Ds. R. Kattenberg - Zondag 28
Het Heilig Avondmaal onzes Heeren
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 43: 1, 3 | |
Lezen : | Mattheüs 26: 20-30 | |
Zingen : | Psalm 41: 5, 6 | |
Zingen : | Psalm 89: 7 | |
Zingen : | Psalm 13: 5 | |
Zingen : | Psalm 74: 20 |
Gemeente, we overdenken in deze dienst Zondag 28 uit de Heidelbergse Catechismus; de vragen 75 tot en met 77 met de daarbij behorende antwoorden:
Vraag 75: Hoe wordt gij in het Heilig Avondmaal vermaand en verzekerd dat gij aan de enige offerande van Christus aan het kruis volbracht en aan al Zijn goed gemeenschap hebt?
Antwoord: Alzo, dat Christus mij en alle gelovigen tot Zijn gedachtenis van dit gebroken brood te eten en van deze drinkbeker te drinken bevolen heeft, en daarbij ook beloofd heeft: eerstelijk, dat Zijn lichaam zo zekerlijk voor mij aan het kruis geofferd en gebroken en Zijn bloed voor mij vergoten is, als ik met de ogen zie dat het brood des Heeren mij gebroken en de drinkbeker mij medegedeeld wordt; en ten andere, dat Hij Zelf mijn ziel met Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed zo zekerlijk tot het eeuwige leven spijst en laaft, als ik het brood en de drinkbeker des Heeren uit des dienaars hand ontvang en met de mond geniet.
Vraag 76: Wat is dat te zeggen, het gekruisigd lichaam van Christus eten en Zijn vergoten bloed drinken?
Antwoord: Het is niet alleen met een gelovig hart het ganse lijden en sterven van Christus aannemen en daardoor vergeving der zonden en het eeuwige leven verkrijgen, maar ook daarbenevens door de Heilige Geest, Die en in Christus en in ons woont, alzo met Zijn heilig lichaam hoe langer hoe meer verenigd worden, dat wij, al is het dat Christus in de hemel is en wij op aarde zijn, nochtans vlees van Zijn vlees en been van Zijn gebeente zijn. En dat wij door één Geest, gelijk de leden van een lichaam door één ziel, eeuwiglijk leven en geregeerd worden.
Vraag 77: Waar heeft Christus beloofd dat Hij de gelovigen zo zeker alzo met Zijn lichaam en bloed wil spijzen en laven als wij van dit gebroken brood eten en van deze drinkbeker drinken?
Antwoord: In de inzetting van het avondmaal, welke alzo luidt: De Heere Jezus in de nacht in welke Hij verraden werd, nam het brood en als Hij gedankt had, brak Hij het en zei: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook de drinkbeker na het eten van het avondmaal en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe testament in Mijn bloed, doet dat zo dikwijls als gij die zult drinken tot Mijn gedachtenis, want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en deze drinkbeker zult drinken, zo verkondigt de dood des Heeren, totdat Hij komt (1 Kor.11:23-26). Deze toezegging wordt ook herhaald door de heilige Paulus, waar hij spreekt: De drinkbeker der dankzegging, die wij dankzeggende zegenen, is die niet de gemeenschap aan het bloed van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap aan het lichaam van Christus? Want één brood is het, zo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen eens broods deelachtig zijn (1 Kor.10:16-17).
Het gaat in Zondag 28 over: Het Heilig Avondmaal onzes Heeren.
We overdenken daarbij vier punten:
1. Een genadig bevel
2. Een tweeledige belofte
3. Een diepingrijpende betekenis
4. Een huiveringwekkende nacht
1. Een genadig bevel
Gemeente, is het u nog nooit opgevallen dat de catechismus zo persoonlijk is? Het troostboek staat niet op grote afstand, maar richt zich heel direct tot ons. Dat blijkt ook vandaag weer uit Zondag 28, waarin gesproken wordt over míj en alle gelovigen.
Zegt u dan maar niet: ‘Ja maar, ik ben geen oprecht gelovige, dus het gaat in deze catechismuszondag niet over mij.’ Nee, de gemeente wordt aangesproken naar haar wezen, naar haar diepste zijn voor het aangezicht van God. Daarom bent ook u er direct bij betrokken.
Evenmin kunt u zeggen dat Zondag 1 u niet aangaat. Want daar gaat het om de vraag: ‘Wat is uw enige troost in leven en in sterven?’ Nee, u moet even niet naar het antwoord kijken, maar naar die eerste vraag: ‘Wat is uw en jouw enige troost in leven en in sterven?’
