Ds. L. Terlouw - Numeri 24 : 17
De zegen van de ster uit Jakob
Numeri 24 : 17
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 110: 2 | |
Lezen : | Numeri 24: 10-25 | |
Zingen : | Psalm 45: 4, 6 | |
Zingen : | Lofz. v. Zacharias: 4 | |
Zingen : | Psalm 2: 6 |
Met Gods hulp willen wij in deze dienst stil staan bij de tekst die u kunt vinden in Numeri 24 vers 17. Daar lezen we:
Ik zal Hem zien, maar nu niet; ik zal Hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal een ster voortgaan uit Jakob, en er zal een scepter uit Israël opkomen; die zal de palen der Moabieten verslaan en zal al de kinderen van Seth verstoren.
Deze tekstwoorden bepalen ons bij: De zegen van de ster uit Jakob.
Drie gedachten:
1. De ster rijst op in de toekomst,
want er staat: Ik zal Hem zien, maar nu niet; ik zal Hem aanschouwen, maar niet nabij. Het ligt dus in de toekomst.
2. De ster rijst op met macht,
als er staat: Er zal een ster voortgaan uit Jakob, en er zal een scepter uit Israël opkomen.
3. De ster rijst op tot oordeel,
als er staat: die zal de palen der Moabieten verslaan en zal al de kinderen van Seth verstoren.
1. De ster rijst op in de toekomst
Hij was gekomen om Israël te vloeken, maar hij moest Israël zegenen.
Balak, de koning van Moab, had Bileam laten komen. Bileam moest het volk van Israël in opdracht van hem vloeken.
Waarom?
Balak vreest voor het volk van Israël. Hij vreest ook voor de God van dat volk. Het volk van Israël heeft de koning van de Ammonieten en de koning van de Amorieten verslagen. De koningen Sihon en Og zijn ten onder gegaan. Koningen die veel macht hadden, tegen wie men in Moab opkeek.
Moab en Midian vreesden hetzelfde lot te ondergaan. En dan zoekt Balak, de koning van Moab, samen met de Midianieten naar een oplossing.
Hij weet het. Hij zal Bileam, een tovenaar, laten komen, en die moet het volk van Israël vloeken. En als Bileam dat zal doen, dan zul je zien dat het volk van Israël en hun God niets meer kunnen.
In Bileam heeft Balak, denkt hij, de laatste mogelijkheid om zich te weer te stellen tegen Israël en tegen de God van Israël.
Hij stuurt zijn boden naar het huis van Bileam en stelt hem veel goud en zilver als beloning in het vooruitzicht als hij met hen meegaat.
Bileam reageert daarop: Ik zal ulieden een antwoord wederbrengen, gelijk als de Heere tot mij zal gesproken hebben (Num.22:8). Hij vraagt aan de Heere of hij met de boden van Balak zal meegaan. De Heere staat het hem niet toe, waarop hij de boden terugstuurt.
En opnieuw komen er boden. Zij dringen er bij Bileam op aan om met hen mee te gaan.
Bileam, je weet het antwoord van de Heere toch al? Stuur die mannen weg! Maar Bileam wil juist graag mee; het goud en zilver blinkt hem tegen. Bileam vraagt het opnieuw aan de Heere.
Zo doe jij toch ook als je ouders je iets verbieden: ‘Je mag daar niet naar toe met je vriend. Ik wil het niet hebben. Die plek is een plek van zonde.’ Je gehoorzaamt. Maar als een week later je vrienden weer met die vraag komen en ze zeggen erbij: ‘Ja maar, wij mogen wel van onze ouders en waarom mag jij nu niet?’, dan vraag je het opnieuw aan je ouders en je zegt er bij dat die jongens toch ook kerkelijk zijn, en waarom zou jij dan niet mogen? Je wilt toch je zin hebben.
