Ds. M. Joosse - Gebed vóór de catechismus

Een gebed vóór de leer van de catechismus

Het belijden in dit gebed
De inhoud van dit gebed
Het doel van dit gebed

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 33: 2
Lezen : Psalm 19
Zingen : Psalm 17: 1, 3
Zingen : Psalm 145: 4
Zingen : Psalm 19: 5

Gemeente, met Gods hulp willen we stilstaan bij ‘Een gebed vóór de leer van de catechismus’. U vindt dit gebed achter in uw psalmbijbel, bij ‘De Christelijke gebeden’.

 

Wij lezen dit gebed als volgt:

 

O hemelse Vader,

Uw Woord is volkomen en bekeert de ziel, een waarachtig getuigenis, de ongeleerden wijsheid gevende, en der blinden ogen verlichtende, een krachtig middel ter zaligheid voor allen die het geloven.

Maar overmits wij van nature blind en onbekwaam zijn tot enig goed, en dat Gij ook niemand wilt aanzien dan die ootmoedig en verslagen zijn van hart, vrezende voor Uw Woord; zo bidden wij U dat Gij ons duister verstand wilt verlichten met Uw Heilige Geest, en ons geven een zachtmoedig hart, van hetwelk alle opgeblazenheid en vleselijke wijsheid, die vijandschap tegen U is, geweerd zij; opdat wij, Uw Woord horende, het recht verstaan mogen, en ons leven daarnaar inrichten.

Wil ook genadiglijk bekeren allen die nog van Uw waarheid afdwalen, opdat wij U altezamen eendrachtelijk dienen in waarachtige heiligheid en gerechtigheid al de dagen onzes levens.

Dit begeren wij, alleen om Christus' wil, Die ons in Zijn Naam heeft leren bidden, en ook heeft beloofd te verhoren:

Onze Vader, Die in de hemelen zijt,

Uw Naam worde geheiligd.

Uw Koninkrijk kome.

Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde.

Geef ons heden ons dagelijks brood.

En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.

En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze.

Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid.

 

Amen.

 

Wij willen dit gebed in drie gedachten overdenken:

1. Het belijden in dit gebed (van ‘O hemelse Vader’ tot ‘allen die het geloven’)

2. De inhoud van dit gebed (van ‘Maar’ tot ‘en ons leven daarnaar inrichten’)

3. Het doel van dit gebed (van ‘Wil ook genadig bekeren’ tot het einde)

 

1. Het belijden in dit gebed

 

Misschien dat de Heidelberger Catechismus in uw gemeente al meer dan honderd keer is behandeld. De Heidelberger Catechismus is het leerboek tot onderwijzing van de leer die naar de godzaligheid is. Het leerboek waarin alle stukken aan de orde komen die nodig zijn te kennen tot zaligheid. Het troostboek waarin het gaat om die ene troost in leven en in sterven: niet meer van onszelf te zijn, maar het eigendom te zijn van Jezus Christus.

In de Heidelberger Catechismus wordt niet de heilsgeschiedenis behandeld, maar de heilsleer. De Heidelberger Catechismus heeft in de gereformeerde traditie al eeuwen een plaats gekregen op de zondagen, om de jongeren en de gemeente te onderwijzen en te leren aangaande de leer die naar de godzaligheid is.

We weten niet precies hoe oud het gebed is dat we zojuist gelezen hebben. Het lijkt wel heel oud te zijn. Het is ook helemaal in de geest van de catechismus, maar het is niet waarschijnlijk dat Caspar Olevianus en Zacharias Ursinus, de opstellers van de catechismus, dit gebed hebben samengesteld. Maar qua inhoud lijkt het wel te gaan over de tijd waarin zij leefden.

We willen dit gebed met elkaar overdenken en de Heere geve dat het onze gestalte mag zijn of worden, zoals er gebeden wordt, om vervolgens met die gestalte ook de komende tijd onder de catechismusprediking onze plaats in te nemen.

 

Je zou kunnen zeggen dat de eerste regel van dit gebed een belijdenis is. De aanhef van het gebed is: ‘O hemelse Vader’. Dat is niet vrijpostig, gemeente. Wij zijn het niet zo gewend om de Heere aan te spreken met de Vadernaam. Bij ons is het meer gebruikelijk om de Heere aan te spreken met het woord ‘Heere’. Daarmee roepen we de drie-enige Verbondsgod aan.  

In de catechismus leren we immers dat God alleen onze Vader is, als wij de Heere Jezus Christus mogen kennen als onze Zaligmaker. Want buiten Christus is God onze Rechter en niet een genadige Vader.

Alle christelijke gebeden en ook onze formulieren ademen het trinitarische. Daarbij wordt God de Vader aangesproken in de Heere Jezus Christus, door de Heilige Geest. Het geldt voor al de formulieren en voor alle gebeden, dat onze vaderen trinitarisch dachten. Zij waren er ook diep van overtuigd dat zonder één van die goddelijke Personen een mens niet zalig kan worden. Athanasius heeft het eenmaal gezegd: ‘Wie de eenheid in de drieheid en de drieheid in de eenheid niet leert, kan niet zalig worden.’ In die geest spreken ook onze vaderen in de formulieren en gebeden. Daarom beginnen ze in hun aanspraak met ‘O hemelse Vader’.

 

In het gebed belijdt de catechisant, en behoren ook wij te belijden, dat de kracht van Gods Woord boven alles gaat. Dat lezen we in de eerste zin: ‘Uw Woord is volkomen en bekeert de ziel, een waarachtig getuigenis, de ongeleerden wijsheid gevende en der blinden ogen verlichtende, een krachtig middel ter zaligheid voor allen die het geloven.’