Gemeente, opdat we het Hem gewonnen zullen geven, wil de Heere u altijd elke ontsnappingsmogelijkheid ontnemen. Daarin komt Zijn liefde en goedertierenheid openbaar. De Heere zou immers ook kunnen zeggen: ‘Ik laat het aan uzelf over. Ik kijk nooit meer naar u om, u zoekt het maar uit.’ Nee, God zoekt u ook vandaag op met Zijn Woord.
En dan komt duidelijk aan het licht dat u het niet kunt doen met het geloof van een ander. U kunt niet zeggen: ‘Ja, mijn vrouw mag persoonlijk delen in Gods genade, of mijn man.’ Je kunt het ook niet doen met een verstandelijke redenering. Die mensen kom je ook wel tegen.
Het gaat in het strijdperk van dit leven om de wetenschap van het geloof. U kunt heel de Bijbel er op nalezen dat daaraan strijd verbonden is. Geloof is nooit een vanzelfsprekende aangelegenheid, of iets dat vanzelf gaat.
Ik weet wel dat je altijd voorzichtig moet zijn om kentekenen te noemen waaraan je het een en ander kunt onderkennen, maar die geloofsworsteling hoort toch echt wel bij het genadeleven. Als er vragen zijn rond het deelhebben aan het werk van de Heere Jezus, kijkt u dan maar eens naar oprechte gelovigen in de Heilige Schrift. Wat kom je dan mensen tegen die daaromtrent worstelen.
Ze zijn er ook tegenwoordig; mensen die zich afvragen: ‘Mag ík daar nu ook op vertrouwen? Is dit nu ook de grond van míjn zaligheid?’
Wat kan er bijvoorbeeld een worsteling plaatsvinden wanneer het Heilig Avondmaal aanstaande is. U staat voor de spiegel van het Woord van God en u ziet op uzelf. Wat kan er veel ingezonkenheid, lauwheid en dorheid zijn. Wat kan er sprake zijn van wankelmoedigheid. Hoe vaak ontbreekt niet de vastheid en de zekerheid in het leven van Gods kind. En het wordt alleen maar erger als u probeert de grond van de zaligheid te zoeken in uzelf en wat u ervaren hebt.
Je hoort wel eens mensen zeggen: ‘Toen en toen had ik zo aan het avondmaal gekund.’ Er is dan sprake van omstandigheden waarin de gevoelige genade van de Heere ervaren wordt.
Maar de Heere zegt niet: ‘Houd het avondmaal als het van uw zijde kan.’ Dat is immers een te wankele basis; het wordt zó omvergehaald. Nee, de Heilige Schrift en de catechismus wijzen ons een betere weg. Het gaat niet om ons gevoel, maar om het bevel van Christus. Hij heeft gezegd: Doet dat tot Mijn gedachtenis (1 Kor.11:24). Dat is het laatste liefdesbevel dat de Heere Jezus aan de vooravond van Zijn kruislijden aan Zijn kerk gaf.
Gemeente, als u in uw nood en schuld, in uw schande en doemwaardigheid, iets van de uitnemende liefde van deze Heere en Koning ervaren heeft, zou u daar dan geen getuigenis van afleggen ten overstaan van de hoogheilige God? Wie de gedachte koestert dat hij ten behoeve van zichzelf of ter ere van zichzelf ten avondmaal kan komen, die kan beter niet aangaan. Want het gaat niet om u, uw bekering, of uw gang naar het avondmaal, maar om Hem, Wiens naam Christus Jezus is.
Enige kennis van de Heere Jezus Christus is daarom noodzakelijk. Want u voelt wel aan dat het gelóóf wordt versterkt door de sacramenten. Welnu, er kan niets versterkt worden dat er in principe niet is. Dat snapt een kind zelfs. Het gaat echter niet om de kracht van het geloof, maar of we oprecht zijn voor God. Wanneer de Heilige Geest het geloof heeft gewerkt, wil Hij dat ook versterken.
Er zijn ook mensen die zeggen: ‘Eerst moet mijn geloof sterker zijn en dan kan ik aan het avondmaal.’ Ze zijn zoals die zieke die zegt: ‘Als ik beter ben, dan heb ik versterkende middelen nodig.’
Nee, juist door die versterkende middelen wil de Heere Zijn kinderen nieuwe kracht geven. Door de bediening van de sacramenten wil de Heere het zwakke geloof versterken.
De zwakheid en de wankelmoedigheid van ons geloof stellen ons schuldig voor God. Dit ontneemt ons alle reden om ons op de borst te slaan. Maar tegelijk wil ik u zeggen: wat is de Heere goed en goedertieren, dat Hij er blijk van geeft dat Hij juist van die zwakheid weet, en juist met die wankelmoedigheid van het geloof rekening wil houden.