Zo is het ook met Bileam. Hij laat weer die boden een nacht in zijn huis slapen en hij vraagt weer aan de Heere of hij zal gaan. Dan zegt de Heere: ‘Ga maar mee, Bileam. Maar weet dit, je zult niet anders spreken dan dat Ik je laat spreken.’ Bileam gaat en denkt wellicht: ‘Het valt allemaal wel mee. Als ik er eenmaal ben, dan maak ik zelf wel uit wat ik zeg.’
Jij zegt ook wel tegen je ouders: ‘Ik pas heus wel op, hoor! Ik doe niets tegen Gods Woord.’ ‘Ach, ze zien mij toch niet. Het maakt toch niet zoveel uit. Niemand let er op…’
En zo gaat Bileam op zijn ezelin mee met de boden van Balak. God laat hem onderweg nog een keer merken dat hij zich te houden heeft aan wat God van hem vraagt.
De ezelin stopt op een moment, dan slaat Bileam de ezelin. De ezelin wijkt uit naar de zijkant van het pad, langs de rotskant, waarbij Bileam zich pijn doet. Bileam slaat de ezelin herhaaldelijk. En dan gaat de ezelin spreken. Dat moet Bileam toch te denken geven.
En jij als je weg bent met je vrienden? Hoor je dan ook niet een stem van binnen die zegt: ‘Je hoort hier niet! Ga terug naar huis!’?
Gaat Bileam nu terug? Nee, maar als hij verder gaat ziet hij wat de ezelin al eerder zag: dat een engel des Heeren hem tegemoet komt. Hij wordt nog een keer gewaarschuwd, maar hij gaat door.
Als Balak hem het volk van Israël wijst, dan gaat hij spreken. Hij zegent het volk. Hij begeert de ‘dood des rechtvaardigen’ te sterven.
Hij adviseert daarbij koning Balak om een feest te beleggen voor de jongelui uit Israël. Hij moet er vooral veel meisjes heen sturen; voor hen zullen de jongens dan wel vallen. Zo zal er een scheiding komen tussen die jongelui en hun God.
Hij wil aan de ene kant de dood des rechtvaardigen sterven, dus als Gods kind sterven, eeuwig bij God zijn, en aan de andere kant wil hij andere mensen in het verderf storten.
Enerzijds spreekt hij, gedreven door Gods Geest, hele mooie dingen, wordt hij door Gods Geest verrukt, profeteert hij, is hij onder de indruk. Hij zegt dat hij gezondigd heeft, maar hij zegt de zonden niet vaarwel.
Vreselijk, zo’n man als Bileam! Als je zo met Gods spreken, met Gods Woord omgaat.
Maar… hoe is het in ons leven? Lijken wij niet veel op Bileam? We komen naar de kerk. Ja, we luisteren, maar we laten Gods Woord achter in de kerk en we gaan voort op onze eigen weg.
We kunnen onder de indruk zijn van Gods Woord. De belijdenisgeschriften spreken van werkingen van Gods Geest in ons leven; het zijn soms diepe indrukken. Maar toch: geld en goed neemt ons weer in beslag. En we gaan, ondanks al het spreken van God, onze eigen weg.
Ja, zalig worden, in de hemel komen, dat willen we natuurlijk allemaal. En dat we zonden hebben, zullen we ook allemaal wel beamen. Maar zijn we al zondaar voor God geworden?
Zondaar worden, dat is voor Bileam onmisbaar en dat is ook in ons leven onmisbaar. Het gaan en zoeken van onze eigen weg bij God vandaan moet stoppen. We moeten omgekeerd worden op onze zondige weg, bekeerd worden tot God.
Wat heeft Bileam gezocht naar een mogelijkheid om dat volk te vloeken! Ziet u hem daar staan op de hoogvlakte van Moab? Daarvandaan kijk je naar beneden in een dal dat tegenover Jericho bij de Jordaan uitkomt. Daar ligt het volk van Israël. Zo talrijk! Zo groot!
