Ds. L. Huisman - Johannes 15 : 5
Het ware christendom
Johannes 15 : 5
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 108: 1, 2 | |
Lezen : | Johannes 15 | |
Zingen : | Psalm 23: 1, 2 | |
Zingen : | Psalm 56: 6 | |
Zingen : | Psalm 3: 2 |
Geliefden, het Woord van God dat we u heden willen verkondigen, staat in het u voorgelezen schriftgedeelte, Johannes 15 vers 5:
Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen.
Wij willen uit dit Woord met u spreken over: Het ware christendom.
1. Het wezen van het christendom
2. Het doel van het christendom
3. De volstrektheid van het christendom
Ben ik een christen? Hoe weet ik dat? Waarin kenmerkt zich dat? Wat is het wezen van een christen? En als ik mag zeggen: ‘Ja, ik geloof dat ik een christen ben’, waaruit bewijs ik dan een christen te zijn? Want we zijn natuurlijk met de naam alleen niet klaar. Welke vruchten draag ik dan? Dat is ook Bijbels, want aan hun vruchten zult gij ze kennen, zegt de Heere.
We hoeven niet tien, of twintig, of dertig jaar in het onzekere te lopen, om je af te vragen: ben ik nu een kind van God, of ben ik het niet? Is mijn geloof nu een waar geloof? Of loop ik zomaar mee met de stroom van de gelovigen?
Is het dan zó noodzakelijk, beslist noodzakelijk om zalig te worden, om op déze manier een christen te zijn? Zoals het laatste punt het zegt: de ‘volstrektheid’ van het christendom. Wat zegt de Heere ervan? Want dat is tenslotte toch het einde van alle tegenspraak. We kunnen elkaar natuurlijk veel dingen wijsmaken. Ja, we kunnen een boom opzetten en op onze eigen manier theologiseren. Maar wil het waarheid zijn, dan moet het toch ontspruiten aan het Woord van God, dan moet het toch het stempel dragen van de Heilige Geest.
De Heere Jezus was aan het einde van Zijn aardse loopbaan. Nog een paar dagen, dan zal Hij door de kruisdood te sterven, Zijn arbeid volbrengen. Hij was korte tijd geleden opgestaan van de tafel, waar Hij het avondmaal met de Zijnen gehouden had. Wat was het een ontroerend uur, toen Hij Zijn eigen bloed aanbood tot verzoening van hun zonden en Hij Zijn eigen lichaam gaf tot spijze voor de ziel van de Zijnen. Wat een indruk heeft het gemaakt op Zijn discipelen.
Dat is nóg zo hoor, als je in het hart van Jezus mag zien door het geloof, dan ben je verwonderd, diep verwonderd. Dan komt daar een liefde in openbaar, die de liefde van alle mensen ver te boven gaat.
Maar het omgekeerde is ook waar. Als de Heere het laatste zegt wat Hij te zeggen heeft: ‘Ik in uw plaats’, dan zeggen alle Judassen: ‘Nee, nee, moet ik dan helemaal van een ander afhankelijk zijn? Is dan alles wat ik doe, tekort om een rechtvaardige te zijn voor God? Moet ik dan alles in mijn leven prijsgeven voor dat éne: Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven (Joh.6:54)?’
Dan zegt Judas: ‘Nee, zo’n Messias heb ik niet nodig; ik had een andere Messias verwacht. Ik had een Messias verwacht die de hoogte in zou gaan. Een Messias die zijn vijanden zou verslaan. Een Messias die de wereld voor mij leefbaar zou maken en die mij aan zijn rechterhand zou plaatsen in het medebestuur over deze wereld. Maar een Jezus Die in mijn plaats alles moet overdoen, omdat ik in alles mislukt ben? Nee, dank je, dat hoeft niet voor mij!’
En daar gaan die Judassen. Het is niet voor niets dat Judas toen uit de kring der twaalven is weggegaan. Toen het er op aan kwam: ‘Ik voor u, of anders de eeuwige dood zelf sterven’, toen heeft Judas gezegd: ‘Goed, dat aanvaard ik’ en hij ging weg.
Maar de ánderen bleven en de Heere heeft ze nog nader onderwezen en getroost, toen Hij opgestaan was van de dis en gezegd heeft: ‘Mijn discipelen, Ik ga heen tot Mijn Vader! De ure is gekomen dat de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen. Maar onthoudt dit: Ik ben de ware Wijnstok en Mijn Vader is de Landman. Alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en al wie vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Blijft in Mij, en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelf, zo zij niet in de wijnstok blijft; alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft (Joh.15:1,2,4).
De discipelen zullen straks als ‘wereldveroveraars’ uittrekken onder de bloed- en kruisbanier van het evangelie, om de boodschap van genade uit te dragen tot aan de grenzen van de aarde.
