Ds. J.W. Verweij - Judas 1 : 17 - 20
Gods gemeente bewaard door Jezus Christus
Judas 1 : 17 - 20
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 106: 2 | |
Lezen : | Judas | |
Zingen : | Psalm 106: 3, 4, 8 | |
Zingen : | Psalm 118: 6 | |
Zingen : | Psalm 16: 1, 6 |
Gemeente, we zijn weer onder Gods heilig Woord bijeengekomen. In een uur van nabetrachting mogen we opnieuw luisteren naar wat de Heere tegen u heeft te zeggen. Tegen u die gebruik mocht maken van het Heilig Avondmaal en tegen u die uw plaats leeg hebt moeten laten. Het is een boodschap voor ons allemaal; niemand wordt daarvan uitgezonderd.
Volwassen mensen die belijdenis hebben gedaan, maar ook jullie, jongens en meisjes, jullie zijn ook lidmaten van de gemeente. Doopleden zijn net als volwassen mensen, die lid zijn geworden van de gemeente door hun belijdenis, lidmaten van hetzelfde lichaam. En dat lichaam wordt genoemd het lichaam van Christus, dat is de gemeente van Christus.
In dat lichaam zijn twee soorten leden; levende lidmaten en dode lidmaten. Die levende lidmaten hebben de levendmakende bediening van de Heilige Geest in het uur van Gods welbehagen mogen ontvangen; die heeft God uit de dood tot het leven geroepen. Op grond van de opstanding, van de verzoening van het Lam hebben zij het leven om niet gekregen door het geloof. En dat vraagt om de opwas in de kennis van de Bron van het leven, de Heere Jezus. Dus de zaligmakende verbintenis aan Hem en in Hem is geen mensenwerk, dat is het exclusieve werk van de Heilige Geest in de harten van al Gods kinderen.
Maar er zijn ook andere leden, natuurlijke mensen die de Geest niet hebben. En die zullen zich vleselijk openbaren, maar die kunnen ook soms geestelijk praten.
Daar gaan we nu naar luisteren, naar dat onderscheid tussen geestelijke en vleselijke mensen, en daar heeft Judas ons in onderwezen. U heeft dat zojuist mee mogen lezen. Ik vraag uw aandacht voor de drie verzen die daar op slaan, de verzen 17 tot en met 20:
Maar geliefden, gedenkt gij de woorden die voorzegd zijn door de apostelen van onze Heere Jezus Christus; dat zij u gezegd hebben dat er in de laatste tijd spotters zullen zijn, die naar hun goddeloze begeerlijkheden wandelen zullen. Dezen zijn het die zichzelven afscheiden, natuurlijke mensen, de Geest niet hebbende. Maar geliefden, bouwt gij uzelven op uw allerheiligst geloof, biddende in de Heilige Geest.
Het tekstgedeelte wijst ons op: Gods gemeente bewaard door Jezus Christus.
We kunnen ook zeggen: Gods gemeente bewaard door het Hoofd van de gemeente, de Heere Jezus Christus.
We letten op een drietal gedachten die ons in dit tekstgedeelte aangereikt worden.
Ten eerste zet het ons stil bij de dwaling in het heden. Luister maar: Dat zij (de apostelen) u gezegd hebben dat er in de laatste tijd spotters zullen zijn, die naar hun goddeloze begeerlijkheden wandelen zullen. Dus dat is onze eerste gedachte: De dwaling in het heden.
Ten tweede: De dwaling in het verleden. Dat is een wonderlijke terugwijzing van Judas naar het verleden. Hij koppelt als het ware de dwaling van het heden terug naar het verleden.
Onze derde gedachte wijst ons op: De bewaring in het verleden en in het heden.
Dus: Gods gemeente bewaard door Jezus Christus.
1. De dwaling in het heden
2. De dwaling in het verleden
3. De bewaring in het verleden en in het heden
1. De dwaling in het heden
De apostel Judas… Wij kennen wel een andere Judas, maar deze Judas is voor ons feitelijk niet zo bekend. Judas Iskariot is ons bekend. Het is een man die heel dicht bij de Heere Jezus gestaan heeft en door Hem en voor Hem geleefd heeft voor een korte periode van ongeveer drie jaar. Hij is met de andere elf in- en uitgegaan, beweldadigd en geroepen. Judas is de penningmeester onder de discipelen geweest. Nou, je geeft je portemonnee niet zomaar aan iemand, dus hij was een vertrouweling in de kring van de discipelen.
En deze man bleek dus later een bedrieger te zijn, een huichelaar, een geveinsde. Verschillende woorden wijzen ons dezelfde zaken aan. Zijn hart was niet recht en eerlijk voor God, noch naar de Heere Jezus, noch naar zijn medereizigers op weg naar zijn eeuwige bestemming.
