Ds. L. Terlouw - Jesaja 26 : 10 - 12

Gods daden in bevrijding

Jesaja 26
Bewezen goedheid
Bestraffing vanwege de verachting
Belofte van eeuwige vrede

Jesaja 26 : 10 - 12

Jesaja 26
10
Wordt den goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid, hij drijft onrecht in een gans richtig land, en hij ziet de hoogheid des HEEREN niet aan.
11
HEERE! is Uw hand verhoogd, zij zien het niet; maar zij zullen het zien, en beschaamd worden, vanwege den ijver over Uw volk, ook zal het vuur Uw wederpartijders verteren.
12
HEERE! Gij zult ons vrede bestellen, want Gij hebt ons ook al onze zaken uitgericht.

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 118: 7
Lezen : Jesaja 26
Zingen : Psalm 33: 5, 10
Zingen : Psalm 77: 7
Zingen : Psalm 46: 5

Wij willen, met Gods hulp, met u overdenken wat u vindt in Jesaja 26, de verzen 10 tot en met 12:

 

Wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid, hij drijft onrecht in een gans richtig land, en hij ziet de hoogheid des Heeren niet aan.

Heere, is Uw hand verhoogd, zij zien het niet; maar zij zullen het zien en beschaamd worden, vanwege de ijver over Uw volk, ook zal het vuur Uw wederpartijders verteren.

Heere, Gij zult ons vrede bestellen, want Gij hebt ons ook al onze zaken uitgericht.

 

Deze tekst spreekt over: Gods daden in bevrijding.

 

We staan stil bij:

1. Bewezen goedheid

2. Bestraffing vanwege de verachting

3. Belofte van eeuwige vrede

 

Gods daden in bevrijding.

1. Bewezen goedheid;

daarvan lezen we in het tiende en het elfde vers; we lezen over genade die bewezen wordt (vers 10a), we lezen over verkeren in een gans richtig land (vers 10b) en we lezen in vers 11a: Heere, is Uw hand verhoogd… Bewezen goedheid.

2. Bestraffing vanwege verachting;

zoals we dat vinden in de verzen 10 en 11: Wordt de goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid, hij drijft onrecht in een gans richtig land, en hij ziet de hoogheid des Heeren niet aan. Heere, is Uw hand verhoogd, zij zien het niet; maar zij zullen het zien en beschaamd worden, vanwege de ijver over Uw volk, ook zal het vuur Uw wederpartijders verteren.

3. Belofte van eeuwige vrede;

als er staat in het twaalfde vers: Heere, Gij zult ons vrede bestellen, want Gij hebt ons ook al onze zaken uitgericht.

 

1. Bewezen goedheid

 

Op 5 mei staan we stil bij de bevrijding. Meer dan zeventig jaar leven in vrijheid, wat betekent dat voor ons, en hoe leven wij onder die vrijheid? Er zijn nog enkele mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt. Zij hebben het oorlogsleed ervaren, in het verlies van geliefden, onderduiken, wellicht gezien hoe de bommen vielen, bijvoorbeeld op Rotterdam. Daar kleurde door dat bombardement de lucht aan de horizon rood, omdat Rotterdam brandde. Wat een puin heeft de oorlog aangericht, ook in de oorlogsdagen die volgden op de verwoesting van Rotterdam. Ook in allerlei bombardementen die werden uitgevoerd, door de V-1’s (de zogeheten vliegende bommen) die door de lucht gingen om de geallieerde legers van het lijf te houden.

Wat bracht de oorlog teweeg aan honger, in de Hongerwinter van 1944. In het westen van het land kom je mensen tegen die daar nog over spreken, hoe erg de honger was en hoe ze probeerden hun kinderen in leven te houden.

Vele doden vielen in het oorlogsgeweld, vele doden vielen vanwege de honger, vele doden vielen in concentratiekampen, vele doden vielen op plaatsen waar jonge mannen te werk werden gesteld in Duitsland.

Maar er kwam bevrijding! Er kwam leven in vrijheid in ons vaderland, er kwam een ongekende toename van de welvaart.

 

Als we dat allemaal niet zo hebben meegemaakt, dan heb je er vast van gehoord op school. De juffrouw of de meester heeft er van verteld, wat er allemaal gebeurde in de oorlog. Hoe de Joden gepakt werden, hoe de Joden naar de gaskamers gebracht werden en om het leven kwamen. Bij honderdduizenden zijn ze vergast.

Als je in die concentratiekampen komt, zoals Dachau en andere, dan word je stil van het leed dat daar is geschied. Het ombrengen van mannen, vrouwen, maar ook jongetjes en meisjes van tien jaar, zes jaar, zeven jaar, die in de gaskamer om het leven kwamen.

