Ds. R. Kattenberg - Zondag 11
De Zoon van God Die Jezus heet
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Bedezang voor de predikatie | |
Lezen : | Lukas 1: 26-38 | |
Zingen : | Lofzang van Zacharias: 2 en 4 | |
Zingen : | Lofzang van Maria: 3 | |
Zingen : | Psalm 149: 2 | |
Zingen : | Lofzang van Simeon: 2 |
De Zoon van God Die Jezus heet
Ds. R. Kattenberg – Heidelbergse Catechismus Zondag 11
Zingen: Bedezang v.d. pred.
Lezen: Lukas 1: 26-38
Zingen: Lofz. v. Zacharias: 2, 4
Zingen: Lofz. v. Maria: 3
Zingen: Psalm 149: 2
Zingen: Lofz. v. Simeon: 2
Gemeente, we denken in deze dienst na over Zondag 11 uit de Heidelbergse catechismus, de vragen 29 en 30 met de daarbij behorende antwoorden:
Vraag 29: Waarom wordt de Zoon van God Jezus, dat is Zaligmaker, genoemd?
Antwoord: Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.
Vraag 30: Geloven dan die ook aan de enige Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf of ergens elders zoeken?
Antwoord: Neen zij; maar zij verloochenen met de daad de enige Zaligmaker Jezus, ofschoon zij met de mond in Hem roemen; want van tweeën één; óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die deze Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is.
De Zoon van God Die Jezus heet. Daar gaat het over.
Drie gedachten:
1. Een geschenk van God
2. Een getuigenis van het geloof
3. Een overwinning van de dwaling
1. Een geschenk van God
Heel lang geleden waren er mensen bezig om een toren te bouwen. Hoor je het, kinderen? Een toren bouwen. En dan weten jullie wel welke toren ik bedoel. De toren van Babel, precies! Wat was nu het bijzondere van die toren? Hoe hoog moest hij komen? Er staat in de Bijbel: een toren waarvan het opperste, het laatste puntje, in de hemel zou komen. Zo’n hoge toren wilden ze bouwen; zo hoog mogelijk!
Waarom deden ze dat? Dat wilden ze om zich een naam te maken. Dat betekent dat ze konden zeggen: ‘Kijk eens, dat is de toren die wij gemaakt hebben. Wij willen een naam hebben boven anderen. Wij willen de allerhoogste naam hebben, nog hoger eigenlijk dan God.’
Gemeente, in de loop van de geschiedenis heeft deze gedachte zich eindeloos herhaald. Hoeveel mensen zijn er niet geweest, letterlijk of figuurlijk, die een toren wilden bouwen en zich een naam wilden maken!
Nog een bijbels voorbeeld: iemand die een geweldige stad had gebouwd. Hij klom op het dak van zijn paleis en zei: Is dit niet het grote Babel dat ik gebouwd heb? (Dan.4:30) Nebukadnezar!
Nog een voorbeeld: ‘Ik wil wel eens weten over hoeveel mensen ik regeer.’ En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van de keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden (Luk.2:1). Dát is ‘zich een naam maken’.
En ook vandaag is de wereld vol van mensen die zich een naam willen maken: politici, sporthelden, artiesten, schrijvers… Zo kunnen we doorgaan. Nou, laat ik er nog eentje noemen. Dat bent u, dat ben jij en dat ben ik. Het zit ons allemaal in het bloed om ons een naam te maken.
In Zondag 11 gaat het ook om een naam, dé naam. Jezus! Als die naam gaat schitteren, verbleken alle andere namen. Dat is nu echt de naam boven alle namen. Opdat in de naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn (Fil.2:10).
Die naam wordt vandaag middels de catechismus uitgesproken. Hoe? Dan moeten we terug naar de Twaalf Artikelen. Die beginnen met de woorden: ‘Ik geloof…’ Zult u daar erg in hebben? Je moet niet zomaar wat proberen te zeggen over de naam van Jezus, nee: ‘Ik gelóóf in Jezus Christus.’
Waarom wordt de Zoon van God nu Jezus, dat is Zaligmaker, genoemd? Zo staat er in vraag 29. Merkt u hoe de link weer gelegd wordt naar Zondag 1? In Zondag 1 hebben we de vraag gehoord: ‘Wat is uw enige troost in leven en in sterven? Dat ik niet van mezelf ben, maar dat ik het eigendom ben van mijn getrouwe Zaligmaker. Kent u die naam? Jezus Christus, Die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen heeft betaald.’ Nu begrijpt u ook dat boven Zondag 11 staat: ‘Van God de Zoon en onze verlossing.’ En die Zoon van God, Die Zaligmaker is, Die heet Jezus.
