel offer van ons meer bij. Daar behoeven geen tranen van Godsgemis en gebeden van Godsverlangen meer bij. Daar behoeft geen godsdienst van farizeeën of schriftgeleerden bij. Daar behoeft ook geen ijver en godsvrucht van de discipelen meer bij. Want Jezus heeft het allemaal volkomen volbracht. En dan is al dat oudtestamentische en alles wat buiten dat offer gebeurde en nog gebeurt, waardeloos voor God.
Voelt u dat? U kunt niets met die voorhangsels van uw ijver en godsvrucht. Als we door dat enige Middelaarsoffer niet geheiligd, gereinigd, gerechtvaardigd en verzoend worden, zal al het onze tekort zijn in die grote dag. De gehele godsdienst van het Oude Testament wordt in één ogenblik waardeloos in het licht van de vergeving van zonden.
Terwijl verloren zondaars en zondaressen staan aan dat vloekhout van Golgotha, wordt daar het binnenste heiligdom geopend. Ziet u daar de ark dan niet staan, wijzend op Hem Die gestorven is als de Ark van het behoud? Zien wij daar de gouden kruik waar het manna eeuwenlang in lag, niet staan? Het wijst op Hem Die als het Brood des levens voor Zijn kinderen de zaligheid verworven heeft. Ligt daar dan niet zichtbaar voor allen die gouden staf van Aaron, die gebloeid had? Het wijst op de Herder der schapen Die Zijn Kerk leidt, rechtvaardig, wijs en zacht.
De toegang tot het binnenste heiligdom is geopend. De toegang tot het Vaderhart is opengegaan, door het offer van de Zoon van God, en gaat nog open voor allen die dat offer leren benodigen, en die gans hulpeloos tot Hem zijn gevloden. Zij gaan leren: Hij wil hen ten Redder zijn.
Jezus’ dood: een priesterlijke dood. En wat is de vrucht daarvan? Wel dit, wat we samen zingen uit Psalm 85, daarvan het eerste vers:
Gij hebt Uw land, o Heer’, die gunst betoond,
Dat Jakobs zaad opnieuw in vrijheid woont;
De schuld Uws volks hebt G’ uit Uw boek gedaan;
Ook ziet Gij geen van hunne zonden aan;
Gij vindt in gunst, en niet in wraak, Uw lust;
De hitte van Uw gramschap is geblust.
O heilrijk God, weer verder ons verdriet,
Keer af Uw wraak, en doe Uw toorn te niet.
Jezus’ dood was een koninklijke dood: En Jezus, wederom met een grote stem roepende, gaf de geest. Een priesterlijke dood: En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden. Maar het is ten slotte ook:
3. Een profetische dood
Zelfs in en na Zijn dood wordt Jezus omringd door tekenen, ons tot lering en onderwijs. De natuur geeft een hoorbare prediking van het lijden en sterven van Jezus door de tekenen die daar plaatsvinden: een aardbeving, gescheurde steenrotsen, opengesprongen graven. En ook in de menselijke omgang door de getuigen van Zijn dood is het een prediking van macht en majesteit, die ons vanavond dit Evangelie van het sterven van Jezus doet horen.
Want u denkt toch niet, gemeente, dat die tekenen zómaar hebben plaatsgevonden? Ze zijn door de Heere bestuurd. En waarom? Wel, om te onderstrepen dat daar nu zo’n gewichtig ogenblik plaatsvond, dat zijn weerga niet kende in alle eeuwen daarvoor en in alle eeuwen die daarna komen zouden. We zongen er samen van: ‘De schuld Uws volks hebt G’ uit Uw boek gedaan.’ En laat dat woord, die profetische tekenen, dan toch eens zien hoeveel zaligheid, verlossing en behoudenis er in deze Jezus te vinden en te ontvangen is!
De aarde beefde. Het was een geweldige aardbeving, die wellicht tot in het verre Azië toe gevoeld werd, zo schreef eens de schrijver Plinius. Een indrukwekkend ogenblik. En al de scharen, ziende de dingen die geschied waren, keerden wederom, slaande op hun borsten. Het gaf geweldige indruk.
Wat is het nodig, gemeente, dat het fundament van ons leven ons wordt ontbloot. Dat we eens gaan zien waar het huis van ons leven op gegrond is. Van nature is het gegrond op het uitstel van de dag van onze bekering. Of misschien op dodelijke gerustheid. Misschien op een conclusie waarmee ik mezelf erbij praat. Misschien op wat gevoel en emotie. De Heere moge die aardbeving eens werken, opdat het gehele fundament van ons leven werd blootgelegd en we zouden zien dat dit enige fundament van zaligheid, het bloedfundament, gekocht door het werk van Christus, zo nodig is.
Wat gebeurt er nog meer? De steenrotsen scheuren. Dat is iets wat in de natuur nauwelijks voorkomt. De Heere heeft die aardbeving daartoe als middel gebruikt. Hij had het echter ook zomaar kunnen doen.
Gemeente, wat het is nodig dat de keiharde steenrots van ons diamanten hart doormidden splijt, en dat de Heere dat stenen hart wegneemt en een vlesen hart geven wil. Dat kan Hij doen, maar dat doet Hij nooit buiten het werk van Christus om. Christus heeft de zaligheid verdiend. En nu laat de gestorven Middelaar door middel van die profetische tekenen zo heel duidelijk zien dat deze zaken zo nodig zijn, maar ook nog mogelijk zijn. Scheurt dan uw hart, en niet uw klederen, en keert weer tot de Heere.
Ook de graven gaan open; zij werden geopend. Van al die graftombes zijn er velen opengegaan. Graven die nog maar net gedolven waren, van mensen die nog maar net gestorven zijn, zo zeggen verklaringen. Velen zijn er opgewekt.