De Heere weet ook dat Zijn gemeente op het terrein van de vijand leeft. Hij weet dat we leven in een land waarin alles op z’n kop gezet wordt. Waarin er nauwelijks enige richting meer gegeven wordt aan het denken van de onderdanen. Een ieder doet wat goed is in eigen oog. Spot erop los, geef kritiek of spreek zelfs godslasteringen uit; het valt allemaal onder de vrijheid van meningsuiting. Waar is er rust, waar vindt u vrede? In zo’n wereld geeft de Heere het bevel om te eten en te drinken tot Zijn gedachtenis.
Dit liefdesbevel geldt nu míj – we lezen het in onze catechismus – én alle gelovigen. Hier hebt u weer die pastorale trek van de catechismus. Het gaat om állen!
Op huisbezoek zei een ouderling eens: ‘Als je nu de deur van je hart een klein beetje open zou zetten, en de Heere zou naar binnen kijken, is er dan íets van de Heere bij? Ligt er íets in van het werk van de Heilige Geest, íets van de genade van God?’
Kijk, dat zit nu ook in dat ‘allen’. Het gaat niet alleen om grote gelovigen, die veel van de Heere geleerd hebben, maar ook om degenen die nog maar een paar wankele schreden gezet hebben op de weg van het geloof; de kleinsten in de genade.
Dat is heel schriftuurlijk; denk maar aan wat Jesaja zegt: Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen, en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden (Jes.40:11). Dan zie je de schaapskudde voor je. Maar let wel op de Herder. Hij gaat voorop!
Bij het avondmaal denken we aan die ene Herder, zoals Zacharia daarover gesproken heeft als de mond van God: Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen de Man Die Mijn Metgezel is (Zach.13:7). Hier hebben we de kern van het Heilig Avondmaal.
Het gebroken brood en de vergoten wijn zien op het gehele lijden en sterven van de Heere Jezus Christus. In deze tekenen wordt Zijn gehele lijdensweg zichtbaar.
Mag ik eens vragen aan de kinderen: ‘Waar begon het lijden van de Heere Jezus? Wanneer was dat ook alweer?’
In Bethlehem, weet je nog wel? Waar de kribbe stond. Waar de Heere Jezus geboren is. En waar is het geëindigd?
Op Golgotha, aan het kruis. Als het Lam van God heeft Hij Zich overgeven tot in de diepste versmaadheid en angst van de hel, zo lezen we in het avondmaalsformulier. De allerdiepste versmaadheid en angst van de hel…
Avondmaal houden... Zeker, Paulus zegt erover: ‘Laat ons feest houden, feest houden voor de Heere.’ Maar feest houden en feest houden zijn twee dingen. Daarin ligt blijdschap en tegelijkertijd ook ingetogenheid, als je er op let wat er allemaal aan verbonden is. Het is gedenken van het feit dat Zijn zweet als grote droppelen bloed werd. Het is gedenken hoe Hij vastgenageld werd op het vloekhout der schande: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Matth.27:46)
Dat is een vraag die om een antwoord roept.
Weet u dat antwoord? Weet u er iets van in uw hart? Belijdt u: ‘Opdat wij tot God genomen en nooit meer van Hem verlaten zouden worden’? Daar aan de tafel des Heeren wordt de dure prijs herdacht, die Hij betaald heeft om Zijn gemeente los te kopen uit de machtssfeer van de duivel.
Hij heeft ons getrokken uit de duisternis tot Zijn licht.
In het woordje ‘trekken’ zit iets van inspanning, iets wat de nodige moeite kost. Daarachter ligt dat lijden van de Heere Jezus Christus, dat nodig was om zondaren met God te verzoenen.
Welnu, zo wordt het brood gebroken. Maar wat een schuld, wat een zonde, wat een ongerechtigheid. Laat een ieder dat maar vanuit zijn eigen leven invullen. Tegelijk: wat een genade van God! Genade tegenover onze schuld.
Dat het nu zover moest komen. Dat nu aan de gerechtigheid van God niet anders genoegdoening kon worden gegeven dan in deze lijdensweg. Zijn lijden en sterven is – zo lezen we in onze catechismuszondag – de enige grond voor onze verzoening, voor de vergeving van onze zonden.
Het licht valt op één Persoon. Op Eén Die in het middelpunt staat; en dat is Christus Jezus, het Lam van God. Dan krijgen we zicht op de namen van de Heere Jezus, op Zijn naturen, op Zijn ambten, op Zijn staten, en op Zijn weldaden.
Zijn dat soms onbekende klanken voor u?
Onderzoek uzelf eens!