En wat hebben ze dan nodig? Nee, dan moeten ze niet meer op hun knieën gaan zitten en treuren over het gemis van hun Heiland, Die nu van hen opgevaren is naar de hemel. Maar dan moeten ze bekrachtigd door het werk dat Hij in hen en voor hen gedaan heeft, de boodschap uitdragen tot aan de einden van de wereld, opdat Zijn rijk vol zal worden en Zijn Naam voortgeplant zal worden, van geslacht tot geslacht.
Tot nu toe hebben ze nogal voor zichzelf geluisterd tijdens Zijn onderwijs, met de gedachte: wat word ík er beter van, wat word ik er wijzer van, wat weet ik er meer van? Maar de Heere zegt: ‘Nu is de tijd voorbij dat Ik je opvoedde, dat Ik je koesterde, dat Ik je gezoogd heb en je vaste spijs heb leren gebruiken. Vanaf nu moet je dienstbaar zijn voor de wereld waarin Ik je zend.’
O, zalige boodschap! Zalige arbeid; als je zelf deze Zaligmaker als je Borg, als je gekruisigde en gestorven Borg gezien hebt, om het aan anderen te mogen vertellen. Maar dan niet los van Mij, dan nooit je eigen pad gaan. Dan kan een rank geen vruchten dragen. Dan zul je mislukken en moedeloos worden.
De Heere wist het, Hij heeft hen weggezonden als schapen te midden van de wolven. Hij had het van tevoren gezegd: In de wereld zult gij verdrukking hebben (Joh.16:33). Daar moet je het ook niet zoeken. De eerkroon is je wel bereid, maar niet in deze wereld. Het kruis zullen jullie dragen achter Mij aan. Maar onthoud het dan: Ik ben de Wijnstok. Zo ben Ik altijd geweest.
Nu weten we wel wat een wijnstok is. We hebben, denk ik, allemaal wel eens een wijnstok gezien. De Heere vergelijkt Zich hier bij een wijnstok. Hij heeft Zichzelf al eerder vergeleken bij een herder die zijn kudde bijeenbrengt. Hij heeft ook gezegd: ‘Ik ben het Brood des levens; wie van dit brood eet zal in eeuwigheid niet meer hongeren.’ Maar nu zegt Hij: Ik ben de Wijnstok.
Al die voorstellingen die Christus van Zichzelf gegeven heeft, hebben een bijzondere betekenis. We weten het, als Herder zoekt Hij het verlorene. Hij weidt en Hij leidt het en brengt het veilig thuis.
Als het Brood des levens is Hij de spijze voor onze ziel, als we hongeren en dorsten naar gerechtigheid, naar gemeenschap met God, naar vergeving van zonden, naar vrede met God. Dan zegt Hij: ‘Smaakt en ziet dat de Heere goed is (Ps.34:9). Kom tot Mij, hongerigen en dorstigen. Laaf je ziel aan Mij. Wat je bij jezelf nooit meer vinden kunt, dat ben Ik voor jullie. Ik ben het Brood des levens (Joh.6:35). Kom, eet van dit brood en drink van de wijn!’
Hier in onze tekst zegt Hij: ‘Jullie kunnen het alléén niet aan in deze wereld! Jullie zullen nooit echte christenen kunnen zijn die vruchten dragen, als je in Mij niet blijft.’
Ik ben de Wijnstok, zegt Hij. En als we nu naar een wijnstok kijken, dan zeggen we: ‘Heere, dat is toch te gering van Uzelf gesproken!’ Als Hij nu gezegd zou hebben: Ik ben een eikenboom, Ik ben een ceder; twintig, vijfentwintig meter hoog, het keurigste hout, waar je de mooiste meubelen en de fijnste huizen van kunt bouwen… Heb je wel eens een wijnstok gezien? Het is een onooglijk ding. In de winter, als de loten van de wijnstok zijn afgeknipt, dan zou je zeggen: ‘Nou, gooi dat ding er gauw uit!’ Dat ontsiert je muur, het is zo’n vezelig stuk hout, kronkelig naar alle kanten. Een onooglijk ding, dat moet ik zeggen. Hij kan niet eens op zichzelf staan. Je bent misschien wel eens in een land geweest waar wijnstokken groeien; die zijn geleid langs draden of er zijn stokken bij gezet om de wijnstok overeind te houden.
Is dát nu het beeld van de Heere Jezus, de Zoon van God, de Koning van de hemel en van de aarde? Moet Hij Zich nu met een wijnstok vergelijken?
Ja, geliefden, zó moest Hij worden.
Jesaja heeft van Hem gesproken en hij doet het met smart. Hij zegt: Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten en verzocht in krankheid. (…) Hij was veracht… En dan zie ik Jesaja staan en ik zie hem wenen, als hij zegt: En wij hebben Hem niet geacht (Jes.53:3).
Zó is Hij op aarde gekomen en zó heeft Hij Zich aan Zijn volk voorgesteld. Het begon al in de kribbe van Bethlehem. Wie van ons is er nu in een beestenstal geboren? Niet één! Hier is God Zelf en Hij is neergelegd in een kribbe in een stal.