Dan heb je gehoord van jongens en meisjes die na de oorlog uitzagen naar de terugkeer van hun vader, maar hun vader kwam niet terug. Dan heb je gehoord hoe in Putten het grootste deel van de mannelijke beroepsbevolking van het dorp is weggevoerd. Van hen kwamen er 552 om het leven. In één keer waren er honderden gezinnen zonder vader. Moeder stond daarna alleen voor de opvoeding van de kinderen.

 

De welvaart is nadien toegenomen. Daar weet je misschien eigenlijk helemaal niets van, maar laat ik je een voorbeeld geven. Een jongen kreeg op zijn twaalfde verjaardag rond 1965 van zijn vader en moeder een klein wekkertje dat je moest opwinden. Dat kostte twaalf gulden; een cadeautje van twaalf gulden.  Wat was hij er blij mee! Maar zijn vader was eigenlijk boos, want het was te duur, dat cadeau van twaalf gulden…

Stel je voor dat jij twaalf wordt en jij krijgt een cadeautje van twaalf euro. Ik zie je al kijken als je het uitgepakt hebt. ‘Is dít het? Waar is het andere cadeautje dat ik ook krijg, want ik krijg toch zeker nog wel wat? Twaalf euro stelt toch zeker helemaal niets voor, ik krijg van mijn vrienden nog een groter cadeau als zij op visite komen!’ Dat tekent de toename van de welvaart: geen cadeautje van twaalf euro, maar van vijftig, zeventig, misschien wel van tachtig euro. En dan nog de cadeaus van opa en oma…

Toename van de welvaart blijkt uit de toename van de hoeveelheid geld dat we hebben te besteden; geld dat we kunnen uitgeven in de winkels of aan van alles en nog wat.

 

Waar kwam die bevrijding vandaan? Hoe is het nu gekomen dat we bevrijd zijn van de Duitsers?

Dan zeg je: ‘Dat weet ik wel, dat kwam door die vliegtuigen van de Engelsen. De Engelsen hadden een heleboel vliegtuigen en die vlogen hier ’s nachts over. Die gingen naar het Ruhrgebied en die bombardeerden daar alles plat, zodat de Duitsers geen tank meer konden bouwen en daardoor niets meer overhielden om oorlog te voeren. En ze bombardeerden die Duitse troepen ook; de Engelsen waren sterk met die vliegtuigen! En toen kwamen de Russen, de Engelsen, de Canadezen, de Amerikanen met hun tanks, en het was geweldig hoe zij konden vechten. De Duitsers móesten wel terugtrekken. Het is dankzij de geallieerden dat we zijn bevrijd!’

 

Als het gaat om de welvaart, dan zegt u misschien wel: ’Ik heb de dertiger jaren meegemaakt. En de tijd na de oorlog, daar weet ik ook alles van: dat we geen dubbeltje hadden om uit te geven. Maar we hebben er voor gewerkt hoor, wij hebben er vreselijk hard voor gewerkt, en daardoor is de welvaart zo toegenomen. De welvaart is mijn verdienste vanwege mijn arbeidskracht. Vanwege het vernuft, het verstand en de slimheid waarmee wij te werk zijn gegaan na de Tweede Wereldoorlog.’

 

Spreekt de Bijbel er ook zo over? Spreekt Jesaja er ook zo over?

Als het gaat over bevrijding van vreemde machten, laten we dan eens luisteren wat de profeet Jesaja, en door hem de Heere Zelf, te zeggen heeft.

Jesaja heeft wel meer dan veertig jaar geprofeteerd, gepreekt in Jeruzalem. Hij is zo’n 740 jaar voor Christus begonnen. Hij heeft geprofeteerd onder Achaz, Hizkia en de koningen die daarna volgden. Steeds opnieuw heeft hij op de straten van Jeruzalem moeten verkondigen: Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw (Jes. 1:18).

Maar dat hadden ze helemaal niet nodig in Jeruzalem, het ging best wel goed en ze offerden nog, dus ach, laat Jesaja maar praten. Jesaja had het er over dat Jeruzalem verwoest zou worden, zoals Samaria, dat tijdens de dagen dat Jesaja profeteerde verwoest is. Maar gelukkig waren er ook andere predikers die zeiden: ‘Vrede, vrede, geen gevaar, Jeruzalem wordt niet verwoest, want daar staat de tempel, daar woont God, er kan echt niks gebeuren in Jeruzalem!’

 

Maar Jesaja ging door met profeteren: Het oordeel van God zal zeker komen, Jeruzalem en de tempel zullen zeker verwoest worden. Dat zal gebeuren vanwege de zonden en de ongerechtigheid in Jeruzalem, in dat godsdienstige Jeruzalem.