Sommige mensen zijn er snel mee klaar. ‘Nee hoor, wij hebben de Heere Jezus aangenomen. Ik ken de Heere Jezus…’
Maar kent u Hem in Zijn ambten, in de bediening van Profeet, Priester en Koning? Waarom is het nodig dat Hij twee naturen heeft? Wat vindt u van de weldaden die Hij geeft?
Voelt u het aan? De Heere is altijd bezig om ons wat dat betreft een toontje lager te laten zingen. Laten we toch niet zo hoogmoedig zijn. Nederigen van hart ontvangen genade. Wie nederig is zingt: ‘Heer, ai maak mij Uwe wegen door Uw Woord en Geest bekend.’ Zo wil de Heere werken.
Met een oppervlakkig verhaal redden we het niet, maar als u de Heere Jezus kent, kunt u er wel iets van vertellen.
Kunt u dan alles van Hem zeggen?
Nee, dat is geen mens gegeven en zal ook nooit aan een mens gegeven worden, zelfs in de eeuwigheid niet. Maar in het strijdperk van dit leven weten we er wel íets van. Als u Hem kent, moet u iets weten te zeggen van Zijn gepastheid. Waarom Hij u noodzakelijk is.
Heel wat gesprekken blijven steken in algemeenheden, als je vraagt: ‘Waarom kwam u nu aan het avondmaal?’
‘Ja, de dominee nodigde zo hartelijk, en toen voelde ik dat ik aan moest gaan. Ik kon niet blijven zitten.’
Ja, dat is een zegen. Maar als je dan vraagt: ‘Waarom kon u niet blijven zitten en waarom moest u dan aangaan?’ Dan komt er soms zo weinig uit, of zelfs helemaal niets…
Gemeente, er is gevaar van zelfbedrog. Kennen we iets van Hem, in het licht van onze schuld en zonde voor God?
We hebben samen gelezen dat de Heere Jezus met Zijn jongeren aan tafel zat en sprak: ‘Eén van u zal Mij verraden…’
Dat zal toch als een bom ingeslagen zijn?
‘Eén van ons… Iemand onder ons?’
‘Ben ik het, Heere?’
De discipelen hebben het dus niet onmogelijk geacht dat zij het zouden zijn.
Kunnen wij over het hart oordelen? Nee. Maar er zijn vijf wijze en vijf dwaze maagden.
David heeft gebeden: ‘Heere, als ik op een schadelijk weg ben, leidt U me alstublieft op de eeuwige weg.’
De kracht van de godzaligheid kan gemist worden, terwijl de gedaante van de godzaligheid aanwezig is. Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het (Jer.17:19).
Gemeente, het gaat er niet om de harten van de gelovigen kleinmoedig te maken. Alsof niemand tot des Heeren avondmaal komen mag dan die zonder enige zonde is. Maar steek voor uzelf toch eens af naar de diepte.
Wanneer we Christus alzo gedenken, is dat tot vertroosting van het hart. Als we Hem gedenken, dan is dat ook tot versterking van het geloof.
Waar de Heilige Geest zo het werk van Christus in het hart legt, wordt het wonder al groter. ‘Voor mij, Heere, dat brood? Voor mij, Heere, die beker?’
Ethan kon ook niet zeggen: ‘Zó zalig is het volk.’ Maar wel, en wij zingen dat ook met hem mee: ‘Hóe zalig is het volk…’ Hóe zalig… dat blijft een vraag, gemeente. Maar u voelt wel dat er een spanningsveld in zit waarin je de Heere grootmaakt.
We zingen Psalm 89, het zevende vers:
Hoe zalig is het volk dat naar Uw klanken hoort!
Zij wand’len, Heer’, in ‘t licht van ’t Godd’lijk aanschijn voort;
Zij zullen in Uw naam zich al den dag verblijden;
Uw goedheid straalt hun toe; Uw macht schraagt hen in ‘t lijden;
Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedogen,
Maar Uw gerechtigheid hen naar Uw woord verhogen.
Zondag 28 handelt over het avondmaal onzes Heeren. We zagen allereerst dat er gesproken wordt van een genadig bevel. In de tweede plaats letten we nu op:
2. Een tweeledige belofte
Op het bevel om Zijn lijden en sterven te gedenken, volgt een dubbele belofte. Die beide beloften vinden we in het antwoord op vraag 75. Daar staat: ‘ten eerste’ en ‘ten andere’. Wij hebben die vraag en dat antwoord zojuist samen gelezen.
Is het u misschien ook opgevallen dat een paar woordjes zo veel voorkomen in het antwoord?