Waar komt die naam vandaan? Die komt bij God vandaan. Die komt bij God de Vader vandaan. Die komt uit het hárt van God de Vader vandaan. De Vader Zelf heeft deze naam bestemd voor Zijn eniggeboren Zoon. De engel Gabriël heeft het tegen Maria gezegd: Gij zult Zijn naam heten Jezus (Luk.1:31).
Als er een baby’tje geboren wordt, dan ben je altijd benieuwd. Hoe heet het kindje? Soms zeg je van: ‘Hmm, ook geen mooie naam.’ En een andere keer zeg je: ‘O, dat is een mooie naam!’
De Vader in de hemel geeft aan Zijn Kind de naam Jezus. Dat wekt de indruk - en dat is ook terecht - dat die naam wel bijzonder moet zijn. Wij kunnen onze kinderen mooie namen geven met een rijke betekenis, maar als gevolg van de zonde kunnen we die namen nooit waarmaken.
Ik weet wel, vandaag aan de dag is dat niet meer zoals vroeger. Toen hadden namen meer betekenis. Maar dan zeggen we soms wel: ‘Wat is het anders gelopen dan dat vader en moeder gedacht hadden.’ David noemde zijn zoon Absalom; vader van de vrede. Maar wat is het anders gelopen in het leven van deze jongen. Hij bleek een man van oorlog te zijn.
Judas heeft uiteraard ook een vader en een moeder gehad. Toen het kindje geboren was, hebben ze gezegd: ‘Weet je hoe we het noemen? Judas.’ En wat betekent Judas? Lover van God. En hij heeft de Heere Jezus verraden… Voelt u hoe de knik van de zonde ook daar tussen zit?
Maar nu, de Vader uit de hemel benoemt Zijn eigen Kind hier op aarde. En dan is het bij de Zoon van God zo heel anders. In Hem, in de Heere Jezus, keert de waarachtigheid en de waarheid terug. Bij Hem is er geen verschil tussen Zijn naam en Zijn hart. Zoals Hij genoemd is, zo ís Hij ook: Jezus, Zaligmaker, Verlosser van de zonden, Aanbrenger van het hoogste goed. In Hem immers is een eeuwige verlossing.
En dan moeten we goed lezen, gemeente. Dat is een kunst die je moet leren, zeker ook als het gaat om het lezen van de Heilige Schrift. Want we lezen de naam Jezus en we horen hier als antwoord op de vraag waarom Hij zo genoemd wordt: ‘Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost.’ Laten we daar nu eens even bij stilstaan, het nog even laten wegen op ons hart. Wat onthult die naam een huiveringwekkende werkelijkheid!
U zegt: ‘Hoezo?’ Nou, als het over deze naam gaat, dan vraagt God vandaag middels de prediking aan ons: ‘Hoe heet u? En hoe heet jij? Kom eens met uw naam voor de dag. Laat jouw naam eens horen.’
We heten allemaal verschillend. En toch, als we hierover nadenken bij het open Woord van God, hebben we één naam allemaal gemeenschappelijk: zondaar. Met eerbied gezegd: er zou geen Jezus, er zou geen Zaligmaker nodig zijn, als er geen zonde was. Merkt u hoe deze naam doorsteekt naar de diepte van ons hart?
Misschien zijn er nu mensen die zeggen: ‘Nu gaat het over Jezus en dan begint u wéér over zonde. Houd het nu toch bij Jezus!’ Ja, daar is al heel wat over te doen geweest, zo door de eeuwen heen en door de jaren heen.
Weet u, je gaat over het scherp van een scheermes. Want je kunt op een verkeerde manier Jezus preken, dat je zegt: ‘Jezus is het één en al. Vooruit, Hij is voor iedereen gestorven, geloof dat nu maar, klaar is het.’ Aan de andere kant kun je zo op dat begrip zonde gaan zitten, dat verlossing en redding vrijwel buiten het gezichtsveld vallen. Eén en al zonde, schuld, dood en doem. We moeten evenwicht zoeken.
Maar Jezus prediken, dat is niet licht en luchtig over de zonde heen gaan. Jezus preken is afdalen in de diepte. Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonde. Zo heeft God het Zelf gezegd. Dat is de diepste inhoud van deze naam: Hij verlost! Nu, dat kun je toch niet zomaar in het luchtledige laten hangen? Waarván verlost Hij dan? Waar moet ik dan van verlost worden? Wel, Hij verlost van het grootste kwaad en Hij brengt tot het hoogste goed.
Waar denkt u dan aan, en waar denken jullie aan, meisjes en jongens, als het gaat over het grootste kwaad? Misschien denken we aan de dood; dat is een heel ernstige omstandigheid. Of misschien denken we bij het grootste kwaad aan de hel, het voor altijd van God gescheiden zijn.
Gemeente, het grootste kwaad is de zonde. Heeft de Heilige Geest zo levenwekkend gewerkt in uw hart, dat u niet blijft staan bij de gevólgen van de zonde? De dood is een gevólg van de zonde. Maar het is nodig dat u weet hebt van de zonde zélf. Dat u uw naam hebt leren spellen: zondaar voor God. Dat u dat ook vandaag doet.