En met het opgroeien, met het groter worden, is het er niet beter op geworden. Even leek het erop alsof Hij het hele volk achter Zich zou krijgen; maar ze liepen weg, omdat ze niet wilden aanvaarden wat Hij zei, namelijk dat Ik voor u de eeuwige dood moet ondergaan. Daaruit bleek dat ze ‘geen leven in zichzelf hadden’. En wat zeiden ze toen? Ze zeiden: ‘Nee, deze rede, deze leer is hard; wie kan dan zalig worden?’
Ja, geliefden, we denken zo vaak dat het nog wel eens beter zal worden in ons leven. En met die gedachten lopen we nogal eens rond. Is het niet waar, jongens en meisjes, zeg het eens eerlijk?
Als vader of moeder of de dominee je aanspreekt en je eerlijk vraagt: ‘Heb je de Heere lief? Leef je in Zijn dienst, tot Zijn eer?’ en je moet zeggen: ‘Dat durf ik niet te zeggen’, waarvoor leef je dan? Wel, dan leef je voor jezelf. En dan is toch de diepe achterliggende gedachte van zulk een woord: ‘Ik kan mezelf wel redden.’ Al is je belijdenis nog zo mooi.
Ik ken ook mensen, o, ze belijden vlot en achter elkaar: ‘We zijn allemaal dood in zonden en misdaden en we zijn allemaal verloren zondaren. We zijn tot geen enkel goed bekwaam. U moet ons niets wijsmaken, dominee, want zo is het ons altijd geleerd.’
Ja ja, maar je gaat vanavond lekker slapen en je zegt: ‘We zullen wel zien als het morgen is.’ En als het morgen is, dan zeg je: ‘Ik ben vandaag druk; ik zal er ernstiger over denken als het morgen is.’ Ja ja…
‘Mórgen’, zo zegt de duivel. Altijd zegt hij: ‘Mórgen! Laat ons vandaag nog eten en drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven we. Morgen!’ En morgen zegt hij ook weer: ‘Morgen!’ De duivel zegt nóóit: ‘Je moet vandaag sterven’, maar hij zegt altijd: ‘Mórgen sterven!’
Hij laat je niet zonder godsdienst. Dát doet de duivel niet. Dáár is hij veel te slecht voor. Hij stopt je iets in je hand, zoals: ‘Je bent nu nog gezond en je hebt nu wat anders te doen, je moet morgen aan God denken en je moet morgen om verlossing smeken en je moet je morgen tot God bekeren.’
Maar weet je wat Jezus zegt? Jezus zegt: Héden, zo gij Zijn stem hoort, verhardt uw hart niet (Ps.95:7-8). Jezus zegt niet: ‘Zoek Mij morgen’, maar Hij zegt: ‘Nu, nu Ik tot je spreek!’
Wat moet je doen? Je moet je hart niet verharden! Dat kan, geliefden, dat is een vreselijke mogelijkheid. We kunnen tegen Gods ja, nee zeggen. Dat is erg, als je de God van de hemel tegen kunt spreken. Dat is erg! Zo kan het toch niet blijven?
De Heere komt ook nu tot ons en Hij zegt: Ik ben de Wijnstok. ‘Het is waar’, zegt Hij, ‘Ik heb geen gedaante en Ik heb geen heerlijkheid. Als je tot Mij komt, dan beloof Ik je niet het goed van deze aarde. Dan beloof Ik je geen succes in deze wereld. Dáár ben Ik niet voor in deze wereld gekomen, want Ik ben maar een Wijnstok.’
Maar, Heere Jezus, waaróm bent U dan zo’n wijnstok? Waarom bent U dan geen cederboom? Waarom hebt U dan geen gedaante en geen heerlijkheid? En dan kijkt Hij ons diep in de ogen. Ja, Hij richt Zich tot ons hart en zegt: ‘Dat deed Ik om uwentwil!’
Want, of je het voelt of niet, belijdt of niet, je draagt het óórdeel. Je draagt het doodvonnis in je leven om. Je hebt je doel gemist. Je kunt geen vruchten meer dragen Gode tot eer en je ziel tot zaligheid. Je bent een verloren zondaar, op wie het eeuwige oordeel rust.
Geliefden, in dat woord ‘Ik deed het om uwentwil’, daar ligt het geheim! Er komt een Ander, het vrouwenzaad; de door God aan Adam en Eva beloofde Zoon. En Hij komt! Hij, Die Zelf God is, de Koning der koningen, de Heere der heren. Hij komt als een Wijnstok, waar je van zegt: ‘Is dat nu de Zoon van God? Moet Hij ons nu zalig maken? Is dat nu de leer die ons gelukkig maakt tot in het eeuwige leven, die leer die Hij brengt?’