Ik bedoel de woordjes ‘mij’ en ‘ik’. Voor mij vergoten, mij gebroken, mij meegedeeld…
Ziet u, weer dat heel persoonlijke.
In beide beloften komen die woorden voor tot bemoediging, tot sterking van het geloof van de heiligen Gods. Voor míj…
Het is alsof de opsteller van de catechismus daarmee wil aangeven: Mensen, wij zijn er hier nog niet. Het is hier nog het strijdperk van het leven, waarin je moet vaststellen dat als ik kom tot des Heeren avondmaal, het zo anders zou moeten zijn in mijn leven. Zou ik dan niet meer zus of zo moeten zijn, als ik nou echt een kind van God was…?
Het heil wordt gepredikt in de dienst der verzoening, maar het onheil zie je zo duidelijk als je jezelf beproeft voor het aangezicht van God. Het onheil, wanneer de duivel u aanklaagt en zegt: ‘U? U hebt geen heil bij God!’
Maar juist dan wil de Heere u aan Zijn tafel iets geven. Dan geeft Hij de beloften. De persoonlijke toezegging van het vast behoren tot het verbond der genade. De toezegging uit de mond van God. Hoe onwaardig en onheilig een kind van God ook is in zichzelf, desondanks geeft de hemelse Gastheer uit Zijn volheid.
Merkt u het op dat de Heere aanwerkt op de eer en de verheerlijking van Zijn Naam? Het is geen wonder dat onze vaderen dat ons als een hartenkreet aanreiken. Het brood wordt mij gebroken. De beker wordt mij gegeven. Het Brood des levens wordt uitgedeeld.
Wij hebben ons de dood gegeten in het paradijs; de drievoudige dood. Toen hebben we gegrepen, toen hebben we genómen met onze handen.
Stel dat nu eens tegenover de tafel des Heeren. Daar ontvángt een kind van God. Dat is niet een grijpen, maar een ontvangen. Zo lezen we het in onze catechismus.
De dienaar reikt het brood en de beker aan, en de oude woorden van zoveel eeuwen geleden worden nieuw: Neemt en eet! Aan de tafel des Heeren is de hand van een gelovige ontvangend.
Nu dringt de vraag: ‘Wat betekent nu dit alles?’
Wij letten daarop in onze derde gedachte:
3. Een diepingrijpende betekenis
Wat dat alles nu betekent staat in vraag en antwoord 76: Wat is dat te zeggen – wat betekent dat – het gekruisigde lichaam van Christus eten en Zijn vergoten bloed drinken?
Ooit zei Madonna tijdens een optreden: ‘Jullie? Jullie zijn kannibalen. Jullie eten het vlees en jullie drinken het bloed van een mens.’
De catechismus spreekt anders. Maar hoe zit het eigenlijk?
Voor kinderen is het best moeilijk: het lichaam van de Heere Jezus en het bloed van de Heere Jezus eten en drinken…
Je voelt natuurlijk best aan dat het niet echt het lichaam en bloed van Christus betreft, maar wat is het dan wel?
Gemeente, we stellen vast dat in het avondmaal niet alleen de Heere Christus handelt, maar ook de gelovige. Het eten van Zijn gekruisigd lichaam en het drinken van Zijn vergoten bloed, dat is iets aannemen. Daarmee wordt iets aangeduid, verduidelijkt.
Kinderen maken wel eens een tekening en laten die dan aan vader of moeder zien. ‘Kijk eens wat ik getekend heb!’ God tekent als het ware ook iets. Hij tekent in het avondmaal het lichaam en het bloed van de Heere Jezus Christus. Het ganse lijden van het Lam van God.
We lezen in ons antwoord dat dit met een gelovig hart mag worden aangenomen. Het eten en drinken met een gelovig hart wil zeggen: iets ontvangen. De Heere tekent iets en Hij geeft dat; namelijk de vergeving van de zonden en het eeuwige leven. Dat is nu de belofte van het evangelie.
Gemeente, wie kan dan de rijkdom van de genade van God onder woorden brengen? Als de Heere zo laag afdaalt en als het ware zegt: ‘Ik zal het voor u tekenen, Mijn kind. En let er dan op waarop dat gebroken brood en die vergoten wijn betrekking heeft.’
Dat betekent dat het geloof van Gods heiligen levend moet zijn en dat het krachtig gemaakt wordt door de Heilige Geest. Het geloof belijdt het dan ook en zegt: ‘Gaf U, Heere Christus, Uw lichaam en Uw bloed? Dat is nu uitermate geschikt voor mijn zonden. Gaf U, Heere Christus, Uw leven tot in de dood? Hoe schuldig ben ik dan! Wat heb ik het toch zwaar verzondigd voor Uw aangezicht. Gaf U Uzelf ten offer, Heere Jezus Christus? Dan mag ik daar niet aan voorbijgaan.’
