Ds. D. Rietdijk - Zondag 15
Onderwerp
Delen & Download
Download preekLeespreek tekst
Zingen : | Psalm 3: 1 | |
Lezen : | Jesaja 53 | |
Zingen : | Psalm 69: 3, 5, 12 | |
Zingen : | Psalm 31: 11, 12 | |
Zingen : | Psalm 22: 12 |
Gemeente, in deze dienst willen wij met elkaar de vijftiende zondagsafdeling van onze Heidelbergse Catechismus overdenken. Daar lezen wij:
Vraag 37: Wat verstaat gij door het woordeken ‘geleden’?
Antwoord: Dat Hij aan lichaam en ziel de ganse tijd Zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens, de toorn Gods tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht gedragen heeft, opdat Hij met Zijn lijden, als met het enige zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste, en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierf.
Vraag 38: Waarom heeft Hij onder de rechter Pontius Pilatus geleden?
Antwoord: Opdat Hij, onschuldig onder de wereldlijke rechter veroordeeld zijnde, ons daarmede van het strenge oordeel Gods, dat over ons gaan zou, bevrijdde.
Vraag 39: Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan of Hij met een andere dood gestorven ware?
Antwoord: Ja het; want daardoor ben ik zeker dat Hij de vervloeking die op mij lag, op Zich geladen heeft; dewijl de dood des kruises van God vervloekt was.
Gemeente, in deze dienst gaan wij luisteren naar: Christus, Die als het Lam van God lijdt onder de zonde van de wereld.
En dan gaan wij drie dingen horen:
1. Het lijden is plaatsbekledend als Borg
2. Het lijden is bevrijdend van het oordeel
3. Het lijden is verlossend van de vloek
1. Het lijden is plaatsbekledend als Borg
Gemeente, wij leven in een ontzaglijke wereld. In de tijd waarin wij leven zijn er verschrikkelijke dingen gebeurd. Daarin zijn twee ontzaglijke wereldoorlogen geweest. Daarin is de gesel geweest van het nationaalsocialisme met de verschrikkelijke, onmenselijke concentratiekampen en alles wat daarin gebeurd is met het joodse volk. Hoeveel oorlogen zijn er na de Tweede Wereldoorlog nog niet geweest? In Vietnam, in Libanon, de Golfoorlog en nog zoveel meer. Ontzaglijke dingen, die onze wereld in opschudding hebben gebracht.
Er zijn ook zoveel boze dingen in ons land. Het kwaad schrijdt er voort. Als je terugkijkt naar dertig, naar twintig en naar tien jaar geleden, dan zie je het kwaad steeds verder voortschrijden. We zijn al zover dat wat in de oorlog als een misdaad werd beschouwd, het doden van het ongeboren leven en het doden van het oud geworden leven, nu gewoon ‘goed’ is geworden. We zijn er inmiddels al zo’n beetje aan gewend.
Op kleine schaal zijn er ook ontzettende dingen: de ontwrichting van huwelijken, verbroken huwelijken, gezagsondermijning op allerlei terreinen.
We zien een wereld waarvan we met recht kunnen zeggen dat zij in het boze ligt.
Dat is niet nieuw. Als de apostel Paulus zijn brief aan de Romeinen schrijft - en hij heeft veel van de wereld gezien - dan schrijft hij in Romeinen 8 vers 18 over het lijden van deze tegenwoordige tijd. ‘De tegenwoordige tijd’ wil zeggen: de tijd tussen de hemelvaart en de wederkomst van de Heere Jezus. In die tegenwoordige tijd is er zoveel lijden. Hij zegt dat deze wereld ‘der ijdelheid onderworpen is’, dat deze wereld dienstbaar is aan de verderfenis.
Als Paulus het lijden van deze tegenwoordige tijd ziet en de dienstbaarheid aan de verderfenis en de worsteling van de wereld die in het boze ligt, dan noemt hij dat een ‘barensnood’. Want als de apostel spreekt van al die ontzaglijke dingen die er zijn in de wereld waarin wij leven, dan ziet hij toch een perspectief. Dan ziet hij toch een toekomst. Dan zegt hij: ‘Het lijden van deze tegenwoordige tijd weegt niet op tegen de heerlijkheid die aan ons zal geopenbaard worden.’
Je zult zeggen: ‘Paulus, hoe kun je zeggen dat deze wereld, die de dienstbaarheid der verderfenis onderworpen is, die der ijdelheid onderworpen is, die in barensnood is, nog toekomst heeft?’ Dan zegt Paulus: ‘Ja, dat kan.’ Want in deze wereld heeft een kruis gestaan, het kruis van Christus. En nu gaat het lijden van deze Gekruisigde, van de Heere Jezus Christus, boven al het lijden uit dat in de tijd, in de wereld te zien is. Christus heeft voor Zijn kerk, voor de kinderen van Zijn Vader, de heerlijkheid verworven; de heerlijkheid die aanstaande is.