Het geeft ons te denken.
Er zitten hier nu mensen in de kerk die zich dat ook wel aantrekken. Dat zijn geen zwaarmoedige mensen, dat zijn geen mensen die een natuurlijke neiging hebben om alles wat door een donkere bril te zien. Nee, dat zijn mensen die door de ontdekkende bediening van de Heilige Geest ontdekt zijn aan de waarheid dat ons hart bedrieglijk is, dodelijk, arglistig is. We komen er achter dat we ten diepste onszelf niet kennen naar de mate dat God ons aan onszelf bekend komt te maken. In de spiegel van de volmaaktheid gaan we leren wie ik ben en blijf tot mijn laatste doodssnik. Dan leggen we pas de oude mens in volkomenheid af door de genade van het welbehagen van de Vader en door de verlossing van Zijn Zoon tot waarachtige bekering.
Maar wie is deze Judas geweest?
Hij maakt zichzelf bekend: Judas, een dienstknecht van Jezus Christus, en een broeder van Jakobus, aan de geroepenen, die door God de Vader geheiligd zijn, en door Jezus Christus bewaard (vers 1). Daar hebt u die bewaring van de gemeente door de genade van de Heere Jezus Christus en door de wil, de heiliging van de Vader.
Hij zegt een broer van Jakobus te zijn. Is hij dan familie van Jakobus en Johannes? Nee, daar is hij geen familie van. Hij maakt zich nog nader bekend als Judas, dat is Lebbeüs, als Thaddeüs. Thaddeüs in het Syrisch betekent Judas in het Hebreeuws en daarom wordt hij ons zo in zijn zegengroet bekendgemaakt.
Hij schrijft van de hemel verkoren te zijn tot het apostelschap.
Deze onbekende apostel heeft voor ons een boodschap. Luister maar wat in Johannes 14 vers 22 en 23 van hem staat: Judas, niet de Iskariot – de bedrieger – zeide tot Hem: Heere, wat is het, dat Gij Uzelven aan ons zult openbaren en niet aan de wereld? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken.
Dit is Judas, de man die door de vrije genade van de hemel niet alleen tot het apostelschap maar ook tot het kindschap verkoren is. En van dat kindschap heeft hij iets mogen zeggen en nu komt hij daar in het laatste der dagen – in de beleving van de apostelen in hun tijd – bij de gemeente op terug door de drang van de Heilige Geest. De gemeente moet bewaard blijven bij het zuivere pand dat de hemel ons heeft toevertrouwd.
Judas onderwijst ons: Barmhartigheid, en vrede, en liefde zij u vermenigvuldigd. Geliefden, alzo ik alle naarstigheid doe om u te schrijven van de gemene – dat is de algemene – zaligheid, zo heb ik noodzaak gehad aan u te schrijven, en u te vermanen dat gij strijdt voor het geloof, dat eenmaal de heiligen overgeleverd is (vers 2 en 3).
Daar gaat het over, dat zaligmakende werk van de Heilige Geest, dat aan de heiligen overgeleverd is. De Heere wil daarmee Zijn gemeente op alle tijden en in alle plaatsen bouwen in het allerheiligste werk door de Heilige Geest in de harten van zondaren tot waarachtige bekering.
Maar nu zie ik andere geesten uitgaan. Wat voor geesten?
Luister maar in het vierde vers: Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelve oordeel tevoren opgeschreven zijn. Luistert u wat hij hier zegt? Ze zijn niet door de poort gegaan, ze zijn ingeslopen. Ze zijn over de muur geklommen, om met de Christenreis van Bunyan te spreken. Ze gaan niet op de rechte weg. Het zijn mensen die zich zomaar als in een ogenblik bij de gemeente hebben gevoegd. Judas koppelt het terug naar de eeuwigheid en zegt dat het waar is: Die eertijds tot ditzelve oordeel tevoren opgeschreven zijn. Hij noemt ze bij hun naam: goddelozen. Mensen die geschreven zijn in het boek waarin de Vader van eeuwigheid de verworpenen heeft opgetekend. Hij noemt ze bij de praktijk van hun leven: Godloos. Dat is een oud Nederlands woord en wil niets anders zeggen dan: leeg van God. Dat draagt hun leven uit en komt in de vruchten openbaar. Luister maar: Die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid ( vers 4).
De genade van God, die van de hemel wordt bewezen om zondige, ontuchtige mensen te reinigen van hun dode en boze werken en ze tot een nieuw schepsel te maken, die keren zij om. Ze zeggen: ‘Nee, als je genade ontvangt, kun je best in de ontucht en de goddeloosheid blijven voortleven.’ Dat zegt mijn Bijbel niet en de uwe ook niet.
