Ds. M. Karens - Zondag 2
De eerste stap op weg naar de enige troost
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 106: 4 | |
Lezen : | 2 Kronieken 34: 14-28 | |
Zingen : | Psalm 38: 1, 4, 6 | |
Zingen : | Psalm 130: 1 | |
Zingen : | Psalm 19: 4 |
Gemeente, onder biddend opzien om de leiding en de hulp van de Heilige Geest willen wij Zondag 2 van onze Heidelberger Catechismus overdenken, de vragen 3, 4 en 5, waar het volgende wordt gevraagd en geantwoord:
Vraag 3: Waaruit kent gij uw ellende?
Antwoord: Uit de wet Gods.
Vraag 4: Wat eist de wet Gods van ons?
Antwoord: Dat leert ons Christus in een hoofdsom, Matth. 22:27-40: Gij zult liefhebben de Heere uw God met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand, en met geheel uw kracht. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.
Vraag 5: Kunt gij dit alles volkomenlijk houden?
Antwoord: Neen ik; want ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten.
We schrijven onder deze Zondag: De eerste stap op weg naar de enige troost
We letten op drie gedachten:
1. De spiegel van de wet (vraag en antwoord 3)
2. De Leraar van de wet (vraag en antwoord 4: dat leert ons Christus in een hoofdsom)
3. De overtreder van de wet (vraag en antwoord 5: ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten)
1. De spiegel van de wet
Gemeente, jongelui, de vorige rustdag is u de enige troost in leven en in sterven voorgehouden. De tweede vraag en antwoord handelde over de weg tot die enige troost, het wonderlijke heilgeheim om het eigendom van de Heere Jezus Christus te zijn. Om te mogen weten: Christus verlost mij, de Vader bewaart mij en de Heilige Geest leidt mij en verzekert mij. Om zo een drie-enig God te mogen kennen voor eigen hart en leven.
Zijn er onder ons die toen naar huis zijn gegaan met de heilbegerige vraag: ‘O Heere, geef dat mijn oog het goede aanschouw, dat Gij uit onbezweken trouw Uw uitverkorenen toe wilt voegen’? Is het de begeerte van uw en jouw hart om dit heilgeheim persoonlijk te mogen kennen? Want zulke mensen kunnen echt leven en zalig sterven!
Nu gaat het in deze Zondag over de eerste stap op weg naar die enige troost. Want er is een weg naar die troost. In het leerboek van de kerk leren Ursinus en Olevianus ons, op grond van de Schrift, dat de weg tot die rijke troost loopt door de diepte van onze ellendekennis.
Daarom staat er boven: het eerste deel (niet vergeten hoor, het eerste deel, dat eerst!): van des mensen ellende. Het gaat niet over engelen, niet over andere schepselen, maar het gaat over de ellende van jou, van u, van mij. Van des mensen ellende. En dan volgen er een aantal zondagsafdelingen over de kennis van onze ellendestaat.
De eerste vraag klinkt: ‘Waaruit kent gij uw ellende?’ Het gaat over het kennen van onze persoonlijke ellende. Kennis staat hoog aangeschreven in onze tijd. Het ontbreekt niet aan kennis in de dagen waarin wij leven. Kennis is noodzakelijk, ook van de Bijbel en de geloofsleer. Maar mag ik eens vragen: hoe staat het met de kennis van Zondag 2?
Hoe staat het met deze noodzakelijke kennis? Want de catechismus zou de catechismus niet zijn als de vraag niet persoonlijk was: waaruit ken jij, waaruit kent u, uw ellende?
Het gaat niet over ‘de mens’, maar het gaat over óns!
Waaruit kent gij uw ellende? Kennen we iets van die nameloze ellendestaat? Niet alleen een kennen en weten met je verstand, maar een kennen met je hart. We noemen dat met zo’n bekend woord: bevindelijke kennis. Dat is kennis die je ervaren hebt. Dat is kennis die je op de leerschool van de Heilige Geest hebt geleerd.
Het gaat om zaligmakende kennis. Waaruit kent gij uw ellende? Met een kennis die vrucht is van het zaligmakende werk van de Heilige Geest. Het is een zielsbevindelijke kennis door de verlichting van Gods Geest. Want Paulus schrijft in de eerste brief aan de gemeente van Korinthe: Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden (1 Kor.2:14).
Dezelfde apostel schrijft in de Romeinenbrief: Ik kende de zonde niet dan door de wet; want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeren (Rom.7:7).
Daar moet Paulus belijden dat hij met al zijn kennis, die hij opgedaan heeft aan de voeten van professor Gamaliël, nooit heeft geleerd hoe groot zijn zonde en ellende is. Hij kende de ernst van de zonde niet!
Gemeente, al zijn we nog zo bekend met deze tweede Zondag, laten we ons eerlijk afvragen: wat ken ik nu met mijn hart van die verlorenheid en schuld? Wat ken ik nu van mijn diepe ellendestaat?
Er wordt trouwens niet gevraagd: bent u ellendig? Maar de vraag gaat ervan uit dat onze ellendestaat een vaststaand feit is!