Als Paulus de heerlijkheid ziet, die Jezus door het kruis, door dat geweldige, door dat bittere lijden verworven heeft, dan zegt hij: ‘Die worsteling van deze wereld, dat lijden dat er is, die dienstbaarheid der verderfenis waaraan zij onderworpen is, die weegt niet op tegen de geweldige heerlijkheid in het koninkrijk van mijn Vader, die weggelegd is voor de kinderen van mijn Vader en waar deze wereld in haar barensnood op wacht.’
Daarom kan Paulus al de dingen die vandaag aan de dag te zien zijn ‘een barensnood’ noemen, omdat hij een nieuwe schepping verwacht en een nieuw leven en een heerlijkheid die aanstaande is, waarin de kinderen Gods eeuwig zullen leven.
Dat is gekocht.
Dat ligt vast.
Over dat kopen en dat vastliggen van die heerlijkheid die aanstaande is, gaat het in deze dienst, als wij het gaan hebben over het lijden van de Heere Jezus onder Pontius Pilatus en over het feit dat Hij gekruisigd is.
Als wij de Twaalf Artikelen lezen, zien wij dat er van de geboorte van de Heere Jezus ineens overgesprongen wordt op het lijden. U leest in het derde artikel over de ontvangenis en geboorte uit de maagd Maria en dan wordt onmiddellijk in het vierde artikel van onze Twaalf Artikelen het lijden en sterven van de Heere Jezus genoemd. Kerstfeest en Goede Vrijdag worden als het ware in de Twaalf Artikelen aan elkaar gekoppeld.
Dan zou je kunnen vragen: ‘Heeft dan het leven van de Heere Jezus geen betekenis voor het geloof? Is daar dan niet iets over te belijden? De evangelisten hebben in hun evangeliën toch over het leven, het spreken en het werken van de Heere Jezus breeduit gesproken?’
Dat is ook zo. Er valt ook vrucht te plukken van het leven van de Heere Jezus. Alleen, de Twaalf Artikelen beperken zich tot de hoofdpunten. Ze haasten zich van het begin van Jezus’ leven naar het einde van Zijn leven.
Het leven van de Heere is de opstellers van de catechismus niet ontgaan. Als u op de vraagstelling let, dan staat er zo heel wonderlijk:
Wat verstaat gij door dat woordeken ‘geleden’?
De onderwijzers hebben als het ware willen zeggen: Het is maar een heel klein woordje: geleden. Je hebt het zo gezegd. Maar wat omvat dat geweldig veel! Daar zit alles in wat nodig is. Dat omvat alles waardoor een zondaar zalig kan worden.
Ze gaan in op het nut en op de vrucht voor het geloof. Als u dan die zin gaat lezen, die ene zin waarmee onze onderwijzers beginnen om antwoord te geven op de vraag wat dat woordje ‘geleden’ omvat, dan ziet u dat zij zeggen:
‘Dat Hij geleden heeft aan lichaam en ziel, de ganse tijd Zijns levens op de aarde…’
Dus al getuigen onze Twaalf Artikelen niet over het leven van Jezus, onze catechismus doet dat wel. De catechismus ziet heel Zijn leven in het licht van het lijden en van het sterven.
‘Dat Hij geleden heeft aan lichaam en ziel, de ganse tijd Zijns levens op de aarde…’
Dat sluit eigenlijk aan op het avondmaalsformulier. Christus heeft van het begin tot het einde van Zijn leven op de aarde de toorn van God gedragen. Het is begonnen bij het begin, bij de menswording. Bij de geboorte van de Heere Jezus begint dat lijden al. Het begint al in Bethlehem, met de nederige geboorte uit een armelijke maagd, in een stal, gelegd in een kribbe, in doeken gewonden.
Daar begint het lijden eigenlijk mee, dat Gods eniggeboren Zoon, de eeuwige Zoon van de Vader, Die met heerlijkheid en met het licht bekleed was in de hemel, neerkomt op de aarde en dat Hij onze menselijke natuur in al zijn zwakheid, zijn kleinheid, in zijn geschondenheid door de zonde, aanneemt. Daar begint het lijden mee, met Zijn nederige geboorte.
U kunt daarbij onmiddellijk denken aan de besnijdenis ten achtsten dage. Toen Hij besneden is heeft het eerste bloed gevloeid, het borgtochtelijke bloed van de Heere Jezus Christus.
U kunt denken aan Herodes, die de kindermoord te Bethlehem pleegde om daarmee de geboren Koning der joden uit het huis van David weg te doen van de aarde. Dat is lijden geweest, want ze moesten vluchten naar Egypte en ze zijn daar gebleven tot de dood van Herodes.
Hij heeft gewoond in Nazareth, dat dorpje in Galilea, waar ze Hem de synagoge en de stad uitgeworpen hebben en waar ze Hem van de steilte van de berg hebben willen afwerpen.