Dan zegt Bileam tegen Balak:Bouw mij hier zeven altaren, en bereid mij hier zeven varren en zeven rammen (Num.23:1). De offers worden gebracht en dan gaat Bileam spreken. Vloekt hij Israël nu wel? Nee, hij moet het weer zegenen. Hij kan het volk niet vloeken.
Dan reageert Balak: Wat hebt gij mij gedaan? Ik heb u genomen om mijn vijanden te vloeken; maar zie, gij hebt hen doorgaans gezegend (Num.23:11). Waarop hij hem zegt: Kom toch met mij aan een andere plaats, vanwaar gij hem zult zien; gij zult niet dan zijn einde zien, maar hem niet ganselijk zien; en vervloek hem mij vandaar (Num.23:13).
Zo gaat hij van de ene plaats naar de andere. Hij probeert het drie keer. Drie keer worden altaren opgericht, drie keer worden zeven varren en zeven rammen geofferd. Hoe veel er ook geofferd wordt en hoe Bileam ook zijn best doet, steeds klinken er uit zijn mond, op Gods inspraak, zegeningen voor het volk van Israël.
Wat is er op die hoogvlakte een strijd gaande tussen de Heere en de vorst der duisternis! Balak van Moab wil dat er gevloekt wordt. Bileam wil het geld van Balak wel, door zijn zin te doen en Israël te vloeken. Wie kan zoveel geweld keren? Er is er maar Eén Die het geweld van de vorst der duisternis kan keren, en dat is God. Hij kan een mens, die zich voorgenomen heeft te vloeken, zegeningen laten uitspreken.
De strijd tussen het slangenzaad en het vrouwenzaad, wat is die hevig op die hoogvlakte! Maar de Heere zorgt voor het vrouwenzaad.
De slang kon in het paradijs met één verzoeking Eva laten vallen. Hoe hij hier ook zoekt naar een opening, er is geen opening, door de almachtige, beschermende hand van God. Hij zorgt dat het volk niet gevloekt wordt, dat Israël niet onder de vloeken ten onder gaat. Uit dat volk zal, dwars door alles heen, het beloofde Zaad, de Christus geboren worden.
Misschien zit u nu wel in de kerk en zegt: ‘U moest eens weten wat voor een mens ik ben. Dat weet niemand, maar hier vanbinnen vloekt het zo dikwijls. Ik kan het maar net binnensmonds houden. Ik kan er niet tegenop. O, die macht van de boze, die macht van de satan!’
Misschien is er een ander, wellicht een huisgenoot, die, als hij boos wordt, de ene vloek na de andere vloek door het huis doet rollen. Wat is de macht en de kracht van de satan dan groot! Je moet vaak de strijd opgegeven, want het wordt alleen maar erger als je er tegenin gaat. Wat zijn er een machten en krachten op de been! Een collega, die jij aanspreekt, stopt wel met vloeken en schelden, maar je huisgenoot weet niet van ophouden.
Als je bewogen bent onder Gods Woord, dan komt de satan daar op af met zijn verleidingen. Hij verleidt je om te vloeken, om afscheid te nemen van het Woord en om de weg van de satan te volgen.
U zegt: ‘Ik verlies het steeds. Het wordt steeds hopelozer in mijn leven.’ Hoe hopeloos ook, we leven nog in het heden der genade en daarom is er doen aan. Gods macht, die sterker is dan de vloekende macht van Bileam, kan uw vloeken tot zwijgen brengen. Hij kan zegeningen in uw leven brengen.
Bileam zegent het volk van Israël keer op keer, en Balak verliest meer en meer. Als Bileam voor de laatste keer het volk gezegend heeft, dan maakt Balak zich boos, zoals we horen in vers 10 en 11 van Numeri 24: Toen ontstak de toorn van Balak tegen Bileam en hij sloeg zijn handen tezamen; en Balak zeide tot Bileam: Ik heb u geroepen om mijn vijanden te vloeken, maar zie, gij hebt hen nu driemaal geduriglijk gezegend. En nu, pak u weg naar uw plaats. Ik had gezegd dat ik u hoog vereren zou; maar zie, de Heere heeft die eer van u geweerd.