Want het is niet zo dat je kunt zeggen: ‘Dat is een achterhaalde zaak. Ik ben verlost en nu heb ik met de zonde niet meer te doen.’ Als Paulus geroemd heeft in God en in de genade van God, dan zegt hij: Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? (Rom.7:24) Zeker, daar komt achter: Ik dank God door Jezus Christus (Rom.7:25), maar dat mag je niet inwisselen voor dat eerste. In datzelfde hoofdstuk zegt Paulus: Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde (Rom.7:14).
Kijk, dat is een doorgaande les in het leven van de heiligen Gods. ‘O God, nu kan ik nooit meer gelukkig zijn zonder en buiten U.’
Dan peilen we ook wat er bedoeld wordt met het hoogste goed. Wat is nu het hoogste goed? Dat je gelukkig bent, dat je rijkdom en eer ontvangt…? Gemeente, het hoogste goed is dat je God mag kennen. Dat je leeft in de gemeenschap met God, in vrede met God. Beste meisjes en jongens, hoger kan niet in het leven.
Het kwaad van de zonde is zo enorm groot, maakt ons schuldig voor God. En door de zonde verdienen wij het oordeel van God. We zijn kinderen van de toorn. Dat is niet om zwaar te doen, maar dat is de werkelijkheid van het leven. En juist als je die diepte kent en steeds meer leert kennen, wordt de hoogte van Gods genade ál meer! Zó hoog, dat we er nooit bij kunnen.
Kunt u erbij, bij God? God Die rechtvaardig en hoogheilig is. Hoe zou nu een schuldige zondaar ooit bij God thuis kunnen komen, om te zeggen: ‘Heere, hier ben ik’? Voor wie zou nu opengedaan worden? Dat is toch een onmogelijke zaak? Dat kan vanuit ons nooit meer. Vandaag niet, morgen niet en overmorgen ook niet.
Maar dán die naam, vanuit het hart van de Vader, hier in deze wereld. Sterker: in je eigen hart, in je eigen leven. Hij maakt zalig, zo jubelt hier het geloof. Waarom wordt de Zoon van God Jezus, dat is Zaligmaker, genoemd? Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost. Hij alleen! In Hem is de kracht om terug te brengen tot de gemeenschap met God.
In Zijn naam, gemeente, is er een blijde boodschap. In Zijn naam is er evangelieprediking. Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem (2 Kor.5:21). Hoort u het? Alleen in Hem is er de weg terug naar het hart van God.
Daarom, je moet Jezus ook niet verzelfstandigen. Dat doen mensen wel eens. Als het Jezus maar is… Dan zeg ik: Wat is het doel van het werk van Jezus? Dat Hij tot de Vader terugbrengt! Dat u weer geborgen bent in het hart van God de Vader, om Jezus’ wil.
Zullen we werkelijk gelukkig, zullen we werkelijk welgelukzalig zijn, dan moet u bij deze ene Heere en Koning zijn. Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Bent u verloren? Ben jij het? Hij is gekomen om zulke mensen te zoeken en om zulke mensen zalig te maken.
Bij ‘zaligheid’ denken we nogal eens aan wat Gods kinderen ontvangen in het eeuwige leven. ‘De eeuwige zaligheid’, zeggen we dan. Dat hoort er wel bij, maar dat is niet alles. De zaligheid is er niet alleen na dit leven maar ook in dit leven. Er blijft dan een rust over voor het volk van God (Hebr.4:9). Je ziet die tekst wel eens in een rouwadvertentie staan. Daar maak ik geen aanmerkingen op, maar dan krijg je een beetje het idee van ‘nu is er de eeuwige rust’. Maar die is er hier al, in het strijdperk van dit leven. Ook nú is er de zaligheid.
Johannes zegt: Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt (Joh.17:3). Hoort u wel? Dit is het eeuwige leven: God en Christus te kennen. Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven (Joh.3:36). Alles in één naam!
Maria heeft het voorgezongen en wij zingen het nu na uit haar lofzang. We zingen uit de Lofzang van Maria het derde vers:
Hoe heilig is Zijn naam!
Laat volk bij volk te zaâm
Barmhartigheid verwachten;
Nu Hij de zaligheid,
Voor die Hem vreest, bereidt,
Door al de nageslachten.
De Zoon van God Die Jezus heet. Allereerst is hier sprake van een geschenk van God. In de tweede plaats is er sprake van:
2. Een getuigenis van het geloof
‘Waarom wordt de Zoon van God Jezus, dat is Zaligmaker, genoemd? Omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is.’