Hij heeft daar dertig jaar geleefd, eenvoudig bij Maria en Jozef. Hij heeft wellicht ook bij Jozef gewerkt en hem geholpen in zijn werk, zoals verondersteld wordt door de traditie en door aanleidingen die de Schrift daarvoor geeft.
En toch, al kun je al die dingen opsommen en nog meer noemen - denk maar aan de lelijke woorden die de farizeeën tot Hem gezegd hebben en over Hem gezegd hebben, wat ook lijden is geweest - toch is dat niet alles wat Hij geleden heeft tijdens Zijn leven.
Hij heeft meer geleden. Wat dan?
Wij spreken wel eens van milieuverontreiniging. Dan denk je aan fabrieksschoorstenen met een uitstoot van allerlei giftige dampen. U kunt denken aan autogassen die het milieu verontreinigen en de atmosfeer vergiftigen. De wereld wordt ook in dat opzicht ontredderd, verziekt en vervuild.
Maar de wereld is niet alleen verontreinigd door de uitstoot van fabrieksschoorstenen, door autogassen en nog een hoop zaken, maar de wereld is ook verontreinigd door de walm van de zonde en de walm van de ongerechtigheid.
De wereld is verontreinigd door de zonde. Daardoor is de wereld vergiftigd. Daar zijn wij aan gewend. Wij leven erin. Wij zijn als mensen uit Adams geslacht in ons element als we in de zonde leven. De sfeer van heiligheid en een omgeving van zondeloosheid ligt ons niet. Wij zijn mensen die gewend zijn aan die vergiftigde sfeer.
Maar nu komt de Zoon van de Vader met Zijn reine ziel naar de aarde. Hij is de eerste Beelddrager van God na Adam op deze aarde. Hij komt in die vergiftigde atmosfeer van de zonde. Die damp heeft Hij ingeademd en die heeft Hij in moeten zuigen. De walm van de zonde. Hij stond voortdurend oog in oog met de macht van de zonde. Dat heeft heel de tijd van Zijn leven geduurd.
Dan had Hij te maken met een overspelige vrouw, dan weer met een eigengerechtigde farizeeër of Hij had te maken met een tollenaar met zijn geldgierigheid en gaat u zo maar door. Zo heeft Jezus geleefd in de walm van de zonde en van de ongerechtigheid. Dat is voor Hem lijden geweest. Lijden, dag in, dag uit, wat wij niet kunnen doorzien.
En dan in het bijzonder, zegt onze catechismus, aan het einde van Zijn leven. In die laatste dagen komt het gruwelijkste lijden in Zijn leven.
Nu zit Hij heel rustig met Zijn discipelen in de paaszaal en Hij reikt brood en beker uit. Maar aanstonds in Gethsémané, waar ze zingend naartoe gaan, steken de golven op van de toorn van God, die op Hem afkomen. In die hof heeft Hij bloedzweet gezweet. Zijn bloedzweet drupte op de aarde. De storm van Gods oordeel komt op Hem af. De schaduw van het kruis is elke dag bij Hem geweest. Maar nu, aan het einde van Zijn leven, in die laatste nacht en die laatste dag, komt dat in zijn volle werkelijkheid op Hem af. Dan komt die geweldige worsteling van Gethsémané en dan Gabbatha en tenslotte Golgotha. Dan gaan de golven van de toorn van God over Hem heen.
Denkt u aan dat kruis, aan die laatste uren van Zijn leven. Daar heeft Hij het uitgeschreeuwd, toen God Zijn hand voor de zon hield, zodat het licht van de zon verduisterd werd voor Zijn Zoon: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Matth.27:46) Toen heeft Hij de adem van de hel langs Zich voelen gaan. Toen ging het vuur van de hemel, van de toorn van God, op Christus aan. Dat is het, wat Hij geleden heeft: de toorn van God tegen de zonde.
Gemeente, de toorn van God is een verschrikkelijke toorn. God is te heilig, te rein van ogen dat Hij het kwade kan aanschouwen. De toorn van God is dat de heilige God de onheiligheid treft. Dat is op Golgotha gebeurd, zoals dat ook gebeurde toen de tabernakel in gebruik genomen werd en de zonen van Aäron, Nadab en Abihu, het altaar hadden toegericht. Toen is van de hemel dat vuur gekomen. En dat heeft niet die twee priesterzonen getroffen, maar dat trof dat offer, dat op het altaar was toegericht. Dat ging voorbij aan de priesters, maar dat trof het offer. Maar hier is een Priester Die Zichzelf heeft geofferd. De toorn van God heeft Hij gedragen.
Het is tegenwoordig niet in om over de toorn van God te spreken. Daar wil de mens in deze wereld niet van horen, want God is liefde en God is de God die meelijdt met de lijdenden. Die God kan dus niet toornen, maar die lijdt mee met de mens die lijdt. Ze werken samen, God en mens, als twee partners die in een verbond samenwerken en waarbij de één meelijdt met de ander.