Dit is het stukje belijdenis voordat er werkelijk gebeden wordt. De kracht van Gods Woord gaat boven alles en dat kan natuurlijk nooit zonder de Heilige Geest. Dat wordt in het tweede gedeelte onderstreept.  Zonder de Geest van God blijft ons verstand verduisterd en zullen we Gods Woord niet in waarheid geloven. Aleen God kan het Woord kracht geven, om Zijn Woord ook werkelijk te verstaan. ‘Uw Woord is volkomen en bekeert de ziel.’ Dat kan dus nooit zonder de Geest.

 

Hiermee wordt ook stellig beleden dat wij Gods Woord ook niet willen vervangen door dit belijdenisgeschrift. Er zijn wel eens mensen van buitenaf die dit beweren. Bijvoorbeeld van de Vergadering van Gelovigen, of van sommige evangelische groeperingen. Zij zeggen: ‘Jullie hebben geschriften bíj het Woord.’ Nee, dat hebben we niet. In de Drie Formulieren van Enigheid onderstrepen en belijden we wat we op grond van Gods Woord geloven.

Daarin beschrijven we welke vast belijnde koers willen we varen. We willen dus Gods Woord absoluut niet vervangen.

De Bijbel is het onfeilbare Woord van God. De belijdenisgeschriften zijn van mensen en wanneer wij daarin een fout ontdekken en op grond van Gods Woord correctie moeten aanbrengen, dan doen we dat. Maar in de afgelopen vierhonderd jaar is dat niet nodig geweest. De catechismus wordt jaar na jaar op vele plaatsen behandeld. Wij moeten bekennen dat het een wonder is dat twee jonge mensen van ongeveer 25 jaar, door Gods Geest, zoveel wijsheid, verstand en inzicht in Gods Woord hebben gekregen, om zo de gouden draad van het zalig worden op papier te zetten. Wij willen het Woord van God niet vervangen, en we willen het dus ook niet verbeteren.

 

In de catechismus belijden we wat we op grond van Gods Woord geloven. Want er kleeft een gevaar aan het iets toedoen of afdoen van Gods Woord. We lezen dat in Openbaring 22: Want Ik betuig aan een iegelijk die de woorden der profetie dezes boeks hoort: Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen die in dit boek geschreven zijn (Openb.22:18).

Johannes heeft het hier natuurlijk over het toedoen of afdoen aan het boek Openbaring, wantJohannes heeft niet geweten hoe de hele samenstelling van de canon er uiteindelijk uit zou gaan zien. Maar het geldt natuurlijk voor het gehele Woord van God.

Met de catechismus willen we dus niet iets toedoen aan het Woord van God. Het Woord van God, dat wordt beleden in de aanhef van dit gebed, is voldoende om mensen tot bekering te brengen. Daar is niets méér voor nodig dan Gods Woord. Daarvoor hoeven wij niet in de hemel te klimmen en daarvoor hoeft geen heilige of een engel naar ons af te dalen. Nee, gemeente, Gods Woord is genoegzaam tot bekering.

 

‘En bekeert de ziel, een waarachtig getuigenis, de ongeleerden wijsheid gevende’, zo wordt er beleden in het eerst stukje. Gods Woord is waar en getuigt van Gods waarheid dat God de Waarheid is, en dat Christus de Waarheid is. We hebben het met elkaar gelezen uit Psalm 19 vers 8: De wet des Heeren is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des Heeren is gewis, de slechte (de eenvoudige) wijsheid gevende.

We hoeven dus niet intelligent te zijn. We hoeven dus niet tot een bepaalde hoogte te komen met betrekking tot bijbelstudie of schriftonderzoek. We hoeven geen grote verstandelijke vermogens te hebben. Het Woord van God geeft de waarheid en geeft wijsheid aan ongeleerden. En dan gaat het niet over een bepaald IQ, maar dan gaat het over geestelijke wijsheid.

 

Het Woord leert ons wie de mens in Adam geworden is. Verloren in zonde en in schuld, dood in zonden en in misdaden. Als het Woord door Gods Geest ons dat leert, wordt dat werkelijkheid in ons leven. Dan gaan intelligente mensen en eenvoudige mensen precies hetzelfde leren. Deze mensen worden van precies hetzelfde overtuigd. Die gaan ook dezelfde taal spreken. Die gaan elkaar aanvoelen, en die gaan met elkaar dezelfde reis maken. De een misschien met een groot verstandelijk vermogen, de ander mogelijk met minder. En toch, ze krijgen hetzelfde nodig. Ze worden door dezelfde Geest Gods geleid. Die Geest werkt altijd door overtuiging van zonde op Christus aan. Ze krijgen uiteindelijk een Borg nodig voor hun schuld. 

 

In het tweede gedeelte wordt beleden dat het Woord als een waarachtig getuigenis ‘der blinden ogen verlicht’. Dat doet het Woord. Gods kind kan de plaatsen aanwijzen waarbij Gods Woord hen schuldig stelde. Dat ze het hoofd moesten buigen en bekennen gezondigd te hebben, dat hun verlorenheid eigen schuld is. Hebt u het geleerd? Heeft de Heere uw geestelijk blinde ogen al verlicht en geopend? Hebt u daar die Ander al voor nodig gekregen?

In Jesaja wordt Hij beschreven, en de Heere Jezus haalt Zelf de woorden aan als Hij in Nazareth in de synagoge is: Om de gevangenen te prediken loslating en de blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren (Luk.4:19).