Duizenden en duizenden keren zich van Hem af. Toen en nu, omdat ze zeggen: ‘De leer van soevereine genade maakt de mens lui en zorgeloos en onbekwaam tot enig goed.’ Nu moet ik zeggen: het misbruiken van die leer maakt inderdaad goddeloze en zorgeloze mensen, maar de leer zelf niet! Waarachtig niet! Waarachtig niet!
O, als je zorgeloos en nutteloos voortleeft, dan is dat omdat je niet weet wie je zelf bent en omdat je ook niet weet waarom Christus Zich vergelijkt bij een wijnstok.
Jesaja 53 heeft daar het antwoord op gegeven. Zo móest Hij komen. Zulk een Zaligmaker, Die van God verlaten is, Die Zichzelf Gode heeft opgeofferd, Die Zichzelf tot in de dood vernederd heeft, Die hebben wij nodig om te leven, want wij brengen er zonder Hem nooit meer iets van terecht.
Omgekeerd is het ook waar: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven (Joh.6:47). En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh.6:37).
‘Nu’, zegt Hij tot Zijn discipelen, ‘Ik zend u uit om de boodschap van Mijn genade te brengen en denk er dan goed om: Ik ben de Wijnstok en gij de ranken. Zonder die verbintenis met dat geslachte Godslam, als de Wijnstok, zal jullie arbeid vruchteloos zijn. Zonder sappen uit Mij te trekken, als het offer voor de zonde der wereld, is jullie prediking krachteloos.’
En dat is nog zo, geliefden. O, de bodem van elke prediking, en de inhoud van elke prediking, die zondaren zalig maakt, dat is nog altijd alleen maar Jezus Christus en Die gekruisigd. Denk je daaraan? Dat is het meest vernederend voor alle hoogmoed van de mens: Hij in mijn plaats!
O, we zouden het graag, zélfs na ontvangen genade nog, proberen met de ervaring van Gods genade en de werkzaamheden van de Heilige Geest in ons. Als we onze ziel eens mogen uitschreien aan de voeten van de Heere, en we onze afschuwelijkheid eens mogen uitzeggen met een volkomen hart, en al de zonden van ons leven mogen uitstorten aan Zijn gezegende voeten.
Ervaar je dat wel eens? Dat is heerlijk, hoor! Dat werkt bevrijdend! Dan mag je tegen God, tegen Jezus alles zeggen wat je tegen geen mens durft te zeggen, zelfs tegen je eigen man of vrouw nog niet. Dat mag je zo aan Zijn voeten neerleggen. Waarom? Wel, omdat je tot de ontdekking gekomen bent door de Heilige Geest, dat Jezus gekomen is, niet om rechtvaardigen te roepen, maar om zondaren zalig te maken. Vrouwen met een verzondigd leven. Mannen met een godsdienst die voor God geen betekenis heeft. Hij is gekomen in een wereld in nood. Hij is gekomen, werkelijk voor verlórenen. O, denk er toch eens aan. We lopen gevaar bedolven te worden onder een ander evangelie. En er is geen ander evangelie! Welk ander evangelie? Wel: je zult éérst een verslagen mens, en je zult éérst een verloren mens moeten worden en je zult… Je kent dat wel.
Geliefden, Jezus Christus zegt: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste (Openb.1:11). Als je uit Zijn handen wilt blijven, als je zalig wilt worden buiten Hem om, achter Jezus om, dan zul je voor eeuwig teleurgesteld worden. Want God is buiten Christu een verterend vuur en een eeuwige gloed.
We hebben onze kinderen al leren bidden: ‘Heere, zegen deze spijze’ of ‘Bewaart U me deze nacht’ en dan hebben we het hun geleerd om te zeggen: ‘Om Jezus’ wil.’ Dat is geen franje die aan het gebed vast hangt, dat zo mooi klinkt. Nee, dat is waarachtig de bodem van ons bidden, de bodem van ons bestaan. Want buiten Jezus is er geen toegang tot God. Buiten Jezus zal ik niet naar God verlangen.
Je moet me goed verstaan, ik bedoel niet dat elk mens wiens ogen geopend zijn, aanstonds de Borg en Zaligmaker van zijn zonden duidelijk ziet en in Hem gelooft. Dat niet, maar u moet wel van stonde aan weten dat elke vernedering van het hart voor God, elk verlangen naar verlossing, tot verlossing van de zonden en tot vrede met God, voortkomt uit het werk van Jezus Christus! Uit de profetische bediening, die Hij door Zijn Woord en door Zijn Geest aan de gemeente ten koste legt. Anders zullen we nooit vruchten dragen die Hem tot eer zijn.
Ik ben de Wijnstok. Dat gaat voorop. En dán zegt Hij: En gij de ranken. En als de lente komt en die kale, onooglijke wijnstok zijn pracht naar buiten gaat laten zien, dan komen daar die prachtige groene ranken uit de wijnstok gegroeid. En nauwelijks zijn ze uit die wijnstok gegroeid, of ik zie de druiventrosjes komen. Dan zie ik de blaadjes zich ontwikkelen. Met wilde pracht, met grote statie komen ze uit die wijnstok te voorschijn.