God is liefde. Houd dat vast! Dat is waar! Daar hebben ze gelijk in. God is liefde; dat is zeker waar. Maar denkt u er ook aan dat waar liefde vertrapt wordt, liefde kan toornen zoals iemand zonder liefde dat niet kan? Vertreden liefde toornt het scherpst. Er is tegen de God van liefde gezondigd, Die de mens maakte naar Zijn beeld, Die de mens voorzag van alles wat de mens nodig had en Die de mens nog elke dag van zijn leven voorziet van alles wat hij behoeft. Die liefde is vertrapt en vertreden. Daar wordt geen rekening mee gehouden. Dat wordt niet gezien en niet geduld. Met God houden we geen rekening en met Zijn liefde rekenen we ook niet.
Velen redeneren dat het met dit leven wel afgelopen zal zijn en dat met dit leven alles voorbij zal zijn. We moeten er hier het beste van proberen te maken. Het heil is voor hier en nu.
Maar dat is ontzaglijk, gemeente. Want de toorn van God, dat is de gekrenkte liefde van de Heilige, komt op ons af. Op u en op mij. Tenzij we een Borg hebben. Tenzij we ervaren, net als de priesters bij dat altaar, dat wij niet getroffen worden, maar dat Hij getroffen wordt door dat vuur van de hemel. Tenzij wij een Borg hebben Die om onzentwil de toorn van God heeft gedragen. Anders zullen wij het moeten dragen.
Gekrenkte liefde…
Gemeente, nu gaat Hij toornen. Hij doet dat op Golgotha, over Zijn eigen lieve Zoon. Want dat God liefde is, dat blijkt wel volkomen daaruit, dat Hij het Liefste wat Hij had, Zijn eigen, eniggeboren Zoon, gegeven heeft. Om Hem te treffen met Zijn goddelijke toorn, die Hij over de zonde moest uitstorten. Dat is liefde!
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh.3:16).
Dat is de liefde van God, dat Hij die toorn heeft uitgestort op Zijn eniggeboren Zoon aan het kruis.
Let er op dat wat Christus gedragen heeft, de toorn van God is ‘tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht’.
Dat is niet een verzameling, een optelsom van allerlei zonden van een hoop mensen - laten we het zo eens even eenvoudig voorstellen - en dat de Heere Jezus die gedragen heeft. Nee, Hij moest de zonden van het menselijk geslacht dragen. Zou er één lid van dat menselijk geslacht zalig worden, dan moest de zonde van het menselijke geslacht gedragen worden. Anders kon God met dat menselijke geslacht niet meer van doen hebben.
Dus het is niet zo dat als de Heere Jezus één mens had om te zaligen - veronderstel dat nu eens even - dat Hij dan minder had hoeven te lijden dan Hij nu moest lijden. En als Hij alle mensen had moeten zaligen, had Hij niet méér hoeven te lijden dan Hij nu geleden heeft.
Hij moest de toorn van God tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht lijden. Zult u dat onthouden?
God heeft iets tegen ons geslacht, omdat ons geslacht zich van Hem heeft losgemaakt en losgerukt en Hem tot een leugenaar heeft gemaakt. Hij heeft wat af te rekenen met ons geslacht. Daarom, al moest er één mens gezaligd worden, dan had Hij niet minder hoeven te lijden. Al moesten alle mensen gezaligd worden, Hij had niet méér hoeven te lijden.
Het gaat er in deze Zondag van de catechismus niet om voor wíe, maar het gaat er om wát Hij geleden heeft. En dat is: de toorn van God tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht.
Let u op het woordje ‘gedragen’.
Er staat dus niet dat Hij dat nog zal dragen of dat Hij het nog draagt, maar: hééft gedragen. Dus het is volbracht. Het is voltooid. Het is ten einde. De laatste penning is opgebracht. Het is door Hem geroepen op het kruis van Golgotha: Het is volbracht! (Joh.19:30) Hij heeft het gedragen ten einde toe.
Omdat Hij de toorn van God tegen de zonde van het ganse menselijk geslacht gedragen heeft, daarom mag de prediking uitgaan tot alle creaturen. ‘Predik het evangelie’, zegt Jezus als afscheidsbevel aan Zijn discipelen, ‘aan alle creaturen. Gaat heen tot de einden van de aarde en predik dat evangelie aan alle creaturen!’ Daar mogen ze allemaal in delen, in de prediking van het evangelie van de zaligheid. Begrijpt u dat?
Het wil niet zeggen dat alle mensen zalig worden, want er zit geloof en bekering tussen. Daar zit het werk van Gods Heilige Geest tussen. Maar de prediking gaat uit. De prediker heeft de opdracht te prediken aan alle creaturen. Hij heeft de opdracht uit te gaan tot aan de einden van de aarde.
