Ds. M. Joosse - Johannes 3 : 29 - 30
De Bruidegom
Johannes 3 : 29 - 30
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 146: 4 | |
Lezen : | Johannes 3: 22-36 | |
Zingen : | Psalm 102: 8, 16 | |
Zingen : | Psalm 45: 6 | |
Zingen : | Psalm 45: 7 |
Gemeente, de tekstwoorden van onze overdenking kunt u vinden in het voorgelezen Schriftgedeelte, Johannes 3 en daarvan de verzen 29 en 30:
Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden. Hij moet wassen, maar ik minder worden.
We schrijven daaronder: De Bruidegom.
We letten op drie gedachten:
1. Het werk van Zijn vriend
2. De blijdschap om Zijn stem
3. De gang van de bruid
Om zijn verhouding tot de Heere Jezus uit te leggen, gebruikt Johannes de Doper het beeld van een bruiloft. De aanleiding hiervoor kunnen we lezen in de voorgaande verzen. In vers 22 lezen we dat de discipelen van Johannes de Doper nog aan het dopen zijn. Johannes is nog niet klaar met het werk dat hem opgedragen is. Johannes is nog bezig met de doop tot bekering. Hij wijst aan de oevers van de Jordaan de mensen op hun zonden. En of het nu Romeinen zijn, of hoeren, of tollenaren, of Joden, hij wijst door zijn strenge wetsprediking een ieder zijn zonden aan.
Kort tevoren heeft hij de Heere Jezus Christus, Die ook onder zijn gehoor was, gedoopt. Er is getuigenis vanuit gegaan dat Hij de Zoon van God is. God de Vader heeft daar gesproken en God de Heilige Geest is in de gedaante van een duif op Hem neergedaald. De discipelen van Johannes de Doper weten het ook. En zij kwamen tot Johannes, en zeiden tot hem: Rabbi, Die met u was over de Jordaan, Welken gij getuigenis gaaft (Joh.3:26).
Johannes is bij de Jordaan aan het preken en hij vergadert een groep luisteraars om zich heen. Allerlei mensen komen naar hem luisteren. Alleen gebeurt er dan iets opmerkelijks. Je zou eenvoudig kunnen zeggen: het lijkt wel of de Heere Jezus voor Zichzelf begint, want Hij gaat een stukje verderop precies hetzelfde doen.
Alhoewel, hier lijkt de Heere Jezus te dopen, maar we lezen in hoofdstuk 4 vers 1 en 2: Dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes (hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar Zijn discipelen).
Er ontstaat dus een wat vreemde situatie voor de discipelen van Johannes de Doper. Want de Heere Jezus begint te preken op dezelfde manier zoals Johannes de Doper dat doet. Maar tegelijkertijd doet de Heere Jezus het toch ook wel weer wat anders, want Hij eet en drinkt en Hij komt zelfs op de bruiloft te Kana.
De discipelen van Johannes de Doper verkeren in de woestijn en vasten. Wellicht zijn zij onder de Essenen te vinden geweest, die zich wat terugtrokken uit de maatschappij, in groepen samenwoonden en zich distantieerden van de maatschappij. Zij hielden er een beetje een monnikenbestaan op na. En zo lijkt Johannes de Doper ook te leven: vasten, bidden, leven bij Gods Woord en zijn werk doen aan de rivier de Jordaan.
De prediking van Johannes de Doper was een strenge wetsprediking. Hij heeft met vuur en kracht de zonde aangewezen en schroomde niet om bij een ieder de zonde aan te wijzen. De Joden konden misschien wel de indruk wekken dat zij nauwkeurig leefden, maar hij schuwde niet om hen adderengebroedsel te noemen. Hij riep het uit: En ook is alrede de bijl aan de wortel der bomen gelegd; alle boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen (Matth.3:10). En: Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met de Heilige Geest en met vuur dopen. Wiens wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren, en Zijn tarwe in Zijn schuur samenbrengen, en zal het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden (Matth.3:11-12).
Het was een scherpe prediking, waarin Johannes opriep om te buigen, om schuld te bekennen en om de doop der bekering te ondergaan. Hij riep het de Joden toe: En meent niet bij uzelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot een vader; want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken (Matth.3:9).
Joden, je kunt wel denken kinderen van Abraham te zijn, je kunt wel denken godsdienstig te zijn, maar uw uitwendige godsdienst en uw geboorte uit Abraham doen niet mee. U bent blinkende ongerechtigheid, adderengebroedsel, u bent zo giftig als de kleine eitjes van die giftige slang. Het lijkt aan de buitenkant wel aardig, maar aan de binnenkant bent u grijpende wolven.
De Heere Jezus begint met Zijn werk. Hij is met Zijn discipelen ook bij de rivier de Jordaan, Zijn discipelen dopen ook mensen met de doop der bekering, maar onder de prediking van Jezus is er ook in ruime mate de doop met vuur.