U kent het spreekwoord wel: Er zijn vele wegen die naar Rome leiden. Zo zijn er veel mensen in onze tijd van overtuigd - en vroeger ook wel, maar zeker ook in onze tijd - dat er vele wegen leiden naar de ene God. Boeddha is zo’n weg, bijvoorbeeld. Of Mohammed is zo’n weg; de profeet die in het middelpunt van de belangstelling staat. New Age heeft misschien zijn nieuwe tijd een beetje gehad, maar die past ook in dat rijtje. En Jezus is ook een weg. Jezus, één van de velen… In onze mondiale tijd, in onze wereldwijde tijd, in dit tijdsgewricht met zoveel andere godsdiensten, is het toch niet vol te houden dat Jezus de enige weg is?
En als u luistert aan de deur van uw hart, en van jouw hart, meisje, jongen, is daar soms ook niet de gedachte dat het misschien toch ook nog wel anders zou kunnen? Dat er ook nog wel andere verlossingswegen zouden zijn dan die ene weg?
Als ik dan zeg: ‘Daar moeten we ons tegen verzetten’, dan zeg ik te weinig. Daar moeten we ons wel tegen verzetten, maar hoe kun je je daar nu tegen verzetten? En dan kom ik terug op wat ik zo-even zei, die twee woorden: ‘Ik geloof…’ Dat is de enige weg. Ik wil dat ook graag bijbels onderbouwen.
De Heere Jezus is in gesprek met Zijn jongeren. De kinderen weten dat ook wel. En dan gaat de Heere Jezus zo eens vragen: ‘Wat vinden jullie van Mij? Wie zegt gij dat Ik, de Zoon des mensen, ben?’ Het klinkt misschien wat subtiel, maar de Heere Jezus zegt niet: ‘Wat vinden jullie nu van Mijn leer? Wat vinden jullie nu van de godsdienst die Ik propageer, van de ideeën waarmee Ik kom?’ Nee, Hij zegt: ‘Wat vind je nu van Míj? Wat dunkt u van de Christus?’ Dat is ook bepalend in de wereld van vandaag.
En dan is maar één antwoord goed. En Gode zij dank, Petrus heeft het antwoord gegeven, mede ook namens de anderen, toen hij zei: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God (Matth.16:16). Toen heeft Jezus gezegd: ‘Petrus, dat heb je niet van jezelf. Dat is nu het werk van Mijn Vader Die in de hemelen is.’
Dat antwoord van Petrus is heel exclusief. Dat sluit andere mogelijkheden uit. Hij is het, en Hij is het alléén. Als er één ding duidelijk is vanuit de eigen woorden van de Heere Jezus, dan is het wel dat Hij de enige Weg is tot de Vader. Zo heeft Hij het ook gezegd: Ik ben de Weg. (…) Niemand komt tot de Vader dan door Mij (Joh.14:6).
Elke andere weg is een dwaalweg en elke andere leer is een dwaalleer. Wie probeert buiten Jezus om zalig te worden, die zal eindigen in de dood. Als u probeert om uw hoop op de zaligheid buiten Hem te stellen, dan zult u bedrogen uitkomen.
Petrus heeft die belijdenis afgelegd. Later is hij er zelf ook op teruggekomen, toen hij aan het preken was. Toen was de Heere Jezus, zijn Heere en Koning, opgenomen in heerlijkheid. En dan staat Petrus te preken en zegt hij: De zaligheid is in geen ander; want er is ook onder de hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welke wij moeten zalig worden (Hand.4:12).
Hoort u? Daar hebt u weer dat exclusieve. Je kunt in advertenties lezen over exclusieve kleding; die kun je alleen in díe winkel kopen. Zo is deze naam ook exclusief. Zul je de zaligheid ontvangen? Dan zal het alleen in Hem zijn. Jezus alleen!
En hoe spreken we die woorden nu uit, gemeente? Want daar is een hoop aan gelegen. Hoe zeggen we dat nu: ‘Jezus alleen’? We spreken die woorden niet uit in een stukje zelfbewuste triomfantelijkheid, zo in de trant van: ‘Die anderen weten nergens van, nee, wíj weten het: Jezus alleen hoor!’ Als u het zo zou zeggen, dan kunt u maar beter niets zeggen. Hoe zeggen we het dan, als het goed is? We zeggen het in geloof!
Kijk, als wij zeggen: ‘Hij is de Enige, Hij alleen’, dan klinkt daar iets in door. Wat klinkt daar in door? De liefde naar de Heere Jezus toe, die klinkt in deze woorden door. ‘Heere, buiten U is er niemand die kan instaan voor mijn heil en voor mijn zaligheid.’ Dan mag ik Hem met heel mijn hart en met heel mijn ziel omhelzen: ‘Heere Jezus, U alleen!’ De kinderen denken het al: ‘U alleen, U loven wij…’ Ja, dat is het: ‘U alleen! U bent mijn Zaligmaker en buiten U is er niemand te vinden of te zoeken die de zaligheid kan aandragen.’ Dus daar spreekt de liefde uit tot de Heere Jezus.