Dan gaat onze catechismus als het ware afsluiten en zegt:
‘Opdat Hij met Zijn lijden als met het enig zoenoffer ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierf.’
2. Het lijden is bevrijdend van het oordeel
Met Zijn lijden naar lichaam en ziel… Weet u het nog? Zijn ziel heeft geleden. Zijn ziel was bedroefd tot de dood toe. Ook Zijn lichaam heeft geleden. Met Zijn lijden heeft Hij onze ziel en ons lichaam van de eeuwige verdoemenis verlost, als met het enige zoenoffer.
Laat die woorden in gouden letters geschreven staan in uw catechismus: ‘Als met het enige zoenoffer.’ Dat wil zeggen: er is geen ander te vinden. Wat u ook God wilt aanbieden: een goede bekering, uw tranen, uw geloften die u de Heere brengt. ‘Als met het enige zoenoffer!’
Er is maar één zoenoffer dat voor God geldt en dat verzoening teweegbrengt. Dat is het offer van Zijn eigen geliefde Zoon, Die met één offerande volmaakt heeft degenen die geheiligd worden.
Met één offer!
In het oude verbond moest elke dag weer een nieuw offer geofferd worden en moesten de priesters elkaar opvolgen. Daaruit bleek de onvolkomenheid van al die offeranden van dieren. Maar hier staat: één zoenoffer in Jezus.
Nu gaat het erom of wij dat de catechismus mogen nazeggen en belijden, want het is een belijdenis: ‘Ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste.’
Als dat ‘enig zoenoffer’ in gouden letters daar zou mogen staan omdat het een offer is dat alleen geldt voor God, dan mogen we dat ‘eeuwige verdoemenis’ wel in zwarte letters schrijven, want dat is een ontzaglijk woord, dat we met beven moeten gebruiken.
‘Eeuwige verdoemenis’, dat wil zeggen: een eeuwig oordeel dat ons buiten de gemeenschap van God laat, dat ons alle genadeblijken van God ontneemt, dat ons stelt in de gemeenschap van al de goddelozen en de duivel, dat ons de eeuwige toorn van God biedt.
Van de eeuwige verdoemenis verlossen… Dat doet dat enige zoenoffer van Jezus. Dat bittere lijden en sterven van Hem neemt die eeuwige verdoemenis weg. ‘Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.’ Dat doet de Heere Jezus.
‘En ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierf.’
God is genadig aan zondige mensen.
Hoe kan dat? In dat enige offer! Dat is de genade, de gunst van God, waarmee Hij hen wil gadeslaan. ‘Zo ver het west verwijderd is van het oosten, zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten, van ons de schuld en zonde weggedaan.’ Kijk, daar gaat het lied zingen, het lied dat natrilt als we het avondmaal gevierd hebben, waarbij het enig offer van Christus in ons middelpunt staat. Dan zingt het: Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons (Ps.103:12). Dan gaat er iets leven van dat wonder dat het zoenoffer van Jezus genade verworven heeft.
God ziet in genade neer. Maar ook in gerechtigheid.
Hij bekleedt zo met de gerechtigheid van Christus, dat er niets meer aan mij mankeert, dat het gans en al voldaan is.
En het eeuwige leven; dat we eeuwig met God in Zijn gemeenschap mogen leven. Dat is eeuwig leven. Dat heeft Christus verworven.
Wat ga je dan diep buigen voor dat enig zoenoffer van de Heere Jezus aan het kruis. Wat ga je dan diep buigen voor dat lijden en sterven van Hem, voor de betaling van Hem. Dan gaat dat zo’n eeuwig wonder worden.
Is dat in uw leven al een wonder geweest? Want, gemeente, dat wordt een wonder voor de mens die met schuld beladen voor het aangezicht van de Heere moet treden en moet zeggen:
God enkel licht,
voor Wiens gezicht
niets zuiver wordt bevonden,
ziet ons bevlekt,
met schuld bedekt,
misvormd door duizend zonden.
En dat zo’n mens door God wordt vrijgesproken op grond van het enig zoenoffer van Jezus aan het kruis, dat belijdt onze catechismus.
Dan hoort ze de Twaalf Artikelen daarbij zeggen: ‘Die geleden heeft onder Pontius Pilatus.’
En daar gaat ze ook aandacht aan schenken, want dat is ook een belijdenis die onze aandacht een ogenblik nodig heeft.
Die rechter Pontius Pilatus wordt over de hele wereld in alles wat christelijke kerk heet, genoemd, tot zelfs in de Roomse kerk toe. In het credo wordt Pontius Pilatus genoemd. Waarom? Het is de tweede mens die in onze Twaalf Artikelen wordt genoemd. De eerste mens was Maria, die Hem het leven als mens schonk en dan volgt daar direct Pontius Pilatus op, die Hem als rechter onschuldig naar de dood verwees.
