Ds. D. Rietdijk - Zondag 26

Christus en de doop

De doop wijst heen naar het gewassen zijn in Christus' bloed
De doop wijst heen naar het geheiligd zijn door Zijn Geest
De doop wijst heen naar het gefundeerd zijn in Zijn beloften
Deze preek is eerder gepubliceerd in ‘De Heidelbergse Catechismus’ van ds. D. Rietdijk en ds. C.G. Vreugdenhil (Uitg. Groen, 1998).

Delen & Download

Download preek

Leespreek tekst

Zingen : Psalm 81: 1, 8
Lezen : Titus 2:11 - 3:7
Zingen : Psalm 71: 4, 10, 12, 13
Zingen : Psalm 111: 5
Zingen : Psalm 105: 24

Gemeente, wij willen Zondag 26 van onze Heidelbergse Catechismus overdenken.

 

Vraag 69: Hoe wordt gij in de Heilige Doop vermaand en verzekerd dat de enige offerande van Christus, aan het kruis geschied, u ten goede komt?

Antwoord: Alzo, dat Christus dit uitwendig waterbad ingezet en daarbij toegezegd heeft, dat ik zo zekerlijk met Zijn bloed en Geest van de onreinheid mijner ziel, dat is van al mijn zonden, gewassen ben, als ik uitwendig met het water, hetwelk de onzuiverheid des lichaams pleegt weg te nemen, gewassen ben.

 

Vraag 70: Wat is dat, met het bloed en de Geest van Christus gewassen te zijn?

Antwoord: Het is vergeving der zonden van God uit genade te hebben, om des bloeds van Christus wil, hetwelk Hij in Zijn offerande aan het kruis voor ons uitgestort heeft; daarna ook, door de Heilige Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn, opdat wij hoe langer hoe meer der zonden afsterven, en in een godzalig, onstraffelijk leven wandelen.

 

Vraag 71: Waar heeft ons Christus toegezegd dat Hij ons zo zekerlijk met Zijn bloed en Geest wassen wil, als wij met het doopwater gewassen worden?

Antwoord: In de inzetting des Doops, welke alzo luidt: Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes (Matth.28:19). En: Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden (Mark.16:16). Deze belofte wordt ook herhaald, waar de Schrift de Doop het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonden noemt, Tit.3:5, Hand.22:16.

 

Wij gaan luisteren naar: Christus en de doop.

 

Drie gedachten:

1. De doop wijst heen naar het gewassen zijn in Christus’ bloed

2. De doop wijst heen naar het geheiligd zijn door Zijn Geest

3. De doop wijst heen naar het gefundeerd zijn in Zijn beloften

 

1. De doop wijst heen naar het gewassen zijn in Christus’ bloed

 

Gemeente, de doop is ontzaglijk belangrijk. Het is het sacrament van de inlijving van de gemeente van God, in de kerk des Heeren. Hoe belangrijk dat is, blijkt uit het bekende feit dat wie in het verleden terug wil en zeker in het kerkelijke verleden, en een onderzoek naar de historie van de kerk en de kerkgeschiedenis wil instellen, niet heen kan om de doopboeken. Doopboeken van eeuwen terug worden in de archieven bewaard. De doopboeken van voor de Franse tijd, waarin de dominees de namen schre­ven van de kinderen die zij gedoopt hadden, worden zó belangrijk geacht, dat ze al de eeuwen door heel zorgvuldig worden bewaard. Als dat hier in de zichtbare kerk op aarde al zo belangrijk is, hoeveel temeer zal het dan in de hemel zijn, waar de Heere vastlegt wie er gedoopt zijn en wie niet.

 

We gaan een begin maken met de overdenking van de betekenis van het sacrament van de Heilige Doop en nu als eerste ‘de doop in het algemeen’. Het gaat nu niet over het onderscheid tussen kinderdoop en volwassendoop en het gaat niet om de vragen die over de kinderdoop kunnen worden gesteld. Het gaat nu om de betekenis van het eerste sacrament, het sacrament van de inlijving in de kerk van Christus.

 

Hoe wordt het geloof onderwezen en hoe wordt het geloof verzekerd door de Heilige Geest in het sacrament van de Heilige Doop?

De sacramen­ten zijn gegeven om het geloof te versterken. Zij zijn gegeven opdat wij des te duidelijker de beloften van God zullen verstaan. De sacramenten moeten dus iets uitleggen, iets onderwijzen en moeten dat ook verzekeren. Het zijn tekenen en zegelen van de beloften van God, in het evangelie gegeven.