Er wordt ook niet gevraagd: hoeveel ellendekennis hebt u? Dat kan zo aangevochten zijn in je leven. Dan leeft het in het hart van zo’n ongelukkige: ‘Je hebt veel te weinig ellendekennis! De Heere leert het Zijn kinderen veel en veel dieper!’
Maar, let op, er wordt hier niet gevraagd naar de maat en de diepte van onze ellendekennis. Wel naar de ware, zaligmakende, bevindelijke kennis van onze ellende. Vroeger zeiden kinderen van God dan: ‘Sta maar niet naar zwaarheid en naarheid, maar sta naar waarheid in het binnenste.’ We moeten onze ellendestaat zó diep kennen, dat er alleen maar een vluchten overblijft naar Gods genadetroon. Dat aan onze kant alle wegen en middelen tot verlossing afgesneden zijn, en er overblijft een roepen uit diepten van ellende, tot God.
Ellende. Het woord is overbekend. Het komt van ‘uitlandig’. Het ziet op een balling. Op iemand die verstoten is uit zijn land. Verstoten uit de gemeenschap waar hij woonde. Het ziet op iemand die over de aarde gaat, verjaagd en vervloekt, als een ellendige balling. Het woord tekent een mens die, uit het paradijs verjaagd door zijn Schepper, als een balling over de wereld gaat. Ver bij God vandaan.
Een mens die onderworpen is aan de drievoudige dood, die verjaagd is uit Gods gemeenschap.
Hoe groot mijn zonde en ellende is. Mijn ellendestaat moet ik, gemeente, jongelui, moet ik leren kennen. Die moet mij door Gods Geest bekendgemaakt worden.
Zie in één van de bekendste gelijkenissen in de Bijbel, door Jezus gesproken. Er was een jonge man, die was zo ellendig. Hij zat bij de zwijnendraf. Dat was een balling, ver van het erf van zijn vader. Hij had zichzelf van alle goede gaven beroofd. Maar weet je wat nu zo nodig is? En tot zichzelf gekomen zijnde… (Luk.15:17). Dat leert de zaligmakende overtuiging van de Heilige Geest. Daar gaat het nu over. Waaruit kent gij uw ellende?
Het is zo noodzakelijk dat een zondaar door de kracht van de Geest tot zichzelf komt. Want, gemeente, we zijn, zelfs met al onze bijbelkennis, stekeblind. Wij liggen dood in de zonden en in de misdaden. Eén van de oudvaders zegt: ‘Het is des mensen grootste ellende dat hij zijn ellende niet kent.’ We zien en gevoelen niet hoe ellendig we zijn.
Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt (Openb.3:17). Daar wil God door Zijn Heilige Geest jou en u aan ontdekken.
Wat is dan het middel dat de Heilige Geest gebruikt? ‘Waaruit kent gij uw ellende? Uit de wet Gods.’ Met andere woorden, Ursinus en Olevianus zeggen: ‘Hoe kom je er achter hoe ellendig je bent? Want ik weet het wel verstandelijk, maar ik voel het niet met mijn hart. De wet van God is de kenbron van onze ellendestaat!’
Dat is de hoogste wet van onze Schepper en Wetgever, die is ingeschapen in ons hart. Die is afgekondigd op de berg Horeb. Die wordt ons elke zondagmorgen voorgehouden. Het gaat hier over de wet des Heeren, over de tien geboden. Het gaat hier over de wet Gods, die de Heere gebruikt als een middel om een zondaar te leren hoe zondig, hoe schuldig hij is.
Net als bij koning Josia, wat u gelezen is. Het wetboek was er wel, maar lag ergens onder het stof. Maar als dat wetboek tevoorschijn komt en ik ga het horen, inwendig horen door de Heilige Geest, dan ga ik me voor God verootmoedigen.
Dan kom ik aan de weet: ik heb U op ’t hoogst misdaan. Ik ben van het heilspoor afgegaan. Ik vergramde U, de God des levens, Die zoveel goeds in mijn leven hebt gedaan. Ik heb al Uw geboden overtreden en geen ervan gehouden.
Want anders ligt die wet onder het stof. Dan luister ik niet eens op zondagmorgen, want ik ben het zo gewend. De wet wordt altijd gelezen.
Maar als de Heilige Geest zaligmakend gaat overtuigen, gebruikt Hij de wet als een spiegel. Onze eerste gedachte is: de spiegel van de wet. Zo wil de Heilige Geest de wet Gods gebruiken als een middel in Zijn hand. Als een spiegel, als een richtsnoer, om ons te ontdekken aan onze nameloze ellendestaat.
Er staat: ‘Uit de wet van God.’ De heilige wet van God laat ons zien wie ik behoor te zijn en wie ik ben. De wet laat ons zien hoe God mij geschapen heeft, maar ook wie ik geworden ben.
‘k Ben, door Uwe wet te schenden, krom van lenden, vol van druk, benauwd van hart. Een last van zonde en plagen, niet te dragen, drukt mijn schouders naar beneden…
De wet Gods, in de handen van de Heilige Geest, gaat de verborgen schuilhoeken van ons hart ontdekken.