Daar staan die twee mensen. Dat is historie; het is geen verhaal. Onze Twaalf Artikelen hebben willen zeggen: dat is niet iets waarvan je moet zeggen: ‘Nou ja, dat zal misschien wel niet gebeurd zijn.’ Nee, ze weten het precies aan te wijzen: Pontius Pilatus.
Als er martelaren waren in de oude kerk, zoals Polycarpus en Cyprianus, dan wist men daarbij precies te vertellen onder welke proconsul van de Romeinen zij gemarteld waren. Dat weten ze van de Heere Jezus ook precies aan te wijzen: Pontius Pilatus. Dat ligt vast. Dat is een feit. Dat is historie. Dat wordt elke zondag beleden in alle kerken: onder Pontius Pilatus.
Dat houdt nog meer in, want u weet dat de inwoners van Nazareth Hem van de steilte van de berg af wilden werpen. Maar zo mocht de Heere niet sterven. Niet door een woedende menigte die Hem van de steilte wilde afduwen. Nee, daar moest een rechter aan te pas komen.
En Pontius Pilatus was een rechter. Hij was een Romeinse rechter en de Romeinen hadden een zeer rechtvaardige rechtspraak. Zij waren erg op de handhaving van het recht gesteld en hadden een buitengewoon goed rechtstelsel.
Die Pontius Pilatus heeft tot vijf maal toe vastgesteld: ‘Ik vind geen schuld in deze Mens.’ Dus de Gekruisigde, het Lam van God Dat de zonde van de wereld wegneemt, was het onbestraffelijke, het vlekkeloze Lam. Er mankeerde niets aan. Onschuldig! Pilatus heeft het zelf gezegd. En toch, aangezien hij liever de volksgunst had dan het leven van Jezus, heeft hij Jezus ter dood veroordeeld. Dat is dus een, wat hem betreft, onmenselijk vonnis geweest. Jezus is dus onschuldig ter dood veroordeeld door de wereldlijke rechter.
En toch, dwars door de zonde van Pontius Pilatus heen, gaat God Zijn recht uitvoeren. Want God zorgt dat Hij daardoor ons mensen van het strenge oordeel van God, dat over ons gaan moet, bevrijdt.
Wij zouden voor die rechter moeten staan als schuldigen. Wij zouden terecht voor God veroordeeld moeten worden vanwege onze zonde en onze ongerechtigheden.
Wie ben ik voor God? Gemeente, als u nog nooit in uw leven voor God hebt gestaan met de schuld van uw bestaan, dan weet u daar niet van. Maar als het op u afkomt en u staat voor God, dan staat u daar naakt, beladen met schuld. Dan bent u daar alleen. De dood waard. Dan hebt u geen recht meer op het leven en bent u een mens die veroordeeld moet worden.
Maar nu is Christus bij Pontius Pilatus onschuldig ter dood veroordeeld, opdat Hij ons van het strenge oordeel van God bevrijdde. Dan mag de kerk des Heeren zeker weten dat zij nimmermeer in dat gericht van God zal komen. Dan mag de kerk des Heeren weten dat God ze voor eeuwig heeft ontslagen van schuld en straf, dat Hij ze ook nimmermeer in Zijn gericht zal dagen en dat Hij ze van dat gericht voor eeuwig heeft vrijgesproken.
Omdat Jezus onschuldig veroordeeld is, worden schuldigen vrijgesproken. Dat is de rechtsgrond waarop God een zondaar vrijspreekt. Jezus stond in uw plaats in Gabbatha voor Pilatus en daar is Hij onschuldig veroordeeld, opdat een schuldig mens van het oordeel zal worden bevrijd.
Gemeente, dat is het wonder. Want wij komen allemaal voor God te staan. Maar hóe staan we daar? Alleen? Dan geldt het strenge oordeel van God. En zet u maar rustig een streepje onder dat ‘strenge oordeel’. Want God brengt alles wat tegen Hem misdreven is in het gericht, vanaf uw jeugd tot aan uw laatste snik toe. Wat u in het verborgen hebt gedaan en wat u in het openbaar hebt gedaan, wat u gedacht hebt en wat u gezegd hebt. God brengt heel de mens met alles in het gericht, in Zijn oordeel.
Maar gelukkig de mens die daar niet alleen staat, die daar Jezus bij zich heeft, Die zegt: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden (Job 33:24). Die mens is eeuwig van dat oordeel bevrijd en zal nooit en te nimmer door dat strenge oordeel van God getroffen worden.
Het is één van twee. Zullen we daar alleen staan, dan zullen we eeuwig omkomen. Of zullen we daar met de Heere Jezus staan? Dan zullen we eeuwig daardoor bevrijd worden. Zullen we eeuwig bevrijd worden, dan moeten we in dit leven leren van dat strenge oordeel van God aan de ene kant, maar van dat bevrijdende van Christus: Ik heb verzoening gevonden aan de andere kant. Dan is het: ‘Mijn God en Koning’, waarvan we zojuist in Psalm 69 hebben gezongen.