Dat vindt u ook weer terug in de eerste vraag van Zondag 26: ‘Hoe wordt gij in de Heilige Doop vermaand (dat wil zeggen: onderwezen) en ver­zekerd dat de enige offerande van Christus, aan het kruis geschied, u ten goede komt?’

Wij moeten vermaand, onderwezen en geleerd worden door de sacramen­ten. Wij moeten de beloften van God beter leren verstaan. Wij moe­ten daardoor duidelijker zien wat de Heere beloofd heeft in het evangelie. Bovendien dient de doop als sacrament ook om die beloften te verzekeren. Daar wordt persoonlijk naar gevraagd: ‘Hoe komt dat u ten goede? Hoe komt het enige offer van Christus aan het kruis volbracht, u ten goede?’ Dat is het persoonlijke waar het om gaat. Dat is het meest centrale in uw leven, want dat offer van Christus is het allerbelangrijkste. Als we daar geen deel aan hebben, als dat ons niet ten goede komt, is het een verloren zaak.

 

Daarom vraagt ons troostboek: ‘Hoe worden wij nu in die doop geleerd en verzekerd dat het enige offer van Christus ons ten goede komt?’ Dat is een belangrijke vraag. In het antwoord staat het offer dan ook centraal. Wij lezen dat in het eerste zinsdeel: ‘Alzo, dat Christus dit uitwendig waterbad ingezet en daarbij toegezegd heeft, dat ik zo zekerlijk met Zijn bloed en Geest van de onreinheid van mijn ziel, dat is van al mijn zonden, gewassen ben…’

Christus heeft dat sacrament van de doop ingezet. Het is geen verzinsel van mensen, het is geen traditie, het is geen gebruik dat de kerk heeft verzon­nen. Nee, Christus heeft het ingezet!

Johannes werd door God gezonden om te dopen, staat er. Johan­nes heeft zelf gezegd dat de doop door God is inge­zet. En de Heere Jezus Zelf heeft aan Zijn discipelen de opdracht gegeven om het evangelie te prediken aan alle creaturen en om ze te dopen in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Het is dus een inzetting van Christus.

 

Hij heeft bij die inzetting ook wat toegezegd. Christus voegde bij die inzetting een belofte.

Dat is bij beide sacramenten zo. Bij het teken komt altijd het Woord. Het teken van de doop, het water dat gesprengd wordt of waarin wij ondergedompeld worden, zou niets te bete­kenen hebben als niet daarbij het Woord werd gevoegd. Zonder het Woord zegt het teken niets.

Dat is ook zo bij het avondmaal. Brood en wijn zeggen op zich niets. Alleen het Woord, dat Christus daarbij gevoegd heeft, geeft betekenis aan de doop en aan brood en wijn bij het Heilig Avondmaal. Zonder het Woord hebben wij alleen maar een uitwendig waterbad. Meer niet!

 

Wij moeten, wanneer wij over de doop spreken, bedenken dat het over een uitwendig waterbad gaat, maar dat de toezegging in de doop gaat over de afwassing van onze onreine ziel. De toezegging van Christus gaat over de onreinheid van onze ziel voor God. Onze ziel is verontreinigd door de zonde. Onze ziel moet gewassen worden. Zullen wij zonder verschrikken voor God kunnen verschijnen, dan zal onze ziel gewassen moeten worden, zoals ons lichaam wordt gewassen met water. Het is het zichtbare teken. Het is een bad. Paulus gebruikt dat beeld in zijn brief aan Titus. Daar wordt de doop ‘het bad der wedergeboorte’ genoemd. Zoals het lichaam gewassen wordt, zo moet ook onze ziel worden gewassen.

Waarmee moeten wij dan gewassen worden naar de ziel? Wel, niet met het water van de doop, maar met wat dat water betekent en verzegelt, name­lijk het bloed en de Geest van Christus.

 

Wij moeten bij de doop aan een waterbad denken, om de doop recht te verstaan.

In het Oude Testament nam water een grote plaats in. In het oosten is een fris waterbad erg belangrijk. Als het daar warm is en de wind steekt op, dwarrelt daar het vuil, het stof, en het zand, en zij verontreinigen het lichaam. Verfrissend water is dan geweldig belangrijk om het lichaam te reinigen, om het stof en het vuil af te wassen. Zo heeft de Heere Jezus de doop als een waterbad voorgesteld. Zo reinigt het bloed van het offer van de Heere Jezus de ziel.