Daartoe moet het Woord verkondigd worden, daartoe moet het Woord kracht gaan doen in uw, in jouw en in mijn leven. Dat Woord wordt door de Heilige Geest werkelijkheid, wordt krachtig. Dan gaan we het zien en gaan we het horen.

Het Woord gaat ons leren. Daar kunnen we op een gegeven moment ook niet meer omheen, dat gaat ons bezetten. Dat Woord gaat met ons mee naar school of naar ons werk, ja overal bezet het ons. Het gaat ons leren. Onze ogen gaan open voor dingen die we nog nooit gezien hebben. Zaken die we met ons verstand misschien nog wel wisten, worden dan echt waarheid.

 

Het eerste wat we door Gods Woord zien, is dat we blind zijn.

Dan komen we met Bartimeüs langs de weg te zitten. We raken steeds meer overtuigd dat er geen enkel middel meer is waardoor onze ogen nog open kunnen gaan. Wanneer we horen van die ene Naam, van Jezus van Nazareth, dan geloven we dat alleen Hij nog bij machte is om onze ogen te openen. Als er dan aan ons gevraagd wordt: ‘Wat wil je dan dat de Heere je doen zal?’, dan wordt het vanuit de grond van het hart geroepen: Rabboni, dat ik ziende mag worden (Mark.10:51).

Is dat uw verlangen al geworden? Is dat uw schreeuw al geworden? Dat doet het Woord! Dat is volkomen, dat bekeert de ziel, een waarachtig getuigenis, dat ongeleerde dwazen wijsheid geeft. Dan gaan blinde ogen open.

Er staat: ‘Een krachtig middel ter zaligheid, voor allen die het geloven.’ Het meest noodzakelijk is dat wij ogen krijgen om onze ellende te zien, om door de nood gedreven tot Christus geleid te worden. Om Hem te mogen zien, het Voorwerp van het geloof. Om Hem op de juiste waarde te kunnen schatten. Want wanneer wij onze nood en onze ellende niet inleven, krijgen wij Hem nooit nodig.

God heeft Hem geschonken in deze wereld, om zondaren van het grootste kwaad tot het allerhoogste goed te brengen. Als wij dat grootste kwaad niet leren verstaan en inleven, krijgen we Hem niet nodig om ons daar te brengen. Dan hebben we geen Zaligmaker nodig, want we denken dan al zalig of gelukkig te zijn. Of we kunnen het zélf nog. Maar Hij wordt als Zaligmaker noodzakelijk voor degenen die zichzelf niet meer zalig kunnen maken, die zelf niet meer tot het allerhoogste goed kunnen komen.

 

‘Een krachtig middel ter zaligheid voor allen die het geloven.’ Dat is het Woord. De kracht van het Woord is de ontdekking van zonde tot zaligheid. De overtuiging van zonde en ellende is natuurlijk nooit een doel op zich, maar om de Heere Jezus Christus, de Borg en Zaligmaker gepast te maken, dat Hij waarde gaat krijgen.

Een krachtig middel, een tuchtmeester tot de zaligheid. Mogen we Hem zo kennen, gemeente? Is Hij ons zo al noodzakelijk geworden in ons leven? Het Woord wordt dan een tuchtmeester. In de Romeinse tijd was een tuchtmeester iemand die in huis was en de opvoeding voor de kinderen voor zijn rekening nam. Als een kind niet in het juiste spoor liep, of niet deed wat er van hem of haar gevraagd werd, werd het gecorrigeerd.

Dat kon een vriendelijke vermaning zijn, maar soms ook een bestraffende en pijnlijke vermaning zijn. Door die straf werd het kind gecorrigeerd. Op deze manier werd het kind als het ware gedwongen om te gaan luisteren. Nu, het Woord, Gods wet, is ook een krachtig middel, een tuchtmeester. Het straft, het tuchtigt, het laat pijnlijk voelen dat je de verkeerde weg bewandelt, om je zo weer terecht te brengen. Een tuchtmeester, een krachtig middel om je te corrigeren, om je tot het heil te leiden.

 

Een tuchtmeester tot de zaligheid. We lezen in Efeze 1 vers 19: Welke de uitnemende grootheid Zijner kracht is aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht. ‘Een krachtig middel ter zaligheid voor allen die het geloven.’

Dat geloof, gemeente, komt in de eerste plaats openbaar in het geloven dat we zondaar zijn. In het geloven, in het bekennen, in het toestemmen, in het buigen onder het welverdiende oordeel en onder een welverdiende straf.  Het buigen daaronder betuigt dat we strafwaardig zijn. Als we dan leren bedelen om genade, is dat het beginnende geloof.

We keren weer even terug naar Bartimeüs. Hij zat daar en hij wist: ik kan mezelf nooit meer bevrijden uit deze duisternis. Daar was hij van overtuigd. Dat was het eerste van zijn geloof, zou je kunnen zeggen.

Het tweede van zijn geloof is dat hij na het horen van die ene Naam geloofde dat Hij, Jezus van Nazareth, het nog kon. Daarmee was hij niet ziende. Nee, daarmee geloofde hij dat het mogelijk was dat Jezus zijn ogen kon openen.

Dan vervolgens, als hij hoort dat Jezus van Nazareth voorbijkomt, gaat hij roepen. Hij gaat niet besluiten met zijn verstand dat zijn ogen al open zijn. Hij zegt niet: ‘Ik ben een gelovige.’ Nee, door het geloof gaat hij roepen. Want door het geloof leren zij dat zij in duisternis zijn en door dat geloof worden ze overtuigd dat ze zichzelf niet meer kunnen helpen. En zo gaat het geloof toevlucht nemen tot Hem Die wel helpen kan.