Een voorrecht is het als we deze Borg mogen kennen en als we deze Borg beminnen en omhelzen. Want dan weten we ook wat het betekent wat de dichter zong en wat wij na gaan zingen uit Psalm 31 vers 11 en 12:
Terwijl zij samen zich verbinden,
Besluiten zij mijn dood;
Maar, Heer’, ‘k vertrouw in nood
Op U; dit doet mij sterkte vinden;
‘k Mag, met gelovig roemen,
U mijn Verbondsgod noemen.
In Uwe hand zijn mijne tijden;
‘k Verlaat mij in mijn leed
Op U alleen, Die weet
De maat en ‘t einde van mijn lijden;
Red mij van die verbolgen
Ter dood toe mij vervolgen.
3. Het lijden is verlossend van de vloek
Hij verlost van de vloek, want Hij is gekruisigd. Onze Twaalf Artikelen voegen erbij: ‘Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd.’
Onze catechismus heeft daar een vraag over: ‘Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd is geweest, dan of Hij met een andere dood gestorven ware?’
Is dat precies zo nodig geweest, dat kruis? Daarover gaat het. Als Hij van de steilte van de berg afgeworpen was, was Hij toch ook gestorven? Dan was Hij toch ook aan de dood onderworpen geweest? Waarom dan dat kruis?
Dat kruis was een van God vervloekte straf. In Israël kende men de kruisiging niet. In Israël werden mensen gedood door steniging of door verbranding Dat trof mensen die een erge zonde hadden gedaan. Dat was de ergste straf. Maar er kon bij de steniging nog een straf bij komen en dat was dat men deze mensen hing aan een hout. Dus in Israël moest een zondaar, zoals bijvoorbeeld de zondaren bij Baäl-Peor en bij Sittim, gestenigd en daarna opgehangen worden. Dat was een straf na de dood. Dat is in Deuteronomium zo voorgeschreven. Zo werd het ook uitgevoerd in Israël.
Wat betekende dat? Israël wist uit de wet van God wanneer een grote zonde met de dood gestraft moest worden. Als zij de doodstraf hadden uitgevoerd konden zij niet meer verder gaan. Dan is het oordeel wat de mens betreft afgelopen, maar dan hingen zij hem toch nog aan een hout. Hij werd als het ware in de handen van God overgegeven en ze zeiden dan: ‘Heere, wij hebben gedaan wat we doen moesten. Wij geven het nu over in Uw hand. Wij kunnen niet verder meer straffen, maar U heeft een vloek die eeuwig is.’ De gehangene aan het hout, die van God vervloekt was, werd aan God overgegeven.
Paulus komt daar in Galaten 3 op terug. Hij zegt: Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt (Gal.3:13). Dus hij grijpt terug naar dat woord uit Deuteronomium: ‘Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt.’ Hij zegt: ‘En zo is Jezus een vloek geworden voor ons, want wij liggen onder de vloek.’
Nooit gelezen in Genesis 3 dat God de vloek uitsprak? Wij liggen onder de vloek door de zonde, door de zondeval. Nu gaat Christus aan het kruis. En als Hij aan het kruis geheven wordt, dan wordt Hij als het ware opgeheven tot God. Dan wordt er gezegd: ‘Hier is Hij; dat is de Gevloekte!’ Hij is een vloek geworden voor ons. Opdat Hij ons van de vloek verlossen zou, werd Hij overgegeven aan God, als de Gevloekte.
Onze catechismus geeft een antwoord dat u eigenlijk in uw gedachten moet meedragen: ‘Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd is of een andere dood gestorven ware? Ja het, want daardoor ben ik…´ Hoort u het? Niet: ‘Wij met z’n allen’, maar ‘ik’. ‘Daardoor ben ik zeker dat Hij de vervloeking die op mij - dus niet ‘ons’ - lag, op Zich geladen heeft, dewijl de dood des kruises van God vervloekt was.’
De vervloeking die op mij lag heeft Hij op Zich geladen. Dat is iets heel persoonlijks. Dat hoort u aan het antwoord van onze catechismus, die dat zo persoonlijk zegt: ‘Daardoor ben ík zeker…’
Gemeente, wat heeft de Heere voor Zijn kerk toch veel over gehad! Wat heeft Hij ze toch liefgehad met een eeuwige liefde. Daarvoor heeft Jezus als een vervloekte aan het kruis gehangen.
Daardoor ben ik zeker dat de vervloeking die op mij lag, op Hem geladen is en dat Hij die aanvaard heeft en dat Hij die voor eeuwig weggedragen heeft, opdat wij met eeuwige zegeningen gezegend zouden worden, zo zegt ons avondmaalsformulier. Hij heeft aan het hout des kruises gehangen is, opdat wij met eeuwige zegeningen gezegend zouden worden. Dat wil zeggen dat wij nooit meer van God verlaten, dat wij nooit meer uit Gods gemeenschap en uit Gods tegenwoordigheid gedreven zouden worden.