Die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, dat wil dus zeggen – u moet de kanttekening daar maar eens op naslaan – ontucht. Het is de uitleving van de boze begeerlijkheden van het menselijke vlees waarin de mens niet jaagt naar de dingen die boven zijn, maar jaagt naar de inlossing van zijn boze begeerlijkheden in alles wat strijdt tegen de tien heilige geboden van de levende God. Die mensen, goddelozen, die zonder God en zonder Christus op de wereld staan en zonder toekomst en zonder hoop.
Judas zegt in de genade van de Heilige Geest: en de enige Heerser, God. Hij geeft God een eretitel. Judas schrijft dat er niemand in de wereld is die gezag heeft dan de almachtige Schepper van hemel en aarde, de Vader van onze Heere Jezus Christus. De Vader is met Zijn Zoon en de Heilige Geest in deze wereld de enige Heerser Die het voor het zeggen heeft. De almachtige God heeft alleenheerschappij, Die ons roept en nodigt tot de nieuwe gehoorzaamheid. Om de wereld te verzaken, de zonden te haten, de Heere te voet te vallen en ons door Zijn hand, door de Heilige Geest te laten leiden in het spoor der gerechtigheid.
Kent u die nieuwe gehoorzaamheid?
Die vraag leg ik natuurlijk in de eerste plaats bij u die vanmorgen aan de tafel hebt beleden dat u die enige Heerser door de zaligmakende bediening van de Heilige Geest in het uur van Gods welbehagen te voet gevallen bent. En dat u uw Rechter om genade hebt leren smeken als een schuldverslagen zondaar of zondares omdat het nog het heden genaamd wordt, de dag der zaligheid. Dat u in ware boetvaardigheid met de pinksterlingen uzelf hebt leren mishagen vanwege uw aangeboren en dadelijke zonden waarmee u zich stinkende gemaakt hebt in de ogen van de almachtige Schepper van de hemel en de aarde. Hij heeft u volmaakt uit Zijn handen voortgebracht tot Zijn eer en Zijn glorie en tot het welzijn van uw zielen.
Hebt u leren buigen en bukken en door het geloof leren instemmen met het oordeel dat de Heere over uw leven heeft uitgesproken? ‘Goddeloos, ja, dat ben ik, Heere.’ En dat goddeloos en leeg voor God zijn, dat zonder God op de wereld te staan, zonder toekomst en zonder hoop, dat u bij dagen en bij nachten in de ontdekking van uw zondenood en -dood, in de vloek- en helwaardigheid, heeft uitgedreven naar de Heere. Om u bij Hem neer te leggen als de snoodste van alle mensenkinderen. Om uit te spreken met de tollenaar in de tempel: O God, wees mij zondaar genadig (Luk.18:13).
Die genade gaat Judas ons nu voorhouden in de ontdekking van het goddeloze gedrag van uw eertijds in uw leven. Waarin de mens der zonde weigert zich voor God te verootmoedigen en vernederen terwijl het nog het heden genaamd wordt. En daarom zegt hij van de goddeloze mensen, van de dwaling in het verleden: ‘Ze hebben God en onze Heere Jezus Christus verloochend.’
Petrus heeft de Heere Jezus verloochend. Hij is na ontvangen genade weer op één lijn gezet met zijn leven in het eertijds, voordat hij door de Heere Jezus geroepen was uit de duisternis tot Zijn wonderbaar en heerlijk licht. Hij stond opnieuw op één lijn met zijn lot- en tijdgenoten die voor het aangezicht van de Koning der koningen en de Heere der heren niet wilden buigen.
Daarom geeft hij dit getuigenis en dan gaat hij er toe over om ons stil te zetten, in onze tweede gedachte, bij de zonde en dwaling in het verleden.
2. De dwaling in het verleden
We nemen als uitgangspunt vers 5 en 6: Maar ik wil u indachtig maken, als die dit eenmaal weet, dat de Heere het volk uit Egypteland verlost hebbende, wederom degenen die niet geloofden, verdorven heeft.