Maar Jesaja mocht en moest ook verkondigen dat er na zeventig jaar verlossing zou komen, dat er bevrijding zou komen uit de ballingschap. Jeruzalem zou uit het puin herrijzen, de tempel zou weer herbouwd worden en God zou weer wonen in het midden van Zijn volk. En wat nog veel groter is: die Knecht des Heeren zou dan komen. Veler overtredingen zou Hij wegdragen, tot behoud, tot eeuwig behoud.

Zijn het de verdiensten van Daniël en zijn vrienden dat ze terug mogen keren uit ballingschap? Want Daniël vreesde de Heere. Daniël bad daar. Daniël waarschuwde. Daniël kon dromen uitleggen, en hij en zijn vrienden bogen niet voor de afgoden.

Het zal vanwege Daniël en vanwege zijn vrienden en vanwege Gods volk zijn, dat er een terugkeer komt uit de ballingschap…

Hoe leefden de weggevoerde mensen in de ballingschap? Hoe leefden Gods kinderen onder het oordeel in de jaren 1940 tot 1945? Jesaja vertelt het, hoe Gods volk in Babel en door alle eeuwen heen leeft onder het rechtvaardig oordeel van God. Leest u maar in het achtste vers: Wij hebben ook in de weg Uwer gerichten U, o Heere, verwacht; tot Uw Naam en tot Uw gedachtenis is de begeerte onzer ziel.

Dus Jesaja heeft eigenlijk gezegd: ‘Het kan nooit om mij, want wij en onze vaderen hebben gezondigd. God zal nooit meer naar Israël in ballingschap, nooit meer naar Jeruzalem omzien. Toch, God heeft heil beloofd, verlossing door die grote Davidszoon.’ Hij heeft het mogen verkondigen: Immanuël komt! Een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren (Jes. 7:14). Wat heeft Jesaja en wat heeft Gods volk daarin verwachting gehad! Vanwege wie wij zijn, wie zij zijn, kon het niet en kon het nooit, maar bij de Heere kan het alleen.

 

Wie bidt er zo vandaag? U zegt misschien: ‘Maar wij leven niet in de tijd van de Tweede Wereldoorlog. Wij leven niet in oorlog vandaag, integendeel, wij leven in een vrij land.’ O ja, gemeente, zijn we zo vrij? Jazeker, we waren destijds een door de Duitsers bezet gebied. Maar hoe is het nu? Zal ik het u zeggen? We zijn bezet gebied. Waardoor zijn we nu bezet? Door de welvaart, door het geld willen verdienen, we zijn bezeten van het hier en van het nu.

 

Hoe zal daar ooit verandering in komen? Want mijn ziel kleeft na ontvangen genade aan het stof, moet David uitroepen. Wij zouden het moeten uitroepen: ‘Wij moeten ook in de weg Uwer gerichten verdrinken, eeuwig omkomen in de vloed van de welvaart. We moeten omkomen, omdat we in de kerk komen om even wat uit te rusten, in gedachten de planning te maken voor de week die weer voor ons ligt.’ Wij hebben ook in de weg Uwer gerichten U, o Heere, verwacht; tot Uw Naam en tot Uw gedachtenis is de begeerte onzer ziel (vers 8).

Nee, het is Gods genade alleen dat er verandering komt. Dat lezen we in het tiende vers.

Er wordt genade bewezen, genade van terugkeer uit ballingschap, genade van het vertrekken van de Assyriërs als die de stad belegeren onder Hizkia.

 

‘Genade?’, zegt een kind, ‘Ik dacht dat genade eigenlijk altijd te maken had met je hart. Genade betekent toch dat je een nieuw hart krijgt, dat je bekeerd wordt?’

Ja, dat betekent genade ook, maar je hebt algemene genade en je hebt bijzondere genade. Dat weet je misschien nog wel van de catechisatie. Bijzondere genade ziet op een nieuw hart dat je krijgt; bekering in je hart en in je leven, dat je Christus mag leren kennen. Dat heeft met bijzondere genade te maken, daar deelt Gods volk in.

Maar algemene genade, dat is Gods gunst, Gods goedertierenheid, ook in het tijdelijk leven. Het brood dat u gegeten hebt vandaag, dat was een bewijs van Gods gunst, van Gods goedertierenheid.

 

Waarom gebruikt Jesaja hier het woord ‘genade’?

Opdat we zouden beseffen dat alles wat we in het tijdelijk leven krijgen, onverdiend is. Het zijn genadegaven van God. Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben (Klaagl. 3:22).

Ik heb vandaag met één zonde, met één zondige gedachte al verdiend dat ik eeuwig zal sterven. Ik leef nog, ik adem nog, mijn hart klopt nog, ik zit hier nog, en dat is Gods goedertierenheid, Gods genade, Gods onverdiende genade.