‘Nu’, zegt de Heere, ‘dat zijn jullie! Jullie zijn die ranken!’ Waarom zijn die ranken uit de wijnstok voortgekomen? Niet voor zichzelf. Die ranken zijn uit de wijnstok voortgekomen om vruchten te dragen. Want wat is een wijnstok zonder druiven? Een mooi gezicht misschien, maar verder nutteloos. De wijnstok is er toch voor de wijn, voor de wijndruiven?
Welnu, waarom zijn wij hier in de kerk? Waarom heeft God je het teken en zegel van Zijn verbond op je voorhoofd gedrukt? Waarom noemen jullie je allemaal, zoals jullie hier voor Gods aangezicht zitten, ‘ranken’? Omdat je door je belijdenis, ja door het teken van Gods verbond, gemeenschap gekregen hebt – hier staat het – gemeenschap gekregen hebt aan de Wijnstok.
Ik hoorde eens iemand zeggen: ‘Ja, maar dat moet je zo niet zien. Je moet het maar zo zien: die ranken die geen vrucht dragen, die hebben naast de wijnstok gelegen.’ Ik zei: ‘Vriend, je mag de Bijbel niet vervalsen, je mag het woord van Jezus niet tot een leugenwoord maken.’ Jezus zegt: Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht.
Er is dus een vreselijke mogelijkheid om een rank in de Wijnstok te zijn en géén vruchten te dragen. Om een lid van de gemeente te zijn en toch een onbekeerd lid.
Denk dat eens in! De Heere laat je nu niet hier zitten als een hoop mensen die in een soort evangeliesamenkomst bijeen geroepen zijn. We zijn hier bijeen als gemeente van de Heere Jezus Christus. Vruchtdragende ranken of niet-vruchtdragende ranken. Maar jullie behoren tot die gemeente van Jezus Christus. Daar dragen jullie het teken van aan jullie voorhoofd; daarvoor hebben jullie ouders jullie hier of ergens anders voor het doopvont aan God opgedragen. En je hebt, toen je belijdenis des geloofs deed, met je eigen mond het jawoord aan God gegeven!
En nu komt het! Blijf je nu in Hem? Nee, je komt er niet van af door te zeggen: ‘Ja, maar, dat waren zeker maar uitwendige ranken?’ Nee, dat staat hier niet. Er staat dat die ranken geen vrucht dragen. Hoor je, ‘geen vrucht dragen’! Je moet de oorzaak van je onbekeerdheid niet bij God leggen. Je moet niet zeggen: ‘De Heere wil mij zeker niet hebben’ of: ‘De Heere geeft mij Zijn Heilige Geest niet’ of: ‘De Heere bekeert mijn hart niet.’
Nee, geliefden, je moet het omkeren en zeggen: ‘Heere, U bent zo goed voor me geweest, dat ik in Uw gemeente geboren ben en dat U, toen ik nog geen verstand had, mij het teken van Uw verbond op mijn voorhoofd heeft gedrukt. Zó goed bent U voor me geweest! En ik ben zo’n ellendeling, dat ik, nu ik twaalf, dertien, veertien, twintig jaar oud geworden ben, en U nog nooit antwoord gegeven heb. Nog nooit een vruchtje gedragen, Uw Naam tot eer.’
Nee, dan ontwórstel je je niet aan wat God je deed, maar dan stelt het je schuldig voor God. Dan begin je je zonden voor God te belijden. Dan zeg je – laat ik het maar heel eenvoudig zeggen, zodat kinderen het ook begrijpen – dan zeg je: ‘Heere, het is niet Uw schuld, als ik verloren zal gaan! Het is niet Uw schuld. U hebt me geroepen toen ik nog maar zo’n klein kind was en U hebt me in mijn kinderjaren zo vaak toegesproken. Toen ik een jongen of een meisje was, toen hebt U me zo vaak laten zien dat ik op een verkeerde weg was. Dáár in voorspoed, dáár in tegenspoed, in ziekte en in het ziekenhuis. Door voorspoed en door tegenspoed hebt U me gezegd: Zondaar, kom tot Mij!’
Is het niet waar? Durf je dat te ontkennen? Durf je te zeggen: ‘Ik heb nog nooit een roepstem van de Heere gehad’? Sta op als je durft! Je durft het niet! Want je hebt óf hier, óf in een andere kerk, óf waar dan ook, óf in het Woord van God dat je thuis gelezen hebt, óf toen je je knieën boog voor je bed, toen heb je het voor God bekend: ‘Heere, U hebt al zoveel aan mij gedaan en ik ben nog altijd een onvruchtbare rank.’
Zo kan het toch niet blijven? Want in ditzelfde hoofdstuk staat: Zo iemand in Mij niet blijft, die is buitengeworpen gelijkerwijs de rank, en is verdord; en men vergadert dezelve, en men werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand (Joh.15:6). Verbrand! En het begon zo goed. Zij worden verbrand...