Gemeente, als je dat alles beseft, dan zegt het geloof: ‘O, dan nader ik tot Uw tafel om het ganse lijden en sterven van Christus aan te nemen.’
Dat aannemen kan niet anders dan als een doodschuldige zondaar voor het aangezicht van God. Alles verzondigd, maar wel met een verwachting. Met een levende hoop op alles wat Hij gedaan heeft.
Dat wil zeggen dat je niets hebt om te betalen, geen cent in je portemonnee, arm, leeg, en geheel onwaardig voor het aangezicht van God…
En desondanks aannemen! Het ganse lijden, zegt het geloof, voor míj volbracht!
Dat is voor een zondig mensenkind haast te groot om te ontvangen, maar voor de Heere niet te groot om het te geven.
Dan is een mens van alle franje ontdaan. Dan ben je aangewezen op het naakte geloof; nochtans te vertrouwen op wat de Heere uit Zijn Woord aanreikt. Met een gelóvig hart; dat is de genadegave van God door de Heilige Geest.
Gemeente, er is immers zo’n groot verschil in harten; harde harten, trage harten, onverstandigen van hart. De Heere Jezus sprak daarover met de Emmaüsgangers. Lydia had een gesloten hart, maar ook een geopend hart. De Heere opende het.
Is dat nu ook met ons het geval? Alles ligt alleen in Hem. Met een gelovig hart alles, het gehele lijden van de Heere Jezus Christus aannemen…
Je zou zeggen: ‘Verder hoeft het niet. Verder kom je niet.’
Maar, gemeente, er volgt toch nóg iets. Want er staat er in het tweede stukje van het antwoord: ‘Daarbenevens ook, door de Heilige Geest, Die én in Christus én in ons woont, alzo met Zijn heilig lichaam hoe langer hoe meer verenigd worden.’
Eén worden met Christus. Dat ziet in het bijzonder op Zijn menselijke natuur.
In de waarachtige avondmaalsgang is er niet alleen het deelhebben áán Christus, maar ook het deel zijn ván Christus.
Daar moet u thuis nog maar eens over nadenken. Tot opbouwing van jezelf, als het gaat om heiligmaking.
Dat is geen activisme. Maar dat is aan Christus gelijk zijn. Zou Christus handelen zoals u handelt? Meisjes en jongens, zou Hij zo’n grote mond geven? Zo opstandig zijn? Zou Hij naar dit of naar dat kijken? Zou Hij jouw muziekkeuze kunnen waarderen?
De Heere wil dat wij deelhebben áán Hem, maar ook deel uitmaken ván Hem, van Zijn lichaam. Want al is het dat Hij in de hemel is en wij hier op aarde zijn, nochtans – zo belijden wij – zijn wij vlees van Zijn vlees en been van Zijn gebeente.
Het avondmaalsformulier zegt ook: ‘Laten we onze harten opwaarts heffen in de hemel.’ Dat is het Sursum Corda; de harten omhoog. Ja, zo is die gemeenschap een steeds groeiende gemeenschap. En hoe meer we daarop letten, des te nauwer wordt ook ons leven.
Nee, ik bedoel dit niet enghartig. Maar zó, dat je in het zien op Jezus zegt: ‘Nee, dit kan niet.’ Het moet erom gaan Zijn beeld gelijkvormig te worden in alle dingen van het leven, en na te laten wat niet door de beugel kan.
Gemeente, wie dóór Christus leeft, zal ook al meer vóór Hem willen leven. ‘O Zoon, maak ons Uw beeld gelijk.’ Of let op wat David zingt: ‘Leer mij, o God van zaligheden, mijn leven in Uw dienst besteden.’
Dat is een leven van sterven. Dan krijg je geen naam bij mensen.
Dan zeg je tegen de ander: ‘Gaat u maar eerst.’
Het is wat anders dan je vuisten ballen en eigen gelijk halen.
Deze zachtmoedigheid van Christus moet je leren. Zeker, je karakter kan er ook een rol in spelen. God bekeert zondaren, zei een van onze predikanten destijds, maar geen karakters.
Maar er wordt wel aan geschaafd. Je moet jezelf soms tot de orde roepen. Uit liefde tot onze Heere en Koning.
Nooit zult u zo ver komen dat u kunt zeggen: ‘Nu gaat het vooruit. Nu zijn alle verkeerde dingen weg.’