Het is Gods genade dat de ballingen mogen terugkeren uit ballingschap, zowel degenen die God vrezen als degenen die God niet vrezen. Dat er in Nederland bevrijding kwam op 5 mei 1945, dat is genade. Dat God aan Nederland gedacht, zodat die tijd van de vreemde overheersing voorbij is, ondanks onze zonden, ook in oorlogstijd, ondanks onze zonden, iedere dag weer, dat is genade.

 

Maar als hier gesproken wordt over ‘genade’, wijst dat erop dat het van Gods kant alleen komt. Als het woord ‘genade’ gebruikt wordt, dan wil dat nog méér zeggen. Het verwijst  ons voor wat betreft de bevrijding naar de Heere en Zijn gunst. Het wil ons voor heel het leven binden aan Gods genade. Bij dagen en bij nachten zullen we dan van het gegevene, van Gods genadegave in het tijdelijk leven, willen leven.

 

Een raar voorbeeld misschien, maar het maakt het misschien wel duidelijk: als u de hond die u thuis hebt, niets te eten geeft, dan sterft hij van de honger. Maar als u opstaat, staat dat beest ook op, want dat dier weet dat hij van het gegevene moet leven. Hij komt naar u toe en hij doet heel aardig om toch maar wat te krijgen. Dat doet dat beest steeds opnieuw. Dat beest moet van het gegevene leven. Wat zal genade in het tijdelijk leven ons moeten verbinden aan de Gever van al het goed!

Dat is het eerste waar Jesaja over spreekt als het gaat over Gods daden in bevrijding: Gods gunst, Gods genade wordt bewezen.

 

Dan het tweede. We lezen dat ze worden gebracht in een gans richtig land. Terug in Israël, het land vloeiende van melk en honing, maar ook het land waar Gods stem klinkt, waar Gods Woord klinkt, waar de offers roken, waar de weg wordt gewezen van Gods Woord. Waar opgeroepen wordt tot bekering, waar zonden worden aangewezen, waar één weg tot eeuwig behoud wordt gewezen.

Wij kunnen ons niet vergelijken met Israël, dat moeten we ook nooit doen, want de Joden zijn Gods uitverkoren volk. De Joden hebben een bijzondere plaats in de geschiedenis van deze wereld en de heilsgeschiedenis van deze wereld; een plaats die ze niet verloren hebben maar nog altijd hebben.

Maar toch, in de oorlogstijd raakten de kerken vol. Mensen voelden in de nood van de oorlog: niemand kan ons helpen, en Koningin Wilhelmina zit aan de overkant, laten we nu toch maar naar de kerk gaan. De kerken raakten vol, er werd gebeden tot God om bevrijding. En er kwám bevrijding. De rechtstaat werd hersteld, dat betekent: we wonen hier niet in een land waar ieder maar doet wat goed is in zijn ogen , waar ik met het goed van een ander en met het leven van een ander maar doe wat mij goeddunkt. Nee, zo kan het in Nederland nog niet. Wij leven in een land waar rechtsbeginselen worden gehandhaafd. Waar het recht, ook al struikelt dat op de straten, wordt gehandhaafd. Wij leven in een samenleving waar betrekkelijke vrede heerst, terwijl in Afrika de ene stam tegen de andere stam opstaat. Maar daar is tussen dorpen en steden in ons land geen sprake van.

Dat heeft te maken met het leven in een richtig land. En – wat veel belangrijker is – dat Gods Woord nog in ons vaderland is en dat Gods Woord nog in ons vaderland klinkt. Dat God nog oproept tot bekering, dat God onze zonden en schuld aanwijst. Maar dat God ook onder ons een weg tot behoudenis in Zijn Zoon laat verkondigen, zoals in de dagen na de ballingschap Haggaï en Zacharia dat moesten doen.

Dat is dus het tweede. Gods genade was het eerste; Gods algemene genade die zij ontvingen en die wij ontvangen. Leven in een richtig land, dat is het tweede. Gods Woord blijft in ons land nog klinken.

 

Het derde is wat we lezen in het elfde vers: Heere, Uw hand is verhoogd.

Wat betekent dat, Uw hand is verhoogd? Als je in Jesaja’s dagen aan een jongetje zou vragen op de straten van Jeruzalem: ‘Zeg, weet je wat dat betekent, dat Gods hand verhoogd is?’, hij zou je aankijken en zeggen: ’Weet u dat niet? Ik zal u zeggen wat het betekent. Toen Israël in Egypte slavenvolk was en toen Israël verdrukt werd en de jongetjes in de Nijl werden geworpen en Israël zou omkomen in Egypte, toen heeft God dat volk uit Egypte bevrijd. Toen heeft Hij plagen gebracht en toen heeft Hij Zijn hand verhoogd door dat volk uit te leiden en een pad te banen door de Rode Zee. En God heeft Zijn hand verhoogd om het volk Israël te dragen zoals een vader zijn kinderen draagt.’