Geliefden, er zijn maar twee wegen; het is óf vruchtdragen en ingezameld worden in de schoot des Vaders, óf, en ik sidder: de hel, de eeuwige verdoemenis, uitroepende: ‘Had ik, had ik, had ik…’
Wil je het meenemen? Het is je al veel keren verkondigd; dat weet ik zeker. Maar ik mag het je nogmaals verkondigen. Er zijn maar twee wegen; je zit hier in de kerk niet om af te wachten of God nog eens iets aan je leven zal doen. Maar je zit hier in de kerk en God eist het van je, dat je vruchten draagt.
En je kunt geen vruchten dragen en je wilt geen vruchten dragen, zolang je niet in de Wijnstok blijft, zolang er geen gemeenschap met Jezus Christus tot stand gekomen is, die je vruchtbaar maakt. Zolang je nog niet de zegeningen van het verbond geteld hebt en afgewogen in je ziel. Zolang je niet bij jezelf gezegd hebt: ‘Doorzie je je lot; hoe zul je rechtvaardig verschijnen voor God?’ Zolang je niet met je zonden en je zorgen naar God toe gekomen bent en gezegd hebt: ‘O God, nu zie ik het, het ligt niet aan U. U hebt me menigmaal toegesproken en U hebt me menigmaal teruggeroepen van het pad der ongerechtigheid. O, ik was een verlorene, maar God heeft me gezocht! Ja, ik ging naar de kerk en ik zegde ook mijn gebeden wel op, maar het was allemaal zonder hart.’
Zie, geliefden, dan openbaart de Heere Zich hier aan de Zijnen, als die Wijnstok. Heeft Hij jou ook geroepen, zodat je het hoorde?
Zachéüs zat in de boom. Hij wilde maar net Jezus zien. Ik weet niet of hij verder belangstelling voor Hem had. Maar Jezus zei: Zacheüs, haast u, en kom af, want Ik moet heden in uw huis blijven (Luk.19:5). Hij was een zoon van Abraham en mitsdien een rank van de Wijnstok. Toen brak Zachéüs stuk. Toen beleed hij al zijn zonden voor God.
En die vrouw uit Johannes 4, je kent haar. Haar leven verzondigd en verknoeid. De Heere zei tot haar: ‘Ik ben het levende water, begeer het van Mij, en Ik zal het je geven. Je zult nooit meer dorsten.’ Toen bekende ze het: ‘Daar is een Man, is Hij niet de Christus? Hij heeft al mijn zonden uitgespeld!’ En Hij noemde er maar net één… Het was voor haar genoeg om te weten: Hij kent mijn hart, Hij weet dat ik een zondares ben.
Saulus op weg naar Damascus… En waar moet ik beginnen, en waar eindigen? Een man uit Israël gesproten, rechtvaardig naar de wet, maar een rank zonder vruchten. Hoe is hij vruchten gaan dragen? Toen Jezus tegen hem zei: ‘Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? Wat heb Ik je voor kwaad gedaan, Saul? Waarom woed je zo tegen Mij? Heb Ik dat aan je verdiend, Saul? Ik heb je vijfentwintig of dertig jaar lang gedragen en gespaard. Je hebt niet anders gedaan met al je godsdienst, dan alleen jezelf bedoeld. Ik was nooit het centrum van je denken. Je bent Mij nooit dankbaar geweest, omdat Ik de inhoud ben van het evangelie. Je hebt je eigen offers gebracht, je eigen godsdienst geleid. Saul, Saul, het is je hard je verzenen tegen de prikkels te slaan!’ En toen viel hij plat op de grond.
Dat is nog zo, als je in de ogen van God mag zien, door Christus Jezus. Als je iets mag zien, door de genade die God geopenbaard heeft, ook aan jou, in de prediking van het evangelie. Als je iets mag zien van het offer dat de Zoon van God gebracht heeft, om een Wijnstok te kunnen zijn voor ranken die vruchten dragen.
Dan ben je schuldenaar geworden. Dan zeg je: Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens! (Luk.5:8) Want dit is het doel dat God met je heeft. Daarom zit je nu in de kerk; dat je vruchten zult dragen!
Tenslotte willen we nog een ogenblik stilstaan bij de volstrekte noodzaak van vruchten te dragen, om zalig te worden.
We zingen eerst nog uit Psalm 56 het zesde vers:
Gij hebt mijn ziel beveiligd voor de dood;
Gij richt mijn voet, dat hij zich nimmer stoot’;
Gij zijt voor mij een schild in alle nood;
Gij hebt mijn smart verdreven;
Uw dierb’re gunst is m’ altoos bijgebleven;
‘k Zal, voor Gods oog, naar Zijn bevelen leven;
Zo word’ door mij Zijn naam altoos verheven;
Zo word’ Zijn lof vergroot.