De Heere had dat ook al voorgesteld in de tabernakel en in de tempel. Als u in de voorhof van de tempel binnenkwam, zag u daar in de eerste plaats het brandofferaltaar, waarop de dieren werden geofferd voor God. De schuld­offers werden daarop gebracht. Een eindje verder stond het koperen wasvat. Dat koperen wasvat was gevuld met water, waardoor mensen cultisch gereinigd werden. Dat wilde zeggen: de priesters moesten daar hun handen en hun voeten wassen, opdat zij niet zouden sterven. Het luisterde dus zeer nauw. Zij moesten gewassen worden bij het kope­ren wasvat, voor zij het heilige ingingen. Voor zij de dienst gingen verrich­ten, moesten zij handen en voeten wassen, opdat zij niet zouden sterven. Bitter noodzakelijk was die reinigende kracht van dat water.

Melaatsen die genezen waren, moesten ook in de tempel komen en zich aan de priester voorstellen. Die controleerde dan of de melaatsheid genezen was en als de zieke genezen was, dan moesten zij hun kleding uittrekken. Zij moest gewas­sen en gereinigd worden in water, zij moesten zich baden. Pas op het moment waarop hun kleding en hun lichaam gewassen waren, waren zij weer rein.

Daar hebt u telkens beelden uit het Oude Testament van het wassen van het lichaam, van handen en voeten en het wassen van kleding, om cultisch rein te zijn, om zo de dienst in de tempel of de tabernakel te kunnen waarnemen.

 

Water was in Israël schaars en kostbaar en dit benadrukt het belang van de wassingen.

De profeten en dichters hebben over dat waterbad en de kracht van die wassingen gesproken, vooral als ze geprofe­teerd hebben over de Heilige Geest.

Denkt u maar aan David, die in Psalm 51 bidt: ‘Was mij geheel en ik zal rein zijn.’ Het gaat dan over de zonden die David begaan had met Bathseba. Als hij in de schuld gekomen is voor God, vraagt hij: ‘Heere, was mij geheel en ik zal rein zijn.’ Hij vraagt dan om de werking van de Heilige Geest en ook dat de Heilige Geest niet van hem weggenomen zal worden.

Ezechiël profeteerde dat de Heere in het laatste der dagen rein water op het volk zou sprengen en dat het dan rein zou zijn. Dat zal gebeuren door de Heili­ge Geest. De Heilige Geest zal komen als het levende water, dat rein en fris is. Hij zal hen van al hun afgoden reinigen. De Heilige Geest zal er dus voor zor­gen dat al de afgoden uit Israël weggedaan worden.

Zacharia profeteert in zijn profetie: Te dien dage zal er een fontein geopend zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid (Zach.13:1). Dus ook Zacharia heeft geprofe­teerd van de Geest als van een Fontein, Die geopend is tegen de zonde en tegen de onreinheid. Dit zijn belangrijke beelden uit het Oude Testament. Die wassingen duiden op de komst van de Heilige Geest onder het nieuwe verbond.

 

Johannes de Doper, die met de ene voet in het oude verbond en met de andere voet in het nieuwe verbond stond, heeft het ook gezegd: Ik doop u wel met water tot bekering, maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met de Hei­lige Geest en met vuur dopen (Matth.3:11). Dus die Sterke komt met het tegenbeeld van water: met die vurige Geest, Die als vuur reinigt en loutert.

Zo stond Johannes de Doper daar als de heraut, die doopte met water, maar die tegelijkertijd heen wees naar Christus en zei: ‘Die na mij komt, Die zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.’

 

Ten slotte kende Israël de proselietendoop. Deze mensen, die uit het heidendom tot het Jodendom overkwamen, moesten allerlei ceremoniën ondergaan. Eén van die ceremoniën was dat zij gedoopt moesten worden. Deze proselietendoop is bij Johannes de Doper van grote betekenis. Johannes ging nu ook dopen. Maar hij doopte geen heidenen, hij doopte mensen uit Judea en inwoners van Jeruzalem; dus hij doopte Israëlieten. Het was voor een Israëliet een geweldig iets om zich te laten dopen, want de proselietendoop was bedoeld voor een heiden, die in het waterbad van de onreinheid van het heidendom werd gewassen. Hij ging onder in het water en nam daarmee afscheid van het heidense leven van voorheen. Dat een proseliet, zo’n heiden, gewassen moest worden, was duidelijk. Maar nu ging Johannes Israël dopen. Moet u zich voorstellen! Het volk van Abraham, de kinderen van het verbond, moesten gedoopt worden. Afwassen? Ja, zegt Johannes, dat is voor verbondskinderen net zo goed nodig als voor heidenen, want zij zijn even grote zondaren als de heidenen.