Dat betekent het. Als God Zijn hand verhoogt, dan zie je daden van verlossing uit Gods hand. Die verhoogde hand van God zal ze terugbrengen uit ballingschap. God zal Zijn macht, Zijn almacht tonen.

 

Maria zingt er ook van, als zij bij Elisabet is, van die hand die verhoogd wordt. Als zij mag weten dat de Zaligmaker uit haar geboren zal worden, dan zingt zij van die sterke hand van God die over haar verhoogd is. Die hand maakt dat in haar moederschoot het Kindje groeit, Wiens Naam is Zaligmaker, Jezus. Zaligmaker van haar zonden. Maria kon, met haar zestien jaar, niet buiten die verhoogde hand in de komst van de Zaligmaker van zondaren.

En in de Openbaring aan Johannes op Patmos lezen we van de Koning der koningen, Die is opgevaren ten hemel en zit aan de rechterhand Gods. Hij is de verhoogde hand. Hij is de rechterhand van Zijn Vader en Hij regeert met macht, met almacht, met kracht, dwars door alle tegenstanden heen. Hij verbreekt de zegels van dat boek. Hij maakt dat Zijn rijk komt, dwars door oorlogen heen, dwars door bezettingen van welvaart heen. Hij maakt dat van geslacht tot geslacht Zijn Woord klinkt. Zijn Woord, dat jongeren en ouderen stilzet op hun levensweg, dat jongeren en ouderen omkeert, ze afkeert van de wereld en ze leert dat ze niet kunnen buiten een nieuw hart, buiten de Zaligmaker van zondaren.

 

We gaan naar onze tweede gedachte. Gods daden in bevrijding. Als eerste: bewezen goedheid. Als tweede:

 

2. Bestraffing vanwege verachting

 

Wat werkten die machtige daden van God tot bevrijding uit, wat werkte die terugkeer uit ballingschap uit, wat werkte het uit dat men weer verkeerde onder de wijnstok en de olijfboom? Op de boerderij, leest u in het tiende vers, wordt de goddeloze genade bewezen. Als de Heere spreekt over die teruggekeerde ballingen die daar zitten op een boerderij, die zich inspannen om hun boerderij en hun akkers weer in gereedheid te brengen, en ziet hoe zij oogsten en geld bij geld vermeerderen, dan spreekt Hij over ‘goddelozen’.

Ze waren niet verlost geworden als God Zijn hand niet had verhoogd. Maar ze leven zonder God, ze hebben God niet nodig. Het zijn slechte – zo staat het er eigenlijk letterlijk – kwade, boze mensen.

Ze ontvangen het van God en ze brengen het door zoals de verloren zoon zijn erfenis doorbrengt. En ze leren geen gerechtigheid. Dat staat er achter: Hij leert evenwel geen gerechtigheid. Hij leert niet de weg gaan van de Heere en Zijn Woord, hij blijft zijn eigen weg volgen. Ondanks dat oordeel dat gekomen is en ondanks de bevrijding die kwam.

Voortgaan op onze eigen weg, ondanks dat God Zijn hoogheid, waar dit vers ook over spreekt, Zijn majesteit en heerlijkheid toonde in Zijn oordelen en bevrijding. Zij zagen Zijn hoogheid niet. Zij hadden genoeg aan het hier en nu.

 

Hoe is het in ons vaderland? We zijn bevrijd, de welvaart is toegenomen, maar het aantal goddelozen, dat leeft zonder God, in de kerk en buiten de kerk, dat het uit kan houden buiten God, dat is niet minder geworden, maar dat aantal is alleen maar vermenigvuldigd.

Iemand zei eens: ‘Dominee, dertig, veertig, vijftig jaar terug, kon je ze aanwijzen in de gemeente die de Heere dienden en vreesden. Men kon zo een aantal namen opnoemen.’ Hij zei: ’Noemt u nu eens een stelletje namen op vandaag, van mensen die de Heere vrezen. Maar tóen waren er straten rond de kerk met woningen waar Gods kinderen woonden, waar het psalmgezang ‘s avonds de straat vervulde. Er werd niet alleen met de mond maar ook met het hart gezongen.’ Waar zijn ze gebleven in onze woonplaats en in andere plaatsen?

Ze zíjn er nog. En als ze mij zo’n vraag stellen, dan zeg ik tegen zo iemand: ‘Zouden ze er dan helemaal niet meer zijn? Zou God niet meer werken vandaag?’