Een rank in de wijnstok; absoluut nodig om vruchten te dragen, want zonder Mij kunt gij niets doen. Er zitten hier mensen die zeggen: ‘Ja, ik ben er van overtuigd dat ik zonder bekering, zonder de vernieuwing van de Heilige Geest, geen vruchten kan dragen.’ Welnu: Zonder Mij kunt gij niets doen. Maar je mag het ook omkeren! Je mag zeggen en luisteren naar het woord dat Jezus zegt, wat Hij door de mond van de Zijnen zegt, zoals Paulus: Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft (Fil.4:13).
En wat betekent dat in de praktijk van je leven? Wel, dat krijgt betekenis als je tot de ontdekking komt dat je schuldbelijdenis maar oppervlakkig is. Dat je voornemens telkens weer stranden op de zonden die je overweldigen. Dat de beloften die je aan God doet om het voortaan beter te gaan doen, niet zijn nagekomen.
En hoeveel keer heb je dat al gedaan, als je in de kerk zat en zei: ‘Heere, dát zal ik niet meer doen en dát zal ik óók niet meer doen, ik zal mijn leven veranderen. Want ik zie het: ik ben op weg naar de hel, ik leid een verkeerd leven. De zonden hebben me te pakken. Maar, Heere, ik beloof plechtig dat ik het niet meer doen zal.’
Wat is er van terechtgekomen? Absoluut niets. Weet je waarom niet? Wel, Jezus zegt het: ‘Zonder Mij kun je niets doen.’ Geen zonde kun je ten onder brengen; niet één. ‘Maar ik’, zegt Paulus, ‘vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft.’
Weet je wat dat betekent? Laat ik het heel eenvoudig proberen te zeggen. Als de duivel komt – en hij komt! – en hij verlokt je tot de zonden en hij port je ziel aan om de weg zo verder te gaan. Of hij maakt je moedeloos. Dat is ook een list van hem, om te zeggen: ‘Ach, er worden er maar weinigen zalig, zul jij dan bij die weinigen behoren?’ Je moet je niets wijs laten maken! Dat zijn allemaal helse influisteringen van de duivel!
Als dat alles in je leven is, en je kunt er niet overheen komen; je hebt het wel tien keer geprobeerd, en het lukt maar niet om je zondige leven te verlaten, dan zeg ik het je duidelijk: het zal je nooit gelukken zonder Jezus! Want zonder Mij, zonder Jezus, kun je niets doen.
Maar het omgekeerde is ook waar: Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft. Door Hem! Wat is dat; door Hem? Wel, door het geloof in Hem. Door het zien op Hem. Door de overdenking van Hem. Want dit is het werk van de Heilige Geest, om Hem aan je voor te stellen. De Heere Jezus heeft gezegd: ‘Als die Geest gekomen zal zijn, zal Hij Mij verheerlijken.’ Als ik jou vandaag het evangelie preek, door de kracht en door de wijsheid van de Heilige Geest, dan is het in de voorstelling van Hem, door Wie je alle dingen vermag.
Vlucht dan tot Hem, raak de zoom van Zijn kleed aan! Als je niet durft vóór Zijn aangezicht te vallen, kom dan van achteren. Doe het dan maar in het schuurtje of op het kantoortje of ergens op een donker hoekje op de zolder, maar doe het in Godsnaam! Beveel je ziel aan God! Dwing Hem om in te komen, om je genadig te zijn. Want zó wil Hij gedwongen worden. Zo wil Hij aangeroepen worden, want de geweldigers nemen het Koninkrijk der hemelen met geweld.
Laat het eens op je ziel wegen: Want zonder Mij kun je niets doen. En als je zonder Mij wilt leven, dan blijf je midden in de dood liggen en dan stort je straks in de diepte van het verderf en is de genadetijd voor eeuwig voorbij. Wat er dán komt, dat durf en kan en wil ik niet uitspreken. Maar dat is eeuwig van God gescheiden te zijn.
Ik weet dat vloek en wet het hart verstalen. Dat je onder de donder van de Sinaï géén verbroken hart zult krijgen. Maar laat dan het kruis, laat dan die Wijnstok, die onooglijke Wijnstok, dat Kind in de kribbe, die bloedende Borg en Zaligmaker, dat hoofd bedekt met wonden, die stervende Jezus, jou met de zonden doen breken. Zij hebben op Hem gezien, ja, Hem als een waterstroom aangelopen; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden (Ps.34:6).
Uw vrucht is uit Mij gevonden (Hos.14:9). Je moet bij Hem zijn! Nee, dat is niet een goedkoop ‘halleluja-preekje’, maar dat is de inhoud van de Waarheid: Want zonder Mij kunt gij niets doen.
Er is geen zaligmakend werk buiten Christus, dat is onmogelijk. God is buiten Christus een verterend vuur. Het is de stem van de goede Herder, Die zegt: ‘Kom tot Mij!’ Opdat je sappen uit Hem mag ontvangen, en vruchten dragen. En dat kan!