Nog eenmaal slaat Bileam zijn ogen op dat volk, nog eenmaal wordt hij gedreven, niet om te vloeken, maar om profeet in de dienst van de almachtige God te zijn. Hoort u het? Een tovenaar, in dienst van de vorst der duisternis, die dienstbaar wordt als profeet van de almachtige God.
Als hij naar dat volk kijkt, horen we hem in onze tekst uitroepen: Ik zal Hem zien, maar nu niet; ik zal Hem aanschouwen, maar niet nabij.
Wat bedoelt Bileam dan?
Ik zal Hem zien, maar nu niet. ‘Nu niet’, dat betekent: ik zal Hem zien in de toekomst. Ik zal Hém zien in de toekomst, Die zal voortkomen uit de stam van Jakob. Het is als het ware of hij Hem al uit het volk van Israël ziet oprijzen. Het is alsof Bileam zegt: ‘Wat voor krachten en machten ook gemobiliseerd zullen worden, er is geen macht, geen kracht op deze aarde die de beloofde Messias zal kunnen weren van de aarde. Hij zal zeker uit dit volk voortkomen.’
En daarna zegt Bileam nog meer: Ik zal Hem aanschouwen, maar niet nabij.
Bedoelt Bileam dan dat hij op grote afstand van Hem zal blijven? Zo zou je die woorden kunnen verklaren. Maar dat betekenen ze naar het oorspronkelijke niet. Het betekent: ik zal Hem aanschouwen, ik zie Hem naderbij komen. Hij blijft niet op afstand, Hij komt naderbij. In zijn profetieën ziet Bileam Hem al, hij ziet Hem uit het volk oprijzen. Hij ziet Hem in zijn profetie verschijnen.
En Bileam zál Hem ook zien, als Hij komt als Rechter van hemel en aarde. Want dan zal alle oog die Koning uit dat volk van Israël aanschouwen.
Balak, je wilt van die Koning niet weten, noch van Zijn macht en kracht. Jij zult Hem wel zien bij Zijn wederkomst. Als je Hem dan niet kent als je Verlosser, zul je Hem zien als Rechter, en zal het voor eeuwig te laat zijn. In Zijn eerste komst, die Bileam hier voorspelt, zien we profetisch ook Zijn tweede komst op de wolken van de hemel, om te oordelen de levenden en de doden.
In de verkondiging van Gods Woord, de bediening der verzoening, wordt de Heere Jezus Christus uitgestald als de gekomen Koning der Joden.
Niemand van u hier in de kerk kan zeggen: ‘Ik heb nooit gezien wat Bileam hier zag.’ Zijn komst op aarde wordt jaar op jaar gepredikt, voornamelijk in de adventstijd en tijdens de kerstdagen. Hij is gekomen en Hij zal nog eenmaal komen.
Als u nooit hebt leren buigen, nooit hebt leren bukken, nooit de macht en de kracht van die Koning nodig gekregen hebt tot uw eeuwig behoud, dan zult u Hem toch zien in het uur van uw sterven, in het uur van Zijn wederkomst. Maar dan zal het vreselijk zijn Hem als uw Rechter te ontmoeten.
Als Hij komt om te oordelen de levenden en de doden, zullen wij allemaal voor Zijn rechterstoel verschijnen. Ouders met hun kinderen, grootouders met hun kleinkinderen. Hij zal ons rechtvaardig oordelen. Als u dan niet kunt schuilen achter de priesterlijke bediening van Christus, geen genade hebt gevonden in Zijn bloed, is het voor eeuwig te laat.
Haast u en spoed u toch om uws levens wil!
We gaan naar onze tweede gedachte en staan stil bij:
2. De ster rijst op met macht
Er staat in onze tekst: Er zal een ster voortgaan uit Jakob.