Ik weet zeker dat je er nu ook nog wel op kunt noemen. Dan komen er ook nog wel namen van kinderen van God waar men jaloers op is. Jaloers op de tere vreze des Heeren. Kinderen van God die niet leven voor het hier en nu, maar waar het leven op zondag en maandag tot zaterdag gestempeld is door de verborgen omgang met God.

Vandaag hoor je jongeren nóg zeggen: ’Ik wilde wel dat ik net zo leefde als hij of zij.’ En de goddelozen gaan maar voort op hun eigen weg…

 

Maar als je de oorlog niet hebt meegemaakt, denk je misschien: wat moet ik daar nu mee? Je bent toch weleens ziek geweest? Je vader is vast wel eens ziek geweest, of je opa en je oma. En toen heb je ernstiger gebeden en toen luisterde je beter naar de Bijbel. En door dat ernstiger bidden en beter luisteren, bleven teksten uit de Bijbel je bij.

Zo kun je bij een zieke op bezoek komen, die zegt: ‘Vreselijk zoals het met mij is, maar ik hoorde Gods Woord en onder het bidden… zou het waar zijn dat mijn ziekte gebruikt kan worden tot bekering, voor een jongere of oudere?’ Maar als ze beter zijn zie je zo dikwijls dat ze verder gaan op hun eigen weg, en als je daar nog eens op terug komt, zeggen ze: ‘Ja, maar dat was toen, er zijn zoveel andere dingen nu. Daar wil ik nu niet verder over praten, dat heeft afgedaan.’

En de goddelozen gaan maar voort op hun eigen weg… Gods hoogheid en Zijn macht zien ze niet, ook niet in het dagelijks leven.

 

Die bevrijding, die terugkeer uit ballingschap, dat moeten ze toch gezien hebben?

Moet u horen wat Jesaja daarvan zegt in vers 11: Heere, is Uw hand verhoogd, zij zien het niet. Zij – dat zijn de goddelozen – zijn er blind voor. Maar er komt een ogenblik, dan zullen zij zien dat God het gedaan heeft. Wanneer? Als ze de bevrijding herdenken deze week, of toen ze na zeventig jaar ballingschap verlost werden? Nee. Weet je waar Jesaja op wijst, wanneer zij het zullen zien? Als zij sterven en voor Gods rechterstoel zullen staan, dán zullen zij het zien.

Dan zullen zij beschaamd zijn. Dat betekent dat ze zullen zeggen: ‘Die dominee had toen tóch gelijk, dan is het tóch waar geweest wat ze op catechisatie zeiden.’ Maar op dat moment zal het eeuwigheid zijn. Eeuwig zullen ze roepen: ‘Had ik maar, had ik maar…’ Beschaamd zijn wil zeggen: eeuwig ondergaan door eigen schuld. Niet gewild te hebben dat Hij Koning over mij zou zijn. Niet hebben willen buigen en bukken onder die hand die Hij verhoogt in oordelen en in zegeningen.

 

Zij zien het niet. En u? En ik?

Een gedoopt voorhoofd. Mensen van het verbond, net als de Joden, die besneden waren. De God van dat verbond, de Heere Zelf, spreekt hier keer op keer in Jesaja 26. We leven verder op onze eigen weg, zoekend naar onze eigen eer, en we houden de wereld en de duivel tot een bondgenoot. Maar de Heere wandelt ons nog na in Zijn ijver, in Zijn liefde, en nog roept Hij: ‘Waar zijt gij?’

Gemeente, jongeren en ouderen, waar zijt gij? Zo riep de Heere Adam en Eva tevoorschijn vanachter het struikgewas. Daar stonden zij toen met die vijgenbladeren om, want zij schaamden zich voor God en voor elkaar, vanwege hun naaktheid en vanwege hun zonden.

Maar toen was het nog niet te laat, zoals het ook nu nog niet te laat is, om in het heden der genade in onze schaamte te buigen en om het uit te roepen: ‘Wij hebben gezondigd, wij zijn van het heilspoor afgegaan. Wees ons genadig, Heere! Ik zal gedenken hoe voor deze, ons de Heere heeft gunst bewezen.’

Dat gaan we samen zingen uit Psalm 77 vers 7:

 

‘k Zal gedenken hoe voor dezen

Ons de Heer’ heeft gunst bewezen;

‘k Zal de wonderen gadeslaan,

Die Gij hebt vanouds gedaan;

‘k Zal nauwkeurig op Uw werken,

En derzelver uitkomst merken,

En, in plaats van bitt’re klacht,

Daarvan spreken dag en nacht.

 

Het gaat over Gods daden in bevrijding, en dan staan we in onze derde gedachte stil bij:

 

3. Belofte van eeuwige vrede

 

Welke vragen heeft u overgehouden na de tweede gedachte? Ik zou het u wel één voor één willen vragen. Met welke vragen zit u nu, na wat u gehoord hebt uit de tekst, uit de prediking van Jesaja?