Al is dan de afval groot en zullen er velen die gedoopt zijn en die belijdenis des geloofs hebben afgelegd, geen vruchten dragen, dat ligt niet aan de Wijnstok. Daarvan is God niet de oorzaak. Ik verzeker het je met alles wat in me is, met de hele Schrift in mijn voordeel. Dat zit in je ongehoorzaamheid, in de hardheid van je hart en in je wereldsgezind bestaan. Dáár zit het in!
Maar ik verkondig je heden dat Hij bereid is, gewillig is én bekwaam is, om zondaren zalig te maken. Stel het op de proef, kom tot Hem en je ziel zal leven! En ik geef je als Zijn minste dienstknecht de verzekering dat wie tot Hem komt, geenszins zal worden uitgeworpen!
Geef er getuigenis van, kinderen van God! Vruchteloze in je zelf! Hulpeloze in jezelf! Wat is je leven? Waar hoop je op? Op je goede werken? Ach, die heb je niet. Waar hoop je dan op?
Wel, ik hoop op Jezus Christus en Die gekruist. Hij Die verwond is, Die een doornenkroon gedragen heeft, Die Zijn bloed gegeven heeft, Die aan al de eisen van Gods wet volmaakt heeft voldaan en al de geboden van de wet volkomen heeft onderhouden. En dat deed Hij om mij van de eeuwige dood te redden en mij een kind van God te maken. Zou dát je niet aan God verbinden? En zou je dan vanzelf geen vruchten gaan dragen?
In het kort nog een enkel woord. Wat zijn vruchten? Liefde, vrede, geduld, verdraagzaamheid, blijdschap en noem ze maar op. Ze worden rijkelijk genoemd in het evangelie van Gods genade. En dat vloeit nu allemaal uit de gemeenschap met Hem.
Zonder Hem ben je een akelig stekelvarken, ik net zo goed als jij en wij allemaal. Als we een vriendelijke natuur hebben, dan zeggen de mensen: ‘Het is toch een goeie man.’ Maar voor God en onze naaste zijn we ten diepste onhandelbaar, omdat we het leven kwijt zijn, omdat we de liefde missen. En het leven is liefde. Maar ingeënt in deze Wijnstok, sappen trekkend uit die Wijnstok, gemeenschap hebbend aan die Wijnstok, brengen we vrucht voort. Wat is die gemeenschap aan de Wijnstok dan? Laat ik het kort zeggen: Jezus bovenal liefhebben, met ons hele hart, zie, dát is de gemeenschap in de Wijnstok. Dan brengen we vrucht uit Hem voort. Dan worden we handelbaar voor God en mensen. Dan dragen we het leven in ons om, dat vruchten draagt.
Ken je die Naam, die éne Naam, door God onder de hemel gegeven, waardoor we zalig moeten worden?
Als je ‘nee’ zegt, weet wat je dan wacht! Wie geen vrucht draagt wordt afgehouwen, uit de gemeenschap van de kerk afgehouwen, uit de Wijnstok afgehouwen, in busselen gebonden, in het vuur geworpen en verbrand. Dieven bij dieven, hoereerders bij hoereerders, dronkaards bij dronkaards, leugenaars bij leugenaars, ongelovigen bij ongelovigen. In bundels gebonden en in het helse vuur geworpen. Dat is het alternatief.
Geliefden, ik weet een betere weg. ‘Kom, kom allen tot Mij’, zo zegt Hij, ‘daar is plaats bij Mij! Zo iemand Mijn stem hoort, al waren je zonden als scharlaken, al was je nog zo ver van de Heere… Hoort naar Mij, gij stijven van hart, gij die ver van de gerechtigheid zijt. Ik breng Mijn gerechtigheid nabij, zij zal niet ver wezen (Jes.46:12-13).
Heden komt de boodschap van Gods genade tot je!
O, gezegend als je zegt: ‘Ja, ik ken Zijn stem, ik ken het geruis van Zijn voetstappen! Ik heb Hem in Zijn ogen gezien. Ik heb in Zijn wonden mijn leven gevonden. Ik heb Zijn stem gehoord. Dát is de stem van mijn Liefste, zie Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen (Hoogl.2:8).’
Dat ziende, roepen we het uit: Ja, kom, Heere Jezus! (Openb.22:20)
Amen.
Slotzang: Psalm 3: 2
Maar, trouwe God, Gij zijt
Het schild, dat mij bevrijdt,
Mijn eer, mijn vast betrouwen;
Op U vest ik het oog;
Gij heft mijn hoofd omhoog,
En doet m’ Uw gunst aanschouwen.
‘k Riep God niet vrucht’loos aan;
Hij wil mij niet versmaân
In al mijn tegenheden;
Hij zag van Sion neer,
De woonplaats van Zijn eer,
En hoorde mijn gebeden.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Geen ander evangelie’ (deel 1) van ds. L. Huisman (Uitgeverij P. Boekhout, 2000).