Sterren hebben in het rijk der natuur veel te zeggen. Ik bedoel niet de horoscopen die u in de kranten leest. U weet wel, daarin staat dat het u goed of minder goed zal gaan. Nee, dat is allemaal onzin. Het is afgoderij als u er gehoor aan geeft. En toch is er in de sterren heel veel te zien.
In een donkere nacht, als de maan niet schijnt, kun je aan de stand van de sterren zien hoe laat het is. Je kan zelfs het jaargetijde waarnemen. Is het voorjaar? Komt de winter al dichterbij? De jaarkalender is in de stand van de sterren geschreven.
Dat wisten ze al in het oude Egypte. Als ze een bepaalde ster zagen, wisten zij dat de Nijl weer buiten zijn oevers ging treden. De Nijl die ver buiten zijn oevers trad, maakte de akkers vruchtbaar met het slib dat hij meevoerde.
Zo kondigt Venus, de morgenster, de nieuwe dag aan. Je kunt haar bij een heldere nacht tegen de morgen zien. Als je de morgenster ziet, komt er een nieuwe dag en het duurt niet lang eer dat het zonlicht weer zal opgaan. Een nieuwe ochtend, een nieuwe morgen breekt aan in ons leven.
Zo ziet Bileam een ster verschijnen uit het volk van Israël. Hij ziet een ster oprijzen uit Jakob. Die ster die uit Jakob oprijst, zal als Koning heersen. Die ster spreekt van macht en van kracht.
Hij zal komen in de donkere nacht van wereldzonde, wereldschuld, in de donkere nacht van de schuld van Jakobskinderen. Zijn het niet allemaal hielenlichters en leugenaars?
Nog even en de kinderen Israëls vieren feest vieren met de Moabieten. Kan die Koning uit dat volk van grote zondaren oprijzen? Zij moeten toch eeuwig omkomen? En toch, die ster zal verschijnen met ongekende pracht, ondanks het gedrag en de afmakingen van dat volk door de eeuwen heen. Die ster zal opgaan als een reine uit een onreine. Hij zal schitteren zoals de morgenster schittert.
Zegt de Heere Jezus het niet tegen Johannes op Patmos: Ik ben de Wortel en het Geslacht Davids, de blinkende Morgenster (Openb.22:16)?
Christus is die Ster. Zijn heerlijkheid, Zijn reinheid schittert in de adventstijd, tijdens Zijn omwandeling en tot het einde der tijden, in alle heerlijkheid, in alle schoonheid en in alle pracht.
Hoe donker het ook is in ons leven, hoe verzondigd we het ook hebben, Zijn kracht en macht om de duisternis in ons leven te overwinnen gaat er ver bovenuit. Niets kan het licht van de Morgenster in de weg van bekering in harten van zondaren weren.
Wij kunnen het licht van Venus niet tenietdoen. Zij schijnt altijd, ook al zie je haar niet omdat de lucht bewolkt is. Hoe duister het ook in uw leven kan zijn, Jezus als de blinkende Morgenster kan uw hart verlichten.
Een Ster gaat op uit Jakob en Hij stijgt tot ongekende hoogte. Daar schittert Zijn schoonheid en Zijn macht. Maar niet alleen als profetie, maar ook in Zijn daad. Die Ster laat zijn stralen gaan over het volk van Jakob. De stralen van die Ster rondom het volk weren de vloeken van Bileam af. Zij maken van de vloeken zegeningen. Die Ster is als een vurige muur rondom de kinderen van Jakob.
Zijn macht en kracht is ook nodig in het leven van de kerk van vandaag. In de aanvallen die er zijn van binnen en van buiten, in de verleidingen van de zonde, in het aankleven van de wereld, in de hang naar geld en goed.