Wat is het nodig dat het graf van óns leven eens opengaat en alles eruit gehaald wordt wat er in ligt. Wat ligt er veel in dat graf dat stinkt voor God, de verrotting is onderworpen, en de ontbinding nabij. Wat is het nodig dat die Koning in het dodelijke graf van ons leven Zijn genade legt en Zijn dierbaar vergoten bloed uitgiet.
Het laatste teken is de opstanding van velen die reeds ontslapen waren. De graven zijn opengegaan en de mensen die er uit opstonden zijn na Jezus’ opstanding in de heilige stad gekomen. Het woordje ‘na’ in vers 53 (‘na Zijn opstanding’) hoort dus bij het vervolg van de tekst, en niet bij het voorafgaande. Dus wanneer we lezen hier lezen: En uit de graven uitgegaan zijnde..., dan wil dat zeggen dat de opgestane doden zich enkele dagen nog wat hebben opgehouden buiten de stad. Waar weten we niet; buiten Jeruzalem in elk geval, in dat doodsdal, in die vallei van Kidron. Pas na de opstanding van de Heere Jezus kwamen zij in de heilige stad. Eigenlijk zou het wat duidelijker zijn als er had gestaan: ‘En uit de graven uitgegaan zijnde, kwamen zij na Zijn opstanding in de heilige stad.’
Wat betekent dat? Wel, gemeente, Christus was de eerste Getuige, de Eerstgeborene uit de doden. Wellicht is Hij na deze heiligen opgestaan, maar Hij is de Eerste geweest Die dat opstandingsevangelie verkondigde door Zijn eigen verschijning in de stad. En uit kracht van Hem, op grond van Zijn bediening, zijn ook deze andere getuigen gekomen. Zij hebben dat woord onderstreept.
De Heere doet dat zo nog. Al die getuigen in de profetische bediening van het Woord hebben maar één boodschap, ook vanavond. Wat is dat dan? Dat alleen in dat kruislijden en verzoenend sterven van de Middelaar, uit liefde tot Zijn kinderen, zaligheid en verlossing te ontvangen is.
Toepassing
Gemeente, wat zou het nodig zijn om zo eens een ogenblik met verwondering en aanbidding bij Jezus’ vloekhout stil te staan. Hoe ligt dat nu in ons hart? We zijn godsdienstig, alleszins godsdienstig, maar hebt u zich ooit al eens één seconde, één ogenblik, verwonderd en met grote eerbied stilgestaan, zwijgend, aan het vloekhout van Jezus? Uit liefde wilde Hij sterven. En alle tekenen die daar, als het rumoer van de natuur, dat sterven omringen, hebben die ene boodschap voor allen die Hem als hun Zaligmaker leerden benodigen en die gans hulpeloos tot Hem leerden vluchten: alleen Uw verzoenend sterven blijft het rustpunt van mijn hart.
Waarom? Daar sterft mijn Koning! Daar sterft mijn Hogepriester! Daar sterft mijn hoogste Profeet! Het kruis van Golgotha, vanuit het koninklijke sterven, predikt ons vanavond: Ik heb de sleutels van de hel en van de dood (Openb.1:18).
Hoor Hem, als de machtige Koning, dan toch niet tevergeefs. Het kruis van Golgotha predikt ons vanuit Zijn priesterlijk werk: Laat u met God verzoenen! (2 Kor.5:20) Hoort Hem, als de gewillige Hogepriester, dan toch niet tevergeefs! En het kruis van Golgotha predikt ons vanuit het profetische van Jezus’ sterven: Kom tot de wateren! (Jes.55:1) Hoort Hem, als de allerhoogste Profeet, dan toch niet tevergeefs!
Mag ik het vanavond samenvatten? Er staan vier letters boven het kruis: INRI - Jezus, Nazaréner, Koning (in het Latijn: Rex) der Joden. Ik zie er nog drie bij staan: ‘KOM!’
O zondaar, zondares, kom dan tot het kruis van Golgotha, opdat u eeuwig behouden zou mogen worden! Dat is de nodiging die op Goede Vrijdag uitgaat van Jezus’ vloekhout.
Het kruis van Jezus is ook zo troostvol, namelijk voor allen die door Goddelijk licht geleid mochten komen. De troost is deze: eens is Jezus’ kruis niet meer nodig. Dan behoeven de zonden niet meer afgewassen te worden. Dan zal het nooit meer worden gehoord: Het is volbracht! Maar dan zal het eeuwig klinken op die Goddelijke snaren, op die heilstrompet en op die Godsbazuin: Het is geschied! En Jezus zal dan gaan zeggen, en het zal zijn weerklank vinden in de harten van allen die tot Hem gekomen zijn: Ik ben de Alfa en de Omega; het Begin en het Einde. Ik zal de dorstige geven uit de fontein van het water des levens voor niet (Openb.21:6).
Dan zal het eeuwig zijn: Het is volbracht! Omdat wij hier lezen en overdachten: En Jezus, wederom met een grote stem roepende, gaf de geest.
Amen.
Slotzang: Psalm 85: 4
Dan wordt genâ van waarheid blij ontmoet;
De vrede met een kus van ‘t recht gegroet;
Dan spruit de trouw uit d’ aarde blij omhoog;
Gerechtigheid ziet neer van ‘s hemels boog;
Dan zal de Heer’ ons ‘t goede weer doen zien;
Dan zal ons ‘t land zijn volle garven biên;
Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht,
Hij zet z’ alom, waar Hij Zijn treden richt.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Een zaaier ging uit…’ (deel 27)