 

Dat Woord is een krachtig middel voor allen die het geloven, overtuigd van zonde en schuld, overtuigd dat er maar één weg en één middel is om de welverdiende straf te ontgaan. Dat geloof brengt ook de ervaring: ‘Uit mij geen vrucht meer in der eeuwigheid, uit mij niets meer wat God behagen kan.’ Zo raken we ervan overtuigd dat wij God niet meer kunnen behagen. Dan krijgen we die Ander nodig, Die God wel volkomen kan behagen.

Dat geloof grijpt elke keer opnieuw naar het Woord. Ook al veroordeelt het Woord ons en ook al komt u op elke bladzijde tegen dat het Woord tégen u is. We lezen dan op iedere bladzijde dat we vanwege onze zonde rechtvaardig verloren moeten gaan. Toch grijpen we elke keer weer naar het Woord, want in dat Woord staan beloften dat de grootste van de zondaren welkom is bij God. In het Woord staat dat God roepers om genade nooit afwijst. Dat Woord kan veroordelen. Ofschoon u dan alles mist, toch kan dat Woord én hart én zinnen strelen. Het hart gaat dan uit naar het Woord.

Dat is nu de kracht van het Woord. ‘Uw Woord is volkomen en bekeert de ziel, een waarachtig getuigenis, de ongeleerden wijsheid gevende, en der blinden ogen verlichtende, een krachtig middel ter zaligheid voor allen die het geloven.’

Het geloof gaat dan ook, vanuit de nood, de toevlucht nemen tot Hem, Jezus Christus. Om Hem aan te mogen grijpen als hun Heere, hun God en Zaligmaker.

Bent dan een gelovige, of kent u deze werkzaamheden van het geloof niet?

 

2. De inhoud van dit gebed

 

De volgende alinea begint met: ‘Maar overmits wij van nature blind en onbekwaam zijn tot enig goed…’ De belijdenis aan het begin van het gebed was zo mooi. Dan staat daar opeens het woordje ‘maar’. Het lijkt wel of er een streep door die hele belijdenis gehaald wordt: ‘Maar…’

Het is zo mooi en Uw Woord is een krachtig middel ter zaligheid en wij zijn ervan overtuigd en wij weten, maar.. ‘Maar overmits wij van nature blind en onbekwaam zijn tot enig goed.’ We kunnen dus niet geloven zoals wij geloven moeten. We zijn onbekwaam en blind.

Gemeente, hebt u dat ook al eens moeten bekennen? Kunt u dat gebed bidden, zoals onze vaderen dat opgesteld hebben? Voelt u dat ook zo? Moet u dat ook zo beleven: ‘Maar overmits wij van nature blind en onbekwaam zijn tot enig goed’? Hebt u het al ingeleefd of denkt u nog vermogens te hebben?

 

Gemeente, dit gebed zet een streep door het denken van de remonstranten en al degenen die in eigen kracht of met verstandelijke vermogens een keuze willen maken. ‘Maar ovemits wij van nature blind en onbekwaam zijn tot enig goed.’ Wij kunnen niet, wij hebben niet, wij weten niet. Of vindt u dat een ergerlijke leer? Dat kan, want een ieder die denkt nog wat te moeten of te kunnen, die ergert zich ten diepste aan deze leer.

Misschien zegt er iemand: ‘Maar er staan zoveel oproepen tot bekering in de Bijbel, oproepen tot bekering en geloof.’

Dat is waar. De Heere mag van ons eisen dat we ons bekeren en dat we geloven. Want in de staat der rechtheid heeft Hij ons zo geschapen dat we dat konden. De Heere mag toch van Zijn schepselen terugvragen wat Hij gegeven heeft? We hadden het! We konden het! Dáárom mag Hij het van ons vragen en zál Hij het ook van ons vragen. Hij mag het rechtvaardig van ons eisen. En als wij het niet kunnen geven, is dat schuld aan onze kant. Wij hebben onszelf van die gaven beroofd in onze val in Adam. Wij kunnen het niet, en dat belijden onze vaderen die dit gebed hebben samengesteld.

 

‘Maar overmits wij van nature blind zijn en onbekwaam tot enig goed…’ Dan gaat de zin verder: ‘en dat Gij ook niemand wilt aanzien dan die ootmoedig en verslagen zijn van hart, vrezende voor Uw Woord.’ De opstellers zeggen dus eigenlijk: ‘God kan ons niet aanzien als we niet ootmoedig zijn en verslagen van hart, als we niet hebben leren vrezen voor Gods Woord. Dat waarachtige getuigenis, dat ongeleerden wijsheid geeft. Wij moeten ootmoedig zijn, verslagen van hart, vrezend voor Zijn Woord.’ Dat zijn de voorwaarden, gemeente.

U zegt: ‘Dus er zijn toch voorwaarden om tot God te komen?’ Ja, die zijn er. Maar niet op de manier waarop veel mensen denken en waar nogal eens wat vijandschap tegen is. Nee, de Heere vraagt niet of u uzelf ootmoedig wilt maken. De Heere vraagt ook niet of u zelf verslagen van hart wilt raken en of u vanuit uzelf gaat vrezen voor Zijn Woord. U kunt dat niet, en dat wordt bij geen enkel mens gevonden. In die zin wordt er dus geen enkele voorwaarde bij u verwacht en hoeft u aan geen enkele voorwaarde te voldoen. En toch zijn dat de voorwerpen van Gods genade.

Diegenen die in ootmoed, verslagen zijn van hart, die vrezen voor Gods Woord, moeten belijden: ‘Wij zijn van nature blind en onbekwaam tot enig goed.’