Gods daden waren er, maar de mensen bleven goddeloos. Gods daden waren er, maar de mensen zagen het niet. Gods daden waren er, maar de mensen gaan voor eeuwig ten onder. Gods daden zijn er, meer dan zeventig jaar na de bevrijding, maar we leven zonder God. Gods daden zijn er, maar ik zie God niet, ik merk God niet op. Gods daden zijn er, maar eeuwige versmaadheid zal mijn deel worden.

 

Misschien zegt u: ‘Ik heb geen vragen, het is mij allemaal wel duidelijk wat Jesaja zegt.’ Vreselijk, vreselijk toch, dat wij zo in de kerk zitten, dat er geen vraag overgebleven is! Dat het van binnen in ons niet roept: ‘Heere, hoe moet het dan ooit goed komen met mij en mijn kinderen? Als het zo gesteld is met het volk der Joden na de ballingschap, als het zo gesteld is met mij en mijn kinderen in ons leven, hoe moet het dan ooit goed komen?’

 

Wie zit er vandaag met de vraag hoe het toch goed moet komen met de Heere? Hoort u dan eens waarmee het twaalfde vers begint: Heere! Op Zijn Naam kunt u aan, want Zijn Naam is ‘Ik zal zijn Die Ik zijn zal’, ‘Ik ben Die Ik ben’. Het woord dat Ik spreek zal zeker vervuld worden. Welk woord? Gij zult ons vrede bestellen, want Gij hebt ons ook al onze zaken uitgericht.

Heere, Gij bestelt vrede, Gij zorgt voor vrede. Gij zorgt niet alleen dat op aarde oorlogen ophouden en dat we in betrekkelijke vrede hier samenleven. Dat we niet als een Kaïn onze naaste doodslaan. Dat we niet uitleven wat die Duitse vaders uitleefden, die thuis zo lief waren voor hun kinderen, maar als ze in het concentratiekamp kwamen, beesten waren. Ze hadden behagen in iedere dode die viel.

Het leeft in ons eigen hart dat we beesten van mensen zijn. Ik heb daarin echt genoeg aan mezelf. De Heere heeft vrede besteld. Hij heeft ons beestachtige gedrag beteugeld, zodat we al meer dan zeventig jaar in vrede mogen leven in ons vaderland. Dat is een grote reden tot dankbaarheid.

Het gaat niet alleen om díe vrede in onze tekst. Heere, Gij zult ons vrede bestellen. Weet u om welke vrede het ook en vooral gaat? Vrede die God van eeuwigheid af besteld heeft naar Zijn raad en welbehagen. De vrede die Hij heeft besteld bij een Held, in die sterke Held, in Zijn Zoon. Vrede die besteld is, niet voor zeventig jaar of langer, vrede niet voor een leven lang op aarde, maar vrede van eeuwigheid tot eeuwigheid.

Vrede als eeuwige gelukzaligheid, vrede die gegrond is in het recht van God. Volle vrede, volkomen vrede, vrede die God alleen schept en herschept op deze aarde, vrede die verworven is naar Gods raad en welbehagen, in de Vredevorst voor vijanden. Volle vrede voor goddelozen die God de oorlog verklaarden.

 

Hoeveel vijandschap er ook is in ons hart, Zijn vrede is sterker, omdat Hij als Vredevorst afdaalde naar deze aarde. En als Vredevorst streed Hij Zijn strijd tegen de boze. Hij streed Zijn strijd tegen de zonde, tegen de toorn van God, tegen de eeuwige onvrede waarin Hij wegzonk. Maar op de Paasmorgen verrijst Hij! Dan heeft Hij vrede verworven over de macht van de dood. Hij heeft de macht van de vorst der duisternis overwonnen, ten onder gebracht, hier op deze aarde.

Hij heeft in die strijd alles overwonnen. Hoe vol vijandschap u ook bent, hoe de zonden u aanklagen in die dodelijke vijandschap, Zijn leven, Zijn vrede is sterker en overwint alle tegenstand.

 

Gij zult ons vrede bestellen – daar gaat het dan om – want Gij hebt ons ook al onze zaken uitgericht. Hij heeft de vrede niet alleen verworven, maar Hij past het ook toe in het hart en leven van zondaren. Niet voor vijftig procent, niet voor zeventig procent, maar voor honderd procent. Daarom is er nog een antwoord, en maakt Hij dat antwoord waar in het leven van verloren zondaren die niet weten hoe het verder moet in hun leven: Hij heeft al onze zaken, voor ons en in ons uitgericht.