‘Daardoor ben ik zeker dat de vervloeking die op mij lag…’
Bent u dat ook? Zou u dat ‘ik’ kunnen overnemen door het geloof? Dat moet wel, want het is één van de twee: óf u kunt dat ‘ik’ overnemen óf u kunt het niet. We zeggen dus niet ‘wij’, want het is heel persoonlijk. Het is een privézaak. Als u niet ‘ik’ kunt zeggen, dan blijft u onder de vloek liggen en draagt u de vloek mee.
Al gaat het u nog zo goed, al hebt u het heel best. Materieel kunt u vooruit. U hebt uw positie in deze maatschappij ingenomen en het mankeert u aan niets…
Aan niets? Het mankeert u aan de zegen, want materiële voorspoed is nog geen zegen. Er kan best een mens gevonden worden die helemaal niets betekent in deze wereld, die helemaal aan de grond zit, die op de bodem zit, maar wel gezegend is.
Gezegend zijn hangt niet af van veel goed hebben of niet, maar het hangt er van af of de vloek van u is weggenomen. Daar gaat het om! Of ik het eigendom van Jezus ben. U kunt ook zeggen: of ik met Jezus heb geruild en Jezus met mij heeft geruild. De zalige ruil van Luther: ‘Ik, Heere Jezus, ben Uw zonde en U bent mijn gerechtigheid!’ Dan heb je met Hem geruild. Wat van u was hebt u aan Hem gegeven en wat van Hem was heeft Hij aan u gegeven. Daardoor ben ik zeker…!
Dan gaat u in verwondering bij het kruis staan.
Men heeft van dat kruis allerlei fraaie, wonderlijk mooie, schone symbolen gemaakt, maar dat kruis van Golgotha in al zijn gruwelijkheid, in al zijn onmenselijkheid, doet de kerk roemen in het kruis van het eeuwig Woord: ‘Geen wet zal mij verdoemen, Christus maakt van zonde vrij.’
Dat is het! Roemen in het kruis… Dat kruis is niet mooi, niet fraai. Dat is afschuwelijk, afzichtelijk, onmenselijk, verschrikkelijk. Dat kruis van Christus is de vloek die wij ons hebben waardig gemaakt. Maar Hij heeft die gedragen en nu mag de kerk daarin roemen: ‘In het kruis zal ik eeuwig roemen en geen wet, welke wet dan ook, geen wet zal mij verdoemen. Christus maakt van zonde vrij!’
Gemeente, dan vallen de banden af en dan valt het juk van uw schouders af. U mag Hem dan volgen door bezaaide en door onbezaaide wegen. U mag straks zelfs door het dal van de schaduw des doods gaan en ingaan in het paleis van de Koning, om daar voor eeuwig te blijven op Zijn kosten.
Dan ziet u ze daar binnengaan. Het is niet veel fraais, maar ze gaan er wel allen binnen op kosten van dat kruis.
Dan gaat daar een Rachab naar binnen, en daar staat altijd zorgvuldig bij: de hoer.
Dan gaat daar Levi naar binnen, en daar wordt altijd bij gezegd: de tollenaar.
Dan gaat daar David naar binnen. Dan zult u zeggen: ‘Ja, David de koning!’ Nee, David de overspeler en moordenaar. Hij gaat daar naar binnen in het koninklijke paleis.
Mozes gaat daar naar binnen. En dan zult u zeggen: ‘Ja, Mozes!’ Maar hij is een doodslager. Hij heeft een Egyptenaar doodgeslagen. Een zeer driftig man, hij heeft op de rots geslagen. Hij gaat daar naar binnen.
‘Geen wet zal mij verdoemen!’
Dan mogen ze naar huis en daar mogen ze eeuwig God groot maken. ‘Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij het hebt gedaan!’ Daar willen ze geen letter van af hebben, want Hij alleen heeft het gedaan. Het enig zoenoffer!
Hem zij de lof en eer tot in eeuwigheid!
Amen.
Slotzang: Psalm 22:12
Gij die God vreest, gij allen prijst de Heer’;
Dat Jakobs zaad Zijn grote naam vereer’;
Ontzie Hem toch, o Israël, en leer
Vertrouwend wachten.
Wie Mij veracht’, God wou Mij niet verachten,
Noch oor noch oog
Van Mijn verdrukking wenden;
Maar heeft verhoord, wanneer Ik uit d’ ellenden
Riep naar omhoog.
Deze preek is eerder gepubliceerd in ‘De Heidelbergse Catechismus’ van ds. D. Rietdijk en ds. C.G. Vreugdenhil (Kerkenraad Geref. Gem. Rotterdam-Zuidwijk, 2012).