 

Maar hoe moet het dan als je jezelf daar niet kunt brengen? Dan zegt de Heere: Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de Heilige Geest geven degenen die Hem bidden! (Luk.11:13) Dat zijn de woorden van de Zoon van God! Daarom, gemeente, bid om Gods Geest! Die kan u overtuigen van uw blindheid en van het feit dat u onbekwaam bent tot enig goed.

Die Geest zal u overtuigen van schuld, waardoor u ootmoedig en verslagen van hart wordt en zult vrezen voor Gods Woord. Dat doet de Heere nog steeds. Dat er zo weinigen komen en om de Geest bidden, is omdat er vijandschap bij ons is. Wij willen niet ootmoedig buigen, verslagen, vrezend tot God gaan. Wij zijn vijanden van dat lage, van dat buigen, van dat klein worden voor God. Wij willen het zelf kunnen, wij willen wéten, wij willen overeind blijven, maar wij willen ons niet verootmoedigen.

Misschien zegt u: ‘Nou, dat zou ik toch best wel willen, me verootmoedigen voor God.’ Maar weet u dat zeker?  Als we dat eens brengen naar menselijke verhoudingen, willen we dan na boze woorden ten opzichte van onze man, vrouw of kinderen, buigen? O gemeente, wat is het moeilijk om te buigen en om schuld te bekennen, thuis, op ons werk, of waar dan ook. Wij zijn er van nature vijanden van.

Wat is het moeilijk om te bekennen: ‘Ik zat er naast, wil je me vergeven?’ Dus denk niet te snel dat wij dat gemakkelijk kunnen of willen. De duivel is altijd aan het werk, op de plaats waar een mens voor anderen of voor de rechtvaardige God wil gaan buigen.

 

De opstellers van dit gebed zeggen dat God niemand wil aanzien dan wanneer wij in ootmoed, verslagen van hart, vrezend voor Gods Woord tot Hem komen.

Gemeente, dat kennen wij allemaal. Ook als een ander tot ons komt om excuses te maken en om vergeving te vragen, als hij of zij ons iets kwaads heeft aangedaan. Dan willen we toch ook dat iemand komt met ootmoed, verslagen, en op een bepaalde manier vrezend? Toch? Wij zijn mensen, en we zijn gewend dat we gewoon recht en fier tot God mogen gaan met de houding: ‘Hij zal ons altijd aannemen, Hij zal ons nooit afwijzen. Wij mogen dat weten en daarop vertrouwen.’

Gemeente, dat heeft niets te maken met een schuldverslagen zondaar zijn. De Heere zal dat al Zijn kinderen in een bepaalde mate leren. Zij gaan leren dat God op déze manier mensen ontvangt, als schuldverslagen zondaren. Dat zijn de offers die de Heere behagen, gebroken van geest en verslagen van hart en beven voor Zijn Woord. Dat is Gods Woord, gemeente! En dat is niet iets wat wij nu moeten maken, maar wat de Heere aan ons wil geven en wil werken door Zijn Geest.

 

Wat zijn er veel onmogelijkheden van de kant van de mens! Wat is er bij ons veel verzet en veel vijandschap tegen dat buigen en schuld bekennen tegenover onze naaste. Wij willen zo graag overeind blijven. Als we daar al zoveel moeite mee hebben tegenover onze naaste, dan zullen we ook niet willen buigen voor de Heere.

De remonstrant wil altijd maar weer de mogelijkheid in de mens leren: kiezen en geloven. Dood zijn in zonden en in misdaden is een ergerlijke leer. De mens is van nature vijand van het niets kunnen, tenzij het ons van Godswege gegeven wordt. Maar is het dan zo dat wij eigenlijk niet meer kunnen dan alleen maar lijdelijk afwachten? Nee, wij kunnen de Heere erom bidden: ‘Heere, wil toch Uw Geest schenken, opdat ik deze zaken leren mag. Opdat ik aan de voorwaarden die U stelt en die U werkt, mag voldoen.’ Daarom bidt Augustinus: ‘Geeft wat Gij beveelt en beveel wat Gij wilt.’ Wat wij niet hebben, dat wil de Heere geven.

 

Nu is het zo moeilijk om te leven in afhankelijkheid van de Heere. Wat is het moeilijk om te wachten op Zijn tijd! Want dan moeten wij wel direct ontvangen, het moet natuurlijk op het moment dat ik het wil! Wat dat betreft zijn volwassenen net als kleine kinderen.

Jongens en meisjes, jullie begrijpen het wel. Als je wat moois wilt hebben moet je dat natuurlijk direct hebben. Vandaag nog! Iets dergelijks heeft een volwassene soms ook. De apostel Paulus zat een hele dag in de storm. De wind waaide en er werd gebeden. De hele nacht daarna werd gebeden en toen werd nog een dag gebeden en geworsteld en daarna nog een dag. Waarom verhoorde de Heere dan niet gelijk? Of had Hij niet na één dag kunnen verhoren? Natuurlijk kan de Heere dat, want de Heere kan alles. Maar Hij doet dat altijd op Zijn tijd en op Zijn wijze. De Heere laat Zich niet dwingen. En Hij doet dat op een manier die goed voor ons is.

 

In het leven van Gods kinderen openbaren zich vruchten van bekering. Niemand zal Hij aanzien dan die ootmoedig is en verslagen van hart en vreest voor Gods Woord. Daarom wordt er beleden: De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten (Ps.51:19). Dan komen we in de gestalte die God behaagt, omdat Hij die Zelf werkt. Ootmoed is dan een vrucht van waarachtige bekering.