De jongens en meisjes in de kerk weten wat een spiegel is. Misschien sta je er wel eens voor en zeg je: ‘Ben ik dat? Ja, dat ben ik.’ Een spiegel laat ons eerlijk zien wie wij zijn. Maar weet je wat nodig is? Mag ik het heel eenvoudig zeggen? Misschien hangt er bij jullie boven ergens ook een spiegel. Daar is het donker. Dan loop je er langs en dan kijk je wel in die spiegel, maar je ziet helemaal niets. Wat moet er nu gebeuren? Je moet een lichtknopje zoeken. Je hebt licht nodig. Dan valt er licht op die spiegel en dan zie je ineens: ‘Ben ik dat?’
Dat staat hier in dit antwoord. Nu moet God door Zijn Heilige Geest het licht laten vallen op de spiegel van de heilige wet. Dan word ik van een keurig net kerkmens, een zondaar. Door de zaligmakende overtuiging van de Geest ga ik zien dat ik van de hoofdschedel tot de voetzool melaats en een overtreder ben. Dan ga ik zien hoe groot mijn ellende is.
Dan ga ik gevoelen, door de liefde die de Heere uitstort in mijn hart, een hartelijke droefheid over de zonde, over de scheiding met God. Zó ver bij God vandaan!
Is dat wonder in uw leven gebeurd? Het gaat op de weg naar de enige troost door de diepten van de ware ellendekennis heen.
Gemeente, hebben we leren zien wie wij zijn voor God, in dat richtsnoer, in die spiegel van de tien geboden van de heilige wet? Zijn we als een verloren, schuldige zondaar gaan roepen: ‘Uit diepten van ellenden roep ik met mond en hart, tot U, Die heil kunt zenden’? Zo had de dichter van Psalm 130 het geleerd.
‘Waaruit kent gij uw ellende? Uit de wet Gods.’ Voor het eerst, maar deze spiegel hanteert de Heere door de Heilige Geest telkens opnieuw. Want de drie stukken zijn geen drie stations. Het is niet zo: eerst een poosje ellende, dan naar de verlossing, en dan is er altijd dankbaarheid.
Deze drie stukken zijn een cirkel waarin de Heilige Geest telkens opnieuw leidt. We worden steeds dieper ingeleid in onze ellende en onze verlorenheid.
Waar staat dat in de Bijbel? Ik roep Paulus als getuige. Die man wist door Gods genade van grote zaken in zijn leven. Hij wist persoonlijk: Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn (Rom.8:1). Hij kon vertellen: Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God (Rom.5:1).
Maar wat zegt hij bijna aan het eind van zijn leven? Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God door Jezus Christus, onze Heere (Rom.7:24-25). Hoor je het? Ook weer: ellende, verlossing en dankbaarheid. Zo is het tot de laatste snik in het leven van Gods kinderen.
En daarom de vraag: hoe staat het bij ons met de bevindelijke kennis van onze ellende? Het licht van Gods Geest viel op de spiegel van de wet en toen werd het waarheid: ik heb tegen een heilig en goeddoend God overtreden, met gedachten, woorden en werken!
We gaan naar onze tweede gedachte:
2. De Leraar van de wet
Want dan staat er in vraag 4: ‘Wat eist de wet Gods van ons?’ Het antwoord is: ‘Dat leert ons Christus in een hoofdsom.’ Dan worden de woorden van Christus uit Mattheüs 22 aangehaald: Gij zult liefhebben de Heere, uw God, en gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Let er op dat er staat: ‘Wat éist God?’ Er staat niet: Wat vraagt God? Nee, het is Gods rechtvaardige eis. God eist in Zijn wet. Want de Heere is onze Schepper, en de Heere is onze Wetgever. Hij eist van Zijn schepselen volkomen gehoorzaamheid. Volkomen liefde! Hij eist dat wij voortdurend Hem dienen, Hem loven, lieven, prijzen.
‘Ik eis van jou dat je Mij volkomen liefhebt, met al je krachten, met je ziel, met je hele leven, en ook je naaste als jezelf.’ Dat mag de Heere eisen, want Hij kan zeggen: ‘Zo heb Ik je gemaakt. Heb je dat wel eens met je hart beleefd? Zo heb Ik je gemaakt, dat je Mij volkomen en volmaakt kon liefhebben, met geheel je hart en geheel je verstand. Zo heb Ik je gemaakt! Ik heb Mijn heilige wet afgedrukt in je hart. En het was de liefde van je hart om Mij als je Schepper lief te hebben, te loven en te dienen. Ik heb je geschapen naar Mijn beeld en gelijkenis. En je stond daar in de staat der rechtheid volmaakt.’
En daarom: God eist! Een rechtvaardige eis.