Daaronder vond je een tollenaar als Levi en er kwam een soldaat en een priester. Zij beleden hun zonden. Ze gingen onder in dat water bij Johannes. Dus die mensen waren in eigen oog gelijk aan een heiden. Ze zei­den: ‘Ik moet ook gewassen worden, net als de heidenen.’ Begrijpt u nu wat dat betekende, je door Johannes te laten dopen? Dan moest je je voelen als een heiden en zeggen: ‘Ja, ik moet ook gewassen worden.’

 

Dan is daar het grote ogenblik dat Jezus tot Johannes de Doper komt. Dat is heilshistorisch zo geweldig belangrijk. De Heere Jezus komt tot hem en zegt: ‘Johannes, je moet Mij dopen.’ Maar het antwoord van Johannes was: ‘Ik U dopen? Ik, Johannes, moet van U gedoopt worden. Ik zal U niet dopen, want Gij moet mij dopen.’

De Heere Jezus zegt daarop: ‘Johannes, houd op, ons betaamt alle gerech­tigheid te vervullen.’ Dat wil zeggen: ‘Jij en Ik, wij moeten allebei doen waar­voor wij aangesteld zijn. Jij tot dopen en Ik moet als een zondaar ondergaan in het water. Ons betaamt alle gerechtigheid te vervullen.’ En dan laat Johan­nes van Hem af en gaat hij Jezus dopen.

Wat gebeurt er? De Heere Jezus gaat, net als zo’n heiden, net als zo’n met zonden bevlekte Israëliet, onder in het waterbad van de Jordaan. De Heere Jezus ging onder als een zondaar, terwijl Hij geen zonden had. Hij ging onder in dat waterbad als een mens die gewassen moest worden, terwijl Hij helemaal rein was. Wat betekende dat? Wel, dat het reine Godslam, Dat de zonde der wereld wegdraagt, daar borgtochtelijk, dragende de zonden van een ander, in dat waterbad van Johannes ten onder ging.

De doop van Christus beeldt ons uit dat er een Borg is, Die Zich als een zon­daar heeft laten dopen en als het Lam van God de zonden van de wereld heeft weggedragen. De doop van Christus beeldt de afwassing van de zonde uit. Het is een ingrijpend moment in de heilsgeschiedenis.

 

Bij een kind dat ten doop gehouden wordt of een volwassene die gedoopt wordt, sprengt de dienaar fris, helder water, zonder toevoegingen, over het hoofd van de dopeling. In lrian Jaya doopt men door onderdompeling. Dat kan daar vanwege het klimaat, maar er is geen principieel verschil. De die­naar doopt. Zo heeft de Heere Jezus dat ingesteld. Het kind of de volwas­sene gaat onder in het water. De dienaar sprengt water over het hoofd of dompelt die dopeling onder en spreekt zoals de Heere dat heeft ingesteld: ‘Ik doop u in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.’

 

We gaan iets van ons antwoord begrijpen. We komen aan de doopvont als zondaar, als mens, beladen met schuld. Zo is Jezus gekomen bij Johannes: ‘Ik moet van u gedoopt worden.’ De doop wijst ons heen naar het bloed en de Geest van Christus om de onreinheid van mijn ziel, dat is van al mijn zonden, gewassen te worden.

Zoals dat water op het lichaam gesprengd wordt, zoals water dient om het lichaam te wassen, zo zal de Geest en het bloed van Christus onze ziel wassen van al onze zonden. De doop vermaant en verze­kert ons dat het waarachtig waar en zeker is, dat het bloed en de Geest van Christus ons wassen en reinigen zal van al onze zonden.

 

Die kracht zit niet in het doopwater. De Roomse kerk leert dat wel. Het doopwater neemt de erfzonde weg. Het heeft gewoon een magische kracht. Daarom leert de Roomse kerk dat als een kind niet gedoopt is, het niet zalig kan worden, want het heeft die erfzonde nog. Daarom hebben zij de nooddoop ingesteld. Als een kind zo zwak ter wereld komt en er gevaar bestaat dat het spoedig zal sterven, dan moet de nooddoop toegepast worden. Dat mag iedereen doen, zelfs een verloskundige of een kraamverzorgster.