Nee, integendeel. Hoe verder u komt op deze weg, des te meer u erachter komt dat u voor God niet kunt bestaan. In de doorleving van het hart wordt zo de genade van God steeds groter. Het wónder wordt steeds groter. Dan kan alles tegen ons getuigen, maar daartegenover staat de verbondenheid aan de Heere en aan Zijn dienst.
Laten wij daarover zingen uit Psalm 13 vers 5:
Maar, in dit smartelijk verdriet,
Mistrouwt mijn hart Uw goedheid niet;
Neen, ‘t zal zich in Uw heil verblijden.
Ik zal de Heer’ mijn lofzang wijden,
Die mij genadig bijstand biedt.
Gemeente, het gaat over het Heilig Avondmaal onzes Heeren. We hebben gelet op een genadig bevel, een tweeledige belofte, een diepingrijpende betekenis en we sluiten af met onze vierde gedachte:
4. Een huiveringwekkende nacht
De apostel Paulus wijst ons op het tijdstip waarop de Heere Christus het Heilig Avondmaal heeft ingesteld. Het is goed om daar eens stil onder te worden. Want ik ben ervan overtuigd dat Paulus dat ook geweest is, toen hij over het tijdstip schreef waarop het avondmaal werd ingesteld.
De bijbelschrijvers zijn geïnspireerd; ‘ingeblazen’. Sommige van onze kinderen kennen deze betekenis wel. Als het over de Heilige Geest gaat, denk je aan Pinksteren, wind en blazen. Ook Paulus werd geïnspireerd, ingeblazen, door de Heilige Geest.
Maar dat wil niet zeggen dat de bijbelschrijvers zich niet bij de inhoud van wat ze schreven betrokken wisten. Het zijn geen computers geweest. Nee, het waren mensen van vlees en bloed. De Heilige Geest heeft als het ware tegen Paulus gezegd: ‘Paulus, laat het nu zo uit je pen komen: In de nacht, in welke Hij verraden werd (1 Kor.11:23).’
Als we dat Paulus als het ware zo horen zeggen, mogen we misschien wel veronderstellen dat zijn stem een beetje stokte. Of dat hij, nadat hij het zwart op wit neergeschreven had, zijn pen even neerlegde.
In die nacht… Op deze aanduiding ligt een extra accent. Alle nachten zijn bijzondere nachten, maar de apostel schrijft: In de nacht, in welke Hij verraden werd.
Het is diep aangrijpend dat juist in die nacht de Heere Jezus het avondmaal heeft ingesteld. Een nacht van verraad, als we aan Judas denken. David heeft in Psalm 41 van hem gezongen en wij zongen zo-even: ‘De man die zijn brood met mij eet, heeft zijn hiel tegen mij verheven.’
Judas, hij heeft zijn Meester de dood in gejaagd met zijn verraad. Het is de nacht waarin Zijn vijanden Hem binden. De nacht van Judas en de bende krijgsknechten.
‘Jezus de Nazaréner zoeken wij…’
Maar voordat Jezus Zich gevangen geeft, zijn de soldaten wel een paar keer achterover gevallen.
‘Ik ben niet zomaar Iemand.’ Jezus openbaart Zijn hoogheid en Zijn grootheid, maar het is wel de nacht van Zijn verraad. De nacht waarin Hij bespot wordt, beschuldigd en veroordeeld. De nacht waarin Zijn vrienden nergens te vinden zijn. De nacht ook van de verloochening, waarin Petrus zegt: ‘Ik ken Hem niet.’
Het is de nacht waarin satan de Heere Christus aangrijpt en de hel juicht: Hij die neerligt zal niet weer opstaan (Ps.41:9).
In die nacht gaf de Heere Christus Zijn belofte. Toen de duisternis van het verraad op Hem af kwam. Toen je als mens zou zeggen: ‘Nu heeft de Heere Jezus genoeg aan Zichzelf, nu heeft Hij zoveel met Zichzelf te stellen.’
In die nacht, de nacht waarin Hij verraden werd, dacht Hij aan Zijn kerk van alle eeuwen. In die nacht heeft het geklonken: ‘Neemt en eet, gedenkt en gelooft dat het dierbaar bloed van onze Heere Jezus Christus vergoten is tot een volkomen verzoening van al uw zonden.’
In die nacht…
Misschien vindt u de komende dagen nog gelegenheid om over die nacht na te denken. De nacht waarin Hij verraden werd. Dat geeft ingetogenheid, maar ook vrede en vreugde. Die nacht predikt dat Hij de Zijnen die in de wereld waren heeft liefgehad, liefgehad tot het einde toe.
Wat een uitnemende zondaarsliefde!
In die nacht…
Die paar woorden zijn voldoende om het hardste hard te breken en een mens te brengen tot de schuldbelijdenis van zijn leven.