Nu is het zo’n wonder dat er hier geleerd wordt, op grond van de Schrift: ‘Dat leert ons Christus in een hoofdsom.’ Dus Wie houdt de spiegel voor, in de zaligmakende overtuiging door de Heilige Geest? Dat doet Christus! Ware ellendekennis wordt geleerd door de Geest van Christus. Ware ellendekennis, in de spiegel van de heilige wet, wordt geleerd door de allerhoogste Profeet, Jezus Christus. Door Zijn duur verworven Geest gaan ellendige, verloren zondaren leren hoe groot hun zonde en ellende is.
Er is ook een ellendekennis door het algemene werk van de Heilige Geest. En dat kan heel diep gaan. Dan kunnen mensen in grote wanhoop en vertwijfeling schreeuwen over hun zonde. U kent toch Ezau? U kent toch Kaïn? Ook Judas heeft het uitgeschreeuwd: ‘Ik heb verraden onschuldig bloed!’
Maar de rechte ellendekennis wordt geleerd door de allerhoogste Profeet. Dat leert ons Christus. Hij is de Leraar. Hij is de van God gezalfde allerhoogste Profeet.
De vrucht van het onderwijs van Christus in het hart is dat ik, door de zaligmakende werking in het hart, ga kennen: hoe groot mijn zonden en ellende zijn. We kijken naar een voorbeeld uit de Bijbel, in Johannes 4. Zie je daar die vrouw? Christus gaat haar zalig maken. Hij moest door Samaria gaan! Als de Heere Christus je zalig gaat maken, dan ga je je rampzaligheid leren kennen. Kijk maar bij de Jakobsbron. Daar komt ze, die Samaritaanse vrouw.
Christus gaat haar leren hoe groot haar zonden en ellende zijn. Jezus zeide tot haar: Ga heen, roep uw man en kom hier (Joh.4:16). Dan zegt ze: ‘Die heb ik niet.’ Hij gaat, als die allergrootste Profeet, haar de geboden Gods voorhouden. En wat zegt ze dan later? Ziet een Mens Die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb (Joh.4:29). Dat had Hij helemaal niet gezegd. Maar als Christus door de spiegel van de wet ons zaligmakend gaat leren hoe groot je ellende is, dan wordt heel je leven opengelegd. ‘Ik ben, door Uwe wet te schenden, krom van lenden, vol van druk, benauwd van hart.’ O, dan gaat Hij de dadelijke zonden aanwijzen, maar Hij gaat ook je hele levensboek openleggen.
Gemeente, zo kan en wil de allerhoogste Profeet ook nu het onderwijs van Zondag 2 gebruiken om ons bekend te maken met onze vele zonden en onze grote schuld.
Hebt u daar al wat van geleerd? Of proberen we er nog steeds onderuit te komen? Of zit er in de kerk zo’n rijke jongeling, die zegt: ‘Heere, al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jeugd af aan. Wat ontbreekt mij nog?’
Heb ik geleerd dat een heilig en een rechtvaardig God geen afstand van Zijn eis kan doen? Let op het onderscheid tussen dat algemene werk en het zaligmakende werk van de ellendekennis. Kaïn en Ezau roepen uit: ‘Mijn zonde en mijn ellende zijn te groot om vergeven worden!’ Maar Christus leert het in het leven van zondaren door Zijn Geest anders. Dan komt er de ware droefheid en verbrokenheid over de zonden. Dan komt er dat hartelijke toevallen van de Heere. Dan komt er, door de uitgestorte liefde in het hart, ware verootmoediging.
Gemeente, jongelui, als Christus u de ellendekennis leert, in de spiegel van de heilige wet, dan wordt u een strafwaardig, een schuldig, een verloren zondaar voor God. Een zondaar die leert buigen onder het rechtvaardig oordeel.
‘Dat leert ons Christus in een hoofdsom.’ Wat is een hoofdsom? Dat is een samenvatting. Dat is een kern.
De tien geboden, de wet van God samengevat, is: liefde. God liefhebben boven alles en onze naasten als onszelf. Liefde is de vervulling van de wet. Wat liefde is, kan ik niet verklaren. Liefde tussen mensen is al niet te verklaren. Maar uitleggen wat liefde tot God en tot de naaste is…? In het Nieuwe Testament wordt daarvoor het woord ‘agapè’ gebruikt. Dat is de hoogste liefde, dat is een alles gevende liefde. Daar zit iets in van hoogachten, van altijd aan denken, van gemeenschap.
In het natuurlijke leven, als je iemand hartelijk lief hebt zul je hem of haar vaak willen ontmoeten. Dan zul je veel in liefde aan zo iemand denken. Dan zul je ook graag de wil doen van degene die je zo liefhebt.
Nu leert Christus ons in een hoofdsom, in een samenvatting, dat de eis van God is: volmaakte liefde tot God en volmaakte liefde tot de naaste. Zonder deze liefde ben ik niets voor God. Want al gaf iemand al zijn goederen om uit te delen voor de armen, en al gaf ik mijn lichaam over om verbrand te worden, of al sprak ik de taal van de engelen, als ik deze liefde niet had, dan was ik een klinkend metaal.