Maar u voelt natuurlijk wel, dat is de betekenis van de doop niet, want de doop neemt de erfzonde niet weg. De doop wast de zonde niet af. De Reformatie heeft met kracht deze gedachten verworpen. Het doopwater is gewoon water, maar het brengt ons wel bij Christus, want het wijst heen naar het kruis van de Heere Jezus. Als je daar terecht mag komen door het geloof, dan heeft de doop reinigende kracht, als hij in geloof wordt ontvangen.

Het is net als bij het avondmaal. Dat heeft alleen maar kracht als brood en beker door het geloof worden ontvangen. Dan worden wij gebracht bij het kruis van de Heere Jezus.

De doop wijst op het ene offer van Jezus. De doop zegt dat het bloed van Jezus, dat enige offer, mij wast van al mijn zonden en dat de Geest van Christus mij vernieuwt tot het eeuwige leven. Dat belooft Hij.

 

Gemeente, zijn we daar gelovig mee bezig? Daar komt het op aan. Zijn we door het geloof bezig met de doop? Brengt de doop ons bij het kruis van de Heere Jezus? Horen we daar onze naam noemen?

Als de dienaar doopt, zegt hij: ‘Ik doop u in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.’ Het zegel en teken worden tot dat kind of die volwassene persoonlijk gebracht. Dat is een per­soonlijke toediening van het sacrament. In die persoonlijke toediening zegt God dat Hij aan u belooft dat het bloed en de Geest van Christus waarach­tig reinigt van alle zonden. Als wij het sacrament niet in geloof ontvangen, is het voor eeuwig kwijt. Maar als wij dat door het geloof ontvangen, gaat het teken en zegel, ook in de aanvech­tingen, grote betekenis krijgen.

Satan kan u in het nauw drijven. Hij zegt: ‘Wel, dacht u nu heus dat er genade van God in uw leven is? Dan zou het toch wel anders zijn. Als u nu kijkt naar wat u allemaal doet en denkt en als u ziet wat er allemaal in uw hart omgaat, dan kunt u toch nooit een kind van God zijn?’

Maar in die aanvechtingen geeft God hier het onderpand en het zegel, dat Hij uw zonden wegwast door het kostbare bloed van Christus. Tegen al de aanvallen van satan in, zegt de doop dat de zonden worden afgewassen in het bloed van Christus en dat de Geest uw leven vernieuwt. Chris­tus zet in de doop het zegel op de beloften van God.

 

Gemeente, Hij is het Die u in de strijd door Zijn Geest staande houdt en u sterkt om die strijd tegen de zonde en uzelf te strijden. Door Zijn Geest breekt Hij de kracht van de zonde in uw leven. De doop is het koninklijke zegel op Zijn beloften. Hij is aan het kruis gegaan om uwentwil en Hij wil uw God zijn.

 

Dat heeft de kamerling begrepen. Hij reisde terug naar zijn land en las in de rol van Jesaja over dat Lam van God en over dat schaap dat stemmeloos was voor het aangezicht van Zijn scheerders. Hij begreep dat niet, hij verstond dat niet. ‘Zegt die profeet dat nu van zichzelf of van een ander?’ Toen is Filippus door God naar hem toe gestuurd.

Uit de bloeiende gemeente van Samaria gaat Filippus naar de weg, die leeg is en naar Gaza afdaal­t. Daar komt de wagen aan waarop de kamerling van Candacé zich bevindt. Filippus voegt zich bij die wagen, waarop de kamerling zit te lezen. Deze nodigt Filippus uit om op zijn wagen te komen en om hem uit te leggen wat er nu in de rol van Jesaja staat. Filippus, beginnende van deze Schrift, ver­kondigt hem Jezus. Hij zegt: ‘Dat Lam en dat Schaap, dat is nu Jezus en Die is gekomen om onzer ongerechtigheden wil. Hij heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen.’

Als de kamerling dat begrijpt, zegt hij: Ziedaar water; wat verhindert mij om gedoopt te worden? Filippus antwoordt: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. Dan volgt het antwoord van de kamerling: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is (Hand.8:36-37). Hij gaat onder in dat water en hij wordt deelgenoot van de ganse Kerk van Christus, van de doop van Christus, van het bloed van Christus, door het geloof. Hij mag zijn weg reizen met blijdschap. De boekrol is in zijn hand, maar Jezus is in zijn hart. Zo mag de Moorman verder reizen.