Judas keert in de heilsgeschiedenis van Israël terug naar het wonder van de verlossing in het land Gosen toen de Engel des verderfs door het land gegaan is om alle eerstgeborenen van mens en van vee te doden. Het bloed van het lam dat geslacht werd moest aangebracht worden tot bescherming van zijn volk. Judas schrijft: Ik wil u indachtig maken, als die dit eenmaal weet, dat de Heere het volk uit Egypteland verlost hebbende, wederom degenen die niet geloofden, verdorven heeft (vers 5). En dan valt de volle nadruk op dat niet geloven. Het volk van Israël is door de hand van de Almachtige en de dienst van Mozes en Aäron uitgeleid. Het is het wonder van de verlossing uit het pesthuis van de zonde wat ons heen wijst naar de staatsverwisseling van de zondaar die uit de dood tot het leven geroepen wordt. De zondaar komt uit de duisternis tot het licht en zegt het Egypte der zonden vaarwel om de Heere aan te hangen. Die de Heere aanhangt, is één geest met Hem (1 Kor.6:17). Daar gaat hij naar terug. Hij zegt: Wat hebben ze gedaan na die wonderlijke verlossing, toen ze door Gods daden verlost waren uit de handen van Farao? Toen Farao verdronken was in de Rode Zee, was dat het middel tot het behoud van het volk Israël.
God baande, door de woeste baren
En brede stromen, ons een pad;
Daar rees Zijn lof op stem en snaren,
Nadat Hij ons beveiligd had.
Maar is het volk daarmee geëindigd? U leest het: Wederom degenen die niet geloofden, verdorven heeft. Ze zijn er niet mee in God geëindigd. God heeft ze in de woestijn moeten neerslaan toen ze de afgoden, het gouden kalf, hadden opgericht. Toen ze een andere god voor ogen stelden en de levende God vertoornd hebben. Toen Mozes veertig dagen op de berg geweest was en in heilige verontwaardiging de tien woorden, de twee stenen tafelen, ter aarde heeft geworpen, vernietigd heeft wat God in dat verbond aan Israël tot een wet, tot gehoorzaamheid, tot heiligheid hun heeft voorgeschreven.
En daarin wordt ons de diepte van de val in Adam getekend. God gaat ze later wel weer teruggeven, maar Hij heeft eerst het oordeel over Israël doen komen. En de hand des Heeren heeft ze verdorven, zegt Judas. Ze konden voor het aangezicht van de Heilige, Die ging richten, geen ogenblik bestaan.
Heeft de Heere zo de zonden van uw verleden in uw leven opengelegd? Als God in uw ziel komt door de wederbarende bediening van de Heilige Geest, dan gaat Hij u in de eerste plaats bepalen bij de zonden in het heden. Wie u in de spiegel van de volmaaktheid bent. Dat is één zonde in de regel, maar daar is de Heere vrij en almachtig in. God gaat de zondaar of zondares overtuigen van gerechtigheid en oordeel. En in die overtuiging ligt het wonder van de overbuiging, als het van de hemel is.
Als het algemene overtuiging is, dan komt u er niet mee op de rechte plaats voor God. Dan verhardt u zich. U weigert het oordeel, waar u aan ontdekt bent, te aanvaarden en dan buigt u er niet mee onder God. Maar het zaligmakende werk van de Heilige Geest, het zaligmakende geloof doet u buigen en betuigen: ‘Ik heb gezondigd en gedaan wat kwaad was in Uw heilig oog.’
Zo gaat God van het heden naar het verleden. En in de weg van de ontdekking laat Hij u zien en gevoelen dat u niet alleen één zonde gedaan hebt, maar dat u enkel zonde bent. Een samenknoopsel van ongerechtigheid. De raad van de hemel door de dienst van de profeten zegt in uw leven: ‘Graaf maar dieper, gij mensenkind, en gij zult nog meerdere gruwelen vinden.’ Daar raakt hij nooit op uitgekeken, in de ongunstige zin en betekenis van het woord.
Zo gaat de apostel Judas, door de Heilige Geest verlicht, van het verleden naar het heden en brengt daar de vermaning uit voort: Maar geliefden, gedenkt gij de woorden die voorzegd zijn door de apostelen van onze Heere Jezus Christus (vers 17). Judas geeft er getuigenis van: al liggen er eeuwen tussen, God verandert niet, Zijn werk en wet veranderen niet en het werk van de waarachtige bekering verandert niet. God laat nu zien en gevoelen dat Mozes en Aäron oprechte en eerlijke dienaren en kinderen van God waren, die het volk hebben opgeroepen tot waarachtige bekering. Om hun zonden te beleven en belijden en de verzoening door het bloed van het Lam, dat in de eredienst lag uitgestald, te zoeken en het daar alleen van te verwachten. Want zonder heiligmaking zal niemand de Heere zien.
En daar gaat die apostel nu naar toe.