Gemeente, wordt die ootmoed in uw leven gevonden? Verslagen vanwege de zonden die we doen. Verslagen vanwege de schuld die we dagelijks groter maken en waardoor we afhankelijk worden van genade.

Jongens en meisjes, jullie kunnen je voorstellen hoe soldaten in de Middeleeuwen met elkaar vochten, met zwaarden. Als er dan een soldaat achterover valt en een vijandelijke soldaat zet de punt van het zwaard op zijn keel, dan kan de gevallen soldaat alleen nog maar om genade smeken, want anders zal hij sterven. Zo verslagen moeten we worden; verslagen van hart. Geen wapen van verzet meer. Uitroepend: ‘Heere, als U me doodt, dan is dat rechtvaardig.’

Zo wil de Heere dat wij tot Hem komen, en Hij werkt dat. Dan wordt de weerstand gebroken en dezulken gaan vrezen voor Gods Woord. Want in dat Woord lezen ze de bedreiging en de straf op de zonde. Dat wordt dan werkelijkheid in hun leven. Zij moeten God ontmoeten en kunnen voor God niet bestaan. Ze zijn overtuigd van zonde en geloven dat die zonden hen strafwaardig maken. Ze leren vrezen en beven voor Gods Woord. Want ze horen dat een ieder vervloekt is die niet blijft in hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen. Ja, dat al degenen die niet in Christus Jezus zijn, een vervloeking zijn. En als ze denken aan de vrouw van Lot en aan Sodom en Gomorra, dan brengt dat schrik en vreze in hun leven. Dan komen ze in ootmoed, verslagen en vrezend, roepend en smekend om genade.

Gemeente, dat is de gestalte die de opstellers van dit gebed schilderen.

 

Vervolgens staat er: ‘Zo bidden wij u dat Gij ons duistere verstand wilt verlichten met Uw Heilige Geest.’ Ziet u, dan gaan ze bidden om de Geest, Die God belooft aan een ieder die Hem daarom bidt. ‘En dat U ons wilt geven een zachtmoedig hart, van hetwelk alle opgeblazenheid en vleselijke wijsheid, die vijandschap tegen U is, geweerd zij.’

Dat is nogal wat, dat daar zo om gebeden wordt! In de tijd van de opstellers van de catechismus was er niet zozeer de strijd met de rooms-katholieken, maar er was enorm veel godsdienstige twist tussen de lutheranen en de gereformeerden, de volgelingen van Calvijn. De één vond dit en de ander vond dat. En daarom gaf Frederik de Derde, de keurvorst van de Palts, de opdracht tot het schrijven van dit leerboek.

Hij wilde de godsdienstige twisten wegnemen, opdat er rust zou komen tussen lutheranen en calvinisten. Het blijkt dat dit gebed waarschijnlijk kort na de opstelling van de catechismus is opgesteld.

 

‘Wilt U ons een zachtmoedig hart geven, van hetwelk alle opgeblazenheid en vleselijke wijsheid, die vijandschap tegen U is, geweerd zij.’ Dat is vandaag nog steeds nodig. Als we het middelste gedeelte van de zin weglaten, dan lezen we: ‘Geef ons een zachtmoedig hart, opdat alle vijandschap tegen U geweerd is.’

Ons Groot Woordenboek zegt over zachtmoedigheid, dat het betekent: ‘Niet geneigd zijn tot heftigheid, en dat we ons makkelijk schikken.’ Kent u dat in uw leven?

Niet geneigd tot heftigheid en gemakkelijk kunnen schikken. ‘Ja maar’, en daar begint het alweer. Zachtmoedig, niet geneigd tot heftigheid… Wat weten we het zelf altijd goed en wat kunnen we dan hoog van de toren blazen.

 

Door de mannen die de godsdiensttwisten van die dagen gekend hebben, wordt nu gebeden om zachtmoedigheid. Zij hebben de heftigheid gezien. Daarom bidden ze om zachtmoedigheid, zodat ze de ander uitnemender kunnen achten dan zichzelf.

Er staat: ‘Opdat alle vijandschap geweerd zij.’ Als wij met elkaar in twist zijn en die zachtmoedigheid niet hebben, dan is dat vijandschap tegen God, zo zeggen de opstellers van dit gebed. Vijandschap betekent: haat en weerstand tonen in woorden en daden. Wat kan zulke vijandschap snel in ons godsdienstig bezig zijn openbaar komen!

Wat is de inhoud van dit gebed actueel. Daarom zouden we elke zondag voordat de catechismus behandeld wordt, dit gebed moeten bidden. Wat kunnen we hoog staan met onszelf. Wat hebben we vaak onze eigen gedachten, eigen inzichten en eigen meningen.

 

We vragen in dit gebed of de Heere ons zachtmoedigheid wil geven, opdat alle vijandschap geweerd zij. Gemeente, zult u dat gebed steeds weer lezen, en zult u nog eens bedenken hoe gemakkelijk de duivel een plaats bij ons kan hebben? Als de duivel zijn plaats vindt, zijn we niet zachtmoedig, maar opgeblazen en vleselijk. Uiteindelijk staan we vijandig tegenover God. Die vijandschap wordt genoemd: opgeblazenheid en vleselijke wijsheid.

Dat opgeblazen zijn en vleselijk zijn is zo gemakkelijk onze houding. Dan komt er twist. Degenen die dat bij zichzelf ontdekken en die dat in zichzelf tegenkomen en willen belijden dat dat vijandschap is tegen God, gaan bidden: ‘Heere, geef ons een zachtmoedig hart.’