Wie zal mij er ooit tegen beschermen? De stralen van die Ster, die opgegaan is, zijn een vurige muur rondom Zijn kinderen. Alleen achter die vurige muur bent u beschermd, bent u beveiligd op de woestijntocht door het leven. Binnen die stralenkrans zult u nooit omkomen in dure tijd noch hongersnood.
Zegt u: ‘Het is zo donker geworden in mijn leven. Hoe moet het nog goed komen? Ik ben uit die stralenkrans weg door mijn eigen schuld’? Zondaar, Hij is trouw in het oprapen, Hij is trouw in het opzoeken en terechtbrengen. Hij beschermt en beveiligt op de woestijntocht door het leven. Hij verandert vloeken in zegeningen, eeuwige zegeningen. Ook vandaag!
Zo ziet Bileam een ster opgaan uit Jakob en hij profeteert ook dat er een scepter uit Israël zal opkomen. Een scepter is een hele mooie stok, vaak van goud of zilver. Het is een stok versierd met diamanten. Hoe mooier de stok is uitgevoerd, des te belangrijker is de man die de stok, de scepter hanteert. Een machtige koning heeft een hele mooie scepter en daaraan kun je zien hoe machtig en rijk die koning is.
En nu profeteert Bileam dat er uit Israël, het volk voor wie God strijdt, het volk dat aan God toebehoort, een scepter zal oprijzen. Die zal schitteren van Gods macht en Gods kracht en van Gods strijden voor Zijn volk. Hij zal met die scepter opstaan tegen Zijn vijanden en Zijn vijanden ten onder brengen. Niemand kan zich tegen die scepter keren. Hij zal Zijn kinderen beschermen. Hij zal Hij ze leiden. Zij zullen in het oordeel niet omkomen.
Mag ik u vragen: hebt u die ster, hebt u die scepter nodig gekregen in uw leven? U leeft niet onder de vloek van een tovenaar, niet van een valse profeet. U leeft onder de vloek van de zonde door uw eigen schuld. U gaat in de duisternis.
Wat staat u te wachten als u de rechtvaardige God zult ontmoeten?
Dat is de buitenste duisternis, de eeuwige nacht. Maar die nacht is nog niet aangebroken.
Hoe de vloek van de hemelse Rechter ook dreigt, in de blinkende Morgenster, in Christus is macht en kracht tot redding.
Hij is neergedaald onder de toorn van God tot in de diepste nood. Hij heeft nood en dood overwonnen. Hij heeft de toorn van God weggedragen. Hij is herrezen uit het graf. Hij heeft de kop van satan vermorzeld. Daarom kan Hij de banden van de dood verbreken, de angsten der hel doen verbleken. Hij zal Zijn zegen ervoor in de plaats geven.
U zegt: ‘Ja, dat heb ik nu nodig! Maar hoe doet de Heere dat? Dat je die Ster ziet, dat je uit die Ster gaat leven, dat je je in het licht van die Ster veilig weet, voor eeuwig beveiligd tegen de eeuwige nacht?’
Dat zegt Hij in Zijn Woord: Wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten (2 Petr.1:19).
In deze dienst gaat ook het profetisch Woord open, hoewel u misschien niet ervaart dat u in de duisternis van de zonden leeft.
Hoe gaat u straks de kerk uit? Wat hebt u dan, bij het licht van Gods Woord, van ’s hemelswege ontdekt?
Zegt u: ‘Ik heb nog nooit wat gezien hier in de kerk. Ik heb alleen maar naar de mensen gekeken. Ik heb me verveeld in de kerk.’
Of hebt u thuis op uw knieën gelegen? U bent naar uw slaapkamer gegaan, daar lag u op uw knieën. Het is zo donker in uw leven, dat maakt u zo onrustig.
U bidt: ‘Ik ben onbekeerd, hoe moet dat nu? Heere, laat het licht van Uw Woord opgaan in mijn hart. Wilt u Uw Woord tot een zegen stellen? Wilt U maken dat ik tot dat adventsvolk mag behoren en dat ik ga uitzien naar dat Licht? Wilt U geven dat ik die stralen van het licht van de Zon der gerechtigheid mag aanschouwen in mijn leven?’