Maar dat niet alleen. Het is net als bij de vervulling van de wet: liefde tot God, maar ook liefde tot de naaste. Als dus gezegd wordt: ‘Het is de Heere Jezus alleen’, dan klinkt daar ook de bewogenheid in door naar de naaste, naar de mens uit uw omgeving. Dan is er de liefde tot de mensen in deze wijde wereld.
Dan krijgt het ook zo’n bijzondere waarde als je de tekst uit Handelingen 4 nog een keer leest, waarin Petrus gezegd heeft dat die naam nu onder de hemel gegeven is. Er zijn mensen, ook hier in de gemeente, die de halve wereld zijn afgereisd. Wat hebben ze al niet gezien! Maar waar ze ook geweest zijn, altijd waren ze onder de hemel en altijd was er die spraak van de prediking van Petrus. Ook hier geldt die ene naam, want die is onder de hemel, onder de mensenkinderen gegeven. Onder de hemel, dat wil zeggen: wereldwijd.
Dat geeft ook de rijkdom aan van het evangelie. Want nu hoef je tegen niemand te zeggen: ‘Ja, u snapt natuurlijk wel, ú valt daarbuiten.’ Nee, daar zijn geen mensen dan alleen onder de hemel. Dus waar je ook komt, die ene naam wordt tot gelding gebracht. Die naam wordt verkondigd onder alle volken, talen, natiën, waar dan ook en hoe dan ook. Waar deze naam verkondigd wordt, daar wonen mensen. En deze naam wordt verkondigd opdat die zal worden aangeroepen tot heil en tot zaligheid.
Dat vindt ook vandaag plaats, hier, in uw leven, in jouw leven. God komt met deze naam aan ons hart.
Wat is het dan ingrijpend, als je let op de hoorders van het evangelie en je moet met Jesaja zeggen: Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wie is de arm van de Heere geopenbaard? (Jes.53:1) Laten we dicht bij huis blijven. Hoe velen keren zich niet geërgerd af als gezegd wordt dat de zaligheid in Jezus alleen is?
We zijn er niet voor in, voor de genade. Want waar genade gepreekt wordt, daar wordt u radicaal aan de kant gezet. En in het woordje radicaal zit het woordje radix. Dat betekent: wortel, tot in de wortel van je bestaan. Dat er nu niets van ons is dat in aanmerking genomen wordt, daar komen we tegenop. Om nu álles uit handen te geven… Je mag toch wel íets overhouden?
Weet u wat Kohlbrugge in dat verband gezegd heeft? ‘Toen we heiligen waren (daar bedoelt hij mee: toen we in het paradijs leefden), zijn we zondaren geworden. En nu we zondaren zijn, nu willen we heiligen genoemd worden.’ Toen we heiligen waren, zijn we zondaren geworden. En nu we zondaar zijn, zeggen we: ‘Ja, maar zo erg is het met ons niet. Denk je dat er helemaal niks van ons in aanmerking komt?’
Zal genade triomferen, dan is dat de dood voor al je werken, voor ál je werken. En nog een keer: wie wil daar nu aan? Wie buigt daar het hoofd bij en wie geeft zich daar aan over? Niemand van zichzelf.
De Joden hebben dat uitgewerkt in hun leven, ten tijde van de Heere Jezus: ‘Kruis Hem, kruis Hem, weg met zo één!’ In bloeddorst hebben ze het geroepen. En de Grieken, de mensen van de wetenschap, die konden er ook niet mee overweg. Alleen het kruis van Christus… Je ziet ze zitten in je gedachten, en ze schudden meewarig hun hoofd en zeggen: ‘Nee, dat is onbestaanbaar. Zou er nu zaligheid zijn door iemand die aan het kruis gestorven is en opgestaan is uit de doden? De dwaasheid gekroond!’
En nu met die twee begrippen van Jood en van Griek, naar ons eigen hart en ons eigen leven. Is het daar principieel anders? Dan sta je voor de vraag: wie kan dan zalig worden? Als we nu allemaal dwars liggen…
Gemeente, heel menselijk gezegd: daar heeft God in voorzien, door het werk van Zijn Heilige Geest. Want als we dan zeggen: ‘Het is onmogelijk om zalig te worden’, dan komt de Heere om te zeggen: ‘Ja, maar denk nu niet gering van de kracht van Mijn Heilige Geest, Die het uit Jezus neemt en het u verkondigt. Die het aan mensen leert om echt te geloven dat er buiten Jezus Christus geen heil en geen leven te vinden is, maar dat er alleen een eeuwig zielsverderf overblijft.’