 

‘En dat alle vijandschap geweerd zou zijn.’ Godsdiensttwisten waren er niet alleen in de tijd dat dit gebed is opgesteld. Ze zijn er nu nog, want er is niets nieuws onder de zon. Het zal alle eeuwen doorgaan. Maar waar zult u, waar zul jij, en waar zal ik bij horen? Bij de zachtmoedigen of bij de opgeblazenen die vleselijke wijsheid bezitten en daardoor vijandig tegenover God staan?

Gemeente, zullen we zo over de wereld gaan? Zullen we zo onze plaats innemen binnen de gemeente? Zou dit gebed niet ons aller gebed moeten zijn? Wat is het actueel! Als wij zo leren bidden, als we zo kunnen bidden voor de aanvang van de catechismuspreken, dan hebben we de juiste houding. Dan zullen we onderwijs ontvangen. De Heere geve u ootmoed, verslagenheid van hart en vrees voor Gods Woord. Een zachtmoedig hart, geen opgeblazen hart, geen vleselijke wijsheid, geen vijandschap.

Om nu zo door de Heere geleerd te worden en te ervaren dat het Woord kracht doet, wat beleden is aan het begin van dit gebed. Dat het uw ziel bekeert, en dat het een waarachtig getuigenis is, waar de ongeleerde wijsheid ontvangt en dat de blinde ogen opengaan. Dat we zo verlicht worden, en het Woord een krachtig middel tot de zaligheid is voor degenen die geloven.

 

Alleen als we zo kunnen bidden, zullen we Gods Woord recht gaan verstaan. De Heere geve de voorwaarden om onder de bediening van de preken van de Heidelberger Catechismus te kunnen zittten. We hebben het allemaal zo nodig. Want anders is er opgeblazenheid en vleselijke wijsheid. Dan komt het niet goed, gemeente, echt niet. Dan zullen we ons weer ergeren en weer stoten. Dan zullen we weer als loodgieters bezig zijn om elke keer het lek te vinden: ‘Dit te veel en dat te lang.’ Dan wordt er eindeloos gesproken over hoe het allemaal zou moeten zijn: ‘Meer zus en meer zo.’

Dan heeft u uiteindelijk misschien wel de beste mening die u hebben kunt en de beste inzichten en de meest bijbelse visie die er is, maar dan zult u daar toch mee verloren moeten gaan.

Ootmoedig, verslagen van hart, vrezend voor Gods Woord, biddend om de Heilige Geest dat ons verstand verlicht zou mogen worden en dat we een zachtmoedig hart zouden mogen hebben. Geen opgeblazenheid, geen vleselijke wijsheid die vijandschap is tegenover God.

‘Opdat wij, Uw Woord horende, het recht mogen verstaan, en ons leven daarnaar inrichten.’ Opdat wij mogen zijn zoals God wil dat we zijn. Opdat uiteindelijk in ons leven openbaar zou mogen worden dat wij kinderen van God zijn, dat we door de Geest van God geleid worden. Want wie door de Geest van God geleid worden, die alleen zijn kinderen van God.

 

We zullen eerst zingen, Psalm 145 vers 4:

 

Al wat gij wrocht zal juichen tot uw eer;

Uw gunstvolk zal verblijd U zeeg’nen, Heer’,

En roemen van Uw koninkrijk, Uw macht,

Uw heerlijkheid en Goddelijke kracht;

Om, waar zich ‘t hart ooit voelt in leerzucht blaken,

Uw heerlijkheid, Uw macht bekend te maken,

En d’ eer Uws rijks, zo groot, zo hoog verheven,

Voor aller oor, den hoogsten roem te geven.

 

3. Het doel van dit gebed

 

‘Wil ook genadiglijk bekeren allen die nog van Uw waarheid afdwalen’, is de volgende zin. Dat is dan het verlangen, gemeente. Het is ook het verlangen van degenen die dit gebed hebben opgesteld. Niet alleen voor henzelf, maar ook voor al die anderen die met hen reizen naar de nimmer eindigende eeuwigheid. En wanneer ze op de reis van de rechte weg afdwalen, dat ze bekeerd mogen worden. Alle eeuwen door zijn er mensen geweest die hun eigen voorstellingen volgden. Mensen zoals Saulus van Tarsen, de schriftgeleerden en de farizeëen, mensen zoals Pelagius, zoals de remonstranten, op allerlei manieren. Mensen die Gods Woord niet recht verstaan.

Is het uw vraag al eens geweest: En zie of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op de eeuwige weg (Ps.139:24). Of bent u zó overtuigd dat u het bij het rechte eind heeft en dat u dat niet hoeft te bidden? Hebt u zoveel verstandelijke vermogens, zoveel geestelijke gaven dat u precies weet wat de Heere van u wil?

 

Wat behoren wij die ootmoedige gestalte te hebben, met een zachtmoedig hart. Dan kunnen we één gemeente zijn. Dan kunnen we één zijn onder de bediening van het Woord. Dan gaat de een de ander uitnemender achten, dan wordt het één kudde met één Herder. Dat is nu nodig voor u, voor jou en voor mij, opdat er eendracht zal zijn.

‘Opdat wij U al tezamen eendrachtelijk dienen mogen.’ De opstellers hebben het verlangen dat er een eenheid zou mogen zijn. Ze willen geen twist, geen opgeblazenheid en geen vleselijke wijsheid. Ze willen ootmoed, een verslagen hart en vrees voor Gods Woord. Dat we de Heere niet in de weg zouden staan door vijandschap, door opgeblazenheid of door vleselijke wijsheid. Dat dat geweerd zou mogen zijn en dat we het Woord van God zouden mogen horen en recht mogen verstaan en ons leven daarnaar inrichten.