Je kan soms bidden op de fiets, in de eenzaamheid, in het donker. ‘Ik heb de preek niet begrepen, Heere. Het was zo moeilijk. Ik ga nog voor eigen rekening over de aarde. Hoe moet het nu ooit goed komen met mij? Heere, wilt U in mijn leven spreken? Die Morgenster moet opgaan in mijn leven. Buiten die Morgenster ben ik verloren.’
En nog gaat vandaag het profetisch Woord, de Morgenster, nog op in het hart van Jakobskinderen, naar het welbehagen van God.
We gaan samen zingen uit de Lofzang van Zacharias, het vierde vers:
Dus wordt des Heeren volk geleid,
Door ‘t licht, dat nu ontstoken is,
Tot kennis van de zaligheid,
In hunne schuldvergiffenis;
Die nooit in schoner glans verscheen,
Dan nu, door Gods barmhartigheên,
Die, met ons lot bewogen,
Om ons van zond’ en ongeval t’ ontslaan,
Een ster in Jakob op doet gaan,
De zon des heils doet aan de kimmen staan.
Als we stilstaan bij de zegen van de ster uit Jakob, is onze derde gedachte:
3. De ster rijst op tot oordeel
Wat brengt het opgaan van die ster teweeg voor Moab? Voor Balak?
Dat staat in de tekst: Die zal de palen der Moabieten verslaan en zal al de kinderen van Seth verstoren.
Dat betekent dat de grenspalen van Moab worden aangetast, de grens wordt vernietigd. Als er geen grens meer is, dan is er ook geen volk meer. Moab zal worden overwonnen, hij zal van de aarde worden weggedaan. Iets is daarvan al zichtbaar als David, de koning van God gegeven, regeert in Israël. Het zal nog meer zichtbaar worden als de Zaligmaker van zondaren wordt geboren. En uiteindelijk bij Zijn wederkomst.
Als u dezelfde weg gaat als Moab, zal het oordeel van Moab u ook overkomen, dan zal ook uw leven vergaan.
De Heere had de ondergang van Moab niet op het oog. In de zegen van Bileam horen we de Heere tot hen roepen, zoals Hij eens Ruth zal roepen uit het land der Moabieten.
Hij roept in deze tekst ook ons toe: Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op de weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen (Ps.2:12).
Hij roept ons allen. Als we ons afkeren zal Zijn scepter vreselijk zijn. Hij komt om de wereld te oordelen in gerechtigheid. Nog wordt ons die Ster aangewezen tot behoud. Nog lokt Hij, nog trekt Hij.
In de tekst lezen we verder dat Hij al de kinderen van Seth zal verstoren.
U zegt: ‘Hoe kan dat nu? De kinderen van Seth gingen de Heere toch aanroepen? Zij waren toch van het geslacht dat de Heere vreesde? Uit dat geslacht is Noach toch voortgekomen?’
Inderdaad, de lijn van Seth loopt uit op Noach en hij wordt door de vloed heen behouden. Na de zondvloed leven er alleen maar kinderen van Seth op de aarde.
Als je niet behoort tot het volk van Israël, als je niet bent ingelijfd in Abrahams geslacht, in Jakobs geslacht, zoals Ruth, zal het oordeel van Moab ook jou als kind van Seth treffen.
U mag voor Seth ook lezen: kinderen vol van hoogmoed, kinderen niet verlost van hun Adamsnatuur, kinderen die als God willen zijn.
Herkent u dat in uw leven? Uw ongeloof, uw onbekeerlijkheid, waar komt dat vandaan? U zegt: ‘Ja, maar ik kan mijzelf niet bekeren.’ Dat is waar, maar daar ligt de oorzaak niet. Weet u waar het vandaan komt, dat ongeloof, die onbekeerlijkheid? U probeert God de schuld te geven. Uw onbekeerlijkheid en ongeloof is niets anders dan hoogmoed.