Zo zijn we ook vandaag samen, in de verwachting dat God Zijn Woord vervult. Meisjes en jongens, je kunt misschien geërgerd onder het Woord zitten, of van: ‘Nou ja, het moet van thuis.’ Dat je zegt: ‘Maar ik, ik niet hoor!’ En nu zegt God: ‘Maar Ik wel!’ Paulus was ook zo iemand: ‘Ik niet!’ Hij deed het zélf. Maar als God hem tegenkomt, als Jezus hem ontmoet, dan is het gebeurd.
Gemeente, God overwint zondaren met de kracht van Zijn genade. En dan gebeurt het. Dan belijdt een mens schuld. Dan sla je je niet meer op de borst, of het zou moeten zijn zoals de tollenaar het gedaan heeft, toen hij zei: ‘O God, wees mij de zondaar genadig.’ Kijk, daar heb je die twee elementen: het belijden van de zonden en het roepen om Gods genade. Houd het daarbij, en vraag of de Heilige Geest het zo wil uitdiepen, ook in uw leven.
De Heere komt ook vandaag in de schuld van ons leven, om genade te laten prediken. Daar is de Heere mee bezig, vooral als het Woord bediend wordt, als Hij aandrang uitoefent op ons hart. Hij vraagt: ‘Hoe lang sta je Mij nu al tegen, meisje, jongen?’ Je hebt wel eens gevoeld en gemerkt dat de Heere klopt op de deur van je hart. Er zijn ook wel dingen gepasseerd in je leven, waarbij je zei: ‘Nou, het had niet zoveel gescheeld.’ En dan? Roepstemmen van de hemel, zeggen we dan. En terecht. Maar de Heere stuurt die roepstemmen opdat we het voor Hem zouden verliezen, opdat we het op zouden geven voor Zijn aangezicht.
Weet je nu een betere plaats dan de plaats met de Heere, om voor God te leven? Zeker, je gaat tegen de stroom in. Je krijgt de wind tegen. Jezus heeft niet gezegd: ‘Als je achter Mij komt, dan heb je het zo makkelijk. Dan is alles in de luwte. Dan zijn er geen zorgen meer.’ Nee, Jezus zegt: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf, en neme zijn kruis op, en volge Mij (Matth.16:24).
Maar als de drang van het hart is om met God verzoend te zijn, dan zeggen we: ‘Ik moet Hem vinden, Die gekomen is om zondaren zalig te maken. Of ik moet voor altijd omkomen en verloren gaan.’
En hoe verloren liggen we dan, gemeente? Toen je gedoopt werd, is het ook over jouw leven uitgezegd: kind van de toorn. Dan kán het van ons uit niet. Tenzij… Tenzij iemand wederom geboren wordt. Tenzij we voor God mogen leven, vanuit Zijn genade.
Dan ben je afgeschreven tot op het bot, tot in het binnenste van je bestaan. Maar dan het wonder: God heeft aan Zijn genade gedacht. God heeft die genade als het ware vlees en bloed laten worden in de Heere Jezus Christus. Hij zal Zijn volk zalig maken. Waarvan? Van hun zonden. Van álle zonden maakt Hij vrij.
In de engte van het leven is Hij de Ruimtemaker. En dat niet als een eenmalig gebeuren, maar als een doorgaande aangelegenheid, als de praktijk van elke dag. Hij doet mij in de ruimte gaan! Of zoals Psalm 149 het zingt. Wij doen dat ook, uit het tweede vers:
Laat d’ ijverige tempelreien
Op fluiten ‘s Hoogsten naam verbreien;
Hun psalmgezangen vrolijk paren,
Met trommelen en snaren;
Nu God met lust Zijn ogen slaat
Op Jakobs uitverkoren zaad;
Zachtmoedigen Zijn gunst betoont,
En hen met heil bekroont.
De Zoon van God, Die Jezus heet. Er is allereerst sprake van een geschenk van God, vervolgens van een getuigenis van het geloof, en in de derde plaats van:
3. Een overwinning van de dwaling
We lezen in vraag en antwoord 30: ‘Geloven dan die ook aan de enige Zaligmaker Jezus, die hun zaligheid en welvaart bij de heiligen, bij zichzelf of ergens anders zoeken? Neen zij; maar zij verloochenen met de daad de enige Zaligmaker Jezus, ofschoon (dat wil zeggen: hoewel) zij met de mond in Hem roemen; want van tweeën één: óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, óf die deze Zaligmaker met waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, dat tot hun zaligheid van node is.’
Gemeente, bij deze vraag en dit antwoord gaan onze gedachten al gauw uit in de richting van de Rooms-katholieke kerk. Die leert immers dat werken van heiligen en van de gelovigen zelf nog gevoegd moeten worden bij het volbrachte werk van de Heere Jezus Christus. Je kunt niet zeggen dat ze de Heere Jezus als Zaligmaker niet erkennen, niet belijden, maar naar ons taalgebruik zetten ze er nog een woordje voor: een hélpende Zaligmaker. Dat zeggen we in het dagelijks leven tegen elkaar: ‘Ik help je wel even.’ Dus Jezus doet wat, maar de mens zelf doet ook wat.