Daarom, dit leert ons Christus in een hoofdsom. Lees het antwoord maar mee: ‘Gij zult liefhebben de Heere uw God met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.’
Daar hebt u de spiegel die Christus ons voorhoudt. Vier keer ‘geheel’! Hij vraagt volkomen liefde, die de hele mens in beslag neemt. Uw hart, uw ziel, uw verstand, uw kracht…
Hoe komt het toch dat Gods geboden zo zwaar zijn in je leven, jonge vrienden? Dat het allemaal zo zwaar en zo moeilijk is wat God van ons eist? Hoe komt dat toch? Mag ik het zeggen? Als die liefde tot God in het hart wordt gemist, dan zijn al Zijn geboden zo zwaar. Maar waar de Heere Zijn liefde uitgiet in het hart, in het uur van de wedergeboorte, komt een hartelijke liefde tot God en tot de naaste.
Zijn geboden worden wel onmogelijk om te houden. Maar er komt liefde tot God, tot Zijn Woord, Zijn wet, Zijn dag en Zijn volk. O, daar wordt het in beginsel waar: Die vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig (Matth.10:37). Daar gaan we God liefhebben boven alles. En waar de liefde tot God wordt gewerkt in ons hart, daar vragen we niet meer: ‘Wie is mijn naaste?’ Dan krijgen we ook een hartelijke liefde tot onze naaste, veraf en dichtbij.
Niet alleen die aardige naaste, maar ook die naaste die ons zo vaak dwarszit. Die concurrent, of, als u het zo wilt noemen, die vijand. Dan zal ook die naaste door ons worden geliefd.
Calvijn schrijft ergens: ‘Welk mens u ook ontmoeten mag, gij hebt geen reden om u aan hem te onttrekken. Misschien zegt u: hij is een vreemde. Maar de Heere heeft hem het stempel opgedrukt van de naaste, dat u tot familie maakt. Gij moogt zeggen: hij is verachtelijk, hij is een nietswaardig mens. Maar de Heere verklaart hem met Zijn beeld, dat Hij hem heeft gesierd, en daarom is hij uw naaste.’
Volkomen liefde tot God en volkomen liefde tot de naaste, dat eist God van ons en dat leert ons Christus in een hoofdsom. Met woorden en daden. Die liefde komt openbaar in mijn werken, in het leven van elke dag. Die liefde uit God, die opwelt uit het wedergeboren hart, in gedachten, in woorden en in daden.
Uw naaste liefhebben als uzelf, staat er! Daar heb je eigenlijk een toets. Je naaste liefhebben als jezelf. Gemeente, leg er uw hart eens bij. Wat kunnen we bezig zijn met onszelf. Wat hebben we onszelf lief!
God vraagt volkomen liefde tot God en ook volkomen liefde tot de naaste. Dat Gods Geest deze heilige eis, die ons door Christus in Zijn profetische arbeid wordt voorgehouden, zou afdrukken in uw hart! Zodat u en jij voor het eerst in je leven in die spiegel kijkt!
Dan zal de vrucht moeten zijn: een schrikken tot in het diepst van ons hart. Dan zal de vrucht een buigen onder Gods rechtvaardige eis zijn. Dan zal de belijdenis zijn: ‘Zo Gij in het recht wil treden, o Heer’, en gadeslaan mijn ongerechtigheden, ach, wie zal dan bestaan?’ Dan wordt rust noch vrede gevonden om mijn zonden. Dan wordt er een roepen geboren tot de Heere.
Ook door een godsdienstig mens zoals Saulus. Zonder de wet, zo leefde ik eertijds (Rom.7:9). Saulus dacht te leven, maar hij was dood in de zonden! ‘Zonder de wet zo leefde ik in mijn godsdienst. Ik meende God een dienst te doen. Maar toen het gebod kwam, is de zonde levend geworden en ik ben gestorven.’
In de wedergeboorte door Gods Geest kreeg hij te doen met de geestelijkheid van de wet. Zie de farizeeër daar liggen! Daar gaat Christus in een hoofdsom leren wie Saulus van Tarsen is, met al zijn godsdienst voor God. Daar gaat Saulus, onderwezen door Gamaliël, vragen: Wie zijt Gij, Heere? (Hand.9:5)
Kent u zulke plaatsen in uw leven? Hebt u door Goddelijke liefde leren buigen onder de eis van Zijn wet, leren vragen naar Zijn Goddelijke wil? Dan zult u het ook met uw hart verstaan: ik ben een overtreder van de wet. Dat wordt ons voorgehouden in vraag en antwoord 5.
We gaan eerst zingen. We doen dat met Psalm 130 het eerste vers:
Uit diepten van ellenden,
Roep ik, met mond en hart,
Tot U, Die heil kunt zenden;
O Heer’, aanschouw mijn smart;
Wil naar mijn smeekstem horen;
Merk op mijn jammerklacht;
Verleen mij gunstig’ oren,
Daar ‘k in mijn druk versmacht.