Het is de wedergeboorte waardoor mensen van nieuws geboren worden. Was dat er dan onder de prediking van Johannes de Doper niet? Ja, maar op een andere manier. Onder de prediking van Jezus zou dat met méér nadruk openbaar komen.
Hoe gaat dat dan? Dat heeft de Heere Jezus tegen Nicodémus gezegd als die in de nacht bij Hem komt. Het is aan het begin van dit hoofdstuk te lezen. Nicodémus heeft waarschijnlijk ook de prediking van Johannes de Doper gehoord. Hij heeft al de dingen gezien die er gebeurden en hoe zelfs Joden zich lieten dopen. Dat was opmerkelijk, want de doop van volwassenen was in die dagen iets dat alleen werd gedaan bij de proselieten. Zij zijn de heidenen die bij het Joodse volk wilden horen. Maar een Jood liet zich niet dopen. Als je als Jood, als een kind van Abraham, als een verbondskind, als iemand die de wet betracht, je liet dopen, week je erg ver van het pad af.
Er waren er onder de prediking van Johannes de Doper die zijn gaan bekennen dat ze zondaar waren, dat ze de wet ten diepste nog nooit hadden gehouden. In de overtuiging van zonde en schuld hebben ze gebogen, hebben ze het door de Geest van God en door genade mogen uitgeroepen: ‘Wat moeten wij doen? Is er voor ons nog een weg? Kunnen wij nog zalig worden?’ Ze zijn gaan bekennen dat hun afkomst niet mee doet en dat hun wetsbetrachting geen gerechtigheid voor God is.
Nicodémus is midden in de nacht met al zijn vragen en raadsels naar de Heere Jezus gegaan en heeft daar vragen over gesteld. Toen heeft de Heere Jezus gezegd: Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan (Joh.3:5). En: Gijlieden moet wederom geboren worden (Joh.3:7).
De Heere Jezus zegt tegen Nicodémus: ‘Al ben je honderd keer uit Abraham geboren, al ben je heel je leven bezig met wetsbetrachting, nauwgezette wetsbetrachting, maar als je niet wederom geboren bent, dan kun je God niet bedoelen, dan kun je Hem niet liefhebben boven alles en je naaste als jezelf. Dan doet je wetsbetrachting niet mee. Dan is alles blinkende ongerechtigheid.’
‘Wat moet er dan gebeuren?’, vraagt Nicodémus.
‘Wedergeboorte!’
‘Wat is dat dan?’
‘Bent u een leraar Israëls en weet u deze dingen niet?’
‘Moet je dan opnieuw in de moederschoot gaan?’
Dan gaat de Heere Jezus hem uitleggen dat als een mens wederom geboren wordt, de Geest gaat waaien in het leven van een mens, zoals de wind waait in de natuur. En zoals de wind in de natuur allerlei dingen in beweging brengt, zo zal de Heilige Geest beweging brengen in het hart en leven van zondaren. De wind zie je niet. De Geest zie je ook niet. Maar Hij brengt wel geloofsbewegingen van geloof en bekering. Dat gebeurt daar nu aan de oevers van de Jordaan op de prediking van Johannes de Doper.
Johannes wordt wel de wetsprediker genoemd. Misschien dat we denken: maar ben je zo de voorloper van de Heere Jezus? Is dat nu de prediking die ons brengt bij de Zoon van God, de Zaligmaker?
Zo komen er sommige discipelen van Johannes de Doper en ook een paar Joden naar Johannes toe met een vraag. Het lijkt er op – verklaarders wijzen daar ook op – dat die Joden met verkeerde bedoelingen kwamen. Wellicht zijn ze nog gegriefd door de tempelreiniging, waarover we ook lezen in Johannes 3. Toen de Heere Jezus zag dat men in de tempel, het huis van Zijn Vader, een soort marktplein had gemaakt, heeft Hij de kraampjes omgeslagen en de tafels van de geldwisselaren vanwege een heilige ijver omgekeerd. Men was niet meer gericht op de Heere en de dienst der verzoening, maar op het verdienen van geld.
Zo lijken er Joden geweest te zijn die zich hebben aangesloten bij de vraag van de discipelen van Johannes over de reiniging. Deze Joden zouden zich waarschijnlijk nooit laten dopen zoals de discipelen van Johannes de Doper. Maar hier hebben ze wel een gezamenlijk punt waarin ze tegenover Jezus staan. Met elkaar hebben ze besloten om aan Johannes de Doper te gaan vragen hoe dat toch zit. En zij kwamen tot Johannes.
Gemeente, eigenlijk is het een aanval uit de hel, een aanval die aansluit bij het hoogmoedige bestaan van een mens. ‘Hoe vindt u dat nu, Johannes? Ze lopen allemaal bij u weg en straks houdt u niemand over en staan ze allemaal rond die Jezus! U hebt Hem gedoopt, u hebt getuigenis van Hem gegeven en dan begint Hij voor Zichzelf. Iedereen loopt bij u weg en ze gaan allemaal naar Hem.’