‘Heere, wil dat toch aan iedereen geven, opdat we één mogen zijn. Opdat we U al tezamen eendrachtelijk dienen mogen in waarachtige heiligheid (dat vloeit er uit voort), en gerechtigheid al de dagen van ons leven.’ Is dat al ons verlangen?

Is het niet een prachtig gebed, gemeente? Mag u zeggen: ‘Dit gebed is mij uit het hart gegrepen. Dit gebed zou ik veel meer hebben moeten bidden. Dit gebed is datgene wat ik nodig heb om zelf in het midden van de gemeente mijn plaats in te nemen, onder de bediening van het Woord’? Om het ook voor anderen te bidden, opdat we één zouden zijn in waarachtige heiligheid. Dat betekent niet één zijn met degenen die het met me eens zijn, maar één mogen zijn in die gestalte van ootmoed, verslagen van hart, vrezend voor Gods Woord. Is dat ons verlangen? Is dat uw en jouw gebed?

 

We komen bij de grond van dit gebed, gemeente. ‘Dit begeren wij alleen om Christus’ wil.’ Om Hem, Die Zich in de menselijke natuur, in eeuwige zondaarsliefde, op deze wereld heeft gegeven. Hij was gewillig, naar het welbehagen van de Vader, om de hemel te verlaten en te kruipen als een worm in Gethsémané. Hij gaf Zijn rug aan degenen die Hem ploegden. Hij bood zijn wangen aan wie Hem de baard uittrokken. Hij gaf Zijn leven aan het vloekhout van het kruis. Hij werd van God verlaten, opdat verloren zondaren weer met God verzoend konden worden. Om ze te kopen met de dure prijs van Zijn bloed. Daar kwam Hij voor, om vijanden met God te verzoenen. Om de eeuwige zondaarsliefde van God te openbaren in deze wereld.

 

Gemeente, als wij niet verootmoedigd en verslagen van hart worden en vrezen voor Zijn Woord, zullen wij voor eeuwig verloren moeten gaan.  Daarom moet de Heere ons door Zijn Geest overtuigen van zonde en van de welverdiende straf die wij verdienen. Dan zullen we wel moeten buigen voor Gods Woord. Dan zal de Heilige Geest ook leiden naar het volkomen werk van de Heere Jezus Christus.

Ik las een artikel waarin werd gevraagd: ‘Waarom komt er zo weinig vreugde in de prediking naar voren en waarom wordt er zo weinig blijdschap getoond in de prediking?’ Daarop werd het volgende geantwoord: ‘Kennis van God zonder Christus maakt wanhopig, en een ieder die met God te doen kreeg, weet wat dat betekent. Die leert Wie God is, in Zijn toorn over zondaren.’ Het maakt wanhopig en dat drijft uit tot Christus. En vervolgens stelde hij: ‘Kennis van Christus, voor zover dat al mogelijk is, zonder de kennis van God, dat maakt opgeblazen.’ Daarom hebben we het zo nodig om God te leren kennen in het aangezicht van Jezus Christus. En in welke mate wij dat dan ook leren kennen, dat geeft ootmoed.

 

Het kennen van Christus geeft verslagenheid van het hart. Dat geeft een vrezen voor Gods Woord. Dat geeft zachtmoedigheid. Dan wordt de opgeblazenheid weggenomen en de vleselijke wijsheid, die vijandschap is tegen God, wordt weggenomen. Dan gaan we buigen onder het Woord. Dan mogen we het recht gaan verstaan, in de mate die God bepaald heeft. Dan gaan we ons leven daarnaar inrichten en wordt het ons verlangen dat allen bekeerd worden die van de waarheid afdwalen.

Om nu de Heere eendrachtelijk te mogen dienen in waarachtige heiligheid en gerechtigheid, in toewijding. Eerlijk, recht, zoals God ons bedoeld heeft.

 

Dit wordt niet begeerd omdat wij God iets kunnen aanbieden, of omdat we in onszelf waardigheden zouden hebben, of omdat we de juiste visie hebben. Nee, gemeente, alleen om Christus’ wil, Die Zich doodgeliefd heeft. Hij door Wiens hand het welbehagen des Vaders voortgang zal hebben. Hij Die zondaren kocht met de dure prijs van Zijn bloed.

En omdat Hij, de Zoon van God, een volkomen middelaarswerk heeft verricht en de grote liefde Gods heeft openbaard, daarom mogen wij in Zijn Naam bidden. ‘Die ons in Zijn Naam heeft leren bidden.’ En Hij heeft beloofd om te verhoren, wanneer wij naar Zijn wil bidden. Hij heeft het ons beloofd. Wat Hij belooft, zal Hij ook doen.

 

De Heere geve dat dit gebed ook ons gebed mag zijn en dat wij ons getekend vinden in dat gebed. Dat het een gebed zou zijn, uit ons hart gegrepen. Wellicht is het goed om iedere keer als de Heidelbergse Catechismus wordt behandeld, dit gebed aan tafel te bidden. Opdat wij elke keer opnieuw de horen hoe de Heere er om gebeden wil zijn.

 

Amen.

 

 

Slotzang: Psalm 19: 5

 

Des Heeren vrees is rein;

Zij opent een fontein

Van heil, dat nooit vergaat.

Zijn dierb’re leer verspreidt

Een straal van billijkheid,

Daar z’all’ onwaarheid haat.

Z’ is ’t mensdom meerder waard,

Dan ’t fijnste goud op aard’;

Niets kan haar glans verdoven;

Zij streeft in heilzaam zoet,

Tot streling van ‘t gemoed,

De honing ver te boven.