We overdenken de eerste stap op weg naar de enige troost. In deze Zondag ontvangen we lessen over de spiegel van de wet. Over Christus, als de Leraar van de wet. Hij overtuigt bij het licht van Gods lieve Geest. Zaligmakende overtuiging in de spiegel van de wet. Dan wordt je hart gescheurd door de innerlijke droefheid tot God en dan ga je belijden: ik ben de overtreder van de wet. Dat is onze derde gedachte:
3. De overtreder van de wet
Er wordt gevraagd: nu heb je gehoord wat de wet van je eist, wat Gód eist: volmaakte liefde, maar kunt gij dit alles volkomenlijk houden? (vraag 5) Niet of het er een beetje in de buurt komt. Nee, volkómen houden! Zoals God wil dat wij zullen leven. Kunt u dat?
Nu gaat de mens een bekentenis afleggen. Hier gaat een zondaar belijden, door de Geest van Christus geleerd: ‘Neen ik, want ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten.’ Neen ik! God vraagt liefde en ik ben een hater van God en mijn naaste.
U gelooft toch ook wel, gemeente, jullie toch ook, jonge mensen: als dat werkelijkheid wordt door Gods Geest in je hart, dan kun je het antwoord niet met droge ogen opzeggen. Dan klinkt er diepe smart in door. ‘Neen ik… Weet u wat ik wel kan? Ik kan het alleen maar bederven. Ik kan alleen maar mijn schuld groter maken. Ik kan alleen maar zonde op zonde stapelen. Ik kan alleen maar God moeite maken met mijn overtredingen van de wet.’
Dan wil ik mij niet meer verschuilen achter mijn onmacht, maar dan ga ik hartelijk belijden: ‘Neen ik, Heere! Ik ben goed geschapen, maar diep gevallen en onmachtig om U lief te hebben.’
O, die hartelijke belijdenis die in dit antwoord wordt geleerd: ‘Neen ik!’
‘U vraagt volkomen liefde tot U en tot de naaste. En ik ben van nature, dat betekent: zoals ik geworden ben, verdorven. Zoals ik ontvangen ben, in zonde en in ongerechtigheid geboren: ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten.’
Niet zomaar een beetje een neiging, zoals iemand een zondige neiging kan hebben. Bijvoorbeeld een pyromaan heeft neiging om iets in de brand te steken.
Zo niet, maar ik ben geneigd, dat wil zeggen: de wortel van mijn bestaan is haat. Heel mijn bestaan is gericht op het vijand zijn van God.
‘Heere, ik leef zoals ik wil en ik ben een zondeslaaf en ik heb geen liefde tot U. Ik ben een vijand van God, een vijand van Christus en een vriend van de wereld. O Heere, ik ben een vijand van U, van Uw Woord, van Uw dienst en van Uw weg.’ Wat een vreselijke bekentenis! Hier spreekt een misdadiger!
Maar ook: wat een zalige belijdenis, om door het werk van de Geest dit oprecht voor de Heere te mogen belijden. ‘Ik ben van nature geneigd… O, die wortel van mijn bestaan, ik kan niet anders en ik wil niet anders.’ Daarom dat het bedenken des vleses vijandschap is tegen God (Rom.8:7).
Moet je eens indenken, lieve vrienden. Je werkt bij een bedrijf en daar ga je weg. Je hebt ergens anders gesolliciteerd. Je krijgt na jaren van dienst een getuigschrift mee van je baas. En je leest dat getuigschrift. Daar staan je voornaam en je achternaam op. En dan staat er onder: ‘Deze persoon is onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad!’ Wat een schrik! Nu krijg je vandaag zo’n getuigschrift van de hemel. Ondertekend door de alwetende God.
Wij zeggen: ‘Ja, ja, die atheïsten in de wereld, die zijn geneigd God te haten. Ja, die mensen in de wereld, die op de rustdag alles doen wat God mishaagt… U gelooft toch niet dat als ik God haat, ik dan hier in de kerk zou zitten? Dan zou ik wel wat anders gaan doen. Ik weet wel andere plaatsen waar ik me kan uitleven. Nee, als ik nu echt geneigd was God en mijn naaste te haten, dan zat ik hier niet.’
Gemeente, het Woord van God zegt het ons, de catechismus spreekt het na en Christus leert het ons door Zijn Geest. Dit is de diepte van onze ellendestaat: ik ben een vijand van God en een vijand van Christus en een vijand van mijn naasten. Heeft u dat al oprecht leren belijden aan de troon der genade ?
Ds. Kohlbrugge zegt: ‘Wie voelt er geen haat tegen God omdat God hem en zijn doen veroordeelt? Wie zou niet dikwijls willen dat God het niet zo nauw nam met de zonde en niet zo schrikkelijk daarover toornde? De mens is zo Gode vijandig dat hij zich volstrekt niet bekeren wil en liever met de ganse wereld verloren gaat en zijn boze begeerten doorzet, indien God hem niet met Zijn almachtige liefde voorkomt en hem te sterk wordt.’ Tot zover de godzalige prediker uit Elberfeld.