Voelt u, het sluit zo aan bij het hoogmoedige van ons bestaan. Wat is het groot als Johannes door genade zicht krijgt op Wie Christus is, maar ook dat hij zicht krijgt op zijn eigen positie. Want anders is het nog niet zo aangenaam als mensen onder de prediking van een bepaalde dienstknecht weggaan naar een andere prediker, omdat hij het beter doet of om welke reden dan ook. Wij krijgen er liever mensen bij dan dat we mensen verliezen.
Een aanval. Door genade mag Johannes de Doper zijn plaats kennen en mag hij zeggen: Ik ben de Christus niet. Johannes zegt: ‘Het gaat helemaal niet om mij, ik ben alleen maar voor Hem heengezonden.’ Johannes laat dan door middel van een beeld van een bruiloft zien wat zijn positie is en wat zijn werk inhoudt. Zo komen we bij onze eerste gedachte:
1. Het werk van Zijn vriend
Het beeld is duidelijk: als er in die dagen een bruiloft plaatsvond was er een vriend van de bruidegom die alles organiseerde en regelde. Die vriend zorgde er voor dat alles wat die dag zou plaatsvinden in orde was. Als het bruiloftsfeest was aangebroken en de bruid was ter plaatse, keek de vriend uit naar de komst van de bruidegom. Want hij had dat feest niet georganiseerd voor zichzelf, de bruiloft was bedoeld voor de bruidegom. En die bruid die hij geworven had, was ook voor de bruidegom en niet voor hem.
De vriend des bruidegoms, die staat en hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des bruidegoms. Je zou kunnen zeggen, jongelui, de vriend is een soort ceremoniemeester, die naar het verlangen en de begeerte van de bruidegom alles zo organiseerde dat het naar de zin van de bruidegom zou zijn. Dat was zijn opdracht en plaats. Zo tekent Johannes de Doper zijn positie ten opzichte van Christus.
De apostel Paulus heeft er ook over geschreven met betrekking tot de bruid in 2 Korinthe 11: Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid, om u als een reine maagd aan een man voor te stellen, namelijk aan Christus (2 Kor.11:2).
Dat is nu de taak van Gods knechten, dat is nu de taak van Johannes: om alles zo te regelen dat de Bruidegom precies krijgt wat Hij begeert. Dat is de taak van de vriend van de bruidegom. Als we ons Groot Woordenboek erop naslaan, dan staat er bij het woord ‘vriend’: dat is een persoon met wie men door genegenheid en voorkeur verbonden is. Zo is de vriend bij zo’n bruiloft door voorkeur en met genegenheid verbonden aan de bruidegom, om te doen wat de bruidegom begeert.
Jongelui, een vriend is iemand met wie je alles deelt, met wie je de diepste geheimen van je hart deelt en met wie je van hart tot hart spreekt over zaken die je met je vader en moeder bijvoorbeeld niet bespreekt. Dat is overigens niet altijd even leuk voor ouders, maar ouders moeten ook wel weer een beetje begrijpen dat dat bij je leeftijd hoort, dat je met die vriend of vriendin dingen deelt en van hart tot hart spreekt.
Zo zijn de vriend en de bruidegom aan elkaar verbonden en delen ze alles met elkaar. Zo wil de vriend nu precies doen wat de bruidegom begeert.
Alle dingen waren in gereedheid gebracht. Want Johannes de Doper had alles gedaan wat hij moest doen. Hij zag uit naar de komst van de Bruidegom: Die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Hij wacht tot hij de stem van de bruidegom hoort, want dat is nu zijn vermaak en dan is de blijdschap compleet. Wanneer alle dingen gereed zijn en de bruidegom komt, kan hij achteruit treden. Want dan zal de vereniging tussen de bruidegom en de bruid plaatsvinden en kan het feest beginnen.
Johannes de Doper vergelijkt zich met zo’n bruidswerver, met zo’n vriend van de bruidegom. Hij heeft alles gedaan om de bruid te werven, hij heeft alles gedaan om de bruid als een reine maagd aan een man voor te stellen, namelijk aan Christus (2 Kor.11:2). Want het moet een reine bruid, een reine maagd zijn. Het moet een gepaste bruid zijn, een bruid die door Christus begeerd wordt.
Johannes heeft zijn werk gedaan. Heeft hij dat dan gedaan door die wetsprediking? Moest dat dan zo? En ook is alrede de bijl aan de wortel der bomen gelegd; alle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen (Matth.3:10). Hij komt en de wan is in Zijn hand. Is dat nu waar die bruid begerig naar wordt, dat de Bruidegom komt met de wan in Zijn hand en dat Hij Zijn dorsvloer zal doorzuiveren? Is dat de manier om een bruid te werven? Met zulke boude bewoordingen en met zoveel ernst? Moet dat op deze manier?
Ja, gemeente, want de Bruidegom begeert een bruid die door schuldbesef getroffen en verslagen is. Dat is de gestalte die Hij begeert en de offers die Hem behagen.