 

Zo ging ook Israël door de Rode Zee heen. Israël moest uit Egypte gaan en door de Rode Zee heen. Er werd voor Israël een pad gebaand door de Rode Zee. Zij gingen erdoor. De watermuren van de Rode Zee verhieven zich naast Israël. Zij mochten erdoor gaan, terwijl Farao met al zijn legers daarin verslonden werd. God gaf Israël de overwinning.

Ons doopformulier gebruikt het voorbeeld van het water van de Rode Zee, dat scheiding maakte tussen Israël en Egypte.

Zo maakt de doop scheiding tussen ons en de wereld. Zo stroomt het doopwater eeuwenlang en het behoudt wie in het geloof deze doop verstaat. Maar het doopwater klaagt ook aan en het verdoemt wie aan dit doopwater voorbijgaat.

De doop stelt ons voor een grote verantwoordelijkheid!

 

2. De doop wijst heen naar het geheiligd zijn door Zijn Geest

 

Gemeente, het gaat ook over de Heilige Geest. ‘Geheiligd door Zijn Geest.’

Onze catechismus gaat er nog nader op in en vraagt: ‘Ja, dat hebt u nu wel gezegd, dat het bloed en de Geest van Christus ons reinigen, maar wat bedoelt u daar eigenlijk mee? Leg ons dat eens nader uit. Wat is dat, met het bloed en de Geest van Christus gewassen te zijn?’ ‘Het is vergeving der zonden te heb­ben, van God, uit genade, om des bloeds van Christus wil, hetwelk Hij door Zijn offerande aan het kruis voor ons uitgestort heeft.’

Daar stond de onderwijzer al in het eerste antwoord uitvoerig bij stil en hij heeft ons dat bloed laten zien, dat ons in de doop wordt voor­gesteld. Het bloed van het offer van Christus. Maar nu zijn we ook ‘door de Heilige Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd, opdat we hoe langer hoe meer de zonden afsterven, en in een godzalig, onstraffelijk leven zouden wandelen.’

 

Het gaat er dus om door die Geest vernieuwd te worden. Dat is een doorgaand proces, een proces dat levenslang duurt. We moeten hoe langer hoe meer ‘der zonden afsterven’. De laatste slag zal plaatsvinden bij het ster­ven van de mens, want het sterven van de kinderen van God is een afsterven van de zonden. Dan is het definitief, dan is het klaar. Maar hier is het een proces. Hoe langer hoe meer der zonden afsterven en dan in een godzalig, onstraffelijk leven wandelen. Ook voor de levenswandel geldt: hoe langer hoe meer. En dat doet de Heilige Geest. Want als wij gedoopt worden, worden wij gedoopt in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes.

 

Er bestaat een groot misverstand over het gedoopt worden in de Naam van een drie-enig God. Men denkt dan dat daarmee bedoeld wordt: ‘Ik doop u namens de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’ of ‘Ik doop u in opdracht van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.’ Maar dat is helemaal de bedoeling niet. In het Grieks staat niet dat we het namens of in opdracht van de drie-­enige God doen, maar daar staat dat u gedoopt wordt ín de Naam van de drie-enige God.

Zoals de rok van Jozef gedoopt werd in het bloed van een geitenbok, zo wordt u gedoopt in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest. Dat is de innigste verbinding met de Naam van de drie-enige God die er bestaat. Dopen in die Naam wil zeggen dat u in die Naam ondergaat en in die Naam ook weer opstaat. De Heilige Geest heiligt u als lidmaat van Chris­tus en doet u de zonden afsterven en laat u in een godzalig, onstraffelijk leven wandelen.

Het gedoopt worden in die Naam wil zeggen dat het nieuwe leven dat de Heilige Geest geeft, een geschenk van God is. Dat krijgen wij niet door onze eigen kracht. Wij zeggen niet: ‘We gaan eens een poosje worstelen om god­zalig en onstraffelijk voor God te leven en om de zonden af te sterven.’

 

Gemeente, in de Roomse kerk heeft men gepoogd in eigen kracht het nieuwe leven te ontvangen, zonder te verstaan wat God belooft in de doop. Het gaat niet om wat wij moeten doen, maar om wat Hij wil doen door Zijn Heilige Geest. Dan mogen wij verbonden zijn aan die Naam van de drie-enige God, Die Zijn Naam krachtig wil maken in ons leven als de Vader en als de Zoon en als de Heilige Geest. Die Geest schenkt ons een nieuw leven.