Als we ons van die gedachte afkeren, dan zijn we er nog niet. We steken de hand in eigen boezem, want dit woord is een woord ook voor ons, om onszelf kritisch te onderzoeken om te kijken in hoeverre die Rooms-katholieke zuurdesem ook nog in ons denken te achterhalen is.
Want bedenk het: het gaat hier ten diepste om mensen in de kerk. Mensen die misschien wel een ernstige indruk maken en ze doen dat met een getuigenis van hun mond. Het staat hier ook: mensen die met de mond in Hem roemen. Ze roemen de bijzondere betekenis van de Zaligmaker en hebben hun mond vol van de Heere Jezus. Ze roemen Hem met de mond, maar de Heere zegt: ‘Ik kijk naar het hart.’
De kinderen weten het: Kaïn en Abel gingen allebei offeren. De Heere wees Kaïn en zijn offer af en Abel en zijn offer nam Hij aan. Ze deden allebei hetzelfde, maar de Heere zegt: ‘Ik kijk dieper, Ik kijk tot in je hart.’
Nou, dat is hier ook het geval. Is het nu alleen met de mond of is het ook met het hart? De mond vol hebben over de Heere Jezus, dat wil nog niet zeggen dat het léven en het hárt van deze mensen ook van Hem vervuld is. Het kan blijken dat de zaligheid ook nog van zoveel andere dingen of mensen wordt verwacht. Dat de zaligheid ook een stukje wordt verwacht van jezelf.
Er kwam een keer iemand bij de Heere Jezus. Die ging eigenlijk ook in dit spoor, toen hij zei: ‘Goede Meester, wat moet ik voor goeds doen, opdat ik het eeuwige leven zal hebben?’ Daar hebt u het: wat moet ík voor goeds doen? De man besefte eigenlijk niet dat hij zichzelf tegensprak, want hij gebruikt in één van de evangeliën het woordje ‘beërven’. Wat doet u voor een erfenis? Niets! Een erfenis valt je in de schoot, want daar heb je niet voor gewerkt. Dus hij is eigenlijk met zichzelf in tegenspraak. Maar we begrijpen zijn gedachte. Wat moet ík nu voor goeds doen, opdat ik het eeuwige leven zal beërven?
Er zijn altijd weer mensen die op hun eigengerechtigheid vertrouwen en die hún gedachten stellen boven de gedachten van God in Zijn evangelie. Mensen die zich niet gewonnen geven aan de genade van God alleen. Ziet u wel, die gedachte van het Rooms-katholicisme over helpende genade zit om het hoekje van de deur van ons eigen hart. Het luistert zo nauw!
Gemeente, laten we het zo zeggen: u wilt best zalig worden. Hoe? Als een goede - ja, welk woordje zou daar nu achter komen…? - als een goede zondaar. Zalig worden als een goede zondaar… Zéker een zondaar. Dan zeg je: ‘Ja, er is schuld en zonde in mijn leven.’ Maar… een góede zondaar. ‘Ik heb ook nog wel dit en daar is nu ook nog wel dat.’ Zó zouden we zalig willen worden.
Maar het Woord laat ons horen: probeer niets goeds te zoeken in jezelf, want het is er niet. Het evangelie zegt: het hóeft ook niet. In deze zin: u bent nooit te slecht voor de Heere Jezus. Dat wil de duivel u wel wijs maken. U zit misschien ook wel met die gedachte: Als ik nu dít niet gedaan had of als er nu dát niet was in mijn leven, dan zou er nog hoop zijn…
We moeten niet zeggen: ‘Leef maar raak.’ Maar hóe uw leven ook geweest is, hoe laag u ook gezakt bent en hoe ver u ook afgedwaald bent, u bent nooit te slecht. Je kunt wel te goed zijn voor Hem, in eigen oog, maar nooit te slecht. Hij stelt ook geen voorwaarden: u moet eerst dit of u moet eerst dat. Hij doet alles! Hij is een volkomen Zaligmaker.
En zo vindt het geloof in de Heere Jezus álles. Gods kinderen mogen in Hem alles hebben. Voor vandaag en voor morgen en tot in alle eeuwigheid. In Hem is er verzoening van de schuld. Er is er maar Eén, gemeente, Die Zijn bloed gestort heeft. Dat bent u niet en dat zijn wij samen niet. Dat kúnnen wij ook niet, maar Hij heeft het gedaan. Hij alleen!
Er was een jongen van een jaar of 17. Hij kwam bij zijn dominee, opgejaagd als hij was, want het was niet goed in zijn leven. Hij zei: ‘Dominee, wat moet ik toch doen?’ De dominee zei: ‘Mijn beste jongen, jij kúnt niets meer doen.’ ‘Kan ik niks meer doen?’ ‘Nee’, zei de dominee, ‘alles ís gedaan!’ En zo wees hij de jongen op het volbrachte werk van de Heere Jezus Christus.