Zo’n bruid zoekt Hij, al is ze dan zwart en heeft ze alles doorgebracht. Al heeft ze het verzondigd tot de laatste draad van haar leven. Hij begeert een bruid die komt met geween en smeking en het uitroept: ‘Want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad. Ik heb gedaan wat kwaad was in Uw oog; dies ben ik, Heer’, Uw gramschap dubbel waardig. Vergeef mij al mijn zonden, die Uwe hoogheid schonden. ‘k Verborg geen kwaad dat in mij werd gevonden; maar ik beleed, na ernstig overleg, mijn boze daân; Gij naamt die gunstig weg. Mijn schuld is zwaar, ik heb Uw wet geschonden. Zo Gij in ‘t recht wilt treden, o Heer’, en gadeslaan onz’ ongerechtigheden, ach, wie zal dan bestaan?’
Gemeente, de mensen die daar bij de Jordaan bogen en hun schuld bekenden, werden gedoopt. De doop der bekering. Of het nu Romeinen waren, of hoeren, of tollenaren, of Joden. Dat waren nu de volgelingen van Johannes de Doper. Dat was nu de bruid die Johannes de Doper geworven heeft. Hij zag er naar uit dat de Bruidegom, de Zoon des mensen, de Christus der Schriften, zou komen om deze door schuldbesef getroffen en verslagen zwarte bruid te trouwen. Dat was nu de vreugde van Johannes, de vriend van de Bruidegom.
Het was niet het werk van de vriend om hen bij zich te houden en onder de wet te houden. Om hen altijd te laten klagen, alsof dat het leven zou zijn. Nee, dat was zijn bedoeling niet. Maar het was het werk van de vriend van de Bruidegom dat ze in Christus zouden eindigen. Daarom heeft hij Hem aangewezen: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt (Joh.1:29).
Hij heeft alles gedaan; alle dingen zijn gereed. Dan komen zijn discipelen: ‘Het gaat niet goed, die Jezus van Wie u getuigenis gaf, Die is nu ook aan het dopen. En degenen die bij u hoorden, die hier onder het Woord waren en die hier hebben leren buigen, gaan nu naar Jezus toe.’
Dan gaat Johannes uitleg geven aan zijn discipelen en aan de Joden die hem hebben aangevallen en die een verzoeking voor hem zijn: ‘Dat is nu mijn blijdschap, dat is geen probleem, want ik moet minder worden en Hij moet meer worden.’
Maar de vriend des bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des Bruidegoms. Onze tweede gedachte:
2. De blijdschap om Zijn stem
Daar staat de vriend, uitziend en verlangend naar de stem van de Bruidegom. Daar is het allemaal om te doen geweest. Hij verlangt naar Hem Die komen zou in deze wereld om te zoeken en zalig te maken dat verloren was (Luk.19:10).
Daar is het al Gods profeten in het Oude Testament om gegaan in hun dienst: om te wijzen op Hem Die eenmaal komen zou, om te zoeken en zalig te maken dat verloren is.
Dat is ook het verlangen geweest van de apostel Paulus, en dat behoort het verlangen te zijn van al Gods knechten om de bruid als een reine maagd aan een man voor te stellen, namelijk aan Christus.
Daar gaat het om in het Koninkrijk der hemelen, dat Christus Zijn bruid gaat kopen en trouwen. Het behoort de vreugde te zijn van al Gods knechten dat Hij alle eer krijgt, dat Hij gaat wassen, dat Hij in onderdanen zou toenemen en dat Hij groot wordt op deze aarde en eeuwig in de hemel. Het is de blijdschap en het vermaak van de vriend van de Bruidegom dat ze allemaal naar Hem toe gaan.
De discipelen begrijpen het niet. Maar Johannes de Doper heeft dat toch ook nadrukkelijk gezegd: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt (Joh.1:29).
De discipelen hebben het bij Johannes de Doper zo goed gehad. We komen dat nóg wel tegen, als de Heere door Zijn Geest een mens innerlijk overtuigt van zijn zonde en ongerechtigheid. Als hij inleeft dat hij verloren ligt in zonde en schuld en hiermee in de binnenkamer komt voor Gods aangezicht en zijn schuld mag belijden:
Vergeef mij al mijn zonden,
Die Uwe hoogheid schonden;
Ik ben verzwakt, o Heer’!
Genees mij, red mijn leven;
Gij ziet mijn beend’ren beven;
Zo slaat Uw hand mij neer.
‘Want ik gevoel de grootheid van mijn kwaad. Mijn schuld is zwaar, ik heb Uw wet geschonden.’
Gemeente, als u zo uw hart mag uitstorten voor de Heere, dan is daar ook vreugde in. Er is een bijzondere zoetheid in om het van de Heere te verliezen, in het bekennen van zonde en schuld, in het belijden van onze ongerechtigheid en in het roepen om genade.