De Roomse kerk heeft de afsterving van de zonde gemaakt tot een prestatie van de mens. Daarom ging men in een klooster. Daarom heeft men de gelof­ten afgelegd en heeft men in armoede willen leven. Welnu, de ellende die daaruit voortgekomen is, is uit de kerkgeschiedenis bekend. Daarin ziet u de mens die in eigen kracht werkzaam is. Maar de doop zegt niet wat u kunt doen, maar dat God drie-enig alles wil doen, en dat alles een geschenk van God is.

 

De Heere vernieuwt door Zijn Geest. Paulus heeft gezegd in Romeinen 6: Wij zijn dan met Hem begraven, door de doop in de dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden (Rom.6:4).

U moet zich dat even voorstellen. Daar gebruikt de apostel het beeld van de doop door onderdompeling, dus de doop in een waterbad. De dopeling gaat kopje onder in het waterbad. Dat is het gelijkvormig worden aan de dood van Christus.

De apostel gebruikt het beeld van het waterbad als een watergraf waarin je begraven wordt. Het is ondergaan in de dood van Christus en uit het water weer opstaan, zoals Christus is opgestaan. Op de paasmorgen stond Christus op tot heerlijkheid Gods des Vaders en zo mogen wij ook uit dat waterbad ver­rijzen om in nieuwigheid des levens te wandelen.

Dat stelt die doop ons voor: ondergaan in de dood van Christus en met Hem opstaan tot een nieuw leven. De Heilige Geest zal dat nieuwe leven van Christus ook in het hart werken. De Heilige Geest zal het leven vernieuwen.

 

Ons klassieke doopformulier zegt dat de Geest in ons wonen wil, ons wil toe-eigenen hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassing van onze zon­den, maar ook de dagelijkse vernieuwing van ons leven, totdat wij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden.

Waar die Geest woning maakt en neerdaalt in het hart van een mens, daar keert die Geest u af van uw boosheden. Dan zorgt Hij ervoor dat u een haat tegen de zonde krijgt. Dan schenkt Hij in uw hart dat u die zonden gaat haten en vlieden en dat u een hartelijke lust krijgt om naar al de geboden Gods te leven.

Daar hebt u de Geest van God voor nodig. De vernieuwende Geest Die u Christus inlijft en toe-eigent hetgeen u in Christus hebt, namelijk de afwas­sing van uw zonden en de dagelijkse vernieuwing van uw leven. Hoe langer hoe meer gaat u in die weg aan de zonden afsterven. In de bediening van de doop wordt u de afwassing van de zonden door het bloed van Christus voor­gesteld, maar ook de vernieuwing door de Geest van Christus tot een totaal nieuw leven.

 

Gemeente, wat is dat groot, als u door het geloof mag gaan zien dat God als de drie-enige God die rijkdom aan de mens wil schenken. De Vader richt met ons een eeuwig verbond op, neemt ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aan en daar­om zal Hij ons van alle goed verzorgen en alle kwaad van ons weren of ten onze beste keren.

Er is een Vader Die zorgt, er is een Zoon Die ver­lost door Zijn bloed en een Geest Die inwoont en ons vernieuwt tot het eeuwige leven.

 

We zingen nu eerst Psalm 111 vers 5:

 

‘t Is trouw, al wat Hij ooit beval;
Het staat op recht en waarheid pal,
Als op onwrikb’re steunpilaren;
Hij is het Die verlossing zond
Aan al Zijn volk; Hij zal ‘t verbond
Met hen in eeuwigheid bewaren.

 

3. De doop wijst heen naar het gefundeerd zijn in Zijn beloften

 

Wat is de doop een geweldig grote zaak! Daarin wordt ons alles toegezegd wat wij nodig hebben tot de eeuwige zaligheid. En daarom, als u dit groot­zegel van de Koning op uw voorhoofd draagt, wat schept dat dan grote ver­antwoordelijkheden.

 

Jongens en meisjes, jullie leven in een wereld die je zomaar meesleuren kan. Ik ben wel eens bang dat jullie je zomaar mee laten sleuren, op allerlei manie­ren, ook wat betreft de zaterdagavond. Dat kan soms wel eens werelds zijn. Kun je met dat grootzegel van Koning Jezus daaraan meedoen? Kan dat? Als je dan eens opgeroepen wordt door God, onverwachts, en je staat daar met je gedoopte voorhoofd in het wereldse leven, wat zul je dan tegen de Heere moeten zeggen? De drie-enige God heeft tegen jullie gezegd dat Hij jullie God wil zijn. Dat staat er. En als je dan voor God zult verschijnen en je hebt niet gewild dat Hij Koning over je zijn zal?