Zo komen we in de juiste gestalte tot het Heilig Avondmaal.
Een ieder overdenke bij zichzelf zijn zonde en vervloeking. Want de toorn van God tegen de zonde is zo groot dat het kruis van Christus nodig is.
Daar hebt u weer die nacht.
Zo houdt God Zijn kinderen klein. Maar hoe lager de plaats waarin zij verkeren, des te hoger mogen ze tot de eer van hun Koning zingen.
Ja, onze woorden zijn maar gebrekkig. Maar het Woord van God geeft invulling aan het leven van het geloof. De Vader maakt Zijn welbehagen bekend. ‘Het is door U’, zo zingt de kerk, ‘door U alleen, om Uw eeuwig welbehagen!’
Het ganse lijden en sterven van de Zoon van God is een offer voor het aangezicht van God, tot een verzoening van al uw zonden. De Heilige Geest brengt het thuis in zondaarsharten, in de weg van het Woord.
Dan blijft er niets anders over dan een verloren mensenkind die in stille verwondering zich nochtans hechten mag aan het Woord van God.
Nochtans!
Amen.
Slotzang: Psalm 74: 20
Dat elk verdrukt’ Uw bijstand eens erlang’;
Laat, laat Uw volk niet schaamrood wederkeren;
Maar wil van hen ellend’ en nooddruft weren,
Opdat z’ Uw naam verheffen in gezang.
Het Heilig Avondmaal onzes Heeren.
1. Een genadig bevel
2. Een tweeledige belofte
3. Een diepingrijpende betekenis
4. Een huiveringwekkende nacht
Gespreksvragen Heidelbergse Catechismus (=HC)
Je kunt enkele of alle vragen nemen als uitgangspunt om de preek te overdenken of te bespreken.
1. Waarom kan er een worsteling plaatsvinden wanneer het Heilig Avondmaal (=HA) aanstaande is?
2. Licht eens toe: ‘Het gaat niet om ons gevoel, maar om het bevel van Christus.’
3. Wat zou je zeggen tegen iemand die jou vertelt: ‘Eerst moet mijn geloof sterker zijn en dan kan ik aan het avondmaal.’
4. Waarom is ‘Doe dat’ een liefdesbevel?
5. In het HA ligt blijdschap en tegelijkertijd ook ingetogenheid. Hoezo?
6. In het HA staat het Lam van God in het middelpunt. Dan krijgen we zicht op de namen van de Heere Jezus, op Zijn naturen, op Zijn ambten, op Zijn staten, en op Zijn weldaden. Wat betekent dat?
7. Er werd aan iemand gevraagd: ‘Waarom kwam u nu aan het avondmaal?’ Het antwoord luidde: ‘Ja, de dominee nodigde zo hartelijk, en toen voelde ik dat ik aan moest gaan. Ik kon niet blijven zitten.’
Wat werd in de preek hierover gezegd?
8. Op het bevel om Zijn lijden en sterven te gedenken, volgt een dubbele belofte in het antwoord op vraag 75.
Welke dubbele belofte is dat? Probeer in eigen woorden weer te geven wat er staat.
9. De HC is heel persoonlijk. Waaraan is dat te zien?
10. In de HC staat over het HA: Dat is niet een grijpen, maar een ontvangen. Wat staat er in de HC en wat wordt ermee bedoeld?
11. Hoe wordt in het HA het geloof versterkt?
12. Wat is één worden met Christus?
13. In de waarachtige avondmaalsgang is er niet alleen het deelhebben áán Christus, maar ook het deel zijn ván Christus. Wat betekent dat?
14. Wat betekent: ‘Sursum Corda’? Wat staat daarover in het formulier om het HA te houden?
15. Wat vind je van de volgende stelling: God bekeert zondaren, maar geen karakters.
16. Het HA is in de nacht ingesteld. Waarom is dat zo bijzonder?
17. Wat betekent voor jou het Heilig Avondmaal?
Voor de kinderen
a. Wie heeft gezegd dat we het Heilig Avondmaal moeten houden?
b. Wanneer werd het eerste Heilig Avondmaal gehouden?
c. Heb je weleens gezien dat het Heilig Avondmaal in de gemeente gehouden werd? Wat werd er gegeten en gedronken? Wat zou dat betekenen?
d. Zou jij later ook graag aan het Heilig Avondmaal willen deelnemen? Waarom?
e. Gaat jouw papa of mama aan het Heilig Avondmaal? Vraag eens waarom ze dat doen of niet doen?
f. Hoeveel keer staat in het antwoord op vraag 75 het woordje ‘mij’? Waarom is dit zo’n belangrijk woordje?