Zo’n mens mag wel eens ervaren: Hij hoort mijn stem, mijn smekingen, mijn klagen. Dat verbindt aan God en Zijn troon.
Er kan een tijd zijn dat ze alles missen, onbekeerd zijn en zich nergens bij kunnen rekenen, maar dat ze toch in dat schuld belijden bevrijding voelen. Wanneer ze zo hun schuld voor de Heere neer mogen leggen en hun hart uit mogen storten voor de levende God, ervaren ze toch bij ogenblikken dat er een geopende hemel is en dat God nog met zulken te maken wil hebben.
Gemeente, ik kan het niet goed uitleggen, maar wie het beleeft weet hoe zoet die periode met hartelijke tranen van werkelijk berouw kan zijn. Als ze zich verliezen voor de Heere is het zo vol genade, dat ze soms zelfs het plekje niet meer kwijt willen en ze geneigd zijn om telkens weer die plek te zoeken.
Dan komt er ook dat verlangen en die hartelijke keuze om de zonde uit het leven weg te doen. Om te zijn wie de Heere wil dat we zijn. Zijn ze dan bekeerd? Ze kunnen zichzelf geen naam geven en grote dingen kunnen ze ook niet zeggen, maar ze hebben wel die hartelijke keuze in hun hart om de Heere te zoeken en te dienen.
Maar, gemeente, daar moet nu een streep door, en daar moet het leven uit. De Heere gaat het aangename eruit halen. Waarom dan? Opdat er plaats komt voor de Bruidegom. Want ze zijn aan de vriend verbonden. Ze leefden met Johannes de Doper in de woestijn en waren bezig met bidden en vasten en schriftonderzoek. Het is zo’n aangename periode geweest. Maar ze moeten niet door wetsbetrachting het leven en de gerechtigheid zoeken. Er moet plaats komen in hun leven voor het Lam Gods.
De discipelen van Johannes gaan tot de Heere Jezus gaan en vragen: Waarom vasten wij en de farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? (Matth.9:14) Dan maakt de Heere Jezus hen duidelijk dat als de Bruidegom in het midden is, er geen tijd is voor treuren. Kunnen ook de bruiloftskinderen treuren, zolang de Bruidegom bij hen is? Maar de dagen zullen komen, wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en dan zullen zij vasten (Matth.9:15).
Die tijd van het oude moet een keer voorbij zijn. Men doet geen nieuwe wijn in oude lederen zakken (Matth.9:17). De discipelen van de Heere Jezus moesten niet meer terugkeren naar datgene waar de discipelen van Johannes de Doper nog in leefden. Dat was een periode die er wel moest zijn, maar die afgesloten was, en die op een andere manier toch weer terug zou komen als de Heere Jezus opgevaren was naar de hemel. Want dan zouden ze weer bidden en vasten. Maar wanneer de Bruidegom bij hen is, dan kunnen zij niet bidden en vasten.
De discipelen van Johannes de Doper begrepen die andere stand van het leven nog niet. Toch moest het daar naar toe.
Johannes en Andreas horen de prediking: Zie, het Lam Gods, Dat de zonden der wereld wegneemt (Joh.1:29). Ze verlaten Johannes de Doper en gaan achter de Heere Jezus aan. Toen hebben ze die wonderlijke tiende ure ervaren in de nabijheid van Hem, in het onderwijs van die grote Profeet en Leraar tot gerechtigheid. Ze hebben Zijn woorden van eeuwig leven ingedronken.
Daarom moet het voorwaarts, gemeente. In het leven van de discipelen van Johannes de Doper moest plaatsgemaakt worden voor het Lam Gods. Ook als we ten diepste nog leven bij de wet en wanneer we ons vermaak hebben onder de prediking van Johannes de Doper. Dat deed Johannes de Doper, als de vriend van de Bruidegom, door zijn wetsprediking, opdat ze uiteindelijk de toevlucht zouden nemen tot de Heere Jezus Christus.
Johannes is een dienstknecht van de Bruidegom Jezus Christus. De discipelen van Johannes bedreven in zekere zin afgoderij met hem. Dat kan nog gebeuren. Er zijn soms predikanten waar we hoog van opgeven: ‘Toen… en dat waren nog eens… en die….’ Dat is niet wat Gods knechten waarderen, al sluit dat overigens wel aan bij hun hoogmoedige bestaan. Maar het moet hen er om gaan dat ze als vrienden van de Bruidegom verloren zondaren bij Jezus brengen.
Maar als wij opgeven van een predikant en niet hoog op kunnen geven van die ene Naam onder de hemelen gegeven, Jezus Christus, dan gaan we verloren. Want het zal uiteindelijk om Hem, om de Bruidegom gaan.
Door het licht van Gods genade mag Johannes de Doper dat heilige doel, waartoe hij aangesteld is, zien en belijden: ‘Ik ben de Christus niet. Ik ben maar de vriend van de Bruidegom. En het is mijn vermaak als zondaren onder de prediking hun schuld mogen bekennen, als ik zondaren mag werven en bij Hem brengen, als zij aan de Bruidegom verbonden worden, zodat de bruid en Bruidegom straks één zullen zijn. Dat is mijn vermaak en vreugde.’