Geliefden, dat is een bijzondere aanspraak, die u niet bij de geliefden moet zoeken, maar in dé Geliefde, de Geliefde van de Vader. Deze is Mijn geliefde Zoon in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb. Hoort Hem en geeft Hem gehoor, door het geloof geschonken, door de wederbarende bediening van de Heilige Geest. Zodat u acht geeft op de gezonde woorden van onze Heere Jezus Christus. Die woorden veroordelen en klagen u aan in uw goddeloosheid, maar zij ontdekken dat God die goddeloosheid veroordeelt, zodat u als een ter dood veroordeelde naar God zult wederkeren. Uw Rechter zult u om genade smeken, maar ook de reinigmaking door Zijn bloed en Geest in Hem zoeken.
Geliefden, gedenkt gij de woorden die voorzegd zijn door de apostelen van onze Heere Jezus Christus. Dat zijn de dienstknechten van het heden, die ons de woorden Gods getrouw hebben verkondigd en die ons hebben aangewezen dat de heiligheid – die de huize Gods sierlijk is – ons vermaant en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid. En dan zeggen ze:
’k Doe Uw geboôn oprecht en welgezind;
Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.
En dan naar de praktijk van de goddeloosheid van het heden. Petrus schrijft: Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen (2 Petr.3:3).
‘Spotters, nou die lopen veel buiten de kerk. Als ik morgen weer naar m’n werk ga, dan gaat het niet over de zondag als een heilige dag die de Heere ingesteld heeft, waarop de gemeente mag en moet samenkomen onder de bediening der verzoening in de inwachting en aanroeping van Zijn heilige Naam. Maar dan gaat het over voetbal en allerlei sportfaciliteiten en de wedstrijden die hebben plaatsgevonden. Of het gaat over de geneugten van de mens der zonde, die in de uitleving van zijn boze begeerlijkheden naar allerlei plaatsen geweest is waar hij ongebonden z’n boosheid kan uitleven in de indrinking van alle zonde en goddeloosheid.’
Zal het daar alleen over gaan, morgen? Of hebt u op de fabriek, op het kantoor of op school wat anders te vertellen tegen uw collega’s, of tegen je klasgenoten? En dat in de breedste zin van het woord. Of moeten we vandaag met dat woordje ‘spotters’ maar even binnen deze kerkmuren blijven?
Gemeente, mag ik u daarop aanspreken? Er moet me iets van het hart. Ik oordeel over niemands hart, dat staat bovenaan. Dat doet de grote Rechter, daar hoef ik niet over te oordelen. Gods knechten hebben daar geen boodschap aan, maar in alle verantwoordelijkheid het Woord in rechte zin en betekenis recht te snijden als een dienaar die niet beschaamt. Maar ik ga er toch iets van zeggen, daar móet ik iets van zeggen. Ik zou mijn eigen hart als het ware van de hemel aangeklaagd weten als ik erover zou zwijgen. Mag ik u voor Gods aangezicht brengen, avondmaalgangers? Hoe is uw kleding als u aan de dis des verbonds gaat? Hoe is uw haardracht? Hoe is uw levenshouding? In de uiterlijke zin en instelling naar de Heere en voor onze naaste, op weg naar de eeuwigheid.
Neem dat eens mee en laten daar geen vraagtekens over zijn. Want Gods Woord zegt dat in alle eerlijkheid: dat we eerlijk en behoorlijk en eerbaar gekleed moeten zijn als we onder de bediening der verzoening mogen komen. En zeker als we gebruik maken van de bediening van het sacrament van de Doop en van het Heilig Avondmaal. Dan moet onze kleding en onze levensstijl in alle verootmoediging afgestemd zijn op de heiligheid van God, voor Wie we niets hoeven te bedekken. Hij vraagt naar eerlijkheid in ons binnenste. Dat we niet alleen onze zonden zullen belijden, maar ze ook zullen haten en alle wereldse begeerlijkheden zullen vlieden. En geen aanleiding zullen geven dat om mijnentwil Gods Naam gelasterd en niet geprezen zou worden. Neem dat eens mee.
Dit eerst wetende, dat er in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen (2 Petr.3:3). Is dat nu het doel van uw leven? Is dat nu het doel van jullie leven, jongens en meisjes? Om al de boze begeerlijkheden, die vanbinnen als het ware als een onreine fontein naar boven komen, om die vervuld te mogen zien? Om God aan de kant te zetten en te zeggen: ‘Ik heb niets met Uw geboden, Heere. Ik heb niets met Uw rechten en ik heb niets met de blijdschap die Gods kinderen in U vinden in oprechtheid des harten, voor Uw aangezicht, in het haten en vlieden van alle kwade paden en ijverig op Uw wegen gaan.’
Laat het ons tot een zelfonderzoek brengen. Zijn we als gemeente, zijn we persoonlijk van de eerlijke en oprechte bediening van de Heilige Geest, Die ons aan het Woord en de wet bindt, zo ver vandaan dat we in ons geweten geen veroordeling meer gevoelen als we in onze kleding en levensstijl niet meer voor Gods aangezicht de toetssteen van Gods wet kunnen doorstaan? Zoek de Heere en leef en betreed de weg des verstands.