Gemeente, wie heeft nooit die vijandschap tegen God gevoeld als Zijn weg anders gaat in ons leven? Wie heeft nooit in zijn hart gevoeld dat hij van nature geneigd is God en zijn naaste te haten? Als de Heere met ons onbegrepen zware wegen gaat? O, wie heeft nooit gevoeld: het bedenken van ons vlees is vijandschap tegen God? Wie heeft nooit zijn vuisten gebald naar de hemel?
Ik denk aan een vulkaan. Alles is er stil en die vulkaan ziet er helemaal niet gevaarlijk uit. Toeristen brengen er een bezoek. Maar van binnen bruist de kokende lava. Tot het een keer uitbarst! Ik ben van nature geneigd… Het wordt soms zo zichtbaar.
Of wil je een ander beeld? Jij, je bent net als een leeuw. Als je zo’n dier achter zo’n gracht en achter de tralies ziet, dan zijn het beste lieve, indrukwekkende dieren. Maar als die tralies er nou eens niet zouden zijn…!
Gemeente, als God mij door Zijn Geest laat zien wie ik ben, zonder de tralies van Zijn algemene goedheid, zonder Zijn algemene genade die mij weerhoudt, dan is het waarheid: ik ben van nature geneigd… En dat wordt de smart van je leven. Dan ga je zeggen: ‘O God, U haten, Die zo heilig bent, Die zo goedertieren bent, U haten, Die mij nawandelt met zoveel weldaden al twintig, al veertig, al zestig jaar… U haten, Die mij elke dag overlaadt met Uw goedertierenheden…’
Er is zo vaak haat tegen mijn naaste. O, mijn naaste, die ik soms met woorden of blikken naar het leven sta.
Ik ben van nature geneigd… Leerden we deze bekentenis? Ging ik dit voor God belijden? ‘O Heere, de wortel van mijn leven deugt niet. De wortel van mijn bestaan is haat.’ Dan kun je je niet langer verschuilen, zei ik al, achter de waarheid van je onmacht. Dan blijft het niet bij rechtzinnig napraten van allerlei dingen. Maar dan wordt deze belijdenis werkelijkheid in je leven.
Een aangrijpende zaak. Zo ga je het uitsnikken voor God: ‘O God, U vraagt liefde en ik ben haat. Ik ben door eigen schuld zo diep gevallen, dat ik U niet kan liefhebben. Dat ik U niet wil liefhebben.’
Op deze wijze wordt de wet een kenbron om onze ellende te leren kennen. Naar de mate dat de Heere, naast overtuiging door de Geest, ook ontdekking geeft, ga ik de onzalige fontein zien; mijn hart als de bron van ongerechtigheden.
Gemeente, Zondag 2 is geen aangename boodschap. De wet als de kenbron van onze ellendestaat. Toch is dit de eerste stap op weg naar de enige troost.
Hoe noodzakelijk is het om persoonlijk door de Geest van Christus, de hoogste Profeet en Leraar, te leren de eis van de wet, de vloek van de wet, de onmogelijkheid van het houden van de wet. Om te leren sterven aan de wet. Want dat is het heilgeheim waar het leerboek ons op wil gaan wijzen: sterven aan de wet.
Alle pogingen om door de werken der wet voor God te kunnen bestaan, te verliezen. Om te gaan zien: ‘O God, het is onmogelijk, het is onmogelijk om U lief te hebben zoals U eist.’ Hoe meer nu het licht van Gods Geest valt op de spiegel van de wet, hoe meer ik dat ga zien.
U kent allemaal dat beeld van een kamer. Dan zit je in zo’n kamer in een huis en het ziet er allemaal zo mooi en zo schoon uit. Maar dan komt de stralende zon in de kamer. Dan zie je opeens: in heel de kamer dwarrelt stof!
Daar moet je maar aan denken. Dat is nu ons hart. Ons leven lijkt misschien zo netjes en zo schoon. Maar als het licht van Gods Geest erop valt, dan ga je zien: onrein van de hoofdschedel tot aan de voetzool toe.
Zo dient nu de wet als de kenbron van de ellende. Om door de wet te sterven aan de wet, opdat er plaats komt voor de grote Wetsvervuller Jezus Christus. Hij is de Gezegende van de Vader, de gezalfde Middelaar, de tweede Adam. Hij, de Zoon van God, heeft gezongen in de raad des vredes:
Toen zeid’ Ik: Zie, Ik kom, o Heer’!
Mijn liefd’ en ijver brandt;
Ik draag Uw heil’ge wet
Die Gij de sterv’ling zet,
In ’t binnenst’ ingewand.
O, deze dierbare Heere Jezus Christus, het Kind van Bethlehem, de Leeuw uit de stam van Juda! Hij, Die is gekomen is uit de hemelse heerlijkheid op deze vervloekte aarde. Weet u waarom? Tot verheerlijking van Zijn Vader. Om voor wetsovertreders, voor haters en vijanden van God en hun naasten, de verzoening te gaan verwerven.