Johannes zegt: ‘Ik ben maar een kaars en ik ga straks uit, ik wil helemaal niet boven de Zon der gerechtigheid lichten. Ik ben maar een morgenster, ik wil niet het volle daglicht zijn. Ik ben gekomen om Hém aan te wijzen en een bruid voor Hem te werven. Ik hoop een zuiver bazuingeluid voort te brengen, opdat zondaren zich als zondaren leren kennen en dat er plaats komt voor de Gezegende van de Vader, Jezus Christus, Die gekomen is om zondaren te kopen met de dure prijs van Zijn bloed.’
Johannes de Doper was er van overtuigd dat hij net als de bruid het Lam Gods nodig heeft. Johannes de Doper kon de bruidsschat en de bruiloft niet betalen, hij was maar een vriend en kon de schuld en de zonde van de bruid niet wegnemen. Daarom wees hij op Hem Die rijk is en bij machte is om de bruid te trouwen in gerechtigheid.
Hij mag wijzen naar het Lam van God Die gekomen is om de bruid wettig tot eigendom te nemen door haar te kopen met de dure prijs van zijn middelaarsbloed. Daarom moet Johannes minder worden en Jezus moet wassen en toenemen. Daarom is het niet erg als hij al zijn onderdanen verliest, omdat het gaat om die gezegende Borg en Bruidegom, het Lam van God.
Zo komen we bij onze derde gedachte, de gang van de bruid. Maar eerst willen we met elkaar zingen uit Psalm 45 en daarvan het zesde vers:
Dan zal de Vorst van al uw schoon getuigen.
Hij is uw Heer’, dies moet g’ u voor Hem buigen.
‘k Zie Tyrus dan, die rijke wereldstad,
U hulde doen, en off’ren schat op schat.
De Koningstelg, die Hij Zijn bruid wil noemen,
Is meest om haar inwendig schoon te roemen;
‘t Borduursel is, naar vorstelijke staat,
Van louter goud gewerkt in ‘t praalgewaad.
De Bruidegom, het werk van Zijn vriend, de blijdschap bij die vriend om de stem van de Bruidegom, en uiteindelijk:
3. De gang van de bruid
Hij moet wassen, maar ik minder worden. Johannes moet steeds meer op de achtergrond komen en de Heere Jezus Christus moet steeds meer in het middelpunt komen.
Als Gods knecht dat in het vizier heeft, wil hij zelf niet in het middelpunt komen of met de eer gaan strijken. Nee, het gaat hem erom dat hij een middel mag zijn om zondaren tot Christus te leiden. En waar de vriend van de Bruidegom uit het oog verdwijnt, daar zal de Bruidegom steeds meer centraal komen te staan. Hij moet wassen, maar ik minder worden.
Daar staan ze dan een ogenblik samen bij de Jordaan. Het is voor Johannes waarschijnlijk ook een raadsel geweest: hoe moet het nu? Hoe lang moet ik dit werk doen? En als ik Hem aanwijs als het Lam Gods, dan blijven de meesten toch bij mij.
Hij is doorgegaan met de opdracht die hij heeft gekregen, tot hij die opdracht weer in moet leveren. Ik moet minder worden; hij komt in de gevangenis terecht en wordt onthoofd. Het is een gruwelijke actie geweest, maar toch ging het goed in zijn leven. Hij had zijn werk mogen doen als de vriend van de Bruidegom en Hem aan mogen wijzen. Johannes mocht deel uitmaken van de bruid en hij mocht naar huis. Daar gaat het uiteindelijk om.
Het doet er niet toe op welke manier wij aan het einde van ons leven komen. Soms lezen we zaken in de krant die ons verschrikken. Wat gebeurt er toch allemaal en hoe krijgen we grip op deze situatie?
Maar, gemeente, als u, jij en ik voorbereid zijn en mogen weten door deze Borg en Zaligmaker gekocht te zijn, dan gaat het goed. Hij, Die rijk was, wilde arm worden om arme zondaren te kopen met Zijn dierbaar bloed. Hij wilde Zijn leven geven om mijn schuld te voldoen en mij met God te verzoenen. Als die vrede en overtuiging er in mijn leven mogen zijn, dan maakt het uiteindelijk niet uit hoe het allemaal gaat.
Want het gaat er niet om dat we hier lang leven, hoe rijk we worden en hoe ons gezin eruitziet. Het gaat maar om één doel: dat ik eenmaal rechtvaardig kan verschijnen voor God. Het gaat er om dat ik eenmaal thuis mag komen, omdat Hij mij liefgehad heeft met een eeuwige liefde en mij heeft gekocht met die dure prijs van Zijn bloed.