De wijzen uit het oosten hebben Zijn ster gezien. Deze kinderen van Seth, vol van hoogmoed door hun wetenschap, hebben Zijn ster gezien. Zij mochten buigen en bukken, zij hebben de Koning der Joden, die opgaande Ster, leren kennen als hun Heiland.
Zullen de wijzen uit het oosten in het oordeel tegen u, tegen mij opstaan? O, de voltrekking van het oordeel zal vreselijk zijn voor de vijanden van God en voor Israëls vijanden.
Zij die door genade voor Jezus leren knielen, ervaren Zijn verlossing, zaligheid, eeuwige vrede, eeuwige rust. Zij zullen eeuwig bij de Heere zijn.
U zegt: ‘Wat is Gods volk dan gelukkig! Wist ik nu maar dat ik bij dat volk behoorde. Dat ik bescherming, bewaring vond in de stralenkrans van die Zon der gerechtigheid!’
Hij roept nog: Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer (Jes.45:22). Van uw kant is er geen mogelijkheid. Nooit! Maar in Hem is kracht en macht tot uw behoud.
U zegt: ‘Ik ben een Bileam. U moest eens weten hoe vaak er indrukken zijn geweest in mijn leven! Hoe vaak ik aan de avondmaalstafel heb gezeten! Maar nu weet ik hoe het komt dat het zo donker is, al zoveel jaren. Ik ben zoals Bileam. Voor een tijd het genoegen van de godzaligheid geproefd en nu sta ik er buiten. Ik zal eeuwig buiten wegzinken. Hoe moet het nu verder in mijn leven?’
Toen de Heere Jezus sprak dat er één was die Hem zou verraden, toen zeiden Zijn discipelen: ‘Ben ik het, Heere?’ Ze ervoeren: ik heb ook zo’n Judashart. Petrus net zo goed als Johannes.
Wat hebben zij daarin nodig? Waar komen zij ermee terecht? Gaan zij Judas achterna, naar buiten?
Nee, Johannes valt aan de borst van de Heere Jezus en het licht van de Morgenster overwint de duisternis in zijn hart, in zijn leven.
Als de vraag: ‘Ben ik als Bileam, ben ik als Judas?’, uw hart verduistert, is er alleen de Morgenster voor genezing. In Hem is zaligheid en vrede. Hij zal de nacht en de onrust in uw leven verdrijven.
U zegt: ‘Ik kan niet, en ik wil niet, en ik durf niet. De scepter van die Koning zal mij veroordelen.’ Denk eens aan Esther. Als zij voor het behoud van haar volk naar de koning gaat, knapt ze zich dan op? Probeert zij er zo aantrekkelijk mogelijk uit te zien voor Ahasveros? Probeert ze hem met haar vrouwelijke schoonheid in te winnen? Nee, ze gaat! Wanneer ik dan omkom, zo kom ik om (Esther 4:16). Dan gebeurt het wonder: de koning reikt haar de scepter toe.
De scepter reikt God nu nog toe aan de grootste van de zondaren, aan u die tot Hem vlucht met de woorden van Esther in het hart: Wanneer ik dan omkom, zo kom ik om.
Het reinigende, genezende licht van Christus weerkaatst in die scepter!
Amen.
Slotzang: Psalm 2:6
Vreest ‘s Heeren macht, en dient Zijn Majesteit;
Juicht, bevend op ’t gezicht van Zijn vermogen,
En kust de Zoon, vanouds u toegezeid,
Eer u Zijn toorn verdelg’ voor aller ogen;
U op uw weg tot stof doe wederkeren,
Wanneer Zijn wraak, getergd door uw gedrag,
U, onverhoeds, zou door haar gloed verteren,
Tot staving van Zijn langgehoond gezag.