 

Hoe gaat dat dan, wanneer gebeurt dat dan? Is dat uw vraag? Hoe gaat dat dan, hoe richt God dat dan uit, dat die vrede ons deel wordt?

Door Zijn roepstem te laten horen, door Zijn Woord te laten klinken. Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven (Joh. 5:25).

Doden zullen horen de stem van de levende God. Daarin richt Hij het uit, ook vandaag nog. Dan leert Hij dat we met een heilig God te doen hebben. Dat wij onheilig zijn, zoals Calvijn dat ook schrijft op de eerste bladzijde van de Institutie. Dat de vijand van God niet dáár leeft, buiten de kerk, maar dat die vijand in ons eigen hart leeft. En dat die vijand door onszelf niet te beteugelen is.

Hij richt die ganse zaak door mij dát te laten zien. Hij richt het uit, als ik neerval in smeking en geween en uitroep met de tollenaar: O God, wees mij zondaar genadig! (Luk. 18:13). Hij richt het uit als de vraag is of er nog een weg is om die welverdiende straf te ontgaan en wederom tot genade te komen. Dat gericht bij God, maar ook mijn zien op mijn rechteloosheid en mijn onmogelijkheid… Wie zal voor mij betalen? Ik heb geen penning, alleen maar vuile, vieze zondaarshanden. Heel mijn bestaan is onrein.

Dan komt er zicht op de Vredevorst, Die tussentreedt voor zo één als ik ben. Zijn doorboorde handen zijn dan uitgericht voor mij, om genezing, vergeving en het recht op het eeuwige leven te bewerken.

 

O, wat is die Vredevorst dan dierbaar in de weg die Hij ging in Zijn vernedering, maar ook in de weg die Hij ging in Zijn verhoging. Jezus Christus, onze Heere, eeuwig wonder als Hij verschijnt in de gedaante van Zijn Woord, in Zijn middelaarsbediening, als Hij dat bloed sprengt.

Mijn vuile zondaarsbestaan verdwijnt als Hij mij met dat hysop ontzondigt in Zijn bloed. Wat is dat een eeuwig wonder! Zo vind ik rust in mijn Koning en mijn God, bij Zijn altaren. O, wat wonderlijk als klinkt: ‘Mijn vrede, die Ik verwierf, Mijn vrede geef Ik u en bij die vrede bewaar Ik u.’ En dat voor een dode zondaar, die Hij in dat leven doet delen, in het leven dat nooit vergaat, in het leven dat blijft in alle eeuwigheid.

 

Vers 19 zegt: Uw doden zullen leven, ook mijn dood lichaam, zij zullen opstaan; waakt op en juicht, gij die in het stof woont! Opstaan, opwaken, juichen zúllen zij, vanwege deze Schuilplaats, deze Rotsteen, vanwege deze Hulp en deze Bevrijder. Ik kom nooit verder dan: ‘Schoon ik arm ben en ellendig…’ En toch, hoe meer ik zie dat ik arm ben en ellendig, des te wonderlijker is het dat Hij denkt aan mij, mijn Hulp en mijn Bevrijder.

Daarom jubelt Jesaja het uit in het eerste vers: Te dien dage zal dit lied gezongen worden in het land van Juda: Wij hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren en voorschansen. Dan ziet hij dat Jeruzalem na de ballingschap herrijst. En dan mag hij ook verder zien. Hij ziet op die stad die fundamenten heeft, en dat vervult met heimwee naar die stad. Maar dan weet hij het ook zeker: hij zal ingaan in die stad en God Drie-enig eeuwig grootmaken.

 

Is het uw vraag, is het jouw vraag: zal ik daar binnengaan en delen in eeuwige bevrijding, in eeuwige vrede? Ze komen aan, uit de grote verdrukking hier op aarde. Ze konden hier op aarde het leven niet vinden, maar ze hebben het uit Hem ontvangen. Hij zorgt ervoor dat zij daar aankomen en Hem eeuwig grootmaken.

Zul jij er bij zijn, zal ik er bij zijn, zult u er bij zijn? Zult u zich dat afvragen op Bevrijdingsdag? Niet alleen zoveel jaar bevrijding, maar eeuwige bevrijding, eeuwige vrede? Nog biedt Hij Zijn vrede aan goddelozen, aan vijanden van Hem aan, mild en overvloedig.

 

Amen.

 

 

Slotzang: Psalm 46: 5

 

God stilt, alom, het orelogen;

Zijn arm verbreekt de taaie bogen;

Doet spies en speer aan stukken slaan,

En wagens door het vuur vergaan.

Laat af, dus spreekt de Heer’ der heren;

Weet, Ik ben God; elk moet Mij eren;

Het heidendom, ja, ’t gans heelal

Verhoge Mij met lofgeschal.