Weet Gods kind dat dan altijd zo? Nee, dat leeft niet altijd in het hart van Gods kind. Daarom is het zo noodzakelijk om daar bij te leven en niet bij alles van deze wereld, bij de dingen waar we eindeloos over kunnen discussiëren, maar om te weten dat ik Zijn eigendom ben, dat Hij in de wereld gekomen is om mij met een drie-enig God te verzoenen, om mij terug te brengen in het Vaderhart van God.
Gemeente, een klompenmaker moest veertien uur per dag werken om zijn gezin te onderhouden. Iemand vroeg hem: ‘Hoe doe je dat nu? Je hebt dan toch geen tijd om de Heere te zoeken?’ Maar hij gaf als antwoord: ‘Dat zie je verkeerd, ik werk geen veertien uur om pas daarna de Heere te zoeken. Nee, ik ben onderweg naar de hemel en onderweg maak ik klompen.’
Als het gaat om heiligmaking, zou dat ons leven moeten zijn. Dat het ons hele leven stempelt en beheerst dat we onderweg zijn naar de hemel. Onderweg verrichten we onze dagelijkse taken en doen we de dingen die we moeten doen. Maar steeds met het oog gericht op de dingen die boven zijn.
Wie zullen wij zijn? Want de tijd is kort, gemeente, en elke keer wordt dan die en dan die weggenomen. Dan iemand die jong is en dan weer iemand die ouder is.
Het is alleen genade dat Johannes de Doper mocht zeggen: ‘Het gaat helemaal niet om mij, het gaat er om dat de Bruidegom centraal staat en dat de bruid die ik mag werven, al is het dan door een strenge wetsprediking, op de knieën mag komen, schuld gaat belijden, overtuigd wordt van zonde en daarmee aan de Bruidegom verbonden wordt.’
Dan wordt het zoals Hosea dat beschrijft: En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden (Hos.2:18-19).
Dan hoeft u niet meer in het gericht te verschijnen, maar wordt u vrijgesproken van schuld en straf. De Bruidegom zal aan alle gerechtigheid genoegdoening geven. Hij zal de volkomen bruidsschat aanbrengen, zodat de schuld en zonde totaal in het niet verdwijnt. Want: Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid (Jer.31:3).
Gemeente, het aardse huwelijk is maar een flauw beeld van het huwelijk tussen de bruid en de Heere Jezus Christus. Het aardse huwelijk is zo broos en breekbaar, het is ook afhankelijk van twee partijen. Maar als deze Bruidegom u trouwt, dan is dat een eeuwige verbinding, hoe laag u het ook laat liggen.
Dat maakt ook de smart uit van bruid, als ze elke keer in overspel valt door het heulen met de wereld, in het bouwen op de dingen van deze wereld. Door telkens weer materialistisch te zijn en in het tijdelijke op te gaan. Wat hebben ze het telkens weer nodig om losgemaakt te worden van het hier en nu, om in de verbinding met Hem weer hemelsgezind te mogen zijn. Ze zijn onderweg naar huis, naar het huis met die vele woningen.
Gemeente, geestelijk is dat huwelijk onbreekbaar, want het is afhankelijk van één partij. Hij zegt: ‘Ik laat niet varen de werken van Mijn handen. En wat Ik eenmaal begonnen ben, dat zal Ik voleindigen. Ik, de Heere, worde niet veranderd, en daarom zijt gij, o huis Israëls, niet verteerd.’
De gang van de bruidskerk is om samen met Johannes steeds minder te worden. Wat is het een wonderlijke periode in hun leven, dat buigen onder de Heere, die tranen van boete en berouw. Wat kunnen die in het hart de druk verlichten.
Maar al was het onder de prediking van Johannes de Doper aangenaam, hij moest uit het gezicht verdwijnen. Bij dat hartelijke buigen konden ze niet leven. Dat was niet de gerechtigheid die ze konden aanbieden aan de Heere. Er moest een tiende ure komen in hun leven op de prediking van Johannes de Doper: Zie, het Lam Gods, Dat de zonden der wereld wegneemt (Joh.1:29).
Gemeente, dan moet de mens het leven verliezen in het schuld belijden, in de tranen, in het gestaltelijke, om bij Christus terecht te komen. Onder de vloek van de wet komt er plaats voor die gezegende Borg, Die de wet heeft vervuld en de prijs heeft betaald.
Zo moet de mens opwassen in de genade en de kennis van de Heere Jezus Christus. Steeds minder worden in zichzelf. Maar dan wordt deze Borg steeds meer, steeds volkomener, noodzakelijker en gepaster.
Hij moet wassen, maar ik moet minder worden. Is dat uw leven al? Mag u het weten dat Hij u gekocht heeft? Dat Hij u getrouwd heeft in eeuwigheid, in gerechtigheid en in gericht? Dat Hij u liefheeft met een eeuwige liefde en dat Hij u lief zal hebben tot het einde toe? Dat is een huwelijksverbond dat alle huwelijken te boven gaat.