Het is alles of niks, gemeente. Zo stelt de catechismus het ook: óf Jezus is een volkomen Zaligmaker óf Hij is het niet. Eén van de twee. Als Hij alles voor je is, dan zing je met Asaf mee: ‘Wie heb ik nevens U omhoog? Heere, U bent het één en het al.’ Dan is het echt alles of niks.
Al zou heel de wereld u gelukkig prijzen, al zou iedereen zeggen: ‘Nee maar, dát is nog eens een leven’, als het Jezus niet is, dan mag het misschien indrukwekkend lijken, dan mogen mensen misschien voor u buigen, maar dan hebt u uiteindelijk niks. Een kind van God kan alleen maar echt gelukkig zijn met Jezus. Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.
Het geloof belijdt: ‘Heere, ik ben nóóit zonder zonde.’ Zo leren we het, door de opvoeding van de Heilige Geest, van Hem te verwachten. Wast op in de genade en kennis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus (2 Petr.3:18). Dan wordt het wonder al groter, dat Hij nu woning wil maken in het hart van zo iemand als u bent.
Bent u dan rijk? Ja, rijk in Hem en rijk in Gods genade. De bruid in het Hooglied heeft het gezegd: Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste; ja, zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem! (Hoogl.5:16)
Amen.
Slotzang: Lofzang van Simeon: 2
Een licht, zo groot, zo schoon,
Gedaald van ‘s hemels troon,
Straalt volk bij volk in d’ ogen;
Terwijl ‘t het blind gezicht
Van ‘t heidendom verlicht,
En Isrel zal verhogen.
De Zoon van God Die Jezus heet
1. Een geschenk van God
2. Een getuigenis van het geloof
3. Een overwinning van de dwaling
Gespreksvragen Heidelbergse Catechismus (=HC)
Je kunt enkele of alle vragen nemen als uitgangspunt om de preek te overdenken of te bespreken.
1. Wat is de link van Zondag 11 met Zondag 1?
2. Over Jezus preken, is afdalen in de diepte. Wat betekent dat?
3. Waarom moet je Jezus niet verzelfstandigen?
4. Wanneer begint de eeuwige zaligheid? Toon dit aan uit de Bijbel.
5. De Heere Jezus vraagt niet: wat vinden jullie van Mijn leer, maar: wat vinden jullie van Mij. Waarom is dit een belangrijke vraag?
6. Lees Mattheüs 16:16. Waarom is het antwoord van Petrus heel exclusief?
7. Hoe dachten Joden en Grieken over Jezus? Is het in jouw hart principieel anders?
8. Wat gebeurt er als God zondaren overwint met de kracht van Zijn genade?
9. Wat zijn roepstemmen? Waarom zijn er roepstemmen? Herken je roepstemmen in je eigen leven en wat betekenen ze voor jou?
10. In de engte van het leven is Hij (=de Heere Jezus) de Ruimtemaker. Licht dat eens toe.
11. De Rooms-Katholieke kerk leert een helpende Zaligmaker. Wat betekent dat? Ook in de Bijbel komt de gedachte van een helpende Zaligmaker voor. Bij wie? Komt deze gedachte ook voor bij Gereformeerde christenen? En bij jou?
12. Je kunt wel te goed zijn voor de Heere Jezus, maar nooit te slecht. Hoe kan dit troost geven?
Voor de kinderen.
a. In de preek werden drie voorbeelden uit de Bijbel genoemd van mensen die zichzelf belangrijk vonden. b. Wie waren dat? Je kunt ze in de Bijbel opzoeken: Genesis 11:1-11, Daniël 4:30 en Lukas 2:1.
Zijn er nu ook nog mensen die zichzelf belangrijk vinden?
c. Hoe kom jij aan je naam? Waar komt de naam ‘Jezus’ vandaan en wat betekent deze naam? Lukas 1:31.
d. Wat betekenen de namen ‘Absalom’ en ‘Judas’? Hun ouders hebben deze namen gegeven en hoopten dat hun zoon zo zou leven. Deden Absalom en Judas dat ook?
e. We hebben allemaal een verschillende naam, toch hebben alle mensen en kinderen één naam die ze allemaal dragen. Welke naam is dat? Weet je ook wat die naam betekent?
f. Waarom past Psalm 75:1 goed bij de preek?
Psalm 75:1
U alleen, U loven wij;
Ja, wij loven U, o Heer’!
Want Uw Naam, zo rijk van eer,
Is tot onze vreugd nabij;
Dies vertelt men, in ons land,
Al de wond’ren Uwer hand.
Vraag aan je papa of mama als je er niet uitkomt.