Hij had volmaakte liefde tot God en volmaakte liefde tot de naaste. Hij heeft in Zijn lijdelijke gehoorzaamheid de straf gedragen en de schuld betaald voor wetsovertreders. Hij heeft in Zijn dadelijke gehoorzaamheid, in het volmaakt houden van alle geboden, gerechtigheid aangebracht. Jezus Christus kon het zeggen: Wie van u overtuigt Mij van zonde? Hij kon zeggen in het licht van Gods volmaakte eis: al Gods geboden volkomen gehouden en geen daarvan overtreden.
En dat met het grote doel: opdat nu vijanden van God, haters, wetsovertreders, met God verzoend kunnen worden. Om een ontelbare schare van vervloekte kinderen van Adam, die Hij van eeuwigheid heeft liefgehad, weer met God te gaan verzoenen. Om hen te leren de enige troost in leven en in sterven!
Nu dient de heilige wet als kenbron, opdat ik door dezelfde wet uitgedreven zou worden tot de Fontein, die geopend is tegen de zonde en tegen de ongerechtigheid. Zo is dan de wet een tuchtmeester tot Christus.
Er is verwachting voor jongeren en ouderen in onze tijd. Jeremia profeteert over de dagen tussen Pinksteren en de wederkomst, dus onze tijd: Ja, zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn. En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen (Jer.32:38-39).
Jeugd en ouderen, kent gij uw ellende? Of ben je nog geheel vreemd aan je nameloze ellendestaat? Vraag dan maar aan de Heere of je net als de verloren zoon, als een balling op deze wereld, bij de zwijnendraf tot jezelf mag komen. Of God je laat zien in de spiegel van Zijn wet.
Dan ga je de werkelijkheid zien! Want zonder een spiegel kun je je zoveel verbeelden. Als ik nooit in de spiegel kijk, kan ik mij zo veel verbeelden hoe ik er uitzie. Maar kijken in de spiegel bij het licht van de Geest, dat is nu zo nodig. Vraag maar veel, jongens en meisjes, of je ziende mag worden. ‘Heere, leer mij wie ik ben. Leer mij hoe verloren ik ben. Leer mij hoe ik eigenlijk een vijand van U ben. Want ik laat met mijn gedachten, woorden en werken zien, U en mijn naaste te haten! Maar zou U door genade mij een nieuw hart willen schenken? Zou U door Uw liefde mij willen inwinnen? Zou U willen geven dat ik door het vernieuwende genadewerk van de Geest, U hartelijk mag gaan liefhebben?’
Bedel maar bij God: ‘Neig mijn hart en voeg het saâm tot de vreze van Uw Naam. Leer mij naar Uw wil te handelen; ‘k zal dan in Uw waarheid wandelen. O Heere, stort Uw liefde uit in mijn hart. Schenk mij de rechte Godskennis. Schenk mij ware zelfkennis, opdat ik voor het eerst in mijn leven zal zeggen: Neen ik! Ik kan geen van Uw geboden houden. Weet U wat ik wel kan? Ik kan het alleen maar voor U bederven. Ik kan alleen maar schuld met schuld vermeerderen. Neen ik. Weet U wat ik wel kan? U met al mijn zonde moeite en verdriet maken. Maar, Heere, vernieuw mij, door Uw Heilige Geest, opdat ik U ga liefhebben boven alles en mijn naaste als mijzelf. O God, wees mij de wetsovertreder genadig, om Jezus’ wil!’
Gods kinderen moeten, na alle ontvangen genade, bij de voortduur deze lessen leren. Zelfs in het stuk van de dankbaarheid! Waarom laat ons dan God alzo scherp de tien geboden prediken, zo ze toch niemand in dit leven houden kan? Opdat wij ons leven lang onze verdorven aard hoe langer hoe meer (!) leren kennen en des te begeriger zijn om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken.
Zalig is een kind van God dat, door de oefening van het geloof, mag belijden: ‘Dat ik tegen al de geboden Gods zwaar en menigmaal heb overtreden. Dat klaagt mij mijn geweten aan. Dat ik ook geen daarvan gehouden heb en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben. Maar dat God nochtans, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade, mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem (HC Zondag 23).’
O, dan zal er ook dagelijks, uit hartelijke wederliefde, de bede zijn:
Och, of wij Uw geboôn volbrachten!
Genâ, o hoogste Majesteit!
Gun door ‘t geloof in Christus krachten,
Om die te doen uit dankbaarheid.
Dat schenke de drie-enige God in veler, ja in ons aller hart. Hij mocht vandaag ons die eerste stap leren op de weg tot de enige troost in leven en in sterven. Om het bloed van Jezus’ wil.
Amen.
Slotzang: Psalm 19: 4
Des Heeren wet nochtans
Verspreidt volmaakter glans,
Dewijl zij ’t hart bekeert;
’t Is Gods getuigenis,
Dat eeuwig zeker is,
En slechten wijsheid leert.
Wat Gods bevel ons zegt,
Vertoont ons ’t heiligst recht,
En kan geen kwaad gedogen;
Zijn wil, die ’t hart verheugt,
Eist zuiverheid en deugd;
Verlicht de duister’ ogen.