De bruid in het Hooglied mag deze Bruidegom schilderen: Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk (Hoogl.5:16). En: Mijn Liefste is blank en rood, Hij draagt de banier boven tien duizend (Hoogl.5:10). Dan vragen de dochters van Jeruzalem: Wat is uw Liefste meer dan een andere liefste? (Hoogl.5:9) Er zijn toch zoveel liefsten? Wat is Hij dan meer? Wat heeft Hij dan meer te betekenen? Dan kan de bruid het zeggen: ‘Hij heeft mij gekust met de kussen van Zijn mond. En Hij heeft mij gezegd: Ik ben uwe en gij zijt de Mijne.’
Kunt u het zeggen dat u door Gods Geest onder die prediking van Johannes de Doper vandaan bent gehaald en dat u het eigendom bent geworden van die volkomen Bruidegom, Die Zijn bruid trouwt in gerechtigheid?
Gemeente, dan is Hij zo gepast, want Hij heeft precies wat u mist. Dan is Hij zo noodzakelijk, want Hij kan wat u niet kunt. Dan is Hij zo dierbaar vanwege Zijn gewilligheid. Hij is zo beminnelijk vanwege Zijn zondaarsliefde. Hij is ook algenoegzaam, omdat Hij alles heeft. Daarom wordt Hij zo onmisbaar.
Johannes de Doper mocht zijn plaats kennen. Als hij zichzelf zag in het licht van Wie Christus was, zegt hij: Dezelve is het, Die na mij komt, Welke voor mij geworden is, Wien ik niet waardig ben dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden (Joh.1:27). Johannes is maar een riet dat heen en weer bewogen wordt. Het ene moment mag hij staan op de toppen van het geloof, dan mag hij in deze verzoeking staande blijven en door genade zijn plaats kennen, maar even later zit hij in de gevangenis en twijfelt hij of de Heere Jezus wel echt Degene is Die komen zou.
Hoewel de kanttekenaren denken dat hij vanwege de vertwijfeling van de discípelen hen stuurt om te vragen of Hij de Christus is of dat ze een ander verwachten, geloven we toch met de meeste verklaarders dat Johannes zélf hier in vertwijfeling is. Hij is als één die het niet heeft als hij het niet krijgt. Johannes kan het zelf ook niet maken.
Wat heeft Johannes dan nodig dat de Bruidegom hem de woorden Gods en Zijn liefde weer openbaart, dat Hij hem weer onderwijst aangaande het zalig worden.
Daar zit hij, gemeente, Johannes de Doper, als de vriend van de Bruidegom. Hij staat buiten het huwelijk, in die zin dat Hij de Bruidegom niet is, maar wel maakt hij onderdeel uit van de bruid. Hij is aards van oorsprong. Hij moet vergaan en naar de achtergrond wijken en helemaal verdwijnen.
Hij is van aardse hoedanigheid en aards in zijn spreken. Met allerlei gebrek heeft hij zijn werk gedaan. Maar deze Bruidegom, deze Jezus, is hemels, eeuwig, volkomen, gewillig en noodzakelijk. Hij is gekomen om een zwarte bruid te trouwen. Het is het welbehagen van God, dat Hij Zijn Zoon in deze wereld gezonden heeft. En de Zoon wilde naar dat welbehagen die bruid trouwen. Hij moest daar een bruidsschat voor opbrengen en Hij heeft die bruidsschat ook opgebracht.
Van voor de grondlegging der wereld is Hij al geslacht geworden. Gods Zoon heeft Zich aan het vloekhout van het kruis laten nagelen. Hij is onder de toorn van God weggezonken en heeft de schuld en de zonde weggedragen. Jezus heeft de straf overgenomen, opdat er een volk zou zijn dat eenmaal vrijgesproken zal worden in het gericht, zodat zij het mogen horen: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld (Matth.25:34).
Zullen wij daar bij horen, gemeente? De tijd is kort, het kan geen uitstel lijden! Het kan zomaar ineens de tijd zijn.
Jongelui, we bezoeken soms jongeren in het ziekenhuis, soms met een ernstige ziekte, waarbij we niet weten hoe lang het nog zal duren. En daarom: ben je voorbereid? Zoek toch de Heere!
Ook in het midden van de gemeente zijn er roepstemmen. U weet niet hoe oud u wordt, maar één ding is zeker: als u buiten de Schuilplaats des Allerhoogsten, buiten deze Jezus moet sterven, dan is het verloren.
Maar nu laat Hij Zich nog verkondigen en Zijn Naam uitdragen, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh.3:16).
Amen.
Slotzang: Psalm 45:7
Straks leidt men haar in statie, uit haar woning,
In kleding, rijk gestikt, tot haren Koning;
Zo treedt zij voort met al de maagdenstoet,
Die haar verzelt, U vrolijk tegemoet.
Zij zullen blij, geleid met lofgezangen,
De vreugde voên, die afstraalt van haar wangen,
Tot zij, daar elk gewaagt van haren lof,
Ter bruiloft treên in ‘t koninklijke hof.