En die geboden zijn niet zwaar, hoor! Die geboden zijn eerlijk en oprecht. En die geboden roepen ons tot de gehoorzaamheid aan Hem, Die dat gebod volmaakt heeft vervuld in de weg van Zijn borgtochtelijke gehoorzaamheid. Die als dat heilige Lam voor Gods aangezicht volmaakt Zijn leven verteerd heeft in de dienst des Heeren, tot de glorie van Zijn Goddelijke naam. Om Zijn gemeente te bewaren in heiligheid, gerechtigheid, waarheid, kinderlijke oprechtheid en eenvoudigheid voor Gods aangezicht. Zo hebben de apostelen, gegrond op de leer van de profeten, erover gesproken. Zo heeft die éne apostel, die de hemel er zomaar komt uit te lichten, een plaatsje van de hemel mogen ontvangen alsof hij in onze dagen zijn ogen opgeslagen heeft en gaat zeggen dat het waar is: Deze zijn het die zichzelven afscheiden, natuurlijke mensen, de Geest niet hebbende (vers 19). Hoort u het?
Natuurlijke mensen, die praten over God en geestelijke dingen, over geestelijke ervaringen, maar de Heilige Geest niet hebben. Natuurlijke mensen, zegt de eenvoudigheid van Gods Woord, dat is de mens die van nature wandelt naar de begeerlijkheden van zijn door de zonde verkochte bestaan. Die kent het wonder niet om dat natuurlijke bestaan door de genade van Christus gedood te mogen zien.
En daarom sterft onder de genade van Hem de oude mens. Hij heeft de nieuwe mens geschapen, heilig in goede dingen en ijverig om de dingen te gaan zoeken die boven zijn en niet die op de aarde zijn.
Die mens jaagt niet naar glorie en pracht, maar naar de prijs van de roeping Gods, die van boven is. Dat is een wonder. Jaagt u daarnaar? Paulus zegt: Ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben (Fil.3:12). Ik heb het niet gepakt, ik heb het gekregen. Uit genade zoek ik mijn roeping vast te maken in het allerheiligste geloof. En dat zegt Judas ook hier: Maar geliefden, bouwt gij uzelven op uw allerheiligst geloof, biddende in de Heilige Geest.
Daar gaan we op letten in onze derde gedachte, maar we gaan eerst zingen Psalm 118 vers 6:
Zij hadden mij omringd als bijen,
Maar zijn als doornenvuur vergaan;
’k Mocht hen in ’s Heeren kracht bestrijên;
In ’s Heeren Naam hen gans verslaan.
Gij hadt m’, o vijand, hard gestoten,
Tot vallens toe mij onderdrukt;
De Heer’ bewaart Zijn gunstgenoten;
De Heer’ heeft Zelf mij uitgerukt.
Maar geliefden, bouwt gij uzelven op uw allerheiligst geloof, biddende in de Heilige Geest. Onze derde gedachte:
3. De bewaring in het verleden en in het heden
Ik vraag nog even uw aandacht voor het zesde vers, gemeente. Want het is er niet van los te maken. De apostel is teruggegaan naar de opstand in de hemel. Luister maar: En de engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard. En dan volgt daarop de geschiedenis van Sodom en Gomorra. Judas zegt iets heel aparts, wat in onze tijd heel sprekend is: Gelijk Sodom en Gomorra, en de steden rondom dezelve – Adama en Zeboïm – die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben – dat betekent ontucht, hoererij bedrijven – en ander vlees zijn nagegaan ( vers 7). Dat zegt de Bijbel.
De apostel Paulus spreekt zijn veroordeling in de brief van de Romeinen uit over deze zonde die hier ander vlees genoemd wordt. Mannen met mannen schandelijkheid bedrijven, en vrouwen met vrouwen. Waarover de toorn Gods komt over de mensenkinderen op de aarde. En Die de kinderen Israëls, nadat ze verlost zijn uit dat diensthuis van Egypte, niet onberoerd heeft gelaten toen ze verzocht werden in de woestijn in de tijd van Bileam. Toen sloeg de Heere hen neer en liet hen richten over al die zonde en goddeloosheid. Daarom gaat de apostel in een heilige bewogenheid de gemeente Gods ervoor waarschuwen in dat éne hoofdstuk.
Daar moeten we elkaar toch op aan kunnen spreken?