Wat is er eigenlijk tegen op die dienst van God? Want als je ziet dat God alles voor je wil doen, dat Hij een Vader is Die zorgt, dat Gods Zoon verlost en dat de Heilige Geest in je wonen wil, wat is er dan op die dienst tegen?

 

Als ik dan de dienst van de wereld zie, dan ervaar ik dat als een ontzaglijke dienst. Er werd mij verteld dat men juist in de tijd van examenuitslagen op de medische centra het aantal zelfmoorden en zelfmoordpogingen turft. Dat is het uitzicht dat de wereld biedt aan jongens en meisjes die gezakt zijn en verder geen uitzicht en geen hoop hebben in deze wereld. Is dát dan hetgeen je zo aantrekt, is dát het dan waarin je je lust kunt vin­den? Is dát het dan wat ons hart kan innemen?

Als de wereld je alles gege­ven heeft wat je denkt te kunnen krijgen en als hij je dan brengt naar het laat­ste wat een mens kan doen, namelijk zichzelf van het leven beroven, is dat dan hetgeen we zoeken moeten? Is het niet veel meer waard dat we gaan overdenken wat de Heere beloofd heeft bij onze doop?

 

Wij zijn gedoopt in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Hei­lige Geest. Laten we bij die drie-enige God zoeken wat alleen bij Hem te vin­den is. Zijn dienst is een zalige dienst. Dan is er nooit uitzichtloosheid. Want er is één volk, één koninkrijk! Er is één soort onderdanen; onderdanen die altijd uitzicht mogen hebben en dat is het uitzicht op de eeuwige toekomst die God aan Zijn Kerk geeft. Dat is het uitzicht op de eeuwige heerlijkheid en zaligheid die aanstaande is. Dan hoef je nooit levensmoe te worden. Dan word je wel de zonden zat en de wereld moe, maar je kunt nooit de dienst van God zat worden, want dat is een zalige dienst met een zalige Koning.

Verwacht het daarom van de Heere alleen. Bedenk dat je het zegel van die God aan je voorhoofd draagt. Die God, Die schenkt en geeft en Die Zichzelf aan jou wil verbinden en aan jou wil geven. Laat het zo in je leven mogen zijn, dat je gaat lui­steren naar die toezegging van de Heere. Want er werd bij de instelling van de doop een rijke toezegging gegeven.

 

De Heere Jezus zegt in Markus 16 vers 16: Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal ver­doemd worden.

Zalig worden, behouden worden, gered worden, wil zeg­gen dat een ieder die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, na dit leven een eeuwige zaligheid wacht. Dan is dood niet dood, zoals men tegenwoor­dig zegt en denkt.

 

Zalig zijn zij die, dwars door de dood heen, de garantie van de Heere heb­ben dat ze straks eeuwig bij Hem zullen mogen zijn, dat ze eeuwig bij Hem zullen mogen leven. Behouden van een eeuwig verderf! Dat verzekert de Heilige Doop. Daarin zegt de Heere: ‘Het is gewis en zeker: die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden.’

De Heere heeft aan de doop ook een waarschuwing verbonden: ‘Die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.’

Er zijn gedoopte mensen die niet behouden worden. Zij verwerpen de God van hun doop en achten in ongeloof het bloed van Christus onrein. Zij geven zich in hun ongeloof niet aan de Geest van God over. Zij zullen verdoemd worden. Dat staat in de Bijbel als het Woord van Jezus.

 

Wat staat er veel op het spel!

Wat moeten wij er ernst mee maken!

Wat moe­ten wij de Heere bidden of wij de kracht van Zijn Woord in ons hart mogen ervaren!

 

Tot u is het Kind Jezus gezonden, opdat Hij u zegenen zou, daar­in, dat u zich zou afkeren van uw boosheden, opdat de drie-enige God geloofd en geprezen zou worden tot in eeuwigheid.

 

Amen.

 

 

Slotzang: Psalm 105:24

 

Die gunst heeft God Zijn volk bewezen,
Opdat het altoos Hem zou vrezen;
Zijn wet betrachten, en voortaan
Volstandig op Zijn wegen gaan.
Men roem’ dan d’ Oppermajesteit,
Om zoveel gunst, in eeuwigheid.

 

 

Deze preek is eerder gepubliceerd in ‘De Heidelbergse Catechismus’ van ds. D. Rietdijk en ds. C.G. Vreugdenhil (Uitg. Groen, 1998).