En daarom zegt Judas het: Dragende de straf des eeuwigen vuurs. Want God gedoogt geen goddeloosheid en zedeloosheid in Zijn heilige dienst. Maar in Zijn dienst is alles rein en zuiver door de genade van dat heilige Offerlam, Dat door de Heilige Geest een volk heiligt, ijverig in goede werken. Dat volk heeft een heilige lust om zonder zonde voor God te leven. Dat kan natuurlijk niet, maar dat is wel de begeerte.
Het is de begeerte van het pasgeboren kind heilig te leven. Als u een zuigeling in de genade bent, dan mag ik u in deze dienst een kinderteken aanreiken tot uw troost. Dat is de heilige begeerte van iedere ziel, die opnieuw geboren is, om, indien het mogelijk was, de zonde met wortel en tak in ons leven uit te roeien. Indien het mogelijk was het er zelf uit te trekken. Maar ze kunnen het er niet onder krijgen. Daar komen ze wel achter. Ze moeten verlost worden door de genade van Hem Die om onze overtredingen verwond en om onze ongerechtigheden verbrijzeld wilde worden. En de straf die ons de vrede aanbrengt, die was op Hem. En door Zijn striemen, in dat bloed, is onze genezing. Nou, als je zo duur gekocht bent, dan heb je een grote en hemelse roeping om in oprechtheid en heiligheid en rechtvaardigheid en kinderlijke eenvoud te wandelen voor Gods aangezicht. Ook in de uitstraling naar je naaste in de wereld, in de kerk, onder Gods Woord en buiten Gods Woord.
En daarom die zeer tere aanspraak: Maar geliefden, bouwt gij uzelven op uw allerheiligst geloof. Dat staat hier. Bouwt gij elkander, aan elkaar door de band der liefde verbonden in Hem, door het allerheiligst geloof. Is dat dan het werk van Gods kinderen? Ja, dat is de hemelse roeping waarmee ze geroepen zijn, om als kinderen des lichts elkaar te stichten in een heilige en eerlijke en oprechte wandel voor God en naar elkaar, in alle openheid en eerlijkheid. Dat moet de toetssteen van Gods Woord en wet kunnen doorstaan. Als Hij de Eerste niet was, was er geen begin. Daar moet u uzelf oprecht onder beproeven. Maar als Hij de Eerste geweest is, dan gaat Hij ermee door en dan zal Hij straks de Laatste zijn. De Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde, de Alfa en de Omega. En dat goede werk in u, dat zal Hij gaan voleindigen.
Maar Hij schakelt u ook in! U bent geen willoos werktuig. De Geest gaat u reinigen van dode werken door het bloed van de Zaligmaker. En Hij gaat uw hart en uw leven vernieuwen tot de vreze van Zijn Naam. Om de weg van Gods geboden in oprechtheid te onderhouden, in het haten van alle kwade paden en vleselijke begeerlijkheden.
Weet u waar ze nou om vragen? Om de doding van de Heere Jezus. Paulus spreekt daarover in zijn brief: Altijd de doding van de Heere Jezus in het lichaam – hoort u het, dat vlees moet eraan – omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden (2 Kor.4:10). Het gaat om Hem en de verheerlijking van Zijn Naam en de komst van Zijn koninkrijk Dat vraagt om de oprechtheid des harten. Bouwt gij uzelven op uw allerheiligst geloof. Het is God Die in u werkt, beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.
Er zijn zoveel vrome mensen die denken dat het allemaal eenzijdig werk is. Ja, dat is het van Gods kant uit naar die zondaar toe. Maar in de heiligmaking moet u één ding niet onderschatten: God schakelt die zondaar ook in! Die laat Hij de weg van Zijn geboden bewandelen, door dat allerheiligst geloof, in de oefening van dat geloof. In de wetenschap dat hij verantwoordelijkheid draagt voor het goede en het kwade. Is zo uw geweten gevangen gelegd onder de eis van de nieuwe gehoorzaamheid? Is zo zalig worden in de eis van de volmaaktheid in uw leven onmogelijk geworden? En is het mogelijk geworden in Hem Die geopenbaard wordt in de weg waarin het aan uw kant volkomen uitloopt op de dood? Dan wordt het leven geopenbaard. Dan wordt Hij verklaard Die gezegd heeft: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven (Joh.11:25).
Is zo vanmorgen aan de bediening van de dis des verbonds het leven in uw ziel ontdekt? En hebt u zich mogen verheugen in Zijn tegenwoordigheid, in Zijn gunst en majesteit? En is die hartelijke wederliefde in uw hart gaan branden om uw leven in Zijn dienst, tot Zijn eer en tot welzijn van uw naaste te mogen verteren?
Wat een roeping! Biddende in de Heilige Geest. Dus het gebedsleven is de motor van het zielenleven. En voor ‘biddende in de Heilige Geest’ mag je ook lezen: dóór de Heilige Geest. Zonder die Geest kunnen we niet bidden. Zonder die Geest kunnen we niet zuchten, noch van hier naar boven vluchten. Maar die Geest is het Die in de vleselijke zondaar gaat zuchten. Paulus schrijft dat die Geest gaat bidden met onuitsprekelijke zuchtingen, en naar God voor de heiligen bidt en smeekt.
Hoe is het met uw gebedsleven, kind van God? Is de binnenkamer een vakantievertrek, of is het uw levensvertrek? Een vakantievertrek is een vertrek waar u maar even bent. Een levensvertrek, daar is uw leven in getekend. Is dat uw dagelijks leven? Zoals eenmaal een Daniël, die driemaal daags naar Jeruzalem zijn knieën boog. Zoals eenmaal een Paulus op de weg naar Damascus van de hemel werd aangemerkt: Want zie, hij bidt (Hand.9:11). Die man had zijn hele leven al gebeden. Hij was een farizeeër. Maar hij had nog nooit echt gebeden, totdat die Geest in hem ging zuchten. Die Geest deed Hem naar Jezus vluchten, Die hij niet kende en van Wie hij moest zeggen: Wie zijt Gij, Heere? En de Heere zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt (Hand.9:5).
Wat een wonder, gemeente! Kent u de levendmakende en onderhoudende kracht van de Heilige Geest, Die u doet sterven aan alles wat geen God en geen Christus is? En Die u uw vlees doet veroordelen en aanklagen bij de Heere. En die u doet vragen om de doding van de Heere Jezus in uw vlees. Opdat u door de Geest uitgedreven zou worden naar God en om God, om de drie-enige en volzalige God te mogen leren kennen tot uw volkomen zaligheid.
Want de zaligheid is nergens anders. In de hele wereld kunt u zaligmakers krijgen en vinden, en in de kerk ook. Godsdienstige zaligmakers, maar die helpen u niet. Maar de God van hemel en aarde, de drie-enige, de volzalige, de aanbiddenswaardige en dienenswaardige Verbondsgod, dat is de God Die naar Zijn eeuwig voornemen door de dienst van Zijn uitverkoren knechten en door het onderpand van Zijn Heilige Geest dat goede werk begint en het ook zal voleindigen.
En daarom gaat die Kerk maar zuchten en vluchten en vragen en zoeken en bidden en smeken en zeggen: ‘Heere, help mij! Red mij! Verlos mij van al m’n zonde en m’n goddeloosheid. En doodt U de oude mens en doet U de nieuwe mens door Uw kracht zoeken de dingen die boven zijn.’
Opdat het waar mag worden: Bewaart uzelven in de liefde Gods, verwachtende de barmhartigheid van onze Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven. En ontfermt u wel over enigen, onderscheid makende; maar behoudt anderen door vreze, en grijpt hen uit het vuur; en haat ook de rok die van het vlees bevlekt is (vers 21-23). Die rok, een onschuldig instrument tot bedekking van je schande. Als je daar je vleselijke begeerlijkheden in uitleeft, dan is die door het vlees besmet en bevlekt.
Hem nu, Die machtig is u van struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor Zijn heerlijkheid in vreugde, de alleen wijze God onze Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Amen (vers 24-25).
Is die God uw God? Is die God jouw God? Is die God van volkomen zaligheid onze God, gemeente? Want daar gaat het over. Daar mag de Kerk van zingen. En dat zingt ze niet op losse gronden, maar op gronden die ze van de hemel heeft mogen ontvangen. Op die vaste grond en dat fundament der zaligheid.
Die God is ons een God van heil;
Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil,
Ons ’t eeuwig zalig leven;
Hij kan, en wil, en zal in nood,
Zelfs bij het naad’ren van de dood,
Volkomen uitkomst geven.
Amen.
Slotzang: Psalm 16: 1 en 6
Bewaar mij toch, o alvermogend God!
’k Betrouw op U; schenk hulp, verhoor mijn smeken.
O mijne ziel, gij hebt vrijmoedig tot
Uw God en Heer’, uw Bondsgod, durven spreken:
Gij zijt de Heer’; ik zal U nooit verzaken,
Ofschoon tot U mijn goedheid niet kan raken.
Gij maakt eerlang Mij ’t levenspad bekend,
Waarvan, in druk, ’t vooruitzicht Mij verheugde;
Uw aangezicht, in gunst tot Mij gewend,
Schenkt Mij in ’t kort verzadiging van vreugde;
De lieflijkheên van ’t zalig hemelleven
Zal eeuwiglijk Uw